Plan: | Landelijk gebied, Steenwijkerweg 18 en 20 te Marknesse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00686-VS01 |
Aan de Steenwijkerweg 18 te Marknesse is een agrarisch bedrijf gevestigd. Een deel van de bedrijfsbebouwing staat hierbij op de noordoostzijde van het perceel. Dit deel van het perceel is in het huidige bestemmingsplan echter bestemd met een woonbestemming, als behorend bij het naastgelegen perceel Steenwijkerweg 20. De initiatiefnemer is nu voornemens om de feitelijke situatie op juiste wijze juridisch-planologisch te regelen, en zo de bedrijfsactiviteiten op deze gronden te legaliseren. Daarbij wordt tevens een nieuwe bedrijfsloods gerealiseerd aan de zuidoostzijde van het bedrijfsperceel.
De ontwikkelingen zijn op basis van de geldende beheersverordening Landelijk Gebied niet mogelijk. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten noordoosten van het dorp Marknesse, aan de doorgaande provinciale weg richting Steenwijk. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Het perceel Steenwijkerweg 18 is hierin bestemd als 'Agrarisch gebied'. Het perceel Steenwijkerweg 20 is hierin bestemd als 'Wonen'.
Binnen de bestemming 'Agrarisch gebied' zijn de gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Gebouwen moeten worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken. Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Hieronder zijn bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's en boogkassen niet begrepen.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor wonen en instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met de daarbij behorende sloot aan de zij- en achtergrenzen van het bestemmingsvlak. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend woningen, bijgebouwen en bijbehorende andere bouwwerken worden gebouwd.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Omdat een deel van de bedrijfsbebouwing behorende bij het bedrijf aan de Steenwijkerweg 18 binnen de woonbestemming valt en omdat het agrarische bedrijfsperceel wordt uitgebreid met de komst van een nieuwe loods, is de huidige situatie in strijd met de geldende planologische regeling en is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk om deze situatie op juiste wijze planologisch te regelen.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de N333/Steenwijkerweg, ten noordoosten van Marknesse. Deze weg vormt de verbinding tussen Marknesse en Steenwijk. Het perceel aan de Steenwijkerweg 18 is ingericht ten behoeve van het grondgebonden agrarische bedrijf. Aan de voorzijde van het perceel (aan de straatkant) staat de bedrijfswoning. Ten zuiden en oosten van deze woning zijn bedrijfsgebouwen gevestigd. Het gaat om meerdere grote schuren, bestaande uit één bouwlaag met een kap. Deze gebouwen worden gebruikt ter opslag van materieel en producten. Aan de oostzijde van het perceel is tevens een groot onbebouwd, verhard terrein die ontsluiting bied aan de verschillende bedrijfsgebouwen. Geheel aan de oostzijde van het terrein staan drie bedrijfsgebouwen, die min of meer de grens vormen richting het naastgelegen woonperceel aan de Steenwijkerweg 20. Het perceel is aan de west- en zuidzijde (achterkant) begrensd door groensingels.
Het perceel Steenwijkerweg 20 ligt direct ten oosten van Steenwijkerweg 18. Dit perceel is ingericht met een vrijstaande woning midden op het perceel. De gronden hieromheen zijn ingericht als tuin en er staan een groot aantal bomen en struiken. Het perceel is aan de achterzijde begrensd door een afschermende groensingel.
Beide percelen worden aan de noordzijde begrensd door de Steenwijkerweg. Aan de overige zijden worden de percelen begrensd door agrarische gronden. Verspreid in de omgeving is sprake van meerdere grondgebonden agrarische bedrijven en vrijstaande woningen. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied
In de voorgenomen situatie wordt de bestaande feitelijke situatie juridisch-planologisch op een juiste wijze geregeld. Dit houdt in dat alle bedrijfsgebouwen behorende bij het grondgebonden agrarische bedrijf, ook als 'Agrarisch' bestemd worden. Hiermee schuift de agrarische bestemming richting het oosten op. Daarnaast wordt ook de voorgenomen nieuwe loods ten behoeve van het agrarische bedrijf planologisch mogelijk gemaakt. Ten behoeve hiervan wordt een bestaande schuur in het zuidoosten van het agrarische perceel gesloopt en komt een grotere loods hiervoor terug. De nieuwe loods krijgt een goothoogte van 8,5 meter een bouwhoogte van 11 meter. De oppervlakte van de loods bedraagt circa 3.700 m2. De woonbestemming op perceel Steenwijkerweg 20 wordt als gevolg hiervan verkleind. Een schematische weergave van de bestemmingswijziging is weergegeven in figuur 2.3. De volledige erfinrichtingstekening is opgenomen als bijlage 2. Ter plaatse van de agrarische bestemming is uitsluitend een akkerbouw, tuinbouw of fruitteeltbedrijf toegestaan in verband met de richtafstand tot de naastgelegen woning.
Figuur 2.3 Schematische herindeling van de bestemmingen in het plangebied
In figuur 2.3 is met het lichtgele gearceerde vlak voorgenomen agrarische perceel weergegeven. Het gele vlak betreft het woonperceel Steenwijkerweg 20 dat ook in de voorgenomen situatie als woonbestemming wordt bestemd. De bestaande gebouwen blijven ook in de voorgenomen situatie bestaan. Daarnaast is de voorgenomen nieuwe loods aan de Steenwijkerweg 18 met grijs ingetekend. Tussen het agrarische perceel en het woonperceel wordt 10 meter aan extra bebouwingsvrije zone opgenomen. Het hele perceel wordt bovendien voorzien van een landschappelijke inpassing, met uitzondering van de verbinding met het bijbehorende land.
Landschappelijke inpassing
Zowel het agrarisch bedrijfsperceel aan de Steenwijkerweg 18 als het woonperceel aan de Steenwijkerweg 20 zijn in de huidige situatie al bestaand. In de huidige situatie is tevens al sprake van een goede landschappelijke inpassing van de percelen. Ook in de nieuwe situatie zal worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Zoals in figuur 2.3 is weergegeven, zal het uitgebreide agrarische bouwperceel aan de Steenwijkerweg 18 omgeven worden met een groensingel, met uitzondering van een doorsteek naar het land toe. Daarmee wordt voldoende voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Het erf aan de Steenwijkerweg 20 wordt tevens voorzien van een goede landschappelijke inpassing, waarbij met name aan de oostzijde van het perceel een groene singel wordt aangelegd ter afscherming van de naastgelegen gronden.
Functionele inpassing
Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. In dit gebied komen vrijwel uitsluitend agrarische en woonfuncties voor. Verspreid is sprake van veel solitaire agrarische bedrijven en woningen, en tevens van veel clusteringen van erven zoals in de huidige situatie ook het geval is. Beide functies (agrarisch en wonen) zijn ook al aanwezig in het plangebied en passen functioneel gezien in het landelijk gebied van de gemeente. Met dit bestemmingsplan wordt de erfuitbreiding ten dienste van het agrarische bedrijf mogelijk gemaakt, ter plaatse van bestaande agrarische gronden.
Verkeerstechnische inpassing
Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie aan de Steenwijkerweg 18 en 20 juridisch-planologisch op juiste wijze geregeld. Het bestaande grondgebonden agrarische bedrijf en de bestaande vrijstaande woning krijgen op deze wijze een planologisch kader dat aansluit bij de feitelijke situatie. Daarnaast wordt een bedrijfsloods ten behoeve van het bestaande agrarische bedrijf aan de Steenwijkerweg 18 mogelijk gemaakt. Deze is ondergeschikt aan de bestaande bedrijfsfunctie. Verkeerstechnisch gezien zal daarom geen verandering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Er treden daarom ook geen belemmeringen op.
Ook op het gebied van parkeren zal de situatie niet veranderen. Op beide percelen is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen erf op te vangen. Ook hier zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen planologische wijziging.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied
Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie in het plangebied voorzien van een passend juridisch-planologisch kader. Planologisch gezien wordt een uitbreiding van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Dit is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom is een toetsing niet noodzakelijk.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Conclusie rijksbeleid
Er zijn geen rijksbelangen uit het Barro in het geding en er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het voornemen niet in strijd met het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis voor de visie. In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Hier zijn kansen voor iedereen voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Er zijn drie kernopgaven:
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. In de strategische opgaven van de provincie staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven:
Met name het laatste vraagstuk is relevant voor dit plan. Flevoland is gemaakt voor voedselproductie. In de provincie is goed water, optimale drooglegging, vruchtbare grond, goed doordachte verkaveling en ontsluiting aanwezig. De landbouw is beeldbepalend voor Flevoland.
