1.1 Aanleiding en doel
KWS Benelux is een hightech-bedrijf in de agrarische sector dat zich richt op de veredeling van landbouwgewassen, met name aardappels. Het doel is het telen van gewassen die een hogere resistentie kennen tegen ziekte en ongedierte, die een stabiele opbrengst kennen ondanks klimaatverandering en regionale omstandigheden, die efficiënt gebruik maken van meststoffen en die minder vatbaar zijn voor ziekten.
Op de bedrijfslocatie aan de Johannes Postweg 8 in Nagele is het bedrijfsonderdeel gevestigd dat zich hoofdzakelijk richt op onderzoek en ontwikkeling. Op verschillende agrarische percelen in de Noordoostpolder, maar ook daarbuiten, worden de veredelde gewassen geteeld. De kwaliteitsbewaking, opslag en selectie wordt veelal op deze locaties uitgevoerd. KWS Benelux wil deze activiteiten verder concentreren aan de Johannes Postweg. Hiertoe zijn de percelen Johannes Postweg 7 en 9 in Nagele aangekocht.
De Johannespostweg 7 en 9 zijn twee (voormalige) agrarische erven en als zodanig ingericht. Het perceel ten zuidoosten van de huidige bedrijfslocatie bestaat uit landbouwgrond. Ten behoeve van deze uitbreiding is de haalbaarheid in relatie tot de structuurvisie van de gemeente Noordoostpolder reeds onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen de kaders van de structuurvisie uitbreiding op de bestaande locatie mogelijk is.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende beheersverordening 'Landelijk gebied' van de gemeente Noordoostpolder. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, tussen de kernen Emmeloord, Nagele en Tollebeek, en bestaat uit de huidige locatie van KWS Potato aan de Johannes Postweg 8 en de percelen van Johannes Postweg 7 en 9 en een deel van het perceel ten zuiden van de Johannes Postweg 8 (tegenover nummer 9). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 68.500 m² (bruto oppervlakte, inclusief de Johannes Postweg en de groensingels rondom de toekomstige agrarische percelen). De netto oppervlakte van de toekomstige agrarische percelen bedraagt 52.250 m².
Ligging van het plangebied tussen Emmeloord, Nagele en Tollebeek (bron: www.opentopo.nl)
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Noordoostpolder, sectie D, nummer 709, 1621, 1622, 2132, 2133 en 2260 (gedeeltelijk). Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden en wordt doorkruist door de Johannes Postweg. Ten noorden van het plangebied ligt de A6.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening ‘Landelijk gebied’ van de gemeente Noordoostpolder, zoals vastgesteld op 21 maart 2016. In de beheersverordening zijn diverse bestemmingsplannen opgenomen die zijn vastgesteld onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de beheersverordening 'Landelijk gebied' geconsolideerd.
Voor het plangebied gelden de bestemmingen ‘Agrarisch gebied’ en ‘Wegen’ uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 29 september 2005. Tevens ligt het plangebied in een zone met de aanduiding ‘Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde’. Binnen het plangebied liggen drie bebouwingsvlakken ter plekke van de percelen Johannes Postweg 7, 8 en 9. Buiten de bebouwingsvlakken zijn geen gebouwen toegestaan.
Uitsnede plankaart van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld 29 september 2005 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de aanwezige bebouwing en het bestaande gebruik op het perceel aan de Johannes Postweg 8 is op 7 mei 2012 een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is als bijlage 1 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
1.4 Opzet van de toelichting
Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven achtereenvolgens een beschrijving van
de bestaande- en beoogde situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan
getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten.
Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen de financiële en
maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beschrijving van de bestaande situatie
2.2 Historische ontwikkeling
Het plangebied ligt in de Noordoostpolder. De Noordoostpolder is de eerste grote droogmakerij die is gerealiseerd in het IJsselmeer. Na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 werd begonnen met de drooglegging van het IJsselmeer. In 1942 viel de Noordoostpolder droog. Na de Tweede Wereldoorlog werd de polder in cultuur gebracht voor de landbouw en werden tien dorpen in een ring om het centraal gelegen Emmeloord aangelegd.
In het buitengebied werden op regelmatige afstand van elkaar en gegroepeerd langs landbouwwegen boerderijen gebouwd. Kenmerkend voor de boerderijen zijn de Schokbetonschuren die achter de moderne bedrijfswoningen werden gebouwd. De schuren werden als pre-gefabriceerde bouwpakketten aangeleverd. Begin jaren ’70 is ten noorden van het plangebied de A6 aangelegd, waardoor een snelle verbinding ontstond tussen Emmeloord en Lelystad.
2.3 Landschap
Het landschap van de Noordoostpolder wordt gekenmerkt door een grootschalige rationele verkaveling voor een moderne en efficiënte landbouw. De polder is vanuit centrum naar de randen in verschillende secties verkaveld. De kavels hebben een standaard afmeting van 300 x 800 m.
Het landschap heeft een zeer open karakter. Beplanting komt uitsluitend voor als wegplanting langs de hoofdwegen van de polder. Op deze manier wordt de grootschalige openheid enigszins gebroken en zijn kleinere landschappelijke eenheden ontslaan. Daarnaast zijn de agrarische erven voorzien van forse groensingels. Deze liggen als beschutte 'eilanden' in het open landschap van de polder.
2.4 Plangebied
Het plangebied bestaat uit drie (voormalige) agrarische erven aan de Johannes Postweg 7, 8 en 9 in Nagele en een deel van het agrarische perceel dat direct aansluit op het perceel op nummer 8. De percelen liggen aan het einde van de Johannes Postweg op circa 150 meter van de snelweg A6. De percelen op nummer 7 en 9 hebben nog hun oorspronkelijke verschijningsvorm: een agrarisch erf met een 'modern' vormgegeven bedrijfswoning in een groenzone langs de weg en een groot agrarisch bedrijfsgebouw (in beide gevallen een Schokbetonschuur) erachter. Beide erven worden aan drie zijden omgeven door een groensingel.
Bebouwing op het perceel aan de Johannes Postweg 7
Bebouwing op het perceel aan de Johannes Postweg 9
Het perceel op nummer 8 is vanaf 2012 de oorspronkelijke agrarische bebouwing verdwenen en een kantoorgebouw langs de weg en een kassencomplex op de achterzijde van het erf gerealiseerd door KWS Benelux. Zowel aan de voorzijde als in de ruimte tussen het kantoorgebouw en het kassencomplex is het terrein ingericht als parkeerplaats.
De bedrijfsbebouwing op het perceel aan de Johannes Postweg 8
De bebouwing op het perceel op nummer 8 wordt gebruikt voor onderzoek naar gewasverbetering door veredeling. De agrarische bedrijfsgebouwen op de percelen op nummer 7 en 9 worden op dit moment als door KWS Benelux gebruikt voor de stalling en het onderhoud van landbouwmachines en in beperkte mate voor de opslag van landbouwproducten. De voormalige agrarische bedrijfswoning op nummer 9 dient voor de huisvesting van personeel. De voormalige bedrijfswoning op nummer 7 wordt gebruikt als 'burgerwoning'. De bewoners hebben geen relatie met het bedrijf KWS Benelux.
Het plangebied wordt ontsloten via de Johannes Postweg. Deze sluit op circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied aan op de Nagelerweg. Dit is de hoofdweg tussen Emmeloord en Nagele. Aan de noordzijde van het plangebied loopt de Johannes Postweg dood op de snelweg A6.
3 Beschrijving van de toekomstige situatie
3.1 Inleiding
Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Bij de vorming van dit plan zijn de uitgangspunten voor de erfinrichting van agrarische erven gehanteerd zoals deze verwoord zijn in de ‘Landschapsvisie Noordoostpolder, landschap van rust en regelmaat’, opgesteld door Feddes Olthof landschapsarchitecten (2012). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen erven ‘verdubbelen’ en ‘opdikken’. Van verdubbelen is sprake wanneer naast het bestaande erf voldoende vrije ruimte aanwezig is om (over de sloot heen) het erf in oppervlak te kunnen spiegelen. Van opdikken is sprake wanneer de uitbreiding van het bestaande erf aan één zijde in de breedte en diepte gerealiseerd wordt.
Voor de locatie aan de Johannes Postweg in Nagele worden beide uitbreidingsprincipes toegepast.
De erven van Johannes Postweg 7 en 9 worden opgedikt. Voor het erf van Johannes Postweg 8 wordt binnen dit plan verdubbeling mogelijk gemaakt.
3.2 Programma
In de Structuurvisie Noordoostpolder (
paragraaf 4.4.1) worden verschillende principes beschreven voor de uitbreiding van (agrarische) erven. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn het 'opdikken' en het 'verdubbelen' van een (agrarisch) erf relevant.
Principe van verdubbelen en opdikken
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het 'opdikken' van de erven aan de Johannes Postweg 7 en 9 tot respectievelijk circa 1,4 en 1,16 hectare (netto oppervlakte). Het erf aan de Johannes Postweg 8 wordt met de voorgenomen 'verdubbeld'. Deze verdubbeling beslaat het vierde kwadrant, waardoor een nieuw erf ontstaat met de oppervlakte van circa 2,66 hectare (netto oppervlakte). Voor alle nieuwe oppervlaktes van de erven geldt dat deze exclusief de groensingels zijn.
Maatvoering van de beoogde agrarische bestemmingen (afstanden in meters)
Op het erf Johannes Postweg 7 voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van circa 3.500 m² nieuwe bedrijfsruimte, aangevuld met de mogelijkheid tot opslag van goederen en het stallen van voertuigen. Op het erf Johannes Postweg 9 voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van circa 2.600 m² nieuwe bedrijfsruimte, eveneens aangevuld met de mogelijkheid tot opslag van goederen en het stallen van voertuigen. De projectie van de bedrijfsruimte valt ruimschoots binnen de maximale contouren zoals deze zijn bepaald in de landschapsvisie. Het voorgestelde oppervlak aan bedrijfsruimte is daarmee beperkt van omvang.
KWS is een internationaal opererend bedrijf. De locatie in Nagele kent om die reden een internationaal personeelsbestand, dat vaak voor een afzienbare termijn op de locatie in Nagele aanwezig is om specifieke werkzaamheden uit te voeren. Verder worden op de locatie in Nagele regelmatig ladingen met gewassen gelost die van elders worden aangevoerd met vrachtwagens. Tijdens het oogstseizoen heeft KWS tijdelijk mensen in dienst die zorgen voor het oogsten, transporteren, selecteren en verwerken van gewassen. Op beide percelen zijn de voormalige bedrijfswoningen nog aanwezig. Het is de bedoeling deze woningen in de toekomst te gebruiken ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van personeel. Deze gebouwen bieden ruimte voor de tijdelijke huisvesting van circa 20 personeelsleden.
Voor het verdubbelen van het perceel aan Johannes Postweg 8 was ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan nog geen concreet plan. De verwachting is echter dat binnen de planperiode van dit bestemmingsplan KWS, door een vergroting van de totale bedrijfsactiviteiten, behoefte heeft aan extra faciliteiten op de locatie aan de Johannes Postweg in Nagele. Mocht deze uitbreiding aan de orde zijn, dan mag met inachtneming van de ontwerpprincipes vanuit de landschapsvisie nog maximaal 7.000 m² extra bedrijfsruimte gerealiseerd worden. De ruimtelijke kaders uit het bestemmingsplan bieden voor nu voldoende mogelijkheden voor de toekomstige uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in Nagele.
3.3 Landschappelijke inpassing
Voorwaarde voor de realisatie van de nieuwe bedrijfsgebouwen is een landschappelijke inpassing van de erven. Het plan voor de landschappelijke inpassing van de erven is als bijlage 2 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een 9 meter brede singel die de begrenzing vormt van het erf. De singel bestaat uit een mix van inheemse bomen en struiken. Op enkele plekken is de beplantingsdichtheid van met name de onderbeplanting beperkt waardoor informele vizieren op het omliggend landschap ontstaan. Aan de buitenzijde van het erf is tussen de singel en het agrarisch gebied een nieuwe sloot aangebracht. Bestaande sloten tussen de oorspronkelijke erven worden waar mogelijk in stand gehouden. Op drie plekken zijn over deze oorspronkelijke sloten nieuwe verbindingen tussen de erven opgenomen. Aan de binnenzijde van de singel is een 9 meter brede bebouwingsvrije strook opgenomen. Deze strook kan gebruikt worden voor groenvoorzieningen, eventueel benodigde ontsluiting en mogelijk nog extra (tijdelijke) stallingsmogelijkheden.
De erven zelf zijn opgedeeld in een voorzone van circa 1/3 van de totale diepte van het erf. Hierin is ruimte opgenomen voor het realiseren van bebouwing ten behoeve van de huisvesting van personeel en parkeerplaatsen. De overige 2/3 is bestemd voor bedrijfsruimten. De bedrijfsruimten hebben dwarskappen die in de breedte circa 25 meter overspannen. Hierdoor komt een geleding van het volume tot stand en wordt tevens een ontwikkeling in fasen mogelijk gemaakt.
Landschappelijk inpassingsplan.
