Plan: | Emmeloord, De Munt B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00616-VS01 |
Ten oosten van de rijksweg A6, ter hoogte van Emmeloord, ligt het bedrijventerrein De Munt A. Bij de ontwikkeling van dit bedrijventerrein is al rekening gehouden met een doorontwikkeling in noordelijke richting, tot de Muntweg (N351). Dit deel van het bedrijventerrein wordt aangeduid als De Munt B.
De Munt A is inmiddels grotendeels uitgegeven. Er zijn verspreid in het gebied nog enkele kavels beschikbaar. Tegenover de positieve ontwikkeling van de uitgifte en aanhoudende vraag, staat een beperkt aanbod van (geschikte) bedrijfskavels en bestaand onroerend goed. De gemeente merkt bovendien dat bij het bedrijfsleven vraag bestaat naar kavels met een groot oppervlak. Het gaat dan om kavels met een oppervlakte groter dan 2 hectare. De bedrijfsvoering van het type bedrijven dat opteert voor dergelijke bedrijfskavels vergt een groot ruimtebeslag. Binnen het bestaande aanbod zijn die kavels niet of nauwelijks beschikbaar.
Met een afname van kwalitatief geschikt aanbod van bedrijfskavels voor gegadigde bedrijven is de behoefte ontstaan voor het uitbreiden van het uitgeefbare bedrijventerrein. Om in deze behoefte te voorzien wil de gemeente Noordoostpolder de ontwikkeling van De Munt B planologisch mogelijk maken. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied voor De Munt B is gunstig gelegen tussen het bestaande bedrijventerrein De Munt A, een op en afrit van rijksweg A6 (Muntweg N351) en de Kuinderweg (N331). Deze locatie leent zich bij uitstek voor het aanbieden van grote bedrijfskavels ten behoeve van bedrijven die binnen de bestaande harde plancapaciteit niet realiseerbaar zijn. Dit gebied heeft een oppervlakte van circa 70 hectare. Een kleine 13 hectare hiervan is inmiddels ingericht als (tijdelijk) zonnepark. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is nu grotendeels planologisch geregeld in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, dat op 29 september 2005 is vastgesteld. Het is hierin bestemd als 'Agrarisch gebied'. Binnen deze bestemming wordt niet voorzien in het ontwikkeling van een bedrijventerrein. Van noord naar zuid loopt door het plangebied een als zodanig bestemde transportleiding aardgas. Een fragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Het zonnepark in het oostelijk deel van het plangebied is vergund op basis van een omgevingsvergunning voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan.
Figuur 2.1 Fragment plankaart geldend bestemmingsplan
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De ontwikkeling van De Munt vindt plaats aan de oostzijde van Emmeloord, vanuit de kern gezien aan de overzijde van de rijksweg A6. Emmeloord is de centrumplaats van de gemeente Noordoostpolder en ligt ook geografisch centraal in de gemeente. De omgeving van Emmeloord heeft een sterk agrarisch karakter.
Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder en Urk in de (voormalige) Rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.
De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder. Emmeloord is letterlijk en figuurlijk het centrum van de Noordoostpolder.
De ontwikkeling van bedrijvigheid bij Emmeloord is in de jaren '40 en '50 begonnen met enkele fabrieken langs de Zwolsche Vaart, onder andere in het gebied wat nu onder De Munt A valt. De nadruk op de ontwikkeling van bedrijvigheid heeft in de daarop volgende jaren vooral gelegen op het industriegebied Nagelerweg, ten zuiden van de vaart. Na de aanleg van de Rijksweg A6 is in de jaren '90 de ontwikkeling van De Munt op gang gekomen. Dit gebied is met name sinds de eeuwwisseling sterk in ontwikkeling geweest.
De allereerste vormen van bedrijvigheid hadden een sterke relatie en oriëntatie op het water. De bedrijvigheid van na 1960 richtte zich steeds minder op het water en meer op de wegen. Bedrijvigheid langs de snelwegen die de polder doorkruisen is iets van de laatste decennia, waarbij steeds meer aandacht is voor de presentatie en beeldkwaliteit ervan.
Het gebied waarin de ontwikkeling van De Munt B is voorzien is duidelijk afgebakend door de zone langs de rijksweg A6 en de provinciale weg N351 (Muntweg) en de N331 (Kuinderweg). Deze wegen vormen de belangrijkste ontsluiting voor het gebied. Het uitbreiden van bedrijventerrein binnen deze afbakening vormt een logisch vervolg op het bedrijventerrein De Munt A, die ten zuiden binnen eenzelfde duidelijke afbakening ligt.
Het bedrijventerrein De Munt A is een regulier bedrijventerrein met ruimte voor grootschalige bedrijvigheid, maar ook reguliere bedrijven, een zone met duurzame bedrijven langs de Zwolse Vaart en een strook kantoren langs de Marknesserweg. In het zuidelijk en westelijk deel zijn voornamelijk bedrijven uit milieucategorie 3 mogelijk, terwijl het oostelijk deel is bestemd voor bedrijven uit milieucategorie 4.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is voor het grootste deel in gebruik als agrarisch grond (akkerland). Aan de Muntweg liggen in het plangebied twee agrarische bedrijfspercelen (Muntweg 4 en 8). De percelen zijn bebouwd met agrarische bedrijfsbebouwing (inclusief bedrijfswoning) en zijn omsloten met afwateringssloten en bomenrijen.
Langs de Kuinderweg is een zonnepark gerealiseerd op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning voor 25 jaar. Het gaat hierbij om een oppervlak van 14 hectare, waarop 47.500 zonnepanelen circa 12,5 MW kunnen leveren. Dit is voldoende om circa 3.800 huishoudens te voorzien van elektrische energie. Voor de zonneweide is vanwege de openheid van het bestaande landschap van Noordoostpolder uitgegaan van een energieproductielandschap dat bewust zichtbaar is, maar met rust in het beeld. In het open landschap van Noordoostpolder liggen kansen om de grotere maat van de zonneweide als geheel te ervaren en daarin de patronen van het oorspronkelijke landschap te herkennen. De zonneweide is dan ook als een landschappelijk ensemble vormgegeven.
Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied en omgeving
Langs de westzijde van een groot deel van het bedrijventerrein en ook langs het plangebied ligt een strook agrarische grond die fungeert als reserveringszone voor de aanleg van een spoorlijn langs de Rijksweg A6. Deze heeft een breedte van circa 150 meter. Aan de overzijde van de A6 ligt een brede bosstrook en daarachter een sportterrein en zuidelijk daarvan woongebieden. Deze woongebieden liggen op minimaal 450 meter afstand vanaf het plangebied.
Aan de overzijde van de provinciale wegen, die de noord- en oostzijde van het plangebied begrenzen, liggen hoofdzakelijk akkerlanden. Hier liggen ook agrarische bouwpercelen (Muntweg 3 en 7) en enkele arbeiderswoningen (Muntweg 7A-7F). Ook aan de overzijde van de Kuinderweg ligt een agrarische bouwperceel. Op het bouwperceel Muntweg 7 is een bedrijfswoning aanwezig, waarmee bij de ontwikkeling van bedrijvigheid binnen het plangebied rekening moet worden gehouden.
De Munt A raakt vol. Daarom is behoefte aan het uitbreiden van het bedrijventerrein. Deze uitbreiding krijgt gestalte in de vorm van De Munt B, waarop in het verleden al is geanticipeerd. Deze uitbreiding is ook al meegenomen in de regionale afspraken over de programmering van bedrijventerreinen en in het coalitieakkoord 2018-2022 opgenomen als uitbreidingslocatie. In het coalitieakkoord is hierover het volgende opgenomen:
Ontwikkeling en herstructurering bedrijventerreinen
"Een goed aanbod van bedrijventerreinen is van groot belang voor de economie. We hebben daarbij oog voor de duurzame en kwalitatieve inrichting van de bestaande terreinen. Op de bedrijventerreinen in Emmeloord, Ens en Marknesse zijn uitbreidingsmogelijkheden. We willen het bedrijventerrein De Munt B ontwikkelen zodat er ruimte beschikbaar blijft voor nieuwe bedrijven. Voor bedrijven in de andere dorpen zoeken we naar een passende oplossing. Draagvlak is hierbij belangrijk."
De afbakening van de uitbreiding ligt al vast. Voor de stedenbouwkundig invulling van het gebied wordt aangesloten bij inrichtingsprincipes van De Munt A en bij het landschap. Het bedrijventerrein De Munt B zet op structuurniveau de kenmerken van het huidige bedrijventerrein De Munt A door en sluit aan bij bestaande profielen en inrichtingsopzetten. Dit is gebaseerd op de onderliggende schetsvisie (bijlage 1).
Qua vestigingsmogelijkheden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het nieuwste deel van De Munt A. Waar de omgeving het toelaat worden bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 mogelijk gemaakt, waar dat niet het geval is worden bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegelaten. Voor de bouwhoogte is gekozen voor meer ruimte dan de bestaande zone lang de A6, namelijk 20 meter, met een afwijkingsmogelijkheid voor hogere bouwhoogtes mits passend in de omgeving. Aan de zijde waar het bedrijventerrein grenst aan het landelijk gebied wordt aangesloten bij het overige deel van De Munt A, ten westen van de Kuinderweg. Hier zijn gebouwen tot 12 meter hoog toegestaan.
Kenmerkend aan bedrijventerreinen in de Noordoostpolder is dat ze een eigen herkenbare identiteit hebben en onderling gemeenschappelijke kenmerken vertonen. Zo volgt de opzet van de bedrijventerreinen de oorspronkelijke polderverkaveling. Ter plaatse van het bedrijventerrein De Munt A is de oude verdraaiing langs de Kuinderweg nog steeds zichtbaar aanwezig in de verkaveling. Dit is gevisualiseerd in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Oorspronkelijke verdraaiing in de verkaveling (situatie anno 1955)
De gebouwen zijn op de meeste plekken langs dezelfde rooilijn op afstand van de weg gebouwd en voorzien van brede groene wegprofielen. Dit levert een vriendelijk en rustig straatbeeld op. Tussen het bedrijventerrein en de snelweg is rekening gehouden met de aanleg van de Zuiderzeelijn, hier is een bebouwingsvrije zone aangewezen. Ruimtelijk heeft dit geresulteerd in een diepe groene voortuin die dit bedrijventerrein onderscheidend maakt ten opzichte van andere bedrijventerreinen.
Overige typische kenmerken zijn: een relatief overzichtelijk wegenpatroon, de materialisering is hoogwaardig en het kleurgebruik is rustig. De onderlinge samenhang in massa, vormgeving en kleurgebruik is hoog. De uitstraling naar de A6 is van hoog niveau, vooral dankzij de royale en groene afstand tot de snelweg.
De oostelijke randweg langs het bedrijventerrein is een structurerend element. Het profiel van deze weg is royaal en groen en daardoor poldereigen. De bebouwing langs deze randweg richt zich met voorkanten tot deze weg. Voor de ontsluiting is een parallel structuur aangelegd.
Een aangename, aantrekkelijke en kwalitatieve woon- en werkomgeving is een publiek belang. Om dit te waarborgen en ten behoeve van een betere inpassing en uitvoeringskwaliteit van initiatieven worden er ruimtelijke randvoorwaarden en eisen met betrekking tot beeldkwaliteit gesteld. Dit gebeurt aan de hand van stedenbouwkundige principes en themagerelateerde richtlijnen.
Ambitie
Stedenbouwkundige principes:
Er wordt in de beschrijving van de ruimtelijke ambities onderscheid gemaakt in verschillende zones, zie hieronder.
Deelgebieden en oriëntatie
Het bedrijventerrein De Munt B is opgedeeld in deelgebieden. Elk deelgebied heeft haar eigen kenmerken. De zichtbare zijden van de bebouwing is zoveel mogelijk alzijdig ontworpen en georiënteerd naar het openbaar terrein:
Ontsluiting
De wegenstructuur rondom het bedrijventerrein bestaat uit de provinciale wegen de Muntweg (N351) en de Kuinderweg (N351). De individuele bedrijfskavels worden niet direct vanaf deze provinciale wegen ontsloten. Hiervoor wordt een secundaire ontsluitingsstructuur aangelegd. Hiervoor is een vierde aansluiting gerealiseerd op de bestaande rotonde in de Kuinderweg en is een nieuwe rotonde aangelegd op het kruispunt tussen de Kuinderweg en de Muntweg.
De vierde poot van de bestaande rotonde in de Kuinderweg krijgt een verbinding met Cavalier en vormt hiermee de ontsluiting van de reguliere uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein. De profilering van deze ontsluitingsweg zal een doorzetting zijn van het ruime profiel van de aanwezige randweg. Hiermee wordt een deel van de groene ruimtelijke kwaliteit doorgezet in het plangebied. En vormt het een vizier naar de snelweg.
Openbare ruimte
Het is de ambitie om met de inrichting van de randen en openbare ruimte aan te sluiten op de karakteristieken van de polder en de aanwezige profielen en structuren. Hiervoor zal bij de nieuwe ontsluitingsstructuur een doorzetting van bestaande groen- en blauwrijke profielen plaatsvinden. De parallel structuur aan de noordzijde van het bedrijventerrein zal ingebed worden in de groene mantel langs de Muntweg.
Figuur 2.4 Ontsluiting op de provinciale wegen
De nieuwe rotonde op het kruispunt tussen de Kuinderweg en de Muntweg krijgt een aansluiting naar de parallel structuur langs de Muntweg waarmee de noordzijde van het bedrijventerrein ontsloten zal worden.
Verkaveling
De verkaveling van de reguliere uitbreiding van het bestaande bedrijven is opgezet voor bedrijven met een omvang van circa 0,5 ha. Echter, er is ook plaats voor grotere bedrijven. Het noordelijke deel van het bedrijventerrein is flexibel ingericht met zowel ruimte voor (zeer) grootschalige bedrijven alsook een kleinschaliger verkaveling.
Bedrijfskavels
Voor de bedrijfskavels geldt voor de verhouding tussen bebouwing, groen en verharding: minimaal 20% en maximaal 70% bebouwing, maximaal 20% verharding en minimaal 10% groen. Hiermee worden een aantal (duurzame) voordelen behaald:
Er is ruimte voor afwijking, mits passend bij de visie en met maatwerk.
Groen op de kavel
Voor de invulling van het element groen op de kavel zijn de volgende ambities geformuleerd:
Kavelranden
Voor de invulling van de randen van de bedrijfskavels worden de volgende ambities aangehouden:
Gebouw: vorm en massa
Het is de ambitie om van De Munt een samenhangend landschap te maken met grootschalige gebouwen. Dit houdt de volgende ambities in:
oriënteer de levendige en sociale functies op routes, zodat de sociale veiligheid en representativiteit verder worden versterkt.
Materialisatie en kleurgebruik
De kracht van het bestaande bedrijventerrein is de hoogwaardige materialisering. Deze wordt gecombineerd met een rustig, ietwat sober kleurgebruik. Vooral de samenhang tussen de massa van het gebouw en het ingetogen kleurgebruik zorgen voor een sterk beeld.
Infrastructuur
Doel is om enerzijds een efficiënte ontsluitingsstructuur te realiseren en anderzijds de omvang van de verharding te minimaliseren. Dit leidt tot de volgende ambities voor de infrastructuur.
Parkeren
Hieronder een aantal ambities voor het parkeren.
Ook bij de situering van de opstelplaatsen voor vrachtwagens gelden de handreiking van concentratie en slimme situering.
Waterhuishouding
Het ligt voor de hand om bij het ontwerp van het waterstelsel te zoeken naar combinaties van waterhuishoudkundige eisen en de aanwezige watergangen zoals de Munttocht.
Figuur 2.5 Beoogde waterstructuur
De specifieke eisen die de verschillende bedrijven aan de kavel en hun gebouw stellen, de positie en de randen van de kavel alsmede de waterhuishoudkundige eisen leiden per kavel ook tot verschillende en meer toekomstgerichte oplossingen voor de waterbergingen.
Welstandscriteria
In het voorgaande paragraaf is de ambitie voor de ruimtelijke kwaliteit beschreven. Het gebiedsgerichte welstandskader vormt het formele kader voor bedrijventerrein De Munt B en biedt
concrete en duidelijk omschreven criteria waaraan bouwplannen getoetst worden. Deze criteria vormen het kader voor de welstandstoetsing.
Plaatsing
Vormgeving
Materialen, kleuren en detailleringen
Reclame-uitingen
Overig
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze houdt in dat:
De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De ontwikkeling van het bedrijventerrein is een nieuwe stedelijke ontwikkeling, buiten bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving behoefte, ruimtelijk verzorgingsgebied
In het kader van de Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland (zie paragraaf 3.3.2) is een analyse uitgevoerd van de dynamiek en kwalitatieve vraag in de laatste jaren en een onderbouwde inschatting van de ontwikkelbehoefte in de komende jaren.
Aanbod grotere kavels is beperkt
Het beschikbare aanbod in Noordelijk Flevoland dat in de uitbreidingsvraag kan voorzien is beperkt. Het totale terstond uitgeefbare, planologisch onherroepelijke aanbod is beperkt en bovendien is een groot deel hiervan al in optie vergeven. Onderstaande tabel geeft een beeld van de uitgeefbare gronden, met de kanttekening dat dit overzicht van 2017 is en de uitgifte in de tussentijd niet stil heeft gestaan.
Locatie | terstond uitgeefbaar (ha) | …waarvan in optie vergeven | …waarvan vrij uitgeefbaar | ||
Espel | 0,9 | 0,0 | 0,9 | ||
Marknesse | 1,3 | 0,7 | 0,6 | ||
Creil | 1,7 | 0,6 | 1,1 | ||
De Munt A | 24,4 | 15,0 | 9,4 | ||
Ecopark Emmeloord | 5,9 | 1,0 | 4,9 | ||
Ens | 6,0 | 0,6 | 5,4 | ||
Kraggenburg | 1,5 | 1,3 | 0,2 | ||
De Munt B | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. | ||
Totaal | 37,8 | 19,1 | 18,7 |
Tabel - Overzicht aanbod in Noordoostpolder
(Bron: Gemeente Noordoostpolder, 2017 (Peildatum: februari 2017))
De grootschalige kavels in Noordoostpolder (>2 ha) zijn schaars en vrijwel allemaal al (in optie) uitgegeven, terwijl er wel grootschalige bedrijven met een lokaal gebonden uitbreidingsvraag zijn.
Kleinschalige kavels zijn nog aanwezig. De maximaal uitgeefbare kavel op de bedrijventerreinen is circa 1,5-2,0 ha. Er melden zich echter wel geïnteresseerde bedrijven van deze omvang voor een kavel van deze omvang. Dergelijk bedrijven zitten liever niet direct helemaal 'in het pak genaaid'.
Uitbreidingsmogelijkheden voor gevestigde bedrijven is noodzakelijk
Gemeente Noordoostpolder bedient met haar bedrijfslocaties in de laatste jaren voornamelijk een lokale markt. Dit blijkt uit een analyse van de recente verhuisbewegingen. Niet alleen hebben de bedrijven een sterke lokale binding; ook de uitgifte is vooral afkomstig van uitbreiding en/of verplaatsing van al bestaande bedrijven voornamelijk uit de gemeente zelf afkomstig zijn.
In de gemeente geldt dat circa 95% van alle nieuw vestigende bedrijven hun herkomst vinden in Noordelijk Flevoland, voornamelijk zelfs in de eigen gemeente (91%).
De bedrijfslocaties in noordelijk Flevoland hebben in de regel ook voornamelijk een aantrekkingskracht voor lokaal georiënteerde bedrijven en in mindere mate voor vestiging van bedrijven van buitenaf. De positieve dynamiek in noordelijk Flevoland is dan ook zeer autonoom. Voor de gemeente Noordoostpolder was dit in de periode 2011 - 2017 84% (uitbreiden 51%, verplaatsen 33%).
Het is daarom niet te verwachten dat een toename van bedrijfslocaties in Noordoostpolder leidt tot leegstand op andere locaties, zoals in Lelystad of Zwolle.
Gemeente Noordoostpolder vindt het belangrijk dat de komende jaren zeker ook de lokale ondernemer die uit wil breiden of verplaatsen een plek kan vinden op een bedrijfslocatie in Noordoostpolder. Daarmee willen de gemeente:
Bestaande bedrijfslocaties
De leegstand op de bedrijfslocaties in Noordoostpolder ligt onder gezond frictieniveau (circa 5%). In Noordoostpolder bedraagt de leegstand circa 2-4%. Een leegstand op frictieniveau is wenselijk om een goede verhuis- en investeringsdynamiek in de gemeente te borgen. Wanneer leegstand onder het frictieniveau ligt is de schuifruimte van bedrijven in bestaand vastgoed beperkt. Uitbreidingsruimte kan dus zeer lastig gevonden worden op bestaande locaties.
De staat van de bedrijventerreinen noopt bovendien niet om bestaande panden te transformeren of bestaand vastgoed te slopen, waardoor nieuwe nieuwbouwlocaties ontstaan. De lage leegstand en de goede staat van de bedrijventerreinen resulteren in Noordoostpolder in meer vraag naar nieuwbouwlocaties.
Uitgiftesnelheid
De gemeente Noordoostpolder heeft de laatste 10 jaar, inclusief de crisisjaren, gemiddeld 5,5 ha per jaar uitgegeven. Afgaand op het huidige beschikbare aanbod bedrijfskavels betekent dit dat de grond over enkele jaren uitverkocht is. Bovendien is een groot deel van de ruimtevraag (ca. 40%) historisch bezien grootschalig (> 2 ha). Deze kavels zijn op dit moment nagenoeg uitverkocht.
Conclusie
Het beperkte kwalitatief beschikbare aanbod werkt beklemmend voor de economische ontwikkeling van Noordoostpolder. De bestaande bedrijfslocaties huisvesten veel bedrijven die een sterke lokale binding hebben, bijvoorbeeld door historie of binding met andere bedrijven en de sterke clusters in de regio.
Ook gaat het vaak om bedrijven met een belangrijke meerwaarde voor de leefbaarheid, bijvoorbeeld vanwege het bieden van werkgelegenheid.
Motivering stedelijk gebied
Voorgaand is aangetoond dat binnen de gemeente Noordoostpolder aantoonbare behoefte is aan grote bedrijfskavels. De huidige voorraad bedrijfskavels van het verzorgingsgebied voorziet niet in die behoefte. Binnen bestaand stedelijk gebied kan niet in de behoefte aan nieuwe grote bedrijfskavels worden voorzien.
Vandaar dat de gemeente omziet naar een nieuwe werklocatie buiten bestaand stedelijk gebied, maar aansluitend aan het bestaande stedelijke gebied, namelijk het bestaande bedrijventerrein De Munt A.
Met de beoogde uitbreiding wordt aangesloten op het (nieuwe) gemeentelijke vestigingsbeleid (zie paragraaf 3.3.2), waar de gemeente mee aan de slag gaat. Daarbij wordt uitgegaan van een beperkte uitbreiding voor reguliere bedrijfsactiviteiten (max. 10 hectare), daarnaast ook focus op herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en De Munt B vooral ontwikkelen voor grootschalige bedrijven. Dit is op de bestaande werklocaties binnen de gemeente en in de regio niet direct beschikbaar.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020, als opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van vier prioritaire opgaven:
Deze nationale belangen moeten gewaarborgd worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor dit plan.
Een algemeen nationaal belang is het proces van duurzame verstedelijking, hiervoor is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), deze houdt in het kort in dat in geval van nieuwe verstedelijking eerst moet worden beoordeeld of hier regionale behoefte voor is en vervolgens of deze behoefte binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden. Indien dit niet mogelijk is, moet een locatie worden gezocht die passend multimodaal ontsloten is. Voor dit project is de laddertoets doorlopen. Deze is opgenomen in paragraaf 2.5.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Op grond van het Barro is van belang dat de gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als Wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'.
In de Visie Erfgoed en Ruimte worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied. Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks, of misschien ook dankzij de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming.
Behoud van het polderconcept is van belang. Of dat het geval is met de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Munt B blijkt uit een toetsing aan de karakteristieken op grond waarvan de Noordoostpolder als nationaal erfgoed is aangemerkt.
De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieken aangemerkt als nationaal erfgoed:
Het Bedrijventerrein De Munt B grenst aan de hoofdkern Emmeloord. De ring van dorpen wordt met dit plan niet aangetast. Het functionele patroon van wegen en waterwegen wordt met dit plan gerespecteerd. Het bedrijventerrein wordt aangelegd binnen de bestaande infrastructuur A6-Muntweg-Kuinderweg en sluit aan op het bestaande bedrijventerrein De Munt A.
Uitgangspunt is derhalve dat bij de ontwikkeling van het terrein, net als bij De Munt A, het polderconcept leesbaar blijft en de aangrenzende gebieden met respect behandeld worden. Daarmee voldoet de uitbreiding van het bedrijventerrein De Munt B aan Visie Erfgoed en Ruimte van het Rijk.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie. De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.
Het beleid uit de omgevingsvisie FlevolandStraks is omgezet in regels in de provinciale Omgevingsverordening. Deze regels bieden een provinciaal kader waar in ruimtelijke plannen rekening mee moet worden gehouden.
FlevolandStraks
In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten.
Daarbij wordt vernieuwd omdat de overtuiging bestaat dat op basis van eigentijdse inzichten betere oplossingen mogelijk zijn. Gelijktijdig wordt de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders gekoesterd. Tot slot wordt in Flevoland het aanwezige talent alsmede de potenties, kracht en ondernemerschap van de samenleving benut.
Belofte
In Flevoland is de belofte van bestuurlijke vernieuwing ingelost. De provincie zet de maatschappelijke opgaven centraal. De provincie treedt met gemeenten en waterschap op als één bestuur (complementair bestuur). Periodiek worden de opgaven en oplossingen van de provincie voorgelegd aan een representatieve groep Flevolanders.
Flevoland biedt ruimte voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De provincie zet de stap van “nee tenzij” naar “ja mits”. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven .
Excellent
Flevoland draait grotendeels op duurzame energievoorziening. Overal - in stad en land - zijn de gevolgen van de energietransitie merkbaar. Huishoudens en bedrijven zijn energieneutraal. Energie wordt duurzaam opgewekt. Nieuwe woonwijken zijn aangelegd zonder gasnet. De energierekeningen van de inwoners zijn fors gereduceerd en er zijn vele Flevolandse bedrijven gespecialiseerd in duurzame energie en energiebesparing. Flevoland heeft in economisch, maatschappelijk en fysiek opzicht geprofiteerd van de energietransitie.
In Flevoland zijn vele nieuwe economische activiteiten. Ondernemers pakken de kansen van de veranderende economie. Hieronder ook de circulaire economie. Het woord afval heeft een andere betekenis gekregen: het is grondstof voor productie. Flevoland is de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. Groene grondstoffen en gebruikte materialen bewerken we zodanig dat ze hun weg vinden naar afzetmarkten.
In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is. Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die zich over de provinciegrenzen heen uitstrekken. Het gaat onder meer om de toplandbouw, de ontwikkeling van Almere en Lelystad (o.a. Lelystad Airport) tot knooppunten in de regionale netwerken, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad en prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de Flevopolders.
Het zijn de authentieke krachten van Flevoland, die naar een volgend - hoger - niveau zijn door ontwikkeld. Liggend aan het IJmeer, Markermeer en IJsselmeer zijn Almere en Lelystad de buitenplaatsen voor de Noordvleugel: de nationale economische motor. De pracht en kracht van de jonge natuur dringt met het Nationaal Park Nieuw Land door tot in het hart van beide steden. De steden vormen de (inter)nationale toegangspoort voor woningzoekenden in de metropoolregio. De randmeren in de gemeenten Zeewolde en Dronten hebben een aantrekkelijk recreatief en toeristisch aanbod, waar velen van genieten.
De agrarische sector staat er ondanks de onzekerheden op de wereldmarkt sterk voor. Flevoland – en in het bijzonder Noordoostpolder, Dronten, Lelystad en Zeewolde - staat bekend om haar toplandbouw. Of het nu gaat om grootschalige productie, biobased economy, natuur inclusief of koppeling met gezondheid. In Flevoland zitten de voorlopers van de sector, die worden gesteund door onderzoek, onderwijs en overheid.
Ruimte voor duurzame ontwikkeling
In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Hier zijn kansen voor iedereen voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Deze toekomst wordt gezamenlijk gemaakt: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden.
Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties worden ondernomen om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de 'fysieke leefomgeving'.
Het belangrijkste doel van de provincie is een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur. Aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maken Flevoland concurrerend met andere gebieden. Er is sprake van overloop uit de drukke, dure Randstad naar een ruimer, goedkoper Flevoland (push factor). Ook kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).
Op de kaarten bij het omgevingsprogramma ligt het plangebied buiten het stedelijk gebied. Er is zodoende sprake van verstedelijking. Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.
Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op de volgende principes (voor zover relevant):
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. Met het provinciaal locatiebeleid vervult de provincie een faciliterende, ondersteunende, gebiedsvertegenwoordigende en regisserende rol. Het locatiebeleid draagt bij aan de volgende doelstellingen:
Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. Plannen voor uitbreiding worden uitgewerkt in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied. De gemeente hanteert hierbij de ladder voor duurzame verstedelijking en de provincie houdt het generiek toezicht op de toepassing van deze Ladