Plan: | Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 30 en 32 te Luttelgeest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00671-VS01 |
Aan de Uiterdijkenweg 32 te Luttelgeest werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd, met daarbij een bedrijfswoning. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten beëindigd en is het perceel in gebruik genomen ten behoeve een maatschappelijke functie in de vorm van een kleinschalige kinderopvang, zorgboerderij en buitenschoolse opvang. Het bedrijf wil zijn bedrijfsvoering in de toekomst gaan uitbreiden om te kunnen voorzien in een toekomstbestendig bedrijf. Het bedrijf wil hierbij meer personen kunnen opvangen en wil tevens de mogelijkheid bieden om personen op het perceel te kunnen laten logeren c.q. nachtverblijf aan te bieden.
Op het naastgelegen perceel, aan de Uiterdijkenweg 30, is een melkveehouderij gevestigd. Met dit bestemmingsplan wordt op dit agrarisch perceel gedeeltelijk de mogelijkheid tot het uitvoeren van deze activiteiten beperkt. Dit om de verdere ontwikkeling van de kleinschalige kinderopvang, en buitenschoolse opvang en zorgboerderij mogelijk te maken. Overigens hebben beide percelen dezelfde eigenaar, maar is wel sprake van twee afzonderlijke bedrijven. Op het perceel Uiterdijkenweg 30 worden geen nieuwe fysieke ingrepen mogelijk gemaakt. Op het perceel is verder een omgevingsvergunning verleend voor een kinderopvang van maximaal 42 kinderen en oppervlakte van maximaal 100 m2. Deze vergunning is als tweede tak vergund.
Deze ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van de geldende beheersverordening 'Landelijk Gebied'. De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
Het plangebied betreft het perceel Uiterdijkenweg 30 en 32 te Luttelgeest. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron : Kadaster).
Het plangebied is nu geregeld in de beheersverordening 'Landelijk gebied'. In de beheersverordening wordt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Dat bestemmingsplan is op 11 januari 2008 onherroepelijk geworden. Het is hierin bestemd als 'Agrarisch gebied' (zie uitsnede figuur 2). Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De toegestane bouwwerken binnen het plangebied zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen ook kassen en ten hoogste één bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen. Gebouwen moeten gebouwd worden binnen het aangegeven bouwvlak.
Binnen de bestemming is een binnenplanse vrijstelling opgenomen om de bestaande agrarische gebouwen te mogen gebruiken ten behoeve van nevenfuncties zoals een (kinder)dagopvang. De maximale oppervlakte bedraagt hierbij 100 m2. Het bedrijf heeft op dit moment een vergunning om de bestaande maatschappelijke functies te mogen uitvoeren. Echter is op het perceel geen agrarisch bedrijf meer gevestigd, waardoor de maatschappelijke functies niet langer als een nevenactiviteit wordt gezien en derhalve in strijd is met de geldende beheersverordening. De gewenste situatie kan juridisch - planologisch mogelijk worden gemaakt middels het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
Voor het perceel nummer 30 geldt dit op dit moment een agrarisch bedrijf waaronder een melkveehouderij is toegestaan. Tevens is een omgevingsvergunning verleend voor een kinderopvang van maximaal 42 kinderen, waarbij tussen de kinderopvang inclusief buitenruimte en de op het perceel aanwezige propaanopslag een afstand van minimaal 30 meter aangehouden dient te worden. De vergunning gaat uit van een oppervlakte van maximaal 100 m2 en is als tweede tak vergund.
Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk gebied 2004
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf ten oosten van de kern Luttelgeest. Het perceel maakt deel uit van een cluster van 5 erven waarvan 1 erf met 2 arbeiderswoningen. Het perceel ligt aan de Uiterdijkenweg en bestaat uit een bebouwingslint van afwisselend grondgebonden (agrarische) bedrijven en woonfuncties.
Het plangebied is gelegen in een open agrarisch gebied. De bebouwing in het buitengebied van de Noordoostpolder bestaat uit een herkenbaar en helder ritme. De agrarische percelen in de omgeving hebben afwisselend een solitair- en een geclusterd dubbel erf karakter. Tussen de langs de weg gelegen bebouwingsclusters bevindt zich open ruimte.