Toetsing
Met het voorgenomen plan wordt de bestaande agrarische bedrijfsvoering op het perceel Steenwijkerweg 18 op een juiste wijze juridisch-planologisch geregeld en wordt dit perceel uitgebreid met een nieuwe bedrijfsloods. Dit is in lijn met de kernopgave Landbouw: Meerdere smaken, waarin de voedselproductie in Flevoland centraal staat.
Omgevingsverordening Flevoland
Het beleid uit de omgevingsvisie FlevolandStraks is omgezet in regels in de provinciale Omgevingsverordening. Deze regels bieden een provinciaal kader waar in ruimtelijke plannen rekening mee moet worden gehouden.
Op de kaarten behorend bij de provinciale omgevingsverordening is aangegeven dat het plangebied binnen het werkingsgebied van het Natuurnetwerk Nederland ligt. In paragraaf 4.7 is uiteengezet dat het voornemen in het plangebied geen nadelige gevolgen heeft voor het NNN-gebied. Verder is het plangebied gelegen aan een provinciale weg. De verordening voorziet in regels met betrekking tot de instandhouding van provinciale wegen. Omdat er geen ontwikkeling plaatsvindt die invloed heeft op deze weg wordt voldaan aan deze regels.
Daarnaast is in bijlage 1 van de Omgevingsverordening een lijst met provinciale belangen opgenomen. Omdat de voorgenomen ontwikkeling zeer kleinschalig is wordt voldaan aan deze voorwaarden. Zo gaat het om bestaande percelen die op juiste wijze planologisch worden geregeld en wordt het bestaand agrarisch perceel beperkt uitgebreid. Beide percelen worden landschappelijk ingepast door groensingels. Ook de voorgenomen loods zal binnen deze nieuwe groensingels worden gerealiseerd. Door het bedrijf aan de Steenwijkerweg 18 te voorzien van een correcte planologische regeling wordt bovendien de landbouw gestimuleerd. Wat betreft natuur, archeologie, cultuurhistorie, water, milieu en verkeer wordt in hoofdstuk 4 onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Omgevingsprogramma Flevoland
Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties worden ondernomen om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de 'fysieke leefomgeving'.
Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. De landbouw veranderd in hoog tempo van een beschermde en ondersteunende sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met onder andere schaalvergroting. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen.
Door het agrarische bedrijf aan de Steenwijkerweg 18 te voorzien van de juiste juridisch-planologische regeling, waarmee het gehele bedrijfsperceel op juiste wijze planologisch is geregeld en de voorgenomen uitbreiding mogelijk wordt gemaakt, wordt de bedrijfsvoering ondersteund en kan het agrarische bedrijf op legale wijze haar bedrijfsvoering uitoefenen. De planologische wijziging is daarom in overeenstemming met het Omgevingsprogramma Flevoland.
Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. In de beleidsregel is opgenomen dat de ontwikkeling van landbouw en van economische dragers in het landelijk gebied van belang is voor een vitaal en duurzaam landelijk gebied. Daarom is het van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante en niet-agrarische functies en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Ten aanzien hiervan zijn in de beleidsregel een aantal regels opgenomen. Het voornemen is hieronder aan de relevante regels getoetst.
4.5 Vergroting van het (voormalige) agrarisch bouwperceel is mogelijk mits:
In dit geval was op het bestaande perceel aan de Steenwijkerweg 18 geen ruimte voor een dergelijke uitbreiding als nu wordt voorgenomen. Bovendien stond een deel van de bebouwing al buiten het agrarische perceel en wordt dit met dit bestemmingsplan gelegaliseerd. De uitbreiding is noodzakelijk om de bedrijfsvoering van het bestaande agrarische bedrijf toekomstbestendig te maken. De bestaande loodsen die nu deels buiten de agrarische bestemming vallen kunnen hiermee behouden blijven en de extra opslag kan ook gerealiseerd worden. In feite wordt een deel van het naastgelegen perceel (Steenwijkerweg 20) betrokken bij het agrarische perceel (Steenwijkerweg 18), waarmee de bestaande situatie op juiste wijze juridisch-planologisch geregeld wordt. Het perceel blijft binnen de 2,5 ha.
4.6 Het ruimtelijk splitsen van een (voormalig) agrarisch bouwperceel is niet toegestaan
In dit geval is een plan op maat gemaakt, waarin het agrarisch bedrijf aan de Steenwijkerweg 18 uitbreidt, en daarbij een deel van het naastgelegen perceel Steenwijkerweg 20 betrekt. In de praktijk is hier al deels sprake van, doordat een deel van de bedrijfsbebouwing van het agrarisch bedrijf op de gronden van Steenwijkerweg 20 staat. Om een juiste planologische regeling te bieden, worden de bestemmingen van deze gronden aangepast. Tevens wordt realisatie van een nieuwe bedrijfsloods achter de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt.
Dit houdt in dat het perceel Steenwijkerweg 20 wel degelijk gesplitst wordt: Een deel wordt (is eigenlijk al) betrokken door het naastgelegen agrarische bedrijf. Het andere deel is ten behoeve van de woonfunctie. Omdat het echter gaat om een juridisch-planologische correcte bij een reeds bestaande situatie, is deze splitsing in de praktijk niet merkbaar. Bovendien is aan de hand van maatwerk een specifieke inrichting van het gebied opgezet, waardoor de percelen samen een eenheid uitstralen. Dit met name door een specifieke manier van landschappelijke inpassing.
Daarnaast is tevens voorzien in een uitgedachte manier van milieuzonering, door toepassing van een bebouwingsvrije zone tussen het agrarische perceel en het woonperceel. Dit is nader uiteengezet in paragraaf 4.1.
Door deze specifieke maatwerkoplossingen is het in dit geval toch verantwoord om het perceel te splitsen en kan, bij uitzondering, worden afgeweken van deze regel.
4.7 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Hiervoor geldt dat:
In dit geval wordt voorzien in een specifieke landschappelijke inpassing, waarbij zowel het agrarische perceel als het woonperceel omringd worden door een groensingel. In paragraaf 2.3 is die nader uiteengezet. Hiermee wordt voldaan aan de eisen voor landschappelijke inpassing.
4.8 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
Voorts geldt dat:
In paragraaf 2.3 is uiteengezet dat sprake is van een goede verkeerstechnische inpassing.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.
De opgave ten aanzien van het landschap is het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de cultuurhistorische waarden van een gebied. De keuze óf ontwikkelingen mogelijk zijn is minder belangrijk dan wáár deze ontwikkeling een plek kan krijgen.
Landbouw
De gemeente is trots op haar agrarische achtergrond en wil dit blijven uitstralen. De gemeente wil onder meer ontwikkelingsruimte bieden voor schaalvergroting. Landbouw blijft de primaire functie in het landelijk gebied. Mede daarom biedt de gemeente ruimte voor uitbreiding van het agrarische erf ten behoeve van een rendabele agrarische bedrijfsvoering. Erven mogen tot 3 ha worden uitgebreid en maximaal 150 meter breed en 200 meter diep worden.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreidingsruimte die het perceel Steenwijkerweg 20 bij regulier agrarisch gebruik op grond van het beleid heeft, benut ten behoeve van het bedrijf aan Steenwijkerweg 18. Dit is in overeenstemming met de structuurvisie Noordoostpolder. De afmeting en oppervlakte van het erf blijven binnen de gestelde maatvoering die in de structuurvisie is opgenomen.
Toetsingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt het perceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf verruimd, in die zin dat deze dichter op naastgelegen woningen komt te liggen. Daarom is het noodzakelijk om te toetsen of ook in de nieuwe situatie sprake is van een verantwoorde milieuzonering.
Grondgebonden akkerbouw, tuinbouw en fruitteelt zijn aan de hand van de publicatie 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' (2009) van de VNG aan te merken als functie waarvoor milieucategorie 2 geldt. Dit betekent dat er in beginsel een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies (zoals woonbestemmingen) in acht genomen moet worden. In gemengde gebieden kan er aangesloten worden bij de richtafstanden van milieucategorie 1, oftewel 10 meter. De Noordoostpolder kent al vanaf haar ontwerp vele situaties waarbij (arbeiders)woningen direct gelegen zijn naast agrarische functies. De gemeente merkt daarom het hele landelijke gebied aan als een gemengd gebied. Daarmee kan één stap terug worden gedaan en een richtafstand van 10 meter worden gehanteerd.
De dichtstbijzijnde woning, is de woning aan de Steenwijkerweg 20. Deze woning staat om ruim 10 meter van het agrarische bedrijfsperceel. Om dit te waarborgen is tussenliggend een 10 meter brede groenbestemming opgenomen. Dit houdt in dat wordt voldaan aan de richtafstand en een onderzoek niet noodzakelijk is. Overige woningen in de omgeving staan op ruimere afstand. Vanzelfsprekend is ook voor deze woningen geen onderzoek noodzakelijk. Verder geldt dat de nieuwe loods een uitbreiding van het bedrijfsperceel in zuidelijke richting als gevolg heeft. Er zijn in deze richting echter geen woningen of andere bedrijfshindergevoelige objecten. Daarom heeft dit geen gevolgen voor de milieuzonering.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.
Toetsingskader
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidzoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt de uitbreiding van een agrarisch perceel, ter plaatse van een woonperceel, juridisch-planologisch geregeld. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Daarom is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk en bestaan er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, wateroverlast, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.
Wet- en regelgeving en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water
biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Toetsing
De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland (kenmerk: 20210317-37-25872). Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 1. Het waterschap adviseert vanuit de digitale watertoets de normale procedure. Dit betekent dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding. In overleg met het waterschap is daarop deze waterparagraaf opgesteld.
Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks en niet in een keurzone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er conform het waterschap geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing
Thema Voldoende water
Wateroverlast
Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Uitgangspunt wateroverlast
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening. De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013. Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling met circa 3.300 m2. Daarnaast is in overleg met het waterschap gebleken dat ten behoeve van de realisatie van de zuidwestelijk gelegen loods nog geen watercompensatie heeft plaatsgevonden en dat nog gedaan moet worden. De verhardingstoename (5.140 m2) komt hiermee boven de compensatiegrens uit, waardoor watercompensatie noodzakelijk is. De compensatieopgave bedraagt ruim 230 m2. Om in de watercompensatie te voorzien wordt een erfsloot, met een breedte van 4 meter, gegraven rondom het voorgenomen agrarische perceel. In deze erfsloot wordt aan de zuidzijde een dam met duiker aangebracht, om hier een verbinding tussen het land en het bedrijfsperceel te behouden. Tussen Steenwijkerweg 20 en Steenwijkerweg 20a blijkt het niet mogelijk om te voorzien in een erfsloot, aangezien hier reeds een erfafscheiding en andere inrichting staat. De nieuw aan te leggen erfsloot zorgt voor 1.340 m2 aan watercompensatie .Dit is ruim voldoende om in de opgave te voorzien. In bijlage 2 is de locatie van deze bufferzone weergegeven. Deze zone ligt ten zuidoosten van het agrarische perceel. De nieuwe erfsloot wordt aangesloten op de erfsloot ten zuiden van nr. 20 A en B. Het deel van de bestaande erfsloot ten zuiden van nr. 18 en 20 wordt gedempt.
Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem
Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen heeft voor het streefpeil van het oppervlakte water in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.
Het plangebied ligt in de buurt van een wateraanvoergebied. Dit gebied is afhankelijk van het water dat de polder ingelaten wordt. De zandgronden in het Noordoosten van de Noordoostpolder (NOP) zorgen ervoor dat het water relatief snel de bodem in zakt. In het westelijke deel van de NOP is wateraanvoer nodig om zout- en ijzerarm water in te laten. Het plan doet geen afbreuk aan dit systeem.
Anticiperen op watertekort
Streefbeeld
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
Thema Schoon water
Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Uitgangspunten
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Uitgangspunten
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.
In het bestemmingsplan kunnen geen regels worden opgenomen ten aanzien van preventieve maatregelen voor onkruidbestrijding. Hier zal in de gebruiksfase rekening mee worden gehouden.
Conclusie
In de nabijheid van de ontwikkeling is momenteel geen openbaar rioolsysteem aanwezig. In de nieuwe situatie zijn er evenveel mensen binnen het plangebied aanwezig als in de huidige situatie. Hierdoor wordt geen zwaardere belasting op de afvalwatervoorzieningen verwacht. De hoeveelheid afvalwater neemt niet toe. Er worden ook geen sanitaire voorzieningen gerealiseerd in de nieuwe loods. Daarmee is voldoende voorzien in de afvoer van afvalwater.
Hemelwater
In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.
Onder schoon hemelwater wordt verstaan:
Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de sloot rondom het plangebied. Het hemelwater wordt daarmee op een goede manier afgevoerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden door dergelijke materialen niet te gebruiken.
Toetsingskader
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Toetsing
In dit geval wordt binnen het plangebied de agrarische bestemming aan de Steenwijkerweg 18 uitgebreid op gronden die in de huidige planologische regeling zijn bestemd als 'Wonen' en wordt een bedrijfsloods gerealiseerd. Er worden geen bodemgevoelige objecten gerealiseerd en ook geen bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. De gronden ter plaatse van de uitbreiding van de agrarische bestemming zijn al bestemd voor een gevoeligere functie of voor agrarische doeleinden. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat deze ook geschikt zijn voor de agrarische bedrijfsvoering. Daarom is het niet noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet blijven deze artikelen ongewijzigd van kracht via het overgangsrecht, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Toetsing
De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied de verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 8' geldt.
Binnen gebieden met een deze archeologische verwachtingswaarde is pas archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 10.000 m². Dit is een zeer lage verwachtingswaarde. In onderstaand figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaardenkaart opgenomen.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan, omdat de bedrijfsloods een maximale oppervlakte van 3.700 m2 krijgt. Tevens is geen sprake van bekende wraklocaties in het plangebied. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Om de archeologische waarden in het gebied een beschermende regeling te bieden wordt wel een archeologische dubbelbestemming opgenomen die is afgestemd op de verwachtingswaarde.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval wordt de bestaande verkaveling aangepast naar de feitelijke inrichting van het plangebied. Dit houdt in dat de oostelijke grens van het agrarische perceel Steenwijkerweg 18 richting het oosten schuift en richting het zuiden om de nieuwe loods mogelijk te maken. Dit is een minimale aanpassing op de bestaande verkaveling, die geen afbreuk doet aan het verkavelingspatroon in het algemeen. Van buitenaf blijft het erf als een eenheid beleefbaar. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Verder draagt het plan juist bij aan de instandhouding van de schokbetonschuur die reeds aanwezig is in het plangebied, op zowel het perceel Steenwijjkerweg 18 als 20. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wieden bedraagt 3 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied Vollenhovermeer bedraagt eveneens 3 kilometer.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied De Wieden is wel gevoelig voor stikstofdepositie. In dit geval wordt één nieuwe bedrijfsloods gerealiseerd en is verder uitsluitend sprake van een functiewijziging. Daarom is sprake van een zeer beperkte aanlegfase en is er geen toename in de exploitatiefase, omdat de bedrijfsloods wordt gebruikt ten behoeve van bestaande bedrijfsvoering. Een stikstofberekening is om die reden niet noodzakelijk. is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van vergunning- of meldingsplicht.
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 2). Op basis hiervan worden negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. Het voornemen is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Toetsing
Uit de risicokaart blijkt dat geen sprake is van risicovolle inrichtingen en transportroutes in en nabij het plangebied, die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Ten oosten van het plangebied is wel sprake van een bovengrondse tank voor propaan of een anders vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Deze heeft geen invloed op het plangebied.
Verder blijkt uit de risicokaart dat wel sprake is van een buisleiding, die aan de noordzijde langs de Steenwijkerweg loopt. Het gaat om een Aardgasleiding NEN 3650 met een diameter van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 45 meter. Het plangebied ligt deels binnen deze inventarisatieafstand. Echter wordt uitsluitend een bedrijfsloods ter opslag van producten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Dit is geen risicogevoelig bouwwerk. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Binnen het plangebied worden geen risicovolle functies voorgesteld. Vanuit de externe veiligheid bestaan er dus geen belemmeringen voor het plan.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.
Toetsing
Omdat dit bestemmingsplan wordt opgesteld om de bestaande situatie op een goede wijze juridisch-planologisch te regelen en om slechts één nieuwe bedrijfsloods ten behoeve van de bestaande bedrijfsvoering mogelijk te maken, kan op voorhand worden gesteld gezien de aard en omvang van het plan, dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is daarom geen onderzoek noodzakelijk en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van het Besluit m.e.r. omdat het gaat om een perceelsgebonden ontwikkeling, waarbij een bestaand bedrijf uitgebreid wordt. Er zijn verder geen infrastructurele aanpassingen of andere ontwikkelingen die hiermee gepaard gaan. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.
Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.
Agrarisch
De bestemming agrarisch voorziet in een passende regeling voor de agrarische bedrijfsvoering aan de Steenwijkerweg 18. De begrenzing van de bestemming is afgestemd op de bestaande bebouwing, de voorgenomen uitbreiding en de kavelgrenzen. Ook het bouwvlak is op basis hiervan bepaald. Tevens is hierbij gekeken naar een passende afstand ten opzichte van de erfsloten rondom het perceel. Ten behoeve hiervan is de aanduiding 'bedrijf uitgesloten' opgenomen langs de erfsloten. Alle gebouwen dienen binnen het bouwvlak te staan. Ter plaatse van de bestemming zijn uitsluitend akkerbouw-, tuinbouw- en fruitteelt bedrijven toegestaan. Dit is in verband met de milieuzonering en de richtafstand die ten opzichte van naastgelegen woningen moet worden aangehouden. Verder wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande regelgeving.
Groen - Erfsingel
De gronden rondom het woonperceel Steenwijkerweg 20 zijn voorzien van de bestemming Groen - Erfsingel. Ter plaatse dient de landschappelijke inpassing van het woonperceel te worden aangebracht. Om die reden is opgaande afschermende beplanting hier toegestaan. Dit dient met name aan de noordoostzijde van het plangebied te worden toegepast. De bestemming is ook aan de west- en zuidzijde van de woonbestemming gelegd, om op deze wijze planologisch te borgen dat deze gronden vrij blijven van bedrijfsvoering van het naastgelegen agrarische bedrijf. Daarmee wordt de richtafstand van 10 meter ten opzichte het agrarisch bedrijf gegarandeerd.
Wonen - voormalige agrarische erven
Deze woonbestemming geldt voor de gronden ter plaatse van het perceel Steenwijkerweg 20, waar een regulier woonperceel aanwezig is. Ook hier is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de bestaande regeling. Zo is zijn de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 en 10 meter, wat aansluit op de bestaande bebouwing. De maximale oppervlakte en maatvoering zijn in overeenstemming met het voornemen.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8
Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden in het gebied (op basis van de archeologische waardenkaart), is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8' opgenomen over het hele plangebied. De regeling voorziet in de uitvoering van een archeologisch onderzoek indien ruimtelijke ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 10.000 m2 en dieper dan 100 centimeter plaatsvinden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Tevens is het plan in deze periode aangeboden aan overlegpartners.
Daarop zijn twee reacties binnen gekomen, van Waterschap Zuiderzeeland en Provincie Flevoland.
Als gevolg hiervan is in overleg met het waterschap de waterparagraaf ( paragraaf 4.3) aangepast en zijn de te nemen maatregelen op het gebied van de waterhuishouding verwerkt in het bestemmingsplan. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met deze aanpassingen.
De provincie Flevoland heeft in reactie aangegeven positief tegenover het plan staat en kan instemmen met het voornemen in deze vorm. Daarnaast merkt de provincie wel op dat de woning dicht op de agrarische functie ligt in de voorgenomen situatie. De provincie vraagt zich af of het niet verstandig is om deze woning de aanduiding plattelandswoning te geven.
In reactie hierop wijst de gemeente naar de milieuzonering, waarbij de woning voldoet aan de richtafstand ten opzichte van het agrarisch bedrijf. Er is daarom geen onderzoek nodig en een goede ruimtelijke ordening is daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt. Om die reden acht de gemeente het ook niet noodzakelijk de woning als plattelandswoning aan te duiden. Dit leidt derhalve niet tot wijzigingen in het plan.
Zienswijzen
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De initiatiefnemer heeft voor de ontwikkeling een bedrijfsplan overhandigd, waaruit de financiële haalbaarheid van het project blijkt.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
De kosten worden verhaald via gemeentelijke leges. Planschade wordt via een planschadeovereenkomst geregeld. Voor het overige zijn er geen kosten die verhaald hoeven te worden, waarmee een exploitatieplan niet noodzakelijk is.