direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Vollenhoverweg 12 te Marknesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00632-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vollenhoverweg 12 te Marknesse is huisvesting voor arbeidsmigranten gevestigd. In totaal is hier nu ruimte voor 100 arbeidsmigranten. Omdat de vraag naar arbeidsmigranten ten behoeve van de glastuinbouw in de Noordoostpolder aantrekt, heeft de initiatiefnemer het voornemen om het aantal plaatsen voor arbeidsmigranten uit te breiden tot 150 plaatsen.

De ontwikkeling is op basis van de geldende beheersverordening Landelijk Gebied niet mogelijk. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van het dorp Marknesse, nabij het glastuinbouwgebied Marknesse. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale grenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Het is hierin bestemd als agrarisch gebied. Binnen deze bestemming wordt voorzien in agrarische bedrijvigheid. Gebouwen moeten gebouwd worden binnen de aangegeven bouwvlakken.

Het oprichten van gebouwen ten behoeve van een huisvesting van arbeidsmigranten is binnen de bestemming niet toegestaan. De huidige situatie, waarin al sprake is van huisvesting voor arbeidsmigranten, is verleend via een vrijstelling.

Het bestemmingsplan biedt geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheden om nieuwe huisvesting voor arbeidsmigranten te realiseren, het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Daarnaast is het gemeentelijk beleid bepalend voor de keuze voor een bestemmingsplan (zie ook paragraaf 3.3). Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de N331/Vollenhoverweg, ten zuidwesten van Marknesse. Deze weg vormt de verbinding tussen Marknesse en Vollenhove. Het plangebied ligt ten zuidwesten van het glastuinbouwgebied van Marknesse. Rondom het plangebied is uitsluitend sprake van agrarische gronden met hier en daar een woon- of bedrijfsperceel aan de N331.

Binnen het plangebied van is al sprake van huisvesting voor arbeidsmigranten. Momenteel is er verblijfsruimte voor 100 arbeidsmigranten. Deze zijn gevestigd in het hoofdgebouw dat langs de N331 staat. Hiernaast is een parkeerterrein aangelegd en ten noordoosten van het hoofdgebouw staat nog een grote loods. In de loods staat een houtsnipperinstallatie waarmee de arbeidsmigrantenhuisvesting wordt voorzien van warm water. Ook wordt de loods gebruikt voor opslag van goederen. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

2.2 Voorgenomen initiatief

Het initiatief omvat de uitbreiding van het aantal huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten aan de Vollenhoverweg 12. Ten behoeve hiervan wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd. Het woongebouw wordt achter het bestaande woongebouw op het perceel geplaatst. Op figuur 2.2 is de perceelsindeling in de voorgenomen situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0003.png"

Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied

Het woongebouw bestaat uit twee verdiepingen en een asymmetrische kap. De eenheden krijgen een oppervlakte van circa 21 m². Per verdieping worden tevens twee gemeenschappelijke woonkamers en twee gemeenschappelijke was- en droogruimtes gerealiseerd. De woningen worden voorzien van een eigen badkamer. In figuur 2.3 is een impressie van het gevelaanzicht van het nieuwe logiesgebouw weergegeven. Op figuur 2.4 is de indeling van beide bouwlagen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0005.png"

Figuur 2.3 Gevelaanzicht van het nieuwe logiesgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0006.png"

Figuur 2.4 Indeling logiesgebouw

Door de bouw van het nieuwe logiesgebouw wordt het bestaande aantal van 100 arbeidsmigranten verhoogd tot 150 huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten. Op het perceel is tevens een loods aanwezig. Deze wordt gebruikt voor persoonlijke opslag van de initiatiefnemer.

2.3 Ruimtelijke inpassing

Voor de ontwikkeling van de huisvesting van arbeidsmigranten is het van belang dat de bedrijfsvoering van de aangrenzende bedrijven niet wordt belemmerd, dat er geen onwenselijke verkeerssituatie ontstaat en er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden. Ook is een advies van de waterbeheerder noodzakelijk, met name vanwege een toename van de druk op het rioleringstelsel.

Door de gemeente Noordoostpolder is een leidraad voor een beheersreglement aangereikt, waarin enkele doelstellingen/voorwaarden voor adequaat beheer zijn opgenomen. Een dergelijk beheersreglement is een voorwaarden vanuit de gemeentelijke beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten (zie hoofdstuk 3). Hierin is ieder geval het volgende opgenomen:

  • de aanwezigheid van een 24-uurs aanspreekpunt;
  • (nacht)registratie van alle bewoners/bezoekers;
  • huis- en leefregels;
  • protocol communicatie en klachtregistratie;
  • beheersvoorschriften aangaande parkeren.

Zo wordt een goede communicatie met de omgeving gewaarborgd en wordt overlast voorkomen. De genoemde afspraken worden verankerd in de anterieure overeenkomst die tussen gemeente en Level One wordt gesloten.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieutechnische inpasbaarheid en de wateraspecten. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de landschappelijke en verkeerstechnische inpassing.

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling vindt plaats in agrarisch gebied waarin bedrijfspercelen een relatief grote schaal hebben. Op grond van het bestemmingsplan kan op het perceel reeds een bedrijfswoning worden geplaatst. Rondom het plangebied zijn meerdere woonfuncties aanwezig. Het nieuwe logiesgebouw wordt ingepast op het bestaande erf, direct ten zuidwesten van het bestaande logiesgebouw. Rondom het terrein, met name in de hoek van het perceel waar het logiesgebouw wordt gerealiseerd, is al sprake van beplanting terafscherming van het perceel. Daarmee is het perceel op een goede manier landschappelijk ingepast. Het is belangrijk dat dit ook in de voorgenomen situatie zo blijft. Daarom is de inpassing in de regels gewaarborgt via een voorwaardelijke verplichting.

In overleg met de gemeente is uiteindelijk de ruimtelijke inpassing vormgegeven. In figuur 2.5 is het voorstel van de gemeente weergegeven, waarmee is ingestemd door de initiatiefnemer. De voornaamste punten hierbij zijn:

  • De erfsingel moet in stand gelaten en hersteld worden met een volwaardige erfsingel (conform het beplantingsplan dat is opgenomen als bijlage 1, zoals aangegeven op het inpassingsvoorstel in figuur 2.5. Dit betekent dat de sleufsilo achter de loods aan de westzijde van het erf verkleind of verwijderd moet worden;
  • in de strook aan de westpunt van het perceel waar vanwege de parkeeropgave de erfsingel niet 6 meter breed kan worden, volstaat een rij solitaire bomen (kruinen sluitend) - indien mogelijk bestaand - met tussenliggend een heg om het parkeren aan het zicht te onttrekken;
  • het logiesgebouw dient 2 meter verschoven te worden zodat het minimaal op meer dan 12 meter van de hart erfsloot (= kadastrale grens) en buiten de bebouwingsvrije strook ligt;
  • aan de wegzijde moet een groenblijvende afscherming (heg) worden geplaatst om het parkeren aan het zicht te onttrekken;
  • er mag maar één in- en uitrit gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0007.png"

Figuur 2.5 Landschappelijk inpassingsvoorstel dat zal worden uitgevoerd

Verkeerstechnische inpassing

De arbeidsmigranten zullen in hoofdzaak werkzaam zijn op het platteland en in het aangrenzende gebied. Door het vestigen van deze arbeiders in het buitengebied worden verkeersbewegingen beperkt, doordat dit op de omliggende percelen en voor een belangrijk deel in het aangrenzende glastuinbouwgebied wordt opgevangen. Wel is sprake van een toename van het autoverkeer.

De huisvestigingslocatie wordt ontsloten via de N331/Vollenhoverweg. De N331/Vollenhoverweg is op basis van de Nota Mobiliteit van de provincie Flevoland gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg type II buiten de bebouwde kom, met een maximumsnelheid van 80 km/h. Op deze weg is landbouwverkeer toegestaan. De weg heeft een overzichtelijk profiel met een parallel gelegen separaat fietspad.

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is berekend. Vanwege de specifieke omstandigheden van de tijdelijke huisvesting van de werknemers is het niet mogelijk om de verkeersproductie te bepalen conform de richtlijnen van het CROW. Voor de bepaling van de verkeersstromen als gevolg van de tijdelijke huisvesting zijn daarom de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • er zijn maximaal 100 arbeiders aanwezig in de huidige situatie;
  • de uitbreiding omvat 50 arbeiders, in de toekomstige situatie zijn er maximaal 150 arbeiders aanwezig;
  • de arbeiders werken voornamelijk in het glastuinbouwgebied in de omgeving, en zullen dus grotendeels per fiets/lopend, of eventueel carpoolend naar het werk gaan. Aangenomen wordt dat er circa 100 autoverplaatsingen per dag gemaakt worden voor woonwerkverkeer (50 heen en 50 terug);
  • voor de overige verplaatsingen wordt ook voornamelijk 'samen' in een auto gereden. Bijvoorbeeld bij het boodschappen doen. En niet elke arbeider maakt elke dag extra verplaatsingen met zijn eigen auto. Uitgaande dat elke arbeider, elke tweede dag boodschappen doet en dan ook meerijdt met een ander komt dat neer op circa 100 autobewegingen per twee dagen en 50 per dag voor boodschappen doen;
  • daarnaast wordt rekening gehouden met 30 extra verplaatsingen (heen en terug) per dag voor overige verplaatsingen, wat neer komt op 60 bewegingen.

De huidige verkeersgeneratie bedraagt 210 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie zullen de 50 extra arbeiders ook deels met de huidige arbeiders kunnen reizen. Wanneer worst case wordt gerekend dat zij echter zelfstandig reizen, wel met 2 per auto, komt dat neer op 50 extra bewegingen. Wanneer hetzelfde voor de boodschappen en overige verplaatsingen wordt aangehouden betekent dat nog eens 25 extra bewegingen voor de boodschappen en 30 voor de overige verplaatsingen. De totale verkeersgeneratie voor de 150 arbeidsmigranten bedraagt op basis van het voorgaande 315 mvt/etmaal. Er is dus sprake van een toename van 115 mvt/etmaal.

Het verkeer wordt afgewikkeld op de N331/Vollenhoverweg. Om te beoordelen of het verkeer kan worden afgewikkeld op de omliggende wegen, is een inschatting gemaakt waar het verkeer naartoe gaat. De N331 is de verbindingsweg tussen Marknesse en Vollenhove. Naar verwachting zal het toenemende verkeer zich evenredig over de N331 verspreiden.

De N331 kan conform het Handboek Wegontwerp meer dan 12.000 mvt/etmaal afwikkelen. Om te beoordelen of de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling afgewikkeld kan worden op de omliggende wegen, zijn de verkeersintensiteiten van de relevante wegen achterhaald. In tabel 1 zijn de uit de verdeling voortvloeiende intensiteiten weergegeven.