De erven van de boerderijen liggen vrijwel altijd aan de weg en in een hoek van de kavel. Het meestal rechthoekige erf wordt altijd omgeven door erfbeplanting, die zich opent naar de weg. De inritten naar het erf werden gemarkeerd door witte dampalen.
Rondom het plangebied bevinden zich vier andere percelen, waarvan drie agrarisch bedrijven en twee woningen.
Uiterdijkenweg 30
Op het perceel Uiterdijkenweg 30 is een melkveehouderij gevestigd. Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Op het perceel staat een bedrijfswoning met daarbij een aantal agrarische gebouwen. De bedrijfsactiviteiten vinden zich voornamelijk aan de westkant van het perceel plaats. Tevens is een omgevingsvergunning verleend voor een kinderopvang van maximaal 42 kinderen, waarbij tussen de kinderopvang inclusief buitenruimte en de op het perceel aanwezige propaanopslag een afstand van minimaal 30 meter aangehouden dient te worden. De vergunning gaat uit van een oppervlakte van maximaal 100 m2 en is als tweede tak vergund.
Het perceel is ingepast door middel van (hoog)opgaande erfbeplanting aan alle kanten van het perceel, welke kenmerkend is voor de planmatig opgezette verkaveling in de omgeving.
Uiterdijkenweg 32
Op het perceel was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is beëindigd. Het perceel wordt nu gebruikt ten behoeve van een kleinschalige, maatschappelijke functie in de vorm van een kinderopvang en buitenschoolse opvang (BSO) voor kinderen vanaf 10 weken tot en met 12 jaar. Daarnaast is het plangebied in gebruik als zorgboerderij voor zorgbehoevende kinderen in de leeftijd van 4 t/m 15 jaar. Het betreft kinderen met bijvoorbeeld een autistische stoornis, kinderen met ADHD of kinderen met een verstandelijke beperking. De zorgboerderij biedt een gezellige, zinvolle en ontspannen dag(deel)besteding aan. De kinderen komen voor 95% uit de gemeente Noordoostpolder. De bezetting van de BSO opvang bestaat per dag uit een groep van maximaal 29 kindplekken verdeeld over 2 groepen (op leeftijd) en begeleidt door een 3-tal personeelsleden.
Op dit moment ondervindt het bedrijf een wachtlijst voor plaatsing op de zorgboerderij, waarbij specifiek behoefte is aan logeeropvang c.q. nachtverblijf. Op dit moment kan de zorgboerderij nog niet in deze behoefte voorzien.
Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Op het perceel staat een bedrijfswoning met daarbij een aantal voormalige agrarische gebouwen. Het perceel is ingepast door middel van (hoog)opgaande erfbeplanting aan alle kanten van het perceel, welke kenmerkend is voor de planmatig opgezette verkaveling in de omgeving.
Figuur 3. Luchtfoto bestaande situatie
Het initiatief betreft het in hoofdzaak gebruik nemen van het perceel voor een maatschappelijke functie in de vorm van een kinderopvang, buitenschoolse opvang en zorgboerderij. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Van nieuwbouw en/of sloop is geen sprake. In figuur 4 is een situatietekening van de beoogde inrichting van het perceel weergeven.
Kort gezet behelst de ontwikkeling het voorzetten van de bestaande maatschappelijke functies. Tevens is het bedrijf voornemens om in de toekomst het aantal logeerplaatsen te vergroten. Daarnaast wordt de bestaande schuur ingericht ten behoeve van sport- en spelruimte en een ruimte voor personen om zichzelf even terug te kunnen trekken en wordt de BSO uitgebreid om meer kinderen te kunnen opvangen. De huidige bedrijfswoning blijft in gebruik als bedrijfswoning ten behoeve van de maatschappelijke functies.
Om het woon- en leefklimaat van de toekomstige functie op het perceel Uiterdijkenweg 32 te waarborgen wordt met dit bestemmingsplan op het perceel Uiterdijkenweg 30 een gedeeltelijke beperking voor de veehouderij opgenomen. Vanaf de meest oostelijk gelegen huidige bedrijfsbebouwing tot de erfgrens wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitgesloten veehouderij' opgenomen. Binnen deze aanduiding is het niet toegestaan een veehouderij te exploiteren.
Figuur 4. Toekomstige inrichting plangebied
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe functie wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'.
Het perceel is ook in de huidige situatie al landschappelijk goed ingepast door de beplantingen rondom het erf. De erfbeplanting blijft gehandhaafd. Op deze manier is ook in de toekomstige situatie sprake van een continuering van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. De geschiedenis van de agrarische erven blijft met de beoogde ontwikkeling afleesbaar. Voor de bestaande landschappelijke elementen is een beplantingsplan opgesteld (zie figuur 4 en bijlage 1 bij de regels).
Voor de instandhouding en handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de maatschappelijke functie. Het beplantingsplan (inclusief type beplanting) wordt opgenomen als bijlage bij de planregels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Dit plan voorziet in het toestaan van een zorgboerderij met kinderopvang en buitenschoolse opvang op de plaats van een voormalig agrarisch bedrijf. Omdat de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf is beëindigd en het voornemen is om de bestaande kinderopvang als hoofdfunctie te bestemmen, worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Ook vindt er geen nieuwbouw plaats. Er is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De komende jaren wordt een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties verwacht. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. In Flevoland is tussen nu en 2030 sprake van 400 tot 600 bedrijfsbeëindigingen. Recente berekeningen van Alterra laten zien dat er tot 2030 naar verwachting in Flevoland zo’n 1,3 miljoen vierkante meter agrarische bebouwing beschikbaar komt: in totaal een grotere oppervlakte dan de nu leegstaande kantoren. Zo’n 70% hiervan bevindt zich in de gemeente Noordoostpolder. Door ruimte te bieden voor invulling van vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden.
Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het omgevingsprogramma Provincie Flevoland doordat een vrijkomend agrarische perceel in gebruik genomen wordt door een kleinschalige, maatschappelijke functie. De ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking). Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een zorgboerderij te bouwen op bestaande (voormalige) agrarische bouwpercelen. De zorgboerderij mag hierin de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. De ontwikkeling vindt plaats in de bestaande bebouwing. Er vindt daarom geen aantasting van de genoemde kernkwaliteiten plaats. Tevens is de ontwikkeling kleinschalig van aard.
Het vergroten van het bouwperceel is mogelijk, mits de ruimtelijke mogelijkheden van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt bevonden zijn. Daarnaast dient de noodzaak van de gevraagde vergroting voor de ontwikkeling aangegeven te worden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Voor niet agrarische activiteiten mag in totaal maximaal 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd worden.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de beleidsregel `Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied`.
Omgevingsvisie FlevolandStraks
De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.
In de hoofdlijnen van de omgevingsvisie FlevolandStraks stelt de provincie dat zij maatschappelijke opgaven centraal stelt en ruimte biedt voor ondernemingen. In de visie worden drie kernopgaven en vier strategische opgaven genoemd. In de sociaal-economische kernopgave 'Krachtige Samenleving' benoemt de visie het belang van maatschappelijke ontwikkelingen voor de toekomst van Flevoland. De ontwikkeling van deze zorgboerderij met kinderopvang en buitenschoolse opvang speelt in op de verschillende actuele maatschappelijke opgaven. Het biedt namelijk volop bewegingsactiviteiten voor kinderen die hun energie anders moeilijk kwijt kunnen. Door op een actieve en inclusieve manier bij te dragen aan het welzijn van kinderen met een beperking speelt de zorgboerderij, kinderopvang en buitenschoolse opvang in op actuele maatschappelijke opgaven. De ontwikkeling levert dus een positieve bijdrage aan het beleid zoals omschreven in de provinciale omgevingsvisie.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.
Van de oorspronkelijke 1600 agrarische erven in de Noordoostpolder zijn er door schaalvergroting nog geen 1000 over. Dat aantal daalt nog verder. Tot nu toe zijn vooral oorspronkelijke erven vrijgekomen met weinig extra bebouwing. De meeste vrijkomende agrarische bedrijfskavels zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische activiteiten in de lichte milieucategorieën.
