direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Baarloseweg 4-1 te Marknesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00683-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Baarloseweg 4-1 te Marknesse. Dit perceel is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat gedeeltelijk in ontwikkeling is. Bij het voorbereiden van een bestemmingsplan hiervoor is er vanuit gegaan dat de erven in beginsel een woonfunctie zouden krijgen. Daarom heeft het bedrijfsperceel abusievelijk een woonbestemming gekregen. De eigenaar van dit bedrijf wil nu een moderniseringsslag binnen het bedrijf doen door gebouwen op te waarderen en/of te vervangen. Echter, dat is op basis van woonbestemming niet mogelijk.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om deze situatie te corrigeren en het fruitteeltbedrijf opnieuw te bestemming als grondgebonden agrarisch bedrijf. Er wordt geen uitbreiding van het agrarische bouwperceel mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Baarloseweg 4-1 ten noorden van het dorp Marknesse in de Noordoostpolder. De Baarloseweg is een 60 km/u weg waar een aantal woningen en agrarische percelen aan liggen. Het gebied is bestemd voor de uitbreiding van het glastuinbouwgebied Luttelgeest/Marknesse. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Marknesse goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00683-VS01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Glastuinbouw Luttelgeest/Marknesse, vastgesteld op 18 februari 2010. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Wonen'. Het gebruik van het perceel als agrarisch bedrijfsperceel is niet geregeld en valt daarmee onder het overgangsrecht. Echter, er kunnen geen nieuwe vergunningen voor het agrarisch bedrijf worden verleend. Hierdoor is de vervangende bouw van een een agrarisch bedrijfsgebouw in strijd met het bestemmingsplan. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan te zien

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00683-VS01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Glastuinbouw Luttelgeest / Marknesse

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische uitvoerbaarheid. aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 De situatie

Het plangebied ligt aan de Baarloseweg 4-1. Op dit perceel zijn een woning en verschillende agrarische bijgebouwen aanwezig. In 2010 is hier abusievelijk een woonbestemming opgekomen. De eigenaar heeft sinds deze bestemmingswijziging nog steeds ononderbroken zijn agrarische bedrijfsactiviteiten uitgevoerd ten aanzien van biologische fruitteelt. De eigenaar wil het bedrijf moderniseren en onder andere de bestaande bedrijfsgebouwen vervangen door een nieuw bedrijfsgebouw.

Dit bestemmingsplan is gericht op het correct bestemmen van het perceel, waarmee het feitelijk gebruik en het ontwikkelen van het agrarisch bedrijf mogelijk worden gemaakt. Hiermee blijft het een volwaardig agrarisch bedrijf in een toekomstig glastuinbouwgebied. Op basis van dit bestemmingsplan is de modernisering van het bedrijf mogelijk. Een aanzicht en een luchtfoto van het perceel zijn in de navolgende figuren weergegeven ter illustratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00683-VS01_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00683-VS01_0004.png"

Figuur 2.2: Bebouwing Baarloseweg 4-1 (bron: Google Maps)

2.2 Ruimtelijke inpassing

Het bedrijfperceel is één van de 'oorspronkelijke' erven in de Noordoostpolder, die van oudsher zijn voorzien van een erfsingel. Een deel van deze singel is op het perceel nog aanwezig. In het glastuinbouwgebied en bij fruitteeltbedrijven is het principe van inpassen van erven in singels losgelaten. Het gebied is als geheel ingepast met een beukenhaag. Daarmee is de huidige inpassing van het perceel overeenkomstig de uitgangspunten. Hieraan worden geen wijzigingen voorgesteld.

Verder is het van belang dat het perceel wordt ingebed in het glastuinbouwgebied. Op termijn worden achter het perceel grootschalige glastuinbouwbedrijven ontwikkelt, vergelijkbaar met de bedrijven aan de overzijde van de Baarloseweg. Daarbij zal mogelijk een deel van de boomgaard van het bedrijf vervallen. Het bedrijf houdt echter nog voldoende areaal grond over om een volwaardige agrarische bedrijfsvoering te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De NOVO ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor dit plan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een algemeen nationaal belang is het proces van duurzame verstedelijking, hiervoor is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), deze houdt in het kort in dat in geval van nieuwe verstedelijking eerst moet worden beoordeeld of hier regionale behoefte voor is en vervolgens of deze behoefte binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden. Indien dit niet mogelijk is, moet een locatie worden gezocht die passend multimodaal ontsloten is.

In dit geval is er geen sprake van nieuwe verstedelijking. Er wordt geen stedelijk gebied ontwikkeld. Bovendien is het plan gericht op de voortzetting van een bestaand bedrijf.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De provincie Flevoland heeft op 8 november 2017 de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Deze omgevingsvisie vormt een strategisch plan op hoofdlijnen voor de lange termijn. De omgevingsvisie FlevolandStraks komt in de plaats van het Omgevingsplan 2006. FlevolandStraks is een visie die nog niet is vertaald naar een beleidskader. Dit wordt nog uitgewerkt. Daarom vormt het Omgevingsplan uit 2006 nog het provinciaal beleidskader voor dit bestemmingsplan.

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. Om te blijven ontwikkelen heeft het perceel aan de Baarloseweg 4-1 een nieuw modern bedrijfsgebouw nodig.

3.2.2 Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.

3.2.3 Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Als het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. De provincie kan aan de verruiming van het regime de voorwaarde stellen dat verevening plaatsvindt van kosten en opbrengsten van onderdelen van het plan of programma. Een gebiedsplan om het planologisch regime te verruimen moet inzicht bieden in:

  • de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
  • het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
  • de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
  • de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
  • de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.

Met de sloop van de gedateerde bedrijfsgebouwen en de bouw van één nieuw modern gebouw worden de vitaliteit en de kwaliteit van het gebied verbeterd. Het plan sluit goed aan op zowel het Omgevingsplan Flevoland als de beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.

De opgave ten aanzien van het landschap is het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de cultuurhistorische waarden van een gebied. De keuze óf ontwikkelingen mogelijk zijn is minder belangrijk dan wáár deze ontwikkeling een plek kan krijgen.

Het plangebied ligt volgens de Structuurvisie kaart in de 'tussenzone'. In dit gebied is veel (glas)tuinbouw aanwezig, waardoor het landschap meer verdicht is dan andere deelgebieden. In de tussenzone wordt volop ruimte geboden voor de ontwikkeling van de tuinbouw. De bestemming 'agrarisch' past dus goed bij de kenmerken van het gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

4.1.2 Toetsing

Archeologie

De (geactualiseerde) Archeologische beleidsadvieskaart die voor het grondgebied van Noordoostpolder is vastgesteld (1 oktober 2018) geeft inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied.

Voor het plangebied geldt volgens de Archeologische beleidsadvieskaart de verwachtingswaarde WA-7. Hiervoor geldt dat er verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij plannen vanaf 10.000 m2. Het oppervlakte van het perceel aan de Baarloseweg 4-1 ligt onder deze grens. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.2 Ecologie

4.2.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt op iets minder dan 6 km van de Natura 2000-gebieden De Wieden en Weerribben. Het gaat hier om het voortzetten van een bestaand bedrijf dat hier al aanwezig was toen het Natura 2000-gebied werd aangewezen. Een stikstofonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00683-VS01_0005.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (bron: atlasleefomgeving)

Soortenbescherming

Het voorzetten van een bestaand bedrijf heeft in beginsel geen negatieve effecten op potentiële soorten binnen het plangebied. Aangezien er enige ingrepen worden voorgesteld in bestaande bebouwing is een quicsan uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 1.

Uit de quickscan blijkt dat het het perceel een mogelijk habitat is voor broedvogels en vleermuizen. Er kan echter worden uitgesloten dat de te slopen bedrijfsgebouwen achterop het perceel jaarrond beschermde nesten en/of verblijfplaatsen van vleermuizen bevatten. Wel moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid hiervan in en rondom de bedrijfswoning. Ingrepen nabij deze woning kunnen mogelijk wel verstorend werken op de verblijfplaatsen. Overtredingen van de Wet natuurbescherming kunnen voorkomen worden door de werkzaamheden te starten vóór het broedseizoen en door tijdens de werkzaamheden geen extra verlichting toe te passen of speciale, vleermuisvriendelijke verlichting.