Tabel 1. Verkeersintensiteiten inclusief ontwikkeling

  Intensiteit 2017 (mvt/werkdagetmaal)   Autonome toename (%)   Intensiteit 2030 (mvt/werkdagetmaal)   Intensiteit 2030 inclusief ontwikkeling (mvt/werkdagetmaal)  
N331/Vollenhoverweg richting Marknesse   2.728   1,5% per jaar   3.311   3.400  
N331/Vollenhoverweg richting Vollenhove   2.748   1,5% per jaar   3.335   3.450  

De verkeersintensiteit op de N331/Vollenhoverweg bedraagt inclusief ontwikkeling maximaal 6.850 mvt/etmaal. Deze verkeersintensiteit blijft ruimschoots onder de maximale capaciteit van deze weg en kan daardoor goed worden afgewikkeld. De rotondes ten noorden en ten zuiden van het plangebied kunnen goed worden afgewikkeld indien de som van de toeleidende stroken kleiner is dan 20.000 - 25.000 mvt/etmaal (Handboek Wegontwerp). Het extra verkeer kan hier goed op afgewikkeld worden.

Omdat langs de N331/Vollenhoverweg, aan de zijde van het initiatief, een vrijliggende fietsvoorziening aanwezig is, is een verkeersveilige verkeersafwikkeling voor fietsers in voldoende mate gewaarborgd. Er kan worden voorzien in een drempel op het eigen terrein om de aanrijsnelheid naar het fietspad te beperken. Dit is echter niet noodzakelijk. Het toepassen van verlichting op dit fietspad is conform het provinciaal beleid eveneens niet noodzakelijk.

De noodzaak voor het realiseren van een aparte linksafstrook op de Vollenhoverweg is maatwerk en wordt veelal bepaald op basis van de verkeersintensiteit van de weg, de verkeersgeneratie van en naar het plan en het aandeel dat een linksaf beweging maakt. De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt 315 mvt/etmaal (heen- en terugritten), hiervan zullen maximaal 160 mvt vanuit de richting Vollenhove komen en links afslaan het erf in (worst-case). Per maatgevend spitsuur (10%) zijn dit 16 mvt, circa 1 mvt per 3 minuten in het drukste uur (van de ochtend, bij aankomsten). Dit aantal kan merkbaar zijn in de doorstroming maar zal niet leiden tot knelpunten of verkeersonveilige situaties. Gedurende de rest van de dag zullen de linksaf bewegingen opgaan in de reguliere fluctuaties van het verkeer. Derhalve is de realisatie van een linksafvak op de Vollenhoverweg niet noodzakelijk. De provincie geeft hierbij wel aan dat een linksafstrook de doorstroming in de toekomst kan bevorderen, bijvoorbeeld na autonome verkeersgroei.

Er is verder sprake van een overzichtelijke inritsituatie aan een rechte weg. Door de brede inrit/uitrit ontstaan er ook op het terrein geen problemen met manoeuvreren. Er is sprake van een acceptabele en verkeersveilige verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het parkeren van vervoersmiddelen van of met betrekking tot de arbeidsmigranten mag uitsluitend binnen de erfgrenzen plaatsvinden. De gemeente Noordoostpolder hanteert in de Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten als parkeernorm dat per 2 arbeidsmigranten 1,5 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Dit betekent dat er op het perceel ruimte moet zijn voor ten minste 113 auto's. Deze parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein, waarmee wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0008.png"

Figuur 2.6 Indeling parkeerplaatsen binnen het plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking

Er is in de omgeving een kenbaar gemaakte behoefte voor de huisvestingslocatie. In het glastuinbouwgebied in de nabijheid van het plangebied werken veel arbeidsmigranten. Dit glastuinbouwgebied is nog in ontwikkeling, waardoor de vraag naar een lokale huisvestingslocatie ook toeneemt. Om te kunnen voldoen aan deze vraag is deze ontwikkeling geïnitieerd. Er is dus sprake van een regionale behoefte voor de ontwikkeling. Dit blijkt ook uit paragraaf 3.3, waarin de verwachtingen qua aantallen arbeidsmigranten zijn vertaald naar vestigingsbeleid voor huisvestingslocaties. Er is dus een duidelijke regionaal behoefte voor de huisvestingslocatie.

Grootschalige opvang in bewoond stedelijk gebied is niet wenselijk. Daarom is in verschillende beleidsdocumenten de keuze gemaakt om dergelijke voorzieningen in het landelijk gebied op te vangen. De ontwikkeling vindt plaats op een locatie waar al arbeidsmigranten worden gehuisvest. Dit bestaande aantal wordt uitgebreid. Door dit op dezelfde locatie te realiseren is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Handreiking 'Ruimte voor Arbeidsmigranten'

Het Rijk erkent dat het toenemende aantal arbeidsmigranten voor problemen kan zorgen in gemeenten. In 2008 verscheen de Handreiking 'Ruimte voor Arbeidsmigranten'. De Handreiking moet gemeenten helpen goed beleid te formuleren. Er wordt een aantal praktische voorbeelden genoemd van gemeenten die gezocht hebben naar een passende aanpak. Veelal gaat deze aanpak in samenwerking met private partijen zoals werkgevers, uitzendbureaus en huisvesters.


Volgens het Rijk vraagt het huisvesten van arbeidsmigranten om lokaal maatwerk. In de Handreiking worden in hoofdlijnen vier opties genoemd:

  • 1. huisvesting in woonhuizen binnen bestaande kernen;
  • 2. logies in bestaande gebouwen (hotels, kazernes, etc.);
  • 3. huisvesting in het buitengebied (vrijkomende agrarische bebouwing);
  • 4. huisvesting op campings en parken.


Belangrijk uitgangspunt bij het ontwikkelen van nieuwe huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten is dat het huisvesten van deze mensen gezien kan worden als het bedrijfsmatig verschaffen van een nachtverblijf.