3.4 Strijdigheid met het geldend bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de beheersverordening 'Landelijk gebied' van de gemeente Noordoostpolder. De beoogde bebouwing vindt gedeeltelijk plaats buiten de op de plankaart van de beheersverordening aangegeven bebouwingsvlakken. De beheersverordening staat verder hoofdzakelijk agrarisch gebruik toe. Een deel van de beoogde activiteiten passen binnen de gebruiksmogelijkheden uit de beheersverordening en bestaan uit activiteiten die ook op een normaal agrarisch bedrijf worden uitgevoerd.
De beoogde activiteiten richten zich daarnaast meer op het aan de agrarische sector verwante bedrijvigheid in de vorm van onderzoek en ontwikkeling, gewasselectie en veredeling om nieuwe resistente/voedzamere/beter te verwerken gewassen te komen en de opslag en bewerking ten behoeve van het onderzoek van deze gewassen. Daarnaast is er een kantoorgebouw aanwezig dat positief bestemd wordt en er wordt ruimte geboden voor de tijdelijke huisvesting van personeel. De beheersverordening biedt voor deze functies geen ruimte.
4 Relevant ruimtelijk beleid
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
- De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
Realiseren opgavenIn de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
1. De Omgevingsagenda
In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
2. De NOVI-gebieden
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij de toets van ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)).
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bedrijf gevestigd op een voormalig agrarisch bedrijfslocatie. De uitbreiding van dit bedrijf vindt plaats op naastgelegen agrarische bedrijfslocaties. Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte vergroting van de bouwmogelijkheden op deze locaties. Deze vergroting past binnen het gemeentelijke beleid voor de uitbreiding van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties en is landschappelijk ingepast door middel van een groensingel rondom de bedrijfslocatie. Het beoogde gebruik van de bedrijfslocatie is in de regels van dit bestemmingsplan beperkt uitsluitend ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijvigheid.
Gezien de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de beperkingen die in de regels zijn gesteld aan het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het plangebied is de voorgenomen ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als gevolg hiervan kan een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2.4 Conclusie rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkelingen raken geen nationale ruimtelijke belangen.
4.3.1 Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017. De Omgevingsvisie geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.
Flevoland heeft 1.400 vierkante kilometer ingericht land en ruim 400.000 inwoners. In Flevoland is het vroegere ideaal van een maakbare wereld herkenbaar: lange lijnen, strakke functiescheiding en grootschalige gebiedsontwikkeling. Flevoland heeft zijn landbouw-, recreatie-, natuur- en stedelijke gebieden gekregen. In de Noordoostpolder en het oostelijk deel van de provincie gaat de maatschappelijke opbouw en economie steeds meer lijken op het naastgelegen oude land. Emmeloord, Urk, Dronten en Zeewolde oriënteren zich - voor economie en voorzieningen - vooral op Zwolle en Veluwerand. De werkgelegenheid en arbeidsmarkt - met een accent op middelbaar opgeleiden - zijn in balans. Een autonome kracht van het gebied is de toplandbouw.
De provinciale organisatie van Flevoland is relatief klein. Zij richt zich voornamelijk op de wettelijke taken en realisatie van een aantal ontwikkelopgaven. Het accent ligt op fysieke ontwikkelingen zoals Marker Wadden, Almere 2.0 en Lelystad Airport. Maar er zijn veranderingen gaande. Het zwaartepunt voor de provincie verschuift meer en meer richting het - in sociaal-economisch opzicht - profijtelijk maken van de fysieke inrichting en het optimaal ruimte geven aan de krachten in de samenleving. Het is de stap van de maakbare samenleving naar de samenleving die het zelf wil, kan en gaat maken.
In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. We durven hierbij te vernieuwen. Omdat we ervan overtuigd zijn, dat op basis van eigentijdse inzichten betere oplossingen mogelijk zijn. Gelijktijdig koesteren we de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders (Het Verhaal van Flevoland). En benutten we het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potenties, kracht en ondernemerschap van de samenleving (Krachtige Samenleving). Om deze reden heeft de provincie de gezet van 'nee, tenzij' naar ja, mits. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.
Landbouw: Meerdere Smaken
Voor de voorgenomen ontwikkeling is hoofdstuk 4.7 Landbouw: meerdere smaken relevant. Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.
Opgave
Flevoland is gemaakt voor voedselproductie. De landbouw is beeldbepalend voor Flevoland. Voor dit gebied selecteerde de overheid de beste boeren uit het hele land. Zij waren uitverkoren om hier te ondernemen op de beste landbouwgrond. Het heeft geleid tot 's werelds hoogste productie en opbrengsten. Het landbouwgebied kreeg binnen en buiten Flevoland een iconische betekenis.
De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt de landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe. Van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw. Alles vindt zijn plek in Flevoland.
Wereldwijd
Niet alleen Flevoland, maar de hele Nederlandse agrosector is een speler van wereldformaat. Op wereldschaal vinden in de agrosector vele ontwikkelingen en innovaties plaats. Dit gebeurt mede onder invloed van de Nederlandse en Flevolandse onderzoeks- en opleidingsinstituten. Grote ontwikkelingen in de agrosector zijn:
- Groeiende vraag naar kwalitatief beter, gezond en integer voedsel. Ondernemers zetten in op meer duurzame productiemethoden voor mens, dier en omgeving.
- Productie op basis van hernieuwbare grondstoffen en energie.
- De snelheid waarmee nieuwe kennis en technologieën de weg naar de praktijk zoeken, neemt progressief toe. Inspiratie komt uit andere sectoren.
- De sector verbreedt zich. Ze kijkt naar verbindingen met gezondheid, farmacie, energie en meer directe verbindingen met de consument.
Ambitie
In 2030 en verder staat Flevoland bekend om het aanpassingsvermogen van de agrosector. Hier zijn de voorlopers van de meerdere smaken in de agrosector te vinden. De beste garantie om blijvend een speler van wereldformaat te zijn, is een agrosector met diversiteit en het vermogen om zich voortdurend te verbeteren. In Flevoland vinden nieuwe ontwikkelingen, bedrijfsvormen, technieken en kennis de weg naar de praktijk. Flevolandse agrarische bedrijven zijn het praktijklaboratorium. Hier worden innovaties in praktijk gebracht.
Koers
In Flevoland vinden vernieuwingen hun weg naar de praktijk. Onderzoek, onderwijs, ondernemers en overheden zijn met elkaar verbonden. Als metafoor wordt hiervoor de agro-innovatiemotor gebruikt. Hiermee krijgt het ooit succesvolle landbouwkennissysteem een eigentijdse opvolger, maar met een kenmerkend verschil. De focus ligt op de implementatie van vernieuwingen in de praktijk, waar agro-ondernemers aan de wieg staan; gevoed door vragen uit de markt en gesteund door kennisinstituten.
