direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 30 en 32 te Luttelgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00671-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 30 en 32 te Luttelgeest met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00671-VS01 van de gemeente Noordoostpolder

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 arbeidsmigranten

arbeidskrachten uit binnen- en buitenland die gedurende een bepaalde periode werkzaam zijn op een bedrijf;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.23 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven; bij toepassing van de regels wordt hieronder niet begrepen een boomkwekerijbedrijf, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij en een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.24 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd op opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;

1.25 maaiveld:
  • a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land,
  • b. de bovenkant van het terrein dat bebouwing omgeeft;

1.26 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve voorzieningen met inbegrip van kinderopvang, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.27 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.28 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.29 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.30 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.32 woning:

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.33 zorgboerderij

het bieden van mogelijkheid tot sociaal-medische opvang aan personen als hoofdtak waarbij de dagopvang en nachtverblijf, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het object.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

  • 1. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • a. agrarische bedrijvigheid;
      • in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf,
    • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitgesloten veehouderij', is een een veehouderij niet toegestaan, waaronder inbegrepen de opslag van mest en andere aan een veehouderij gerelateerde activiteiten;
    • c. instandhouding van de openheid van het landschap;
    • d. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;
    • e. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot;
    • f. extensieve openluchtrecreatie, zoals kavelpaden, en
    • g. sloten en andere watergangen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de onder lid 3.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing zijn begrepen, ten hoogste één woning zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen.

3.2.2 Voorwaarde voor het bouwen

3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van gebouwen binnen het bouwvlak tot het hart van de erfsloot mag niet minder dan 12 meter bedragen;
  • c. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen een strook van 25 meter vanaf de aan de weg zijde gelegen grens van het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak;
  • d. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • f. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 30º en niet meer dan 60o bedragen;
  • g. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 meter en niet meer dan 6 meter bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag gedragen;
  • h. de hoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde bedrijfswoning behorende vergunningsplichtige bijgebouwen mag niet meer dan 150 m2 bedragen;
  • j. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;
  • k. de gezamenlijke bedrijfsoppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 2.500 m2 bedragen;
  • l. de oppervlakte van kassen als bedoeld in lid 3.2.1 mag niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  • m. voor zover niet anders in dit lid is bepaald, mogen de goothoogte en bouwhoogte, inhoud, dakhelling en oppervlakte van niet meer of minder bedragen dan in de tabel hierna is aangegeven:
   
Bouwwerken     max. goothoogte     max. hoogte    
bedrijfsgebouwen     8,5 m     11 m    
kassen     6 m     10 m    
bijhorende bouwwerken     3,5 m     6 m    
bouwwerken voor mestopslag     -     6 m    
silo's     -     20 m    
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn     -     1 m    
overige erf- en terreinafscheidingen     -     2 m    
overige ander bouwwerken, geen gebouw zijnde     -     4 m    
overige andere bouwwerken, buiten bebouwingsvlak     -     1,5 m    

3.2.4 Toegestane bebouwing buiten het bouwvlak

Op de grond als bedoel in lid 3.1 mogen andere bouwwerken, hieronder niet begrepen bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's, spoel- en waterbassins en andere silo's en boogkassen, buiten het bouwvlak gebouwd worden.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Geoorloofd gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, mits:

  • a. ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  • b. de uitstraling van de woning intact blijft;
  • c. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. het parkeren ten behoeve van het gebruik binnen het bestemmingsvlak op eigen terrein plaatsvindt;
  • f. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  • g. de activiteit uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
  • h. in geval van een bedrijfsactiviteit, het een activiteit betreft die genoemd is in de Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.

3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het ophogen van gronden ten behoeve van het gebruik van gronden voor permanente bollenteelt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijking kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, 3.2.1 en 3.2.4 ten behoeve van het:

  • a. binnen het bouwvlak waar sprake is van een hoofdactiviteit agrarisch, gebruiken van gronden als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober; en
  • b. uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en hoogte van 3 meter respectievelijk 5 meter en een inhoud van 50 m3.

mits: is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 meter mag bedragen.

3.4.2 Afwijking ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het gebruiken van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak en uitsluitend als tweede tak, voor het volgende niet-agrarisch gebruik:

  • a. et bieden van overnachtingsmogelijkheden, met een gezamenlijke oppervlakte van maximale 100 m2;
  • b. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis, een terras, een speeltuin, een pannenkoekenrestaurant, met een gezamenlijke oppervlakte van maximale 100 m2;
  • c. educatief centrum gericht op de landbouw en/of natuur;
  • d. opslag en stalling van caravans, campers en boten, etc.;
  • e. kunstnijverheid, ateliers en musea;
  • f. (kinder-)dagopvang, met een gezamenlijke oppervlakte van maximale 100 m2; en
  • g. detailhandel gerelateerd aan het onder c en f genoemde ander gebruik tot een een maximale vloeroppervlakte van 100 m2.

Bij het afwijken dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • 1. de nevenactiviteit(en)mag op ten hoogste 20% van het erf plaatsvinden met een maximum oppervlakte van 2000 m2;
  • 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • 3. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 5. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in open lucht plaatsvinden; en
  • 6. het andere gebruik dient qua aarde en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

Gronden met de bestemming     a     b     c     d     e     f     g     h     i    
Agrarisch     +     +     +     +     +     +     +     +     *    

* = omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden vereist.

+ = activiteit is zonder meer toegestaan.

- = activiteit is zonder meer uitgesloten.

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan ten behoeve van in- en uitritten,
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, en het ophogen en egaliseren van gronden,
  • c. aanleggen van watergangen, sloten en andere waterpartijen,
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, tenzij daarvoor een bouwvergunning is vereist,
  • e. diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen,
  • f. vellen en rooien van houtopstanden,
  • g. dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen,
  • h. bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande houtige gewassen en boswallen, waaronder begrepen het kweken en telen van (laan)bomen, met uitzondering van erfsingel, wegbeplanting en laagblijvende houtige gewassen,
  • i. het vellen en rooien van bestaande erfsingels en het aanplanten van nieuwe erfsingels bij erfvergroting. Voorts geldt dat werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden niet onevenredig wordt aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de waarden of functies niet onevenredig wordt verkleind.

3.5.2 Uitzonderingen plicht tot omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken van en

werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en het onderhoud;
  • b. op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • d. waarvoor een monumentenvergunning is vereist inzake de Monumentenwet 1988;
  • e. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet;
  • f. Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • h. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 4 Maatschappelijk - Opvang

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Opvang' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een zorgboerderij, een kinderopvang en buitenschoolse opvang;
  • b. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen
  • d. andere bouwwerken
  • e. andere werken
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. watergangen en -partijen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen
  • j. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.

4.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bebouwing zoals bedoeld in lid 4.1 gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer dan 30% bedragen;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend gebouwd worden binnen de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. de goothoogte van een bedrijfsoning mag niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen;
  • g. per aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer dan één bedrijfswoning gebouwd worden;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de bedrijfswoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 150 m2 bedragen;
  • i. de bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend 1 m achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd worden;
  • j. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat die mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de bedrijfswoning;
  • k. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, verminderd met 20%;
  • l. de goothoogte en bouwhoogte van overige gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan zoals hierna is aangegeven:

Bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
gebouwen ten dienste van maatschappelijke voorzieningen en recreatieve ruimten   8,5 m   11 m  
erf- en terreinafscheidingen     2 m  
overige andere bouwwerken     4 m  
kunstobjecten     5 m  
4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • b. het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • c. het gebruik van de gronden voor buitenopslag;
  • d. het gebruik van de gronden voor een asielzoekerscentrum.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanplant en instandhouding van een erfsingel conform het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingstekening met bijbehorend beplantingsplan ter plaatse van de bestemming 'Groen - Erfsingel'.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.

5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Afwegingskader

De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-6' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Gebruik

Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient te allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bestemmingsvlak.

7.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden:

  • a. als seksinrichting;
  • b. als standplaats;
  • c. als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden;
  • d. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens;
  • e. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  • f. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  • g. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
  • h. voor het ophogen van gronden buiten het erf ten behoeve van permanente bollenteelt.

Een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

7.3 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval niet gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van:

  • Kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
  • b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  • c. de regels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    • 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • f. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 9 Parkeerregels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. De in het plangebied aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik van deze gronden mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid bij, op of onder het gebouw dan wel bij, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort worden gerealiseerd.
  • b. gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a, dienen na realisering in stand te worden gehouden voor het gebruik waar de betreffende voorzieningen voor nodig zijn.

9.2 Voldoende laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:

  • a. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
9.3 Beleidsregels

Bij verlenen omgevingsvergunning voor de in lid 9.1 sub a genoemde gronden, past het bevoegd gezag de beleidsregels van de 'Nota Parkeernormen' toe met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

9.4 Afwijken


Afwijken parkeergelegenheid

9.4.1 Afwijken parkeergelegenheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub a vereenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in lid 9.3

9.4.2 Afwijken laad- en losruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

9.5 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van parkeergelegenheid en laad- en losruimte, als dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan "Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 30 en 32 te Luttelgeest

van de gemeente Noordoostpolder .

Behorend bij besluit van 7 juni 2021.