Met inachtneming van de hiervoor benoemde mitigerende maatregelen is het bestemmingsplan uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.

4.3 Geluid

4.3.1 Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 63 dB in de bebouwde kom. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

4.3.2 Toetsing

Het plangebied ligt in de wettelijke geluidszone van de Baarloseweg. De bedrijfswoning wordt niet richting de weg verplaatst, waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 woningen is dit het geval.

4.4.2 Toetsing

Bij dit bestemmingsplan gaat het om het voortzetten van een bestaand bedrijf. De situatie verandert hiermee niet. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.5 Bodem

4.5.1 Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.5.2 Toetisng

Er is geen sprake van een verdachte locatie. Hier mee is een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet nodig.

4.6 Water

4.6.1 Toetsingskader

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het projectgebied is gelegen in het beheergebied van Wterschap Zuiderzeeland. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 11 januari 2021 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de korte procedure gevolgd moet worden.

4.6.2 Toetsing

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

Thema Veiligheid

Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Conclusie

Binnen het plan wordt een bedrijfsgebouw vervangen door een bedrijfsgbebouw van ongeveer gelijke omvang. Er is geen sprake van een relevante toename aan verharding. Het plan leidt zodoende ook niet tot wateroverlast.

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen heeft voor het streefpeil van het oppervlakte water in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.

Het plangebied ligt in een wateraanvoergebied. Dit gebied is afhankelijk van het water dat de polder ingelaten wordt. De zandgronden in het Noordoosten van de Noordoostpolder (NOP) zorgen ervoor dat het water relatief snel de bodem in zakt. In het westelijke deel van de NOP is wateraanvoer nodig om zout- en ijzerarm water in te laten. Het plan doet geen afbreuk aan dit systeem.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Thema Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Uitgangspunt(en)

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.

Conclusie

Het plan maakt de voortzetting van een bestaand bedrijf mogelijk. Er worden geen veranderingen van lozingen voorgestled. Wanneer dit aan de orde is, wordt door middel van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit overleg gevoerd met het waterschap.

Randvoorwaarde(n)

Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een "zuiverend" gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (met uitzondering van marktterreinen).

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

4.7.1 Toetsingkader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

4.7.2 Toetsing

Het fruitteelt bedrijf valt binnen categorie 2. Het gebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Binnen deze afstand zijn geen woningen gelegen. Er wordt hiermee voldaan aan de richtafstand van de VNG.

4.8 Kabels en leidingen

4.8.1 Toetsingkader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

4.8.2 Toetsing

Er lopen geen relevante kabels en leidingen in of nabij het plangebied. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor het plan.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

4.9.2 Toetsing

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico nemen met de komst van een nieuw bedrijfsgebouw niet toe. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

4.10.1 Toetsingkader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

4.10.2 Toetsing

Het plan valt niet binnen één van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, daarom is er geen sprake van een m.e.r. (beoordelings-)plicht. Overigens blijkt uit de beoordeling in de voorgaande paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planopzet

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding. Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden, daarnaast passen de opgestelde tijdsbepalende maatregelen binnen de toekomstige Omgevingswet en het bijhorende omgevingsplan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels, een digitale verbeelding en de plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels.

Agrarisch

Het gehele plangebied krijgt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Hiermee wordt een actuele bestemming van toepassing, zoals deze gaat gelden voor het aansluitende gebied. Het plangebied krijgt een bouwvlak waarbinnen één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Omdat het perceel in de zone vóór de glastuinbouwbedrijf ligt, zijn de mogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven niet in de regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Alleen van Waterschap Zuiderzeeland is per mail gereageerd op het plan. Het waterschap verzoekt om de waterparagraaf aan te vullen met een concrete toelichting van wat er wijzigt. De thema's 'wateroverlast' en 'afvalwater' in paragraaf 4.6zijn hierop aangevuld.

De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan, deze worden verwoord in de beantwoording op de ingekomen reacties en weergegeven in deze toelichting. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Vaststellingsfase

Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerp. Het bestemmingsplan is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden mede gedragen door de initiatiefnemer, aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om het plan te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin zijn onder de kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten opgenomen. Tevens is hierin het aspect planschade afgedekt.