direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Paardenweg 11 te Kraggenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00657-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Paardenweg 11 kent momenteel een agrarische bestemming. Op het perceel is naast het bedrijfsgebouw een bedrijfswoning gesitueerd. Het perceel is al een geruime tijd niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden. Feitelijk werd er op het perceel alleen nog gewoond. Momenteel staan de panden leeg.

De initiatiefnemers en toekomstig bewoners van het perceel zijn voornemens om op dit adres te gaan wonen. Aangezien de gronden niet meer voor agrarische doeleinden zullen worden gebruikt is het plan om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming.

De gemeente Noordoostpolder is positief over het voornemen. Dit bestemmingsplan maakt de wijziging van een agrarische- naar een woonbestemming mogelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Paardenweg 11 te Kraggenburg. De locatie ligt ten zuidoosten van de kern Kraggenburg in de gemeente Noordoostpolder. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van deze locatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging Paardenweg 11 te Kraggenburg

1.3 Vigerende planologisch-juridische regeling

Ter plaatse is het bepaalde uit de beheersverordening 'Landelijk gebied 2004' van toepassing. In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van de gemeente Noordoostpolder, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2005 van toepassing verklaard. Zoals te zien is op de volgende afbeelding is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch gebied' van toepassing.
afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

Het gebruiken van het perceel puur ten behoeve van woondoeleinden is in strijd met de beheersverordening. Om de woonfunctie alsnog toe te kunnen staan moet er een ruimtelijke procedure gevolgd worden. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch gebied' naar 'Wonen'. Vanwege de inwerkingtreding van de beheersverordening kan echter geen gebruik meer gemaakt worden van deze bevoegdheid. Het nieuwe gebruik kan geregeld worden met een nieuw bestemmingsplan. Vandaar dat dit plan is opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Paardenweg 11 te Kraggenburg een voormalig agrarisch bedrijfspand met bijhorende bedrijfswoning. Ten noorden van het perceel bevinden zich twee woningen. Verder bevinden zich in de nabijheid van het perceel een aantal woningen en (agrarische) bedrijven. Ten zuiden van het perceel bevinden zich een clustering van volkstuinen. Op de navolgende afbeeldingen is het aanzicht van boven op het perceel Paardenweg 11 te Kraggenburg weergegeven. De kern Kraggenburg ligt op zo'n 2,5 kilometer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0003.png"

Afbeelding: Bovenaanzicht Paardenweg 11 te Kraggenburg

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0004.png"

Afbeelding: Wegaanzicht Paardenweg 11 te Kraggenburg

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal de verschijningsvorm van het perceel nagenoeg hetzelfde zijn als in de huidige situatie. De functie van het perceel zal alleen wel veranderen. In plaats van een agrarische bestemming kent het perceel dan een woonbestemming. Het huidig gebruik van het perceel zal ook niet anders zijn in de toekomstige situatie. Het perceel is al een geruime tijd niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden. Feitelijk werd er op het perceel alleen nog gewoond. In de toekomstige situatie zal er ook alleen gewoond worden op het perceel. De erfsingel rondom het perceel zal behouden blijven/hersteld worden. Dat wordt middels dit bestemmingsplan gewaarborgd door de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in lid 4.4.1 van de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.


Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.


Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.


Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen nieuwe bebouwing toegevoegd. De ontwikkeling betreft slechts een bestemmingswijziging van bestaande bebouwing. Dit is geen stedelijke ontwikkeling. Tot slot zorgen de plannen voor een nieuwe invulling van momenteel leegstaande bebouwing. Daarmee wordt verpaupering voorkomen.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.


In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.


De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.


Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de recreatieve sector op een agrarisch perceel te ontwikkelen. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.


Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.


De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.


Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.


Strategische opgave: Duurzame Energie

Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.


Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.


Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.


De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.


Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.


De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.


De landbouw verandert in hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. In een duurzame, vitale landbouwsector ontstaan er meer mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.


Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang om de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als de verstedelijking van Lelystad op de lange termijn verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.


In dit plan is sprake van een kleinschalige ontwikkeling in de vorm van een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. Het erf wordt niet vergroot of verkleind, de bestaande erfbeplanting blijft behouden/wordt hersteld en de woonfunctie levert geen onevenredige negatieve effecten op omliggende agrarische bedrijven. Er is geen sprake van toename van verkeersbewegingen. Voor het perceel is een beplantingsplan opgesteld. In de planregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, waarmee de aanplant en instandhouding van de erfsingel conform het beplantingsplan is gewaarborgd. De bestemmingswijziging raakt geen provinciale belangen en is hiermee in ieder geval niet in strijd. Daarmee is het initiatief passend binnen het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.

Conclusie

Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ontwikkeling biedt tevens kansen voor verder economische ontwikkelingen voor dit gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de provinciale beleidsdocumenten.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

Jaarlijks komen er tien tot twintig agrarische erven vrij door schaalvergroting. Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan onder de voorwaarden dat:

  • het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
  • er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door ‘rood voor rood’ (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
  • het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen;
  • er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

In dit plan is enkel sprake van een bestemmingswijziging. De bedrijfsmatige functie verdwijnt en er wordt een woonfunctie toegestaan. Een woonfunctie wordt toegestaan onder voorwaarden. Uit een nadere toetsing aan deze voorwaarden kan worden geconcludeerd dat:

  • het erf de oorspronkelijke omvang behoudt. Er bevindt zich geen bebouwing buiten het erf;
  • de erfsingel rondom het plangebied blijft intact, zodat het kenmerkende ‘groene eiland’ gehandhaafd blijft;
  • het aantal woningen neemt als gevolg van het plan niet toe;
  • De woonfunctie levert geen belemmeringen op ten aanzien van omliggende (agrarische) bedrijvigheid en past functioneel in de omgeving.


Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 van gemeente Noordoostpolder.


Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in het plangebied en de omgeving daarvan. Er wordt namelijk een nieuwe invulling gegeven aan momenteel leegstaande bebouwing. Daarmee wordt verpaupering voorkomen. De voorgenomen ontwikkeling is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Conclusie

Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden in de structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Welstandsnota gemeente Noordoostpolder

De welstandsnota 2016 van de gemeente Noordoostpolder is vastgesteld op 29 november 2016. Uit deze welstandsnota blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsvrij is. In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.


Bij de voorgenomen bestemmingswijziging vindt geen sloop of nieuwbouw plaats. Toetsing aan de welstandsnota is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

De welstandsnota staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.


Op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordoostpolder is te zien dat op de locatie van het plangebied een lage archeologische verwachtingskans geldt waarbij geen vooronderzoek aanbevolen wordt. een uitsnede van deze kaart is op onderstaande afbeelding opgenomen. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen dan dient het bevoegd gezag op de hoogte gebracht te worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8' is voor het perceel opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Noordoostpolder

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. Wel is op het perceel een karakteristieke schokbetonschuur aanwezig. met het nu voorliggende plan zal deze schokbetonschuur behouden blijven voor de toekomst.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.2 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Paardenweg 11 te Kraggenburg. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.


De aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging het onderzoeksterrein.


Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).


Vooronderzoek

De onderzoekslocatie ligt aan de Paardenweg 11 in Kraggenburg is kadastraal bekend als gemeente Noordoostpolder, sectie C, nr. 3020 en heeft een oppervlakte van 6.450 m2. De locatie bestaat uit een boerderij met schuren in het buitengebied bij Kraggenburg. Mogelijk is er op het erf verontreinigingen aanwezig.


Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit hoofdzakelijk zandige klei. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,4 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen. Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:


Grond

In de bovengrond ter plaatse van deellocatie B (agrarisch erf) zijn achtergrondwaarde overschrijdingen aan cadmium, kwik, nikkel en zink gemeten. Ter plaatse van deellocatie A (mogelijke locatie bovengrondse tank) zijn geen verhogingen gemeten.


Grondwater

In het grondwater van peilbuis 1 is een licht verhoogde waarde aan barium gemeten.

Aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond van deellocatie B overschrijdingen van de achtergrondwaarden aan enkele zware metalen uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. In het grondwater (gecombineerd onderzoek deellocatie A en B) is een licht verhoogde waarde aan barium gemeten. Deze verhoging wordt beschouwd als zijnde een van nature verhoogde achtergrondconcentratie.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van de mogelijke tanklocatie (deellocatie A), wordt gelet op het niet aantreffen van verhogingen aan de verdachte parameter verworpen.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van het agrarische erf (deellocatie B), wordt gelet op de aangetroffen verhogingen in de bovengrond bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de beoogde woonbestemming van het terrein.

De omgevingsdienste Flevoland & Gooiu en Vechtstreek concludeert dat het onderzoeksrapport voldoet aan de eisen die nodig zijn voor het vastleggen van de bodemkwaliteit. De conclusies van het bodemonderzoek zijn correct weergegeven en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan

Conclusie

Het aspect bodem levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Op de Paardenweg geldt een snelheidsmaximum van 60 km/h. Er wordt echter geen nieuwe bebouwing en/of functies gerealiseerd. In het plangebied is een woning met bijhorende schuur aanwezig. Dit zal in de toekomstige situatie ook zo zijn. Het perceel krijgt alleen een andere bestemming. In plaats van agrarisch zal het perceel een woonbestemming krijgen. Daarnaast zal het verkeer door de bestemmingswijziging niet toenemen.


Conclusie

Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.4 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. De watertoets is opgenomen in Bijlage 3.

Op basis van de ingevulde watertoets is de conclusie dat het waterschap geen waterschapsbelang heeft. Dit betekend dat het waterschap akkoord is met de voorgenomen bestemmingswijziging.