4.3.2 Omgevingsverordening Flevoland
Omgevingswet In 2012 is het Rijk gestart met de herziening van het huidige omgevingsrecht dat verbrokkeld en verdeeld is over tientallen wetten. De Omgevingswet biedt het fundament voor bundeling van het omgevingsrecht in één wet. Begin 2016 is de Omgevingswet vastgesteld en gepubliceerd en begin juli 2018 de vier bij de wet behorende algemene maatregelen van bestuur (hierna: AMvB’s). Momenteel wordt gewerkt aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het digitaal stelsel.
Uit oogpunt van afstemming, kenbaarheid en beschikbaarheid is het verplicht dat ook de provinciale omgevingsrechtelijke regels worden gebundeld in één omgevingsverordening. De omgevingsverordening omvat drie soorten regels. Ten eerste regels die gericht zijn tot burgers en bedrijven, zoals algemene regels en vergunningstelsels. Ten tweede regels die zijn gericht tot het uitvoerend bestuur, zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor vergunningaanvragen. En ten derde omvat het instructieregels over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen. De provincies hebben van het Rijk geen overgangstijd gekregen, hetgeen inhoudt dat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet inwerking zal moeten treden. Dit heeft geleid tot een eerste aanzet voor een omgevingsverordening zoveel als mogelijk in lijn met de Omgevingswet en digitaal ontsloten volgens de op dit moment geldende regelgeving in standaarden.
Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 In 2012 hebben Provinciale Staten van Flevoland de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (hierna: VFL 2012) vastgesteld. De VFL 2012 omvat grotendeels alle provinciale regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. De VFL 2012 betrof een actualisatie van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland uit 2007, waarin een eerste integratieslag had plaatsgevonden van de daarvoor geldende provinciale regelgeving (Provinciale milieuverordening Flevoland, Grondwaterverordening Flevoland 1996, Ontgrondingenverordening Flevoland 2002, Verordening waterhuishouding Flevoland, Verordening waterkering Noord-Nederland en Landschapsverordening Flevoland 2004). Sinds de vaststelling in 2012 is de VFL 2012 zeven keer gewijzigd. Eind 2017 is de voorbereiding gestart om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te komen tot een omgevingsverordening die ziet op alle elementen van de fysieke leefomgeving, en op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Integratie van verordeningen De reikwijdte van de Omgevingswet – de fysieke leefomgeving omvat onder meer bouwwerken, infrastructuur, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed – heeft geleid tot een verdere integratie van de provinciale regelgeving in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bestaat per ingang van haar inwerkingtreding uit:
- de VFL 2012 met regels betreffende onder meer windenergie, grondwaterbeschermingsgebieden, watersysteem, NatuurNetwerk Nederland, stiltegebieden, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen en vaarwegen, handhaving;
- de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016;
- de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht provincie Flevoland;
- regels voor zonne-energie.
De inhoud van de omgevingsverordening wordt in de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet steeds verder in lijn gebracht met die wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Ook zal de verordening moeten passen bij de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Flevoland en diens opvolgers. Dit betekent dat de omgevingsverordening continue in beweging is.
4.3.3 Conclusie provinciaal beleid
De bedrijfsvoering van KWS Benelux binnen de ambities ten aanzien van de landbouw uit de Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks. De Omgevingsverordening Flevoland kent geen regels die een belemmering vormen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025
Op 9 december 2013 heeft de gemeenteraad van Noordoostpolder de structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2025. De visie heeft als doel verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. Het is dus geen sectoraal, maar een integraal document.
De ‘Structuurvisie Noordoostpolder 2025’ is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder. In de visie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als van de ruimtelijke omgeving van de gemeente. In de visie wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar kan iets gebeuren, op welke manier, op welk moment en waarom? Daarbij gaat het er nadrukkelijk om een helder kader te geven voor initiatieven van burgers en ondernemers.
De structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor ons toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.
De Noordoostpolder is opgedeeld in deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'middengebied'. Dit gebied is het open agrarische hart van de polder. De belangrijkste ruimtelijke kwaliteiten zijn de regelmatige verkaveling en de mooie wegbeplantingen. Uitgangspunt voor het middengebied is het behouden van het open karakter. Eventuele, nieuwe elementen worden hier vormgegeven als eilanden in de ruimte. De ambitie is deze kenmerken te behouden en waarmogelijk te versterken.
Van de oorspronkelijke 1.600 agrarische erven zijn er door de schaalvergroting nog circa 1.000 over. Tot nu toe zijn vooral oorspronkelijke erven vrijgekomen met weinig extra bebouwing, maar dat gaat de komende jaren veranderen wanneer ook erven vrijkomen die al eens zijn uitgebreid en waarvan de erfsingel vaak ontbreekt. Het herstellen van de oorspronkelijke kwaliteit van deze vrijkomende agrarische bedrijfskavels (vab’s) is een grote uitdaging.
De meeste vab’s zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in de lichte milieucategorieën, kleinschalige voorzieningen, recreatie en alternatieve woonvormen zoals ‘rood voor rood’. Hieraan worden wel voorwaarden gesteld om negatieve effecten te vermijden met betrekking tot de (ontwikkeling van de) kernen en de mogelijk negatieve effecten op omliggende bedrijven.
De vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties wordt onder voorwaarden toegestaan, zoals het in stand houden of herstellen van de singels rondom de bedrijfslocaties.
Verruiming agrarische erven
In de structuurvisie wordt bedrijven ruimte geboden voor uitbreiding van het agrarische erf ten behoeve van een rendabele agrarische bedrijfsvoering. Hiervoor zijn de principes van 'opdikken' en 'verdubbelen' ontwikkeld. Bij het 'opdikken' mogen erven tot 3,0 hectare bruto worden uitgebreid, waarbij de breedte maximaal 150 meter mag zijn en de diepte maximaal 200 meter. Bij het 'verdubbelen' wordt een erf over de kavelsloot uitgebreid of worden twee erven aan weerszijden van de kavelsloot samengevoegd tot één nieuw erf. Het nieuwe erf het een maximum bruto oppervlakte van 6,0 hectare. Afhankelijk van de situatie en functie wordt in het kader van het bestemmingsplan maatwerk geleverd. In beide gevallen geldt er een rooilijn van 33 meter vanaf de weg.
In
paragraaf 3.2 is beschreven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling is ingepast de uitgangspunten voor het uitbreiden van erven.