Commerciële en maatschappelijke voorzieningen kunnen een goede invulling zijn van vrijkomende
agrarische erven. De gemeente wil die mogelijkheid onder voorwaarden toestaan. Belangrijkste randvoorwaarde is daarbij dat concurrentie met voorzieningen in de dorpen wordt voorkomen.
Het hergebruiken van een vrijgekomen agrarisch bouwperceel ten behoeve van de beoogde maatschappelijke functie past binnen de voorwaarden om de maatschappelijke functie toe te staan. In de kernen is het niet mogelijk een vergelijkbare maatschappelijke functie te realiseren. Daarmee concurreert de maatschappelijke functie niet met andere maatschappelijke functies in de dorpen.
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie een zorgboerderij, kinderopvang en buitenschoolse opvang. De beoogde ontwikkeling valt daarmee onder een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt daardoor niet noodzakelijk geacht. In de opvolgende paragrafen worden de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden, zoals is opgenomen in onderstaande tabel.
Milieucategorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt). In de VNG-brochure staat dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere bedrijfsfuncties voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Het plangebied ligt in een overwegend agrarisch lint, waarin bedrijven en (bedrijfs)woningen naast elkaar liggen. Dit is een gemengd gebied. De zorgboerderij, met kinderopvang en buitenschoolse opvang is vorm van gezondheids- en welzijnszorg. Volgens de VNG-brochure worden dagverblijven als milieucategorie 1 beschouwd. Echter valt de functie kinderopvang onder milieucategorie 2. Aangezien het om een dagopvang voor kinderen gaat, wordt daarom uitgegaan van milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 10 meter tot gevoelige functies, in een gemengd gebied, geldt. De dichtstbijzijnde woning van derden ligt op circa 19 meter van het plangebied. Verder zijn er geen gevoelige functies in nabijheid van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
Andersom is de maatschappelijke functie, een milieugevoelige functie. Van belang is dat deze functie niet leidt tot onevenredige afbreuk van de bestaande bedrijvigheid in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Hierbij wordt rekening gehouden met de planologische mogelijkheden. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit bevindt zich op de percelen Uiterdijkenweg 29, 30 en 31. Op deze percelen zijn grondgebonden agrarisch bedrijven, waaronder melkveehouderijen, toegestaan. In dit geval is het perceel Uiterdijkenweg 30 het maatgevende perceel aangezien deze aan het plangebied grenst.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het exclusieve toetsingskader voor de vergunningverlening bij veehouderijen. Omgekeerd, bij het mogelijk maken van een geurgevoelige functie, moeten dan ook de regels uit de Wgv toegepast worden. Enerzijds om de veehouderij niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden te belemmeren en anderzijds om een aanvaardbaar milieukwaliteit te garanderen ter plaatse van het gevoelig object.
In artikel 4 van de Wgv is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object tenminste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. Indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt dient 50 meter afstand gehouden te worden.
Onder een geurgevoelig object wordt verstaan: “gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”
Bij bestemmingsplannen moet worden uitgegaan van de maximale planologische ruimte. Dus voor de aan te houden afstand voor geur moet worden uitgegaan van de bouwvlakgrenzen. Voor de overige aspecten geluid, stof en gevaar kan de VNG handreiking gebruikt worden. De richtafstanden die daar in zijn opgenomen zijn gebaseerd op bedrijfsoppervlakte. Dus voor deze richtafstanden uit de VNG handreiking moet worden uitgegaan van de bestemmingsgrenzen.
De afstand van het gebouw van de zorgboerderij tot de grens van het perceel Uiterdijkenweg 30 bedraagt 32 meter. Aan de richtafstand van 10 meter ten aanzien van geluid wordt daarmee voldaan.
