1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Johannes Postweg 7, 8 en 9 te Nagele' met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00731-VS01 van de Gemeente Noordoostpolder.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Agrarisch onderzoeksbedrijf
agrarisch bedrijf dat is gericht op het uitvoeren van onderzoek aan gewassen, het telen en veredelen van gewassen, het (gekoeld) opslaan, bewerken, beoordelen en selecteren van die gewassen.
1.6 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 Bestaand
Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, destijds vergunningvrij gebruik en/of bebouwing en andere vergunningen zonder de activiteit bouwen.
1.8 Bestaand agrarisch gebruik
Het agrarisch gebruik van de grond dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan op grond van de de beheersverordening ‘Landelijk gebied’ van de gemeente Noordoostpolder, zoals vastgesteld op 21 maart 2016, is toegestaan.
1.9 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.12 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.16 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.18 Buitenopslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.19 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel is hier geen horeca begrepen.
1.20 Erfsingel
Een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen volgens een beplantingsplan, die dient ter inpassing van een bebouwd perceel.
1.21 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 Hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.23 Kampeermiddel
Een tent, vouwwagen, camper of tourcaravan, niet zijnde een stacaravan.
1.24 Kavelsloot
een watergang, grenzend aan een erf- of perceelgrens, aangelegd voor de afvoer en berging van (op het erf/perceel) overtollig water.
1.25 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 Personeelshuisvesting
Een gebouw of een ruimte in of bij een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de tijdelijke huisvesting van personeel, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben en werkzaam zijn binnen de inrichting waar het gebouw of de ruimte is geplaatst.
1.27 Recreatiewoning
Een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben. Onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.28 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een andere persoon tegen vergoeding.
1.29 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 Het peil
- Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
- Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
- Indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch onderzoeksbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch onderzoeksbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch onderzoeksbedrijven;
- bestaand agrarisch gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand agrarisch gebruik';
met daaraan ondergeschikt:
- personeelshuisvesting;
- de instandhouding van erfsingels en kavelsloten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - erfsingel';
- buitenopslag;
- groenvoorzieningen,
- parkeer- en ontsluitingsvoorzieningen
- waterhuishoudkundige voorzieningen
- tuinen.
3.2.1 Toegestane bebouwing
Op en in de gronden als bedoeld in
artikel 3.1 mogen uitsluitend gebouwd worden:
- bedrijfsgebouwen en overkappingen;
- een kantoorgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kantoor';
- kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kas';
- gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting, uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - personeelshuisvesting';
- bijbehorende bouwwerken bij gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting;
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- de maximum goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 9 meter;
- de maximum bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 11 meter.
3.2.3 Kantoorgebouw
Voor het bouwen van een kantoorgebouw gelden de volgende regels:
- de maximum goothoogte van een kantoorgebouw bedraagt niet meer dan 6 meter;
- de maximum bouwhoogte van een kantoorgebouw bedraagt niet meer dan 10 meter.
3.2.4 Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:
- de maximum bouwhoogte van kassen bedraagt niet meer dan 8 meter.
3.2.5 Gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting gelden de volgende regels:
- de inhoud van een gebouw ten behoeve van personeelshuisvesting mag niet meer bedragen 1.200 m³;
- de maximum goothoogte van gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- de maximum bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting mag niet meer bedragen dan 10 meter.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter een voorgevelrooilijn ten hoogste 2,00 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven met activiteiten zoals bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan voor de in artikel 3.1 bedoelde bedrijven;
- het gebruik van de in artikel 3.1 genoemde gebouwen voor huisvesting, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting als bedoeld in artikel 3.1 sub c;
- permanente bewoning van gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting;
- huisvesting van personeel in gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting dat niet werkzaam is binnen de inrichting waar deze gebouwen zijn geplaatst;
- huisvesting van meer dan 20 personeelsleden in gebouwen ten behoeve van personeelshuisvesting;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.
3.3.2 Bestaand agrarisch gebruik
Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:
- het bestaande agrarisch gebruik ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand agrarisch gebruik' zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting
- Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden zoals opgenomen in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de bestemming 'Groen - Erfsingel' wordt voorzien in opgaand afschermende beplanting conform het in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan fase 1.
- Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden zoals opgenomen in artikel 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand agrarisch gebruik' is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de bestemming 'Groen - Erfsingel' wordt voorzien in opgaand afschermende beplanting conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan en tevens het bestaande agrarische gebruik zoals opgenomen in artikel 3.3.2 is gestaakt.
Artikel 4 Groen - Erfsingel
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Erfsingel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- opgaande afschermende beplanting;
- een bebouwingsvrije onderhoudsstrook;
- erfsloten;
- bestaand agrarisch gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bestaand agrarisch gebruik';
met daaraan ondergeschikt:
- ontsluitingsvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op en in de gronden als bedoeld in
artikel 4.1 mag niet gebouwd worden.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in artikel 3 'Agrarisch - Agrarisch onderzoeksbedrijf'.
4.3.2 Bestaand agrarisch gebruik
Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:
- het bestaande agrarisch gebruik ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van groen - bestaand agrarisch gebruik' zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
4.3.3 Voorwaardelijke verplichting
Voor het oprichten van opgaande afschermde beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bestaand agrarisch gebruik' gelden de volgende regels:
- het bestaande agrarische gebruik zoals opgenomen in artikel 4.3.2 is geheel gestaakt.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en straten;
- nutsvoorzieningen;
met daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen.
5.2.1 Toegestane bebouwing
Op en in de gronden als bedoeld in
artikel 5.1 mogen uitsluitend gebouwd worden:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
- in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Algemeen
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken respectievelijk te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde. In ieder geval wordt als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt:
- het gebruik ten behoeve van een seksinrichting;
- vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
- omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte.
7.2 Vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik als bedoeld in
artikel 7.1, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
- als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen.
7.3 Voorzieningen ten behoeve van riolering
Een verboden gebruik als bedoeld in
artikel 7.1, is in ieder geval niet het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de riolering, zoals voorzieningen voor Individuele Behandeling van Afvalwater en helofytenfilters.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor de inhoud van bedrijfswoningen en de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken;
- indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uit meting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen krachtens het plan is toegestaan niet meer dan 5 m bedragen;
- de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
- de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
9.1 Parkeerregels
Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen) voldoende ruimte zijn aangebracht en in stand gehouden worden van parkeervoorzieningen in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
9.1.1 Voldoende parkeergelegenheid
- De in het plangebied aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik van deze gronden mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid bij, op of onder het gebouw dan wel bij, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort worden gerealiseerd.
- gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a, dienen na realisering in stand te worden gehouden voor het gebruik waar de betreffende voorzieningen voor nodig zijn.
9.1.2 Voldoende laad- en losruimte
Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
- voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
9.1.3 Beleidsregels
Bij verlenen omgevingsvergunning voor de in
artikel 9.1.1 sub a genoemde gronden, past het bevoegd gezag de beleidsregels van de 'Nota Parkeernormen' toe met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
9.1.4 Afwijken parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 9.1.1 sub a overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in
artikel 9.1.3.
9.1.5 Afwijken laad- en losruimte
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 9.1.2 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
9.1.6 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van parkeergelegenheid en laad- en losruimte, als dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
- Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Johannes Postweg 7, 8 en 9 te Nagele'.