4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid
De bedrijfsvoering van KWS Benelux en de voorgenomen uitbreiding daarvan op de naastgelegen agrarische percelen past binnen de gemeentelijke ambities uit de structuurvisie Noordoostpolder 2025 en de Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland.
5 Milieu- en omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
5.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.
5.2.2 Onderzoek
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater ter plaatse van het plangebied te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 3 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De in de grond gemeten verhoogde gehalten houden verband met het agrarische terreingebruik ter plaatse van de erven, alsmede het toepassen van GBM ter plaatse van het bouwland.
Met betrekking tot de uitbreidingen van de erven van de nrs. 7 en 9 (deellocaties A3 en C6), alsmede de bouwlocatie nr. 8a (deellocatie B) is de onderzoekshypothese, zijnde onverdachte locaties, hiermee verworpen. De onderzoekshypothese met betrekking tot het huidige verharde erf van nr. 7 (deellocatie A2), de voormalige en huidige tanks op nr. 9 (deellocatie C1) en de werkplaats op nr. 9 (deellocatie C4), zijnde verdachte locaties, is hiermee bevestigd.
Met betrekking tot de deellocaties A1 (voormalige bovengrondse tank op nr. 7), en C2, C3 en C5 (respectievelijk voormalige bovengrondse petroleumtank, voormalige tank en huidige opslag olie en GBM en huidig verhard erf nr. 9) is de onderzoekshypothese, zijnde voor minerale olie, vluchtige aromaten en plaatselijk OCB verdachte locaties verworpen, gelet op het niet aantonen van verhogingen aan de verdachte parameters.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde chemische milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de huidige en toekomstige agrarische bedrijfsbestemming van het terrein.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Bedrijven en milieuzonering
5.3.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.3.2 Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt geen functies mogelijk die een belemmering vormen voor de eventueel aanwezige bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving. Op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied staan woningen. De bedrijfsvoering van KWS Benelux is te beschouwen als een akkerbouwbedrijf en als dienstverlening ten behoeve van de landbouw. Voor een akkerbouwbedrijf geldt een richtafstand van 30 meter als gevolg van geluid. Voor de dienstverlening ten behoeve van de landbouw geldt een richtafstand van 50 meter als gevolg van geluid. Gezien afstand van de meest nabij gelegen woning tot het plangebied, leiden de beoogde bedrijfsactiviteiten niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de tijdelijke huisvesting van personeel. De bebouwing ten behoeve van de tijdelijke huisvesting is beoogd binnen de hierboven genoemde contouren. Omdat de huisvesting een tijdelijk karakter heeft en omdat sprake is van de huisvesting van personeel van het bedrijf, vergelijkbaar met een bedrijfswoning bij een (agrarisch) bedrijf, vormt deze huisvesting geen belemmering voor de bedrijfsvoering.
Andersom is er om deze reden geen sprake van een negatief effect op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de tijdelijke huisvesting van personeel. De toekomstige bedrijfsvoering vindt grotendeels plaats binnen bedrijfsgebouwen en bestaat hoofdzakelijk uit de opslag van gewassen. Hoewel sprake is van een korte afstand tot de beoogde woongebouwen is het goede woon- en leefklimaat niet in het geding.
5.3.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4.1 Verkeer
Het plangebied wordt rechtstreeks ontsloten door de Johannes Postweg. Volgens de geldende beheersverordening zijn binnen het plangebied drie agrarische bedrijven toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling leidt, in vergelijking met de toegestane agrarische bedrijven, tot een beperkte toename van het verkeer van en naar het bedrijf. Deze toename heeft echter geen gevolgen voor de bestaande infrastructuur.
5.4.2 Parkeren
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is opgenomen in de Nota parkeernormen 2016. Op basis van de in de nota opgenomen parkeernormen kan het aantal benodigde parkeerplaatsen worden bepaald. Het bedrijf valt in twee categorieën: kantoor (zonder balifunctie) en bedrijf arbeidsextensief/bezoekers extensief (bv loods). Voor deze bedrijfscategorieën geldt een parkeernorm van respectievelijk 2,4 en 1,1 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Bedrijfscategorie | Eenheid | Oppervlakte bvo | Wooneenheden | Parkeerplaatsen |
Kantoor | 2,4 pp/100 m² bvo | 1.300 m² | | 32 |
Bedrijf extensief | 1,1 pp/100 m² bvo | 14.268 m² | | 157 |
Pers. huisvesting | 1,5 pp/2 personeelsleden | | 20 (aanname) | 15 |
Totaal | | | | 204 |
Op basis van de Nota parkeernormen zijn 204 parkeerplaatsen noodzakelijk. Dit aantal is aanzienlijk meer dan het aantal parkeerplaatsen dat in de bestaande situatie aanwezig is. Op dit moment zijn er op het perceel aan de Johannes Postweg 8 61 parkeerplaatsen aanwezig. Dit aantal voorziet ruimschoots in de huidige behoefte. Het berekende aantal parkeerplaatsen is gezien de huidige behoefte niet realistisch.
De voorgenomen ontwikkeling leidt naar verwachting tot een toename van circa 12 arbeidsplaatsen. Conform de Nota parkeernormen 2016 betekent dat een toename van de parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen. Het bestaande parkeerplaatsen voorziet in deze toename.
Daarnaast maakt het bestemmingsplan personeelshuisvesting mogelijk. Er wordt van uitgegaan dat er aan maximaal 20 personeelsleden huisvesting geboden kan worden. Dit leidt tot een toename van 15 parkeerplaatsen. Om in deze toename te voorzien zij op de inrichtingstekening ter plaatse van de percelen aan de Johannes Postweg 7 en 9 gezamenlijk 29 parkeerplaatsen opgenomen.
5.4.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.1 Beoordelingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
- één of twee rijstroken: 250 meter;
- drie of vier rijstroken: 400 meter;
- vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
5.5.2 Onderzoek
Het plangebied ligt in de geluidszone van de snelweg A6. Het bestemmingsplan maakt geen geluidsgevoelige functies mogelijk. Om die reden is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het geluid als gevolg van het wegverkeer.
5.5.3 Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
5.6.2 Onderzoek
Om te bepalen of er in de omgeving van het plangebied inrichtingen, transportroutes of buisleidingen voorkomen is de risicokaart geraadpleegd.
Inrichtingen
Op circa 730 meter ten zuiden van het plangebied is een bovengrondse propaantank aanwezig. Voor deze tank geldt een plaatsgebonden risicocontour van 20 meter.
Buisleidingen
Op circa 530 meter ten zuiden van het plangebied ligt een aardgas transportleiding van de Gasunie. Het betreft een buisleiding met een diameter van 15,98 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Een dergelijke leiding heeft een 'inventarisatieafstand’ van circa 210 meter. Deze afstand is kleiner dan de afstand tot van de buisleiding tot het plangebied en valt daarmee niet binnen deze inventarisatieafstand.
Transportroute gevaarlijke stoffen
Op circa 150 meter van het plangebied ligt de snelweg A6. De snelweg is onderdeel van het Basisnet weg. Voor de weg geldt een plaatsgebonden risico van 0 meter.
5.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.7.2 Onderzoek
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling valt ruimschoots binnen de omvang van de categorieën van gevallen zoals opgenomen in het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de zone van 300 meter van een snelweg, maar het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk.
5.7.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.8.1 Beoordelingskader
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Als gevolg van het planvoornemen zal het verhard oppervlak wijzigen. Onderzocht is hoe in de toekomstige situatie op een duurzame wijze kan worden omgegaan met hemelwater. Hierbij speelt vasthouden, bergen en afvoeren van water in eigen gebied een belangrijke rol. Wanneer voor bouwplannen een bestemmingsplanwijziging nodig is, zal als een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit, een waterparagraaf opgenomen moeten worden.
Om invulling te kunnen geven aan de waterparagraaf en de waterbelangen te waarborgen dient in deze situatie de watertoets-procedure te worden doorlopen. De watertoets bevat een onderbouwing voor de waterparagraaf die een onderdeel vormt van de toelichting van het bestemmingsplan. De watertoets is géén aparte procedure, maar is een traject dat geïntegreerd is in de procedure van het ruimtelijk plan of besluit. Uitgangspunt hierbij is dat een ruimtelijk besluit of plan geen slechtere waterhuishoudkundige situatie oplevert dan in het bestaande beleid is vastgelegd.
5.8.2 Onderzoek
Als onderdeel van de watertoets is de digitale watertoets van het waterschap doorlopen. Waterschap Zuiderzeeland is via deze weg van de ruimtelijke ontwikkelingen op de hoogte gebracht. De uitkomsten van de digitale watertoets en op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Compensatie toename verhard oppervlak en demping sloten
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het verharde oppervlak toe en worden een aantal sloten gedempt. In onderstaande tabel is een overzicht van deze oppervlaktes opgenomen. Als gevolg hiervan geldt er voor de gehele ontwikkeling een waterbergingsopgave van circa 1.985 m².
Binnen het plangebied is, door de aanwezigheid van storende veen- en kleilagen, geen infiltratie in de bodem mogelijk. Het afstromende schone hemelwater dient in open water te worden opgevangen. Voor deze ontwikkeling geldt dat 1.985 m² open water moet worden gerealiseerd ter compensatie van het toekomstig verhard oppervlak.
De percelen worden omgeven door nieuwe erfsloten. De totale lengte aan erfsloten die rondom het plangebied gerealiseerd kan worden bedraagt 745 m. Op basis van een bovenbreedte, van insteek tot insteek, van de erfsloot van 3,0 m bedraagt de totale waterberging 2.235 m² (745 m x 3,0 m). Deze nieuwe sloten bieden hiermee voldoende ruimte om in de benodigde compensatie te voorzien. Hemelwater wordt zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de sloten. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer plaatsvinden door middel van afbuizen.
Riolering
Het hemelwater en afvalwater dienen gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuil- en proceswater wijzigen. Het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater zal door middel van een septic tank, bezinkput of olie- en benzineafscheider opgevangen en verwerkt worden. In overleg met het Waterschap Zuiderzeeland zal tijdens de verdere planvorming de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop er omgegaan wordt met hemel- en afvalwater nader besproken moeten worden.
Vergunning
Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden. Daarnaast is een meldplicht in het kader van het Activiteitenbesluit is aan de orde voor wat betreft de (wijziging van de) lozingssituatie.
5.8.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.9.2 Onderzoek
De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in het kader van de sloop van meerde schuren en
nieuwbouw. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.
Aanvullende onderbouwing overige soorten
In het kader van de Wet natuurbescherming is een aanvullende onderbouwing over het voorkomen van verschillende soort(groepen) binnen het plangebied opgesteld. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Huismus
Het plangebied wordt ongeschikt geacht als nestlocatie door het ontbreken van geschikte bebouwing en voldoende voedselaanbod. Om deze reden is er geen nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de huismus.
Kleine marterachtigen
De windsingels/bomenrijen op de onderzoekslocatie zijn ongeschikt als leefgebied en verblijfplaats voor kleine marterachtigen, gezien het ontbreken van ondergroei. In het gehele plangebied ontbreekt het aan landschappelijke elementen die geschikt zijn voor kleine marterachtigen. De geschikte groenstroken die benoemt worden in de quickscan betreft de bermen langs de Johannes Postweg. Deze vallen buiten de planlocatie en blijven ongemoeid tijdens de werkzaamheden. Daarnaast worden deze bermen regelmatig gemaaid, waardoor deze stroken grote delen van het jaar ongeschikt zijn als leefgebied/verbinding voor kleine marterachtigen. Gezien het ontbreken van geschikt habitat voor kleine marterachtigen waar werkzaamheden zullen plaatsvinden, zijn negatieve gevolgen voor deze soortgroep uitgesloten.
Rugstreeppad
Op de locaties waar werkzaamheden zullen plaatsvinden is geen geschikte overwinteringshabitat aanwezig voor de soort. Negatieve gevolgen voor de rugstreeppad zijn om die reden uit te sluiten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De onderzoekslocatie ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, IJsselmeer, bevindt zich op circa 7 kilometer afstand ten zuidenwesten van de onderzoekslocatie. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, trilling, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 7 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (sloop en nieuwbouw) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
AERIUS-berekening
Een mogelijk substantieel negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is door middel van een AERIUS-berekening nader onderzocht. Uit deze berekening blijkt dat bij de aanlegfase en de toekomstige gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. De AERIUS-berekening is als bijlage 7 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het NNN. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 2 kilometer ten noordwesten van de onderzoekslocatie. Gezien de aard van de ingreep (sloop en nieuwbouw) en de afstand tot het NNN is van significante aantasting van de natuur in het NNN geen sprake.
Houtopstanden
De te kappen windsingels/bomenrijen vallen onder beschermde houtopstanden. Dit betekent dat voor het kappen van de bomen een meldingsplicht geldt bij de provincie Flevoland. Ook dient binnen 3 jaar herplant plaats te vinden, waardoor een ontheffing voor het kappen van beschermde houtopstanden niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is aangegeven op welke wijze de verplichte herplant van de te kappen singels plaatsvindt.