Ten aanzien van geur dient rekening gehouden te worden met een afstand van 50 meter. Aangezien de afstand van gebouwen tot het hart van de erfsloot niet minder dan 12 meter mag bedragen, bedraagt de minimaal afstand van een agrarisch gebouw tot de gevel van de zorgboerderij minimaal 44 meter. Ten aanzien van geur geldt dat rekening gehouden moet worden met een minimumafstand van 50 meter, van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelige object (in dit geval de zorgboerderij). De feitelijke afstand van het dichtbij zijnde agrarische gebouw bedraagt meer dan 50 meter. Aan de afstand van 50 meter wordt daarmee ook voldaan. Zekerheidshalve wordt in dit bestemmingsplan een zone opgenomen waarbinnen veehouderijen worden uitgesloten. Dit wordt op de verbeelding met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten -veehouderij' aangeduid. Deze zone is gebaseerd op een afstand van 50 meter vanaf het bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk - opvang'.
Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Voor geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor dit plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de Uiterdijkenweg. Dit betreft een 60 km per uur weg die voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt wordt en heeft dan ook geen belangrijke ontsluitende functie. Een zorgboerderij, kinderopvang en buitenschoolse opvang zijn geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Voor de ontwikkeling is daarom een geluidsonderzoek uitgevoerd. Het geluidsonderzoek is als bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De berekende geluidbelasting op de bestaande schuur aan de Uiterdijkenweg 32 bedraagt niet meer dan Lden = 41 dB exclusief aftrek van 5 dB op basis van artikel 110g Wgh. Dit betekent dat ter plaatse van de in de bestaande schuur te realiseren geluidsgevoelige functie, in de vorm van een kinderdagverblijf, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering. Een hogere waarde procedure is niet noodzakelijk.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Wet- en regelgeving en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratieen kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water
biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Proces van de watertoets
De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Op basis van deze toets heeft het waterschap aangegeven dat de procedure geen waterschapsbelang gevolgd wordt. De watertoets is als bijlage 2 opgenomen. Vervolgens heeft het waterschap een wateradvies afgegeven. Deze is als bijlage 3 opgenomen. Uit inhoudelijke beoordeling blijkt dat de normale procedure in het kader van de watertoets van toepassing is.
Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Voor de ontwikkeling geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe met circa 1.900 m2 en is daarmee kleiner dan 2.500 m2. Compensatie is daarom niet nodig.
Schoon water
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.
Bij de ontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende (bouw)materialen.
Afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Indien hier sprake van gaat zijn dan wordt een melding gedaan via het Omgevingsloket Online.
In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. De uitbreiding heeft een toename van huishoudelijk en eventueel ander afvalwater tot gevolg. In dit geval vindt de lozing in oppervlaktewater zal plaats. Voor de nieuwe lozing van huishoudelijk afvalwater geldt dat het afvalwater aangesloten moet worden op een septic tank van 6 m³ (of tenminste een vergelijkbare voorziening) vóór lozing in oppervlaktewater: Op grond van het gebiedsgerichte IBA-beleid en de beleidsregel 'Directe lozingen van afvalwater van huishoudelijke aard in het buitengebied' volgt het waterschap hierbij de regels van landelijke wet- en regelgeving.
Hemelwater
In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Schoon hemelwater wordt afgevoerd om de kavelsloten rondom het plangebied.
Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.
Op 29 mei 2019 is door de omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een beoordeling gedaan naar de bodemkwaliteit op het perceel Uiterdijkenweg 32. Hierbij zijn een aantal bodemonderzoeken die in het plangebied zijn uitgevoerd beoordeeld. De beoordeling is als bijlage 4 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde maatschappelijke functies.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen en erfsingels gerespecteerd. Ook de kenmerkende structuur van de bebouwing wordt niet aangetast. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.
Het plangebied is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart aangemerkt als beleidscategorie WA6 (zie figuur 7). Deze beleidscategorie betekent dat voor WA6 een vrijstellingsgrens van 5.000 m2 geldt, met een diepte tot 50 centimeter.
Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Indien bij de uitvoering van eventuele werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform de Erfgoedwet, het verplicht om dit bij de minister te vermelden.
Figuur 7 Uitsnede archeologie kaart
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuur waarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied de Weerribben ligt op circa 2 kilometer. Binnen dit Natura 2000 gebied zijn stikstofgevoelige habitats aanwezig. Gezien de aard en omvang van de voorgestelde ontwikkelingen kan worden gesteld dat dit project geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, slopen van gebouwen en/of het dempen van sloten. De bestaande bebouwing op het perceel wordt uitsluitend intern verbouwd. Dit gaat om een kleine aanpassing die niet in betekende mate invloed heeft. Bovendien wordt de bebouwing nu ook al gebruikt. Door de constante menselijke aanwezigheid is het niet aannemelijk dat beschermde soorten zich hier ophouden.
De plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Daarnaast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. De functiewijziging van een agrarische bestemming naar een maatschappelijke bestemming draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is sprake van een ontwikkeling die geen grote verkeersaantrekkende werking heeft. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Ook ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.
Verkeersafwikkeling
De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten op de Uiterdijkenweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het toekomstig gebruik. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in oostelijke- als westelijke richting voldoende zicht op de weg.
De ontwikkeling naar een zorgboerderij in combinatie met kinderopvang en buitenschoolse opvang zal de verkeerssituatie in vergelijking tot het voormalige agrarisch bedrijf dat in de huidige situatie is toegestaan niet verslechteren. De maatschappelijke functie zorgt met name voor verkeersbewegingen als gevolg van het halen en brengen. Dit is in de huidige situatie al het geval. De verkeersgeneratie in de nieuwe situatie is daarmee geen aanvulling op de huidige situatie, waarin al sprake is van een goede verkeerssituatie. Er ontstaat dus geen hinder.
Parkeren
Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 9. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.
De gemeente Noordoostpolder hanteert in de Nota Parkeernormen 2016 als parkeernorm voor kinderdagverblijven in het buitengebied dat per 100 m2 bvo 1,5 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Deze parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein, waarmee wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van parkeren. Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Agrarisch
Op het naastgelegen perceel, aan de Uiterdijkenweg 30, is een melkveehouderij gevestigd. De bedrijfsvoering blijft met dit bestemmingsplan continueren. Om het woon- en leefklimaat van de toekomstige functie op het perceel Uiterdijkenweg 32 te waarborgen wordt met dit bestemmingsplan op het perceel Uiterdijkenweg 30 een gedeeltelijke beperking voor de veehouderij opgenomen. Vanaf de meest oostelijk gelegen huidige bedrijfsbebouwing tot de erfgrens wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - veehouderij' opgenomen. Binnen deze aanduiding is het niet toegestaan een veehouderij te exploiteren.
Maatschappelijk - Opvang
Het nieuwe maatschappelijke perceel krijgt de bestemming 'Maatschappelijk - Opvang'. Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van een zorgboerderij, een kinderopvang en buitenschoolse opvang. Voor deze bestemming is gekozen, omdat de hoofdfuncties een zorgboerderij, kinderopvang en een buitenschoolse opvang betreffen. Binnen de bestemming is ook een bedrijfswoning toegestaan. Deze dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden.
Op het plangebied is het aanwezige bouwvlak gehandhaafd dat qua zijdelingse en achterste grens is afgestemd op de bebouwingsvrije ruimte rondom de erfsingel. Dit bouwvlak mag voor 30% bebouwd worden, vanwege de provinciale beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied. De bouwregels zijn afgestemd op de bestaande gebouwen. Deze gebouwen worden behouden.
Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6
Ten behoeve van mogelijk voorkomende archeologische waarden in het plangebied is de bestemmingsplan 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6', conform het archeologisch beleid van de gemeente Noordoostpolder, opgenomen. Bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met de overlegpartners. De reactie van het waterschap en de provincie zijn opgenomen in bijlage 3 en 6. De reactie van het waterschap is verwerkt in paragraaf 4.4. De provincie heeft aangegeven dat het plan niet de provinciale belangen raakt en ziet daarom geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd.
Zienswijzen
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren en alle kosten voor de uitvoering voor rekening neemt.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.
Het bouwplan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Wel sluit de gemeente met de initiatiefnemer een overeenkomst over het verhalen van planschade.