Deze mensen hebben in het land van herkomst hun hoofdverblijf, waardoor hun verblijf hier niet onder de definitie 'wonen' valt. De Handreiking schetst de mogelijkheid om planologisch onderscheid te maken in een aantal vormen van huisvesting. Deze huisvestingvormen zijn:

  • 1. kamerverhuur: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;
  • 2. logies: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;
  • 3. logiesgebouw: een gebouw specifiek ingericht voor het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden van meer dan tien personen, waarbij de betreffende personen het hoofdverblijf elders hebben;
  • 4. woning: dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een huishouden plus maximaal drie personen of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

De huisvestingslocatie die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is een logiesgebouw voor meer dan 10 personen en valt daarmee onder huisvestingsvorm 3. In het plangebied zijn in de toekomstige situatie twee van dergelijke gebouwen aanwezig. Echter wordt in dit bestemmingsplan één gebouw bij het bestaande logiesverblijf geplaatst.


Conclusie rijksbeleid

Er zijn geen rijksbelangen uit het Barro in het geding. Ten aanzien van de Handreiking gaat het in deze situatie om huisvesting in het buitengebied, ter uitbreiding van de reeds aanwezige arbeidsmigrantenhuisvesting. Verder wordt voldaan aan het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Hierop wordt in de navolgende paragrafen nader ingegaan. In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat er sprake is van bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.

Als vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening worden gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied wordt in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Op 4 september 2018 is een wijziging van deze beleidsregel aangenomen door de provincie Flevoland. Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben besloten de aanbevelingen uit een evaluatie van de gemeente Noordoostpolder van het beleid rond huisvesting van arbeidsmigranten over te nemen. De provincie is betrokken bij de evaluatie van het beleid, onderschrijft de aanbevelingen die raken aan het provinciale beleid en Gedeputeerde Staten hebben daarom de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • het verhogen van het aantal huisvestingsplaatsen per boerderij van 100 naar 150 huisvestingsplaatsen;
  • het maximeren van het aantal boerderijen met 150 huisvestingsplaatsen op 15 in plaats van 10;
  • het loslaten van het type (Wieringermeer) boerderij voor deze vorm van huisvesting omdat boerderijen van dit type bijna niet vrijkomen.

Met dit voornemen wordt ter plaatse van het plangebied het aantal huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten verhoogt van 100 naar 150. De uitbreiding van het aantal plaatsen wordt gerealiseerd in een nieuw te bouwen gebouw waarin verblijfsruimten voor arbeidsmigranten worden gerealiseerd. Door de aangenomen wijzigingen op de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied, is het voornemen in overeenstemming met deze beleidsregel.

Gebiedsplan huisvesting arbeidsmigranten gemeente Noordoostpolder

Als het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen. In de gemeente Noordoostpolder is in mei 2009 overgegaan tot de vaststelling van het 'Gebiedsplan huisvesting arbeidsmigranten gemeente Noordoostpolder' als onderdeel van het Experiment landelijk gebied. Het gebiedsplan bevat richtinggevende kaders waarbinnen de huisvesting van arbeidsmigranten in de Noordoostpolder mag plaatsvinden. De gemeente heeft vervolgens de taak om nadere invulling te geven aan de uitvoering van dit beleid.

Het gebiedsplan in Noordoostpolder biedt onder andere ruimte aan tien grootschalige pensions c.q. logiesgebouwen voor de huisvesting van maximaal 100 werknemers per pension. Inmiddels zijn een aantal voorbeeldprojecten van professioneel ingerichte huisvesting voor buitenlandse werknemers gerealiseerd in de Noordoostpolder. Door een aangenomen beleidsregel kan dit aantal worden vergroot naar 150 huisvestingsplaatsen.

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de kaders van de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'. Daarom heeft gemeente Noordoostpolder een integraal beleidsstuk vastgesteld voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Op basis hiervan mogen er tien grootschalige locaties voor arbeidsmigranten in het glastuinbouwgebied in de gemeente Noordoostpolder worden gerealiseerd van maximaal 100 huisvestingsplaatsen. Door een nieuw aangenomen beleidsregel mag dit aantal worden vergroot naar 150 huisvestingsplaatsen. Daar is in dit voornemen sprake van. Door de uitbreiding op een perceel plaats te laten vinden waar al huisvesting voor arbeidsmigranten aanwezig is, wordt zo min mogelijk de omgeving aangetast. De toetsing aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals voorgeschreven in het Omgevingsplan is in dit bestemmingsplan beschreven in de paragrafen 2.3 en 4.6.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.

De opgave ten aanzien van het landschap is het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de cultuurhistorische waarden van een gebied. De keuze óf ontwikkelingen mogelijk zijn is minder belangrijk dan wáár deze ontwikkeling een plek kan krijgen.

Over de bevolking wordt gesteld dat het aandeel arbeidsmigranten niet gelijk over de gemeente is verdeeld. Dit pleit voor beleid op maat als het om voorzieningen voor arbeidsmigranten gaat. In de structuurvisie verwijst de gemeente naar het Beleid arbeidsmigranten Noordoostpolder.

Beleid arbeidsmigranten Noordoostpolder

In oktober 2010 is het gemeentelijk beleidskader voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Voor Gemeente Noordoostpolder zijn arbeidsmigranten van economisch belang. Dit blijkt uit gegevens van de provincie Flevoland: 10% van de beroepsbevolking is arbeidsmigrant. Het aantal arbeidsmigranten is de laatste jaren toegenomen en deze lijn zet zich de komende jaren door mede door keuzes van de gemeente. Zo koos de gemeente Noordoostpolder voor een uitbreiding van het glastuinbouwgebied. In de glastuinbouw werken veel migranten, dus betekent een uitbreiding van glastuinbouw automatisch ook meer arbeidsmigranten. Deze “nieuw”komers verdienen een plek in de samenleving. De gemeente vindt het belangrijk dat arbeidsmigranten goed kunnen wonen, leven en werken in Noordoostpolder. Haar grondhouding is dan ook “Arbeidsmigranten zijn welkom in Noordoostpolder”. De gemeente neemt ten aanzien van de huisvesting van arbeidsmigranten een randvoorwaardenscheppende rol in.

De gemeente hecht grote waarde aan een kwalitatief goede huisvesting van arbeidsmigranten. Hiervoor zijn een aantal randvoorwaarden opgenomen waarbinnen de locatie ontwikkeld moet worden. Bij huisvesting van 100 personen of meer in het buitengebied wordt daarnaast een klankbordgroep opgericht. In deze klankbordgroep praten omwonenden en andere direct belanghebbenden mee bij de uitwerking van de plannen. Het instellen van een klankbordgroep gebeurt nadat het betreffende conceptplan voldoende concreet is bevonden door B&W. Dat is ruimschoots voordat er voor het specifieke plan de benodigde bestemmingsplanprocedure wordt gestart. Deze klankbordgroep kan zo vooraf aan de eigenlijke procedure haar wensen, zorgen en ideeën kenbaar maken. De gemeente en de aanvragende partij houden hier rekening mee bij het opstellen van het bestemmingsplan.

In het kader van dit bestemmingsplan is een klankbordgroep opgericht. Deze klankbordgroep heeft een advies uitgegeven ten aanzien van de uitbreiding van het aantal huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten. In het advies is onder meer naar voren gekomen dat een vaste beheerder moet komen die handhavend moet optreden in geval van overlast, dat er een hogere frequente van afvalverwijdering op de route van de Lovinkhoeve naar het dorp Marknesse moet komen en dat er aandacht moet zijn voor voldoende parkeerruimte. Het advies is opgenomen als bijlage 1.

Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder 2018

Op 30 oktober 2018 is de Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder 2018 vastgesteld. De Beleidsregel is daarmee in de plaats van de eerdere Beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder uit 2013. Deze laatstgenoemde beleidsregel is met de komst van de nieuwe ingetrokken. In de beleidsregel uit 2018 is de huisvesting van arbeidsmigranten onderverdeeld in 4 categorieën. Dit initiatief valt binnen huisvestingscategorie 2: huisvesting voor 21 tot en met 150 arbeidsmigranten. In de beleidsregel zijn toetsingscriteria opgenomen waaraan deze huisvesting moet voldoen. Hieronder wordt het initiatief getoetst aan deze criteria:

Artikel 4 Algemene toetsingscriteria

De huisvesting aan de Vollenhoverweg 12 vindt plaats in twee gebouwen, waarin de bewoners allen een eigen woonunit krijgen. Deze unit is groter dan 12 m². Zoals in hoofdstuk 2 omschreven, vindt parkeren geheel plaats op het erf waar de huisvesting plaatsvindt. Omringende erven worden daarnaast niet onevenredig belemmert. Dit is eveneens in hoofdstuk 4 beschreven. Daarmee wordt voldaan aan de algemene toetsingscriteria.

Artikel 7 Aanvullende toetsingscriteria huisvestingscategorie 2

Een aanvraag voor huisvestingscategorie 2 moet voldoen aan een aantal criteria. Hieronder vindt deze toetsing plaats:

A. van huisvestingscategorie 2 mogen er binnen gemeente Noordoostpolder maximaal vijftien worden gerealiseerd.

Op dit moment is er reeds huisvesting voor 100 arbeidsmigranten in het plangebied aanwezig. Deze wordt uitgebreid naar huisvesting voor 150 arbeidsmigranten. Er komt door dit voornemen dus geen nieuwe huisvestingscategorie 2 bij.

B. huisvesting vindt plaats op een solitair erf in het landelijk gebied.

Het perceel betreft een solitair erf in het landelijk gebied, gelegen aan de Vollenhoverweg. Rondom het perceel is uitsluitend sprake van agrarische gronden.

C. huisvesting vindt plaats in logiesgebouwen en wordt zoveel mogelijk in bestaande bebouwing gerealiseerd.

Op het perceel is een bestaand gebouw aanwezig waarin momenteel 100 arbeidsmigranten gevestigd worden. Aan de achterzijde wordt een nieuw gebouw geplaatst om de uitbreiding naar 150 huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er worden dus zoveel mogelijk arbeidsmigranten in de bestaande bebouwing gehuisvest.

D. binnen een straal van 750 meter van een bestaande huisvestingscategorie 2 of 3 wordt geen nieuwe huisvestingscategorie 2 gerealiseerd.

Met dit voornemen wordt geen nieuwe huisvestingscategorie 2 gerealiseerd, maar wordt een bestaande locatie uitgebreid binnen de betreffende huisvestingscategorie. Overigens is binnen een straal van 750 meter geen andere huisvestingscatgorie 2 of 3 aanwezig.

E. huisvestingscategorie 2 wordt niet gerealiseerd binnen een straal van 400 meter van een huisvestingscategorie 1.

Er is geen sprake van een nieuwe huisvestingscategorie 2, er wordt alleen een bestaande locatie uitgebreid van 100 naar 150 huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten. Overigens is binnen een straal van 400 meter geen huisvestingscategorie 1 aanwezig.

 

F. op het erf dat wordt gebruikt voor huisvestingscategorie 2 vinden geen ander bedrijfsmatige activiteiten plaats.

Er is uitsluitend sprake van huisvestings voor arbeidsmigranten op het perceel. Er zijn geen andere bedrijfsmatige activiteiten.

G. de huisvesting is stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast. Dit blijkt uit het inrichtingsplan.

Bij dit bestemmingsplan is in bijlage XX het inrichtingsplan opgenomen. Dit inrichtingsplan is in overeenstemming met de gemeente opgesteld en goedgekeurd. Daarnaast is het nieuwe gebouw goedgekeurd door de welstandscommissie waarmee wordt voldaan aan dit criterium.

H. er is een gemeenschappelijke recreatieruimte en er zijn sport- en spelmogelijkheden aanwezig.

Er is een gemeenschappelijke ruimte aanwezig in het bestaande gebouw en deze zal ook in het nieuwe gebouw gerealiseerd worden. Hier is ruimte voor recreatie sport en spel.

I. vóór de start van de te volgen procedure:

1e voert de aanvrager overleg met de gemeente waarin afspraken worden gemaakt over de riolering;

Hierover zijn inmiddels afspraken gemaakt. De initiatiefnemer sluit via de bestaande aansluiting aan op de gemeentelijke riolering.

2e sluit de aanvrager een exploitatieovereenkomst met de gemeente. In deze overeenkomst worden afspraken gemaakt over het te realiseren initiatief en daarmee samenhangende kosten zoals bovenwijkse voorzieningen en riolering. Eventuele planschade wordt verhaald op de aanvrager;

Er zijn geen bovenplanse kosten die verhaald moeten worden. Er hoeft geen exploitatieovereenkomst gesloten te worden. Wel wordt een planschadeverhaalovereenkomst afgesloten. Met deze overeenkomst is geregeld dat eventueel planschade door de gemeente op initiatiefnemer verhaald kan worden.

3e worden omwonenden per brief geïnformeerd over het initiatief. In deze informerende brief staat feitelijke informatie over in hoeverre dit initiatief gevolgen kan hebben voor de mogelijkheden op de naastgelegen percelen, informatie over riolering en waar men terecht kan met vragen;

De omwonenden zijn per brief geïnformeerd over het initiatief.

4e wordt een klankbordgroep om advies gevraagd. Het advies van de klankbordgroep weegt mee bij de besluitvorming.

De klankbordgroep is opgericht en om advies gevraagd. Naar aanleiding hiervan worden door de initiatiefnemer een aantal maatregelen getroffen. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in bijlage 1.

Als gevolg van de getroffen maatregelen is in het bestemmingplan onder strijdig gebruik in de bestemming 'Wonen - Huisvesting arbeidsmigranten' opgenomen dat het strijdig is om minder dan 113 parkeerplaatsen te realiseren. Hierdoor ontstaat een verplichting om minimaal 113 parkeerplaatsen te realiseren en daarmee te voldoen aan de parkeerbehoefte van 0,75 parkeerplaatsen per bewoner.

De overige maatregelen betreffen zaken die niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Hierover heeft afstemming tussen de initiatiefnemer, omwonenden en de gemeente plaatsgevonden. De afspraken zijn dus buiten het bestemmingsplan om vastgelegd.

J. de huisvesting voldoet aan de actuele criteria voor huisvesting van Stichting Normering Flexwonen (SNF) of daaraan gelijk te stellen. De aanvrager toont dit aan door binnen drie maanden na ingebruikname van de huisvesting de certificatie volgens SNF of daaraan gelijk te stellen certificatie te overleggen aan de gemeente.

Binnen drie maanden na de aanvraag zal deze certificatie worden overlegd aan de gemeente. In de regels van het bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat de huisvestingsaccommodatie alleen gebruikt mag worden indien binnen drie maanden na ingebruikname aangetoond kan worden dat aan de certificering volgens SNF (of daaraan gelijk te stellen) voldaan kan worden. De certificering ziet op verschillende beheersaspecten zoals:

  • een 24 uurs-aanspreekpunt;
  • (nacht)registratie van bewoners en bezoekers;
  • huis- en leefregels; communicatieprotocol;
  • klachtenregistratie;
  • parkeerbeheer.

Conclusie

Aan alle beleidsregels wordt voldaan. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Erfgoed in de polder; Actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Noordoostpolder (2018)

In 2018 is een actualisatie uitgevoerd van de archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder uit 2007. De hieraan gekoppelde beleidsregels zijn in 2010 opgesteld. Sinds 2007 is een groot aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd binnen de gemeente en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen ontdekt. In dat kader is een actualisatie van de bestaande archeologiekaarten met de meest recente gegevens actueel geworden.

Op basis van de beleidsadvieskaart ligt het plangebied binnen het gebied Waarde - Archeologie 8. In paragraaf 4.5 is nader omschreven wat dit voor het plan inhoudt. In de regels en de op de verbeelding is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De huisvestingslocatie is vorm van logiesverstrekking, in een worst-case benadering vergelijkbaar met een kampeerterrein. Een dergelijk terrein is ingedeeld in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter tot woningen geldt. Feitelijk is de functie ook vergelijkbaar met een inrichting zoals een asielzoekerscentrum. Dergelijke terreinen worden in de regel ingedeeld in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter hoort. De dichtstbijzijnde woning betreft de bedrijfswoning op het naastgelegen perceel. Deze staat op 193 meter afstand vanaf het plangebied.

Andersom kan de huisvestingslocatie ook een belemmeringen vormen voor de bedrijfsvoering van de glastuinbouw- en akkerbouwbedrijven in de omgeving. Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter hoort. De bedrijven liggen op afstanden, groter dan 30 meter.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

De huisvestingslocatie wordt volgens de Wgh niet aangemerkt als geluidsgevoelig. Het is daarom niet noodzakelijk om aan de geluidsnormen uit de Wgh te toetsen of om een hogere waarde voor het perceel vast te stellen. Omdat het wel een locatie betreft waar langdurig mensen verblijven, is het vanuit een goede ruimtelijke ordening (en daaraan ten grondslag: de volksgezondheid) van belang dat er sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

Het logiesgebouw staat op 67 meter afstand uit het hart van de Vollenhoverweg (N331). Met behulp van het rekenprogramma Geomilieu (SRM II berekening) is een beknopt akoestisch rekenmodel opgesteld van de bestaande bebouwing, het logiesgebouw en de provinciale weg N331. De verkeersintensiteit en verkeers-verdelingen zijn gebaseerd op de Geluidsbelastingskaarten 2017 van de provincie Flevoland. Op basis van de weekdagintensiteit in 2017 van 6700 mvt/etmaal en een autonome groei van 1% per jaar, bedraagt de weekdagintensiteit 7475 mvt/etmaal in het peiljaar 2028. De invoergegevens (wegen) zijn gegeven in bijlage 3, samen met de getalswaarden van rekenresultaten.

Het rekenmodel en de berekeningsresultaten op het logiesgebouw is gegeven in onderstaande figuur, waarbij de berekeningsresultaten zijn gegeven inclusief 2 dB aftrek op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0009.png"

Figuur 4.1 Rekenmodel en berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek

Uit de berekeningen blijkt dat de maximale geluidsbelasting Lden = 53 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt daarmee overschreden; de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB voor een nieuwe woning in buitenstedelijk gebied wordt niet overschreden, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat het logiesgebouw achter de bestaande boerderijschuur is geprojecteerd, wordt het logiesgebouw al in bepaalde mate afgeschermd van het wegverkeerslawaai op de N331.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Proces van de watertoets

De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Vanwege de specifieke aard van het plan is een nauwere betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk. Hierna worden per aspect de effecten van het plan op de waterhuishouding behandeld. Dit bestemmingsplan is overlegd met het waterschap. Op basis van een uitgangspuntennotitie is de waterparagraaf in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen. Het waterschap zal op basis hiervan een wateradvies sturen.

Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks en niet in een keurzone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er conform het waterschap geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 705 m² toe. Deze toename is kleiner dan 2.500 m, waardoor compensatie niet noodzakelijk is.

Schoon water

Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.

Afvalwater

In de nieuwe situatie zijn er potentieel aanzienlijk meer mensen binnen het plangebied aanwezig. Hierdoor wordt een zwaardere belasting op de afvalwatervoorzieningen verwacht. In het plangebied is reeds een persrioolleiding aanwezig, waarop de nieuwe woningen worden aangesloten. Na overleg met de gemeente is geconstateerd dat er in de leiding voldoende ruimte aanwezig is om de toename van de hoeveelheid afvalwater door uitbreiding van de huisvesting arbeidsmigranten van 100 naar 150 te kunnen opvangen. Daarmee is voldoende voorzien in de afvoer van afvalwater.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein.

Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de kavelsloot ten zuidwesten van het plangebied.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De ontwikkeling vindt plaats op het terrein waar momenteel al arbeidsmigranten verblijven. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het huidige gebruik ernstig verontreinigd zijn. De locatie is niet verdacht. Om dit aan te tonen is in het kader van de bouwvergunning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en het laboratoriumonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden;
  • in het mengmonster van de bovengrond blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de achtergrondwaarde of de detectielimiet behalve achtergrondwaarde overschrijdingen aan kwik,DDD, DDE, drins en OCB's;
  • in het mengmonster van de ondergrond blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de achtergrondwaarde of de detectielimiet behalve een streefwaarde overschrijding aan minerale olie;
  • in het grondwatermonster blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet behalve een streefwaarde overschrijding aan barium;
  • de gemeten waarden van de zuurgraad (pH), troebelheid (NTU) en het elektrisch geleidingsvermogen (EC) van het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek.

Omdat uit het verkennend bodemonderzoek naar voren is gekomen dat er geen sprake is van verontreinigingen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling op het perceel, is geen nader onderzoek nodig en vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 2.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet blijven deze artikelen ongewijzigd van kracht via het overgangsrecht, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Een fragment van het de beleidsadvieskaart is weergegeven in figuur 4.1. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied de verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 8' geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00632-VS01_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische basis- en beleidsadvieskaart

Binnen gebieden met een deze archeologische verwachtingswaarde is pas archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 10.000 m². Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan. Tevens is geen sprake van bekende wraklocaties in het plangebied. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen gerespecteerd en worden de kenmerkende erfsingels niet aangetast. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wieden bedraagt 4,8 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied Voorsterbos bedraagt 1,1 km.


Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied De Wieden is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van de appartementen en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Het rapport met betrekking tot de berekening is opgenomen in bijlage 5. De Aerius-berekening zelf is opgenomen in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Er is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van vergunning- of meldingsplicht.

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het kader van de ontwikkelingen binnen het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels bezit om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Op grond van deze analyse worden effecten op beschermde plant- en diersoorten uitgesloten. De plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. De quickscan flora en fauna is opgenomen als bijlage 7.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat geen sprake is van risicobronnen in en nabij het plangebied, die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Ten zuidoosten van het plangebied, aan de Vollenhoverweg 14 is weliswaar sprake van een propaantank. Deze heeft echter geen invloedzone die over het plangebied heen valt.

Uit de risicokaart blijkt dat wel sprake is van een tweetal buisleidingen nabij het plangebied. Het gaat om twee aardgasleidingen: de N-500-50 en de N-500-48. Beiden betreffen NEN 3650-aardgasleidingen.

Voor de N-500-50 geldt een invloedsgebied van 95 meter. Voor de N-500-48 geldt een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied ligt binnen beide invloedsgebieden. In 2011 is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd in de gehele gemeente Noordoostpolder. Hierin zijn ook beide betreffende buisleidingen opgenomen. Uit deze analyse komt naar voren dat voor beide buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarden zowel in de huidige situatie als na het toevoegen van 50 extra personen niet worden overschreden. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk naar deze buisleidingen. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording groepsrisico buisleidingen N-500-50 en N-500-48

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de buisleidingen N-500-50 en N-500-48 dient op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten in zowel zuidoostelijke als noordwestelijke richting door de Vollenhoverweg (N331). In noordwestelijke richting kan Marknesse worden bereikt. In zuidoostelijke richting kan Vollenhoven worden bereikt. Deze routes kunnen worden gebruikt als vluchtroutes voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. In dit geval zullen met name zelfredzame personen binnen het plangebied aanwezig zijn, gezien het feit dat er huisvesting voor arbeidsmigranten is gevestigd. Er wordt verder uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden, waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.

Binnen het plangebied worden geen risicovolle functies voorgesteld. Vanuit de externe veiligheid bestaan er dus geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Op basis van de in paragraaf 2.3 berekende maximale verkeersgeneratie (540 mvt/etmaal) valt het plan binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een ontwikkeling die geen grote verkeersaantrekkende werking heeft. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2.

Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling

Het plan omvat de realisatie van een gebouw voor de uitbreiding van huisvesting van arbeidsmigranten. Het betreft een gebouw van 46 meter lang, 14,5 meter breed en een goothoogte van 6 meter. De vloeroppervlakte betreft 1.334 m². In voorgaande paragrafen is gebleken dat het plangebied en de omgeving niet kwetsbaar zijn. Er is geen sprake van potentiële effecten. Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat er, rekening houdend met de mitigerende maatregelen, geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het opstellen van een MER nodig maken. De volledige aanmeldingsnotitie is opgenomen als bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.

Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.


De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).


In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.


Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.


Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Wonen - Huisvesting arbeidsmigranten

De locatie is geregeld in de bestemming 'Wonen - Huisvesting arbeidsmigranten' Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de huisvesting van maximaal 150 arbeidsmigranten. Op het plangebied is een bouwvlak gelegd dat qua zijdelingse en achterste grens is afgestemd op de bebouwingsvrije ruimte rondom de erfsingel. Aan de voorzijde is de grens in het verlengde van de voorgevel van het voorste huisvestingsgebouw gelegd. Dit bouwvlak mag voor 50% bebouwd worden. Voor de logiesgebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 9 meter.

In de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de instandhouding van de bestaande erfsingels is gewaarborgd.

Groen - Erfsingel

Ter plaatse van de bestaande en deels aan te planten erfsingel is de bestemming 'Groen - Erfsingel' opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden uitsluitend bestemd voor opgaande afschermende beplanting, een bebouwingsvrije ruimte en erfsloten. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd om de erfsingels in stand te houden.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart geldt ter plekke van het plangebied de archeologische verwachtingswaarde WA-8. Dit houdt in dat er een lage archeologische verwachtingswaarde voor het gebied geldt. Om deze archeologische waarden te beschermen is een archeologische dubbelbestemming opgenomen die, in lijn met de beleidsadvieskaart, het verplicht om bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Klankbordgroep

Vanuit het beleid van de gemeente Noordoostpolder geldt de verplichting om bij huisvestingslocatie groter dan 100 personen in het buitengebied een klankbordgroep op te richten. In deze klankbordgroep praten omwonenden en andere direct belanghebbenden mee bij de uitwerking van de plannen. Deze klankbordgroep kan zo vooraf aan de eigenlijke procedure haar wensen, zorgen en ideeën kenbaar maken.

Deze klankbordgroep is in het voortraject opgericht en om advies worden gevraagd met betrekking tot het voorgenomen initiatief. Dit advies is opgenomen in bijlage 1. Dit zal rekening mee worden gehouden bij de uitvoering van de plannen.

Inspraak en overleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Tevens is het plan in deze periode aangeboden aan overlegpartners. Er heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Flevoland, waterschap Zuiderzeeland en de klankbordgroep.

In reactie heeft het waterschap Zuiderzeeland laten weten te constateren dat de gevolgen voor de wateraspecten duidelijk en volledig zijn verwoord in de toelichting. Dit leidt niet tot een inspraakreactie van het waterschap

De provincie Flevoland heeft tevens gereageerd op het plan. Naar aanleiding van de inspraakreactie van de provincie is de toelichting op de door de provincie aangemerkte punten aangepast. Hiermee is het plan in overeenstemming met de visie van de provincie Flevoland.

Zienswijzen

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hierop zijn zes zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota samenvatting en beantwoording zienswijzen, opgenomen als bijlage 9. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De initiatiefnemer heeft voor de ontwikkeling een bedrijfsplan overhandigd, waaruit de financiële haalbaarheid van het project blijkt.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een logiesgebouw. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere de aanpak van het perceel en planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels met betrekking tot grondexploitatie is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is. Daarnaast is tussen gemeente en initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.