5.9.3 Vervolgonderzoek
Vleermuizen
In de quickscan Wet natuurbescherming is geconcludeerd dat een vervolgonderzoek naar het voorkomen van vleermuizen moet worden uitgevoerd rondom de te slopen voormalige bedrijfswoning op het perceel Johannes Postweg 9. Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Uit het verrichte onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen is gebleken dat er geen beschermde functies voor deze soorten aanwezig zijn op de onderzoekslocatie.
Conclusie en aanbevelingen
Gezien het ontbreken van beschermde functies voor gebouwbewonende vleermuizen op de onderzoekslocatie, kan gesteld worden dat er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn en dat er geen sprake is van een overtreding op de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep.
5.9.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10 Archeologie en cultuurhistorie
5.10.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
5.10.1.2 Onderzoek
Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische
verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 opgenomen in de
bijlagen bij toelichting.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
Binnen het plangebied is sprake van drie mogelijke archeologische niveaus. In de top van het rivierduinzand, vanaf 1,5 m -mv (-6 tot -7 m NAP) kunnen resten voorkomen uit vooral de periode Laat-Paleolithicum – Vroeg-Neolithicum. Voor resten uit het Paleo- en Mesolithicum betreffen dit resten van jagers-verzamelaars. Deze resten zullen hoofdzakelijk bestaan uit vuursteenstrooiingen. Er kan sprake zijn van basiskampen, extractiekampen, depots en/of begravingen. Vanaf het Neolithicum ging men op vaste locaties wonen en werd landbouw toegepast. Uit het Vroeg-Neolithicum kunnen zowel resten van jagers-verzamelaars als resten van landbouwers voorkomen. De resten uit deze periode bestaan overwegend uit vondststrooiingen van aardewerk en vuursteen, aangevuld met grondsporen.
De archeologische resten uit deze perioden worden verwacht in de top van het duinzand. De meeste vondsten zijn te verwachten in de intacte podzolbodem. Archeologische sporen worden verwacht direct onder de podzolbodem en tot ongeveer 25 cm in de top van de C-horizont. In het veen rondom de duinopduikingen kunnen bovendien afvallagen aanwezig zijn, op een vergelijkbare diepte.
Wat betreft de archeologische indicatoren kan opgemerkt worden dat er sterke verschillen zijn in de waarde hiervan. Bewerkt vuursteen, aardewerk, verbrand bot en verbrande hazelnoten vormen sterke aanwijzingen voor een archeologische vindplaats. Onverbrand bot kan echter ook een natuurlijke oorsprong hebben. Ook houtskool kan een natuurlijke oorsprong hebben. Tijdens booronderzoek in het kader van de Hanzelijn is vastgesteld dat sprake is van een soort ‘houtskool-deken’ die over het landschap ligt. Mogelijk werden in het Mesolithicum bewust bosbranden gesticht om het landschap aantrekkelijk te maken voor dieren. Ook kan houtskool door de wind aangevoerd zijn.
Van kampementen, nederzettingen en huisplaatsen is bekend dat deze zich vaak op de overgang van nat naar droog bevinden, dus zandopduikingen grenzend aan laagten. Depots en afvaldumps komen vooral in de lage delen voor. Archeologische resten worden vooral verwacht in de zones waar de bodem in het rivierduin nog intact is, dus waar een intact podzolprofiel aanwezig is. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat in de zones waar alleen een C-horizont aanwezig is, mogelijk nooit bodemvorming heeft plaatsgevonden. Dit is met name het geval in de laaggelegen delen van het pleistocene landschap. Naast aan- of afwezigheid van het podzolprofiel kan de mate van intactheid ook bepaald worden aan de hand van aanwijzingen over erosie van het zand. Dergelijke aanwijzingen betreffen bijvoorbeeld het aantreffen van verspoeld pleistoceen zand of zandigheid van de afdekkende veenlaag.
In oeverafzettingen van het Wormer Laagpakket kunnen resten voorkomen uit het Neolithicum. Mogelijk zijn dergelijke oeverafzettingen in het plangebied aanwezig, maar dit kan op basis van het bureauonderzoek niet met zekerheid bepaald worden. Indien aanwezig worden binnen deze afzettingen vooral resten uit het Midden-Neolithicum en mogelijk het Laat-Neolithicum verwacht. Gedurende het Laat-Neolithicum raakte het plangebied met veen bedekt. Vanaf de Laat-Romeinse tijd of Vroege-Middeleeuwen lag het plangebied in een meer. Vandaar dat geen resten uit deze perioden verwacht worden.
In de bovenste meters kunnen in alle locaties resten van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog en scheepswrakken uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen. Het gaat hierbij echter om toevalsvondsten die niet door middel van prospectief onderzoek opgespoord kunnen worden.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
In de meeste boringen zijn geen rivierduinafzettingen binnen de maximale boordiepte van 2 à 4 m -mv aangetroffen. In vier boringen is het rivierduin aangeboord. Het rivierduin is het hoogst gelegen in de meest zuidoostelijke boring 11, waar het duinzand op 1,8 m -mv (-6,3 m NAP) gelegen was. In de boringen ten noorden en zuidwesten hiervan, boring 12 en 10, ligt het duinzand op 2,2 à 2,9 m -mv (-6,9 à 7,5 m NAP). In de noordelijke boring 18 is duinzand op 2,8 m -mv (-7,3 m NAP) aangetroffen. In de top van het rivierduin is een grotendeels intacte podzolbodem aanwezig. In de top van het rivierduin kunnen archeologische resten uit de prehistorie verwacht worden.
Het uiterste oosten van het plangebied bevindt zich binnen een AMK-terrein waarbinnen zich een rivierduincomplex met bewoningsresten vanaf het Mesolithicum voorkomt. Uit het booronderzoek blijkt dat het rivierduin in de meest westelijke boring relatief hoog ligt, op 1,8 m -mv (-6,3 m NAP). In de overige boringen ligt het duinzand dieper dan 2 m -mv.
Het Wormer Laagpakket is in één boring (boring 1) aangetroffen, op 3,5 m -mv (-8,2 m NAP). Het betreft hier echter geen oeverafzettingen, maar ongerijpte klei, die geïnterpreteerd is als lagunaire of komafzettingen met ongunstige bewoningsomstandigheden.
Boven deze afzettingen is achtereenvolgens mineraalarm tot zwak kleiig bos- en rietveen (Hollandveen Laagpakket), sterk kleiig, amorf veen (Flevomeer Laag), uiterst siltige, sterk humeuze klei met zandlagen (Almere Laag) en uiterst fijn, sterk siltig zand met kleilagen (Zuiderzee Laag) aanwezig, hoewel niet alle lagen in elke boring zijn waargenomen.
De bovenste 30 cm bestaat uit een bouwvoor van uiterst siltige klei. Dit betreft een vermenging van de IJsselmeer Laag met de Zuiderzee Laag. In enkele boringen is de bodem dieper verstoord, tot maximaal 1,7 m -mv. Deze verstoring is het sterkst ter plaatse van het erf van de Johannes Postweg 9.
Advies
Ter plaatse van de geplande bouwblokken is tot 2 m -mv geboord en ter plaatse van de sloten tot 3 m -mv (en in boring 1 tot 4 m -mv). Over het algemeen wordt een bufferzone van 30 cm gehanteerd boven mogelijk aanwezige vindplaatsen. Vandaar dat geadviseerd wordt om in de zones waar geen rivierduin is aangetroffen niet dieper te verstoren dan 30 cm boven de maximale boordiepte (dus maximaal 1,7 m -mv in de bouwblokken en 2,7 m -mv voor de sloten. In de zones waar het rivierduin wel is aangetroffen wordt aanbevolen om niet dieper dan 30 cm boven het rivierduin te graven.
Bovendien wordt voor de fundering geadviseerd om gebruik te maken van een archeologievriendelijk bouwplan, waarbij het totale oppervlak van de heipalen minder dan 2% van het totale bouwvlak omvat en de onderlinge afstand tussen de palen minstens 4 m.
Op basis van de huidige bouwplannen zal aan deze voorwaarden voldaan worden. Indien in de toekomst toch dieper gegraven zal worden, dient een vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, karterend booronderzoek, om de toppen van de rivierduinen systematisch te onderzoeken op het voorkomen van archeologische waarden.
De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Noordoostpolder). De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
5.10.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10.2.1 Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
5.10.2.2 Onderzoek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet aangewezen als een rijks- of gemeentelijk monument. In de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde, die behouden dient te worden.
De erfomvang en inrichting van de percelen aan de Johannes Postweg 7 en 9 zijn karakteristiek voor de oorspronkelijke verkaveling van de Noordoostpolder. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen gaat deze karakteristiek verloren. Het plan voor de landschappelijke inpassing voorziet echter in de aanleg van een groensingel rondom het nieuwe erf en de groenzone langs de weg wordt in stand gehouden. zodat wordt voldaan aan de eisen die hieraan gesteld worden in de structuurvisie (zie
paragraaf 4.4.1).
Op beide erven staat tevens een Schokbetonschuur. Deze schuren zijn karakteristiek voor de oorspronkelijke schurenbouw van de Noordoostpolder. Omdat de schuren qua omvang, bouwtechnische staat en aan de mogelijkheden voor het beoogde gebruik niet voldoen aan de eisen worden deze schuren gesloopt. In het plan voor de landschappelijke inpassing wordt de hoofdvorm en de nokrichting van de oorspronkelijke schuur overgenomen.
5.10.2.3 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11 Besluit milieueffectrapportage
5.11.1 Beoordelingskader
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende beheersverordening ‘Landelijk gebied’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
5.11.2 Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. De Aanmeldnotitie wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders met het verzoek te besluiten geen milieueffectrapportage op te laten stellen.
Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Om die reden is het opstellen van een (vormvrije) mer-beoordeling niet noodzakelijk.
5.11.3 Conclusie
De bepalingen uit het Besluit m.e.r. vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.12 Conclusie milieu en omgevingsaspecten
De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6 Toelichting op de regels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Johannes Postweg 7, 8 en 9 te Nagele' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de uitbreiding van de agrarische bedrijfspercelen met de daarbijbehorende voorzieningen mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2 Opzet van de regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
6.2.1 Inleidende regels
In
hoofdstuk 1 zijn regels opgenomen die gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bevat de volgende artikelen:
- artikel 1 (Begrippen): In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- artikel 2 (Wijze van meten): Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.2 Bestemmingsregels
In
hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied vertaald in juridische regels. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. De regels zijn per bestemming onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: ruimtelijke bouwregels waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Gebruiksregels: regels ten aanzien van het toegestane gebruik van gronden en bouwwerken;
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: regels voor gevallen waarin kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden van bouw- en gebruiksregels.
In
paragraaf 6.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
6.2.3 Overige regels
In
hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- artikel 6 (Anti-dubbeltelregel): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
- artikel 7 (Algemene gebruiksregels): in de algemene gebruiksregels zijn een aantal functies opgenomen die in elk geval in strijd met het bestemmingsplan. Tevens zijn in dit artikel regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen indien sprake is van een verwachte parkeerbehoefte als gevolg van het gebruik van gronden en/of gebouwen;
- artikel 8 (Algemene afwijkingsregels): op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsregels, mocht dat in die regels zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
- artikel 9 (Overige regels): in dit artikel zijn regels opgenomen voor vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden. Daarnaast zijn er regels opgenomen om voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte te garanderen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
In
hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In
artikel 10 (Overgangsrecht) is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In
artikel 11 (Slotregel) is de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
6.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen '
Agrarisch - Agrarisch onderzoeksbedrijf', '
Groen - Erfsingel', en '
Verkeer' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn gebaseerd op diverse bestemmingsplannen die van kracht zijn in het landelijk gebied van de van de gemeente en, voor zover noodzakelijk, passend gemaakt om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
De bestemming '
Agrarisch - Agrarisch onderzoeksbedrijf' is opgenomen om de bedrijfsvoering van KWS Benelux mogelijk te maken. De bestemming is toegekend aan de percelen Johannes Postweg 7, 8 en 9 en het perceel ten zuiden van de bestaande bedrijfslocatie. Deze bestemming maakt naast de bedrijfsmatige functie tevens een kantoor en de tijdelijke huisvesting van personeel mogelijk. In de regels is opgenomen dat het in strijd is met de bestemming om meer dan 20 personeelsleden tijdelijk te huisvesten. Het realiseren van bebouwing is uitsluitend mogelijk binnen een bouwvlak of een gebied dat specifiek voor bebouwing is aangeduid. In de regels van de bestemming is de maatvoering van de toekomstige bebouwing opgenomen. In de begrippen is een definitie opgenomen van een agrarisch onderzoeksbedrijf.
De bestemming '
Groen - Erfsingel' is opgenomen ten behoeve van het behoud en de aanleg van een erfsingel rondom de bedrijfspercelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.
De bestemming '
Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied over de Johannes Postweg.
7 Financiële uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
7.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
8.2 Overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Flevoland. De provincie is in hoofdlijnen akkoord met de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de onderwerpen stikstof, ecologie en landschap is een aantal opmerkingen gemaakt. Van deze opmerkingen is kennisgenomen en zijn grotendeels verwerkt in het definitieve ontwerpbestemmingsplan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 7 decemeber 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.