Conclusie
Het aspect water levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in deze wet. Deze wet kan worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.


Het plangebied ligt op een afstand van ruim 2 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Zwarte Meer'.


Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.


Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.


Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN;
  • Er vindt geen sloop of nieuwbouw plaats


Een onderzoek in het kader van de soortenbescherming is dan ook niet benodigd.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

Er worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Risicokaart
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart te zien. Daarom zijn geen inrichtingen en/of trajecten van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of door buisleidingen in de nabijheid van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00657-VS01_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.7 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Het voorliggende draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

4.9 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.


Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.


Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Dit bestemmingsplan maakt een bestemmingswijziging mogelijk. Er wordt niets gesloopt en er wordt ook geen bebouwing toegevoegd, het perceel krijgt alleen een andere bestemming. De agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming.

Conclusie
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

4.10 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

In plaats van een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning bevindt zich in de toekomstige situatie een op het perceel een woning met een woonbestemming. Een woning is een gevoelig object welke in beginsel meer bescherming tegen milieubelastende functies kent dan een bedrijfswoning. Op enige afstand van de locatie is verschillende bedrijvigheid te vinden. Zo zijn er akkerbouwbedrijven, een intensieve veehouderij en een bedrijf gespecialiseerd in riooltechnniek. navolgend worden de bedrijven op de verschillende percelen behandelt.

Zwartemeerpad 11 en 11

De dichtstbijzijnde akkerbouwbedrijven liggen op de percelen Zwartemeerpad 11 en 18. Deze bedrijven liggen op een afstand van zo'n 100 meter van het plangebied. Voor een akkerbouwbedrijf is de grootste richtafstand volgens de handreiking 30 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.


Paardenweg 15

Op het perceel Paardenweg 15 bevindt zich een gemengd agrarisch bedrijf dat bestaat uit een grondgebonden akkerbouwbedrijf en een intensieve veehouderij in de vorm van een varkenshouderij. Dit bedrijf ligt op een afstand van zo'n 300 meter van het plangebied. Voor een varkenshouderij is de grootste richtafstand volgens de handreiking 200 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.

Paardenweg 9

Op het perceel Paardenweg 9 bevindt zich een bedrijf gespecialiseerd in riooltechniek. Op het perceel vindt geen productie plaats en er worden geen onderdelen aan het pand verkocht. Dit bedrijf ligt op een afstand van meer dan 450 meter van het plangebied. Van dit bedrijf zij geen nadelige gevolgen te verwachten.

Van plangebied naar omgeving

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.


In dit geval gaat het om een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. De woonbestemming heeft geen negatieve effecten op de omgeving. In ieder geval niet meer negatieve effecten of de omgeving als de agrarische bestemming. De bestemmingswijziging heeft daarmee vanuit dit oogpunt geen nadelige gevolgen voor de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen


Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.


Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.


In het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Paardenweg 11 te Kraggenburg", waarbij sprake is van een ontwikkeling, is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.


Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.


Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.


Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

5.2 Inleiding planregels


Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Paardenweg 11 te Kraggenburg”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

5.3 Beschrijving van het plan


Groen – Erfsingel (Artikel 3)

De voor 'Groen – Erfsingel' aangewezen gronden zijn bestemd voor opgaande afschermende beplanting, een bebouwingsvrije onderhoudsstrook en erfsloten. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

Wonen – Voormalige agrarische erven (Artikel 4)

De voor 'Wonen – Voormalige agrarische erven' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen. Binnen deze bestemming mogen woning, bijhorende bouwwerken en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Woningen mogen uitsluitend gebouwd worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen deze bestemming zijn specifieke bouwregels opgenomen ten aanzien van toegestane bebouwing. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanplant en instandhouding van een erfsingel ter plaatse van de bestemming 'Groen – Erfsingel'.

Waarde – Archeologische verwachtingswaarde W-8 (Artikel 5)

In deze dubbelbestemming is gereguleerd hoe de bescherming van archeologie geborgd eis en wanneer bij welke ingrepen nader onderzoek naar archeologie nodig is, in dit geval bij ingrepen groter dan 10.000 m2 én dieper dan 1 meter diepte.

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.


In het kader van de bedrijven- en milieu inventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Paardenweg 11 te Kraggenburg' betreft een zelfstandig bestemmingsplan ter vervanging van het geldende bestemmingsplan voor het betreffende perceel. Er wordt hiertoe een planschadeverhaalovereenkomst getekend. De leges worden via de legesverordening verhaald. Verder zijn er geen kosten die verrekend moeten worden. Er hoeft geen exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro, opgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 2. De reactie van de provincie heeft geleidt tot het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.


Inspraak

Het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Paardenweg 11 te Kraggenburg" is conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen.

16 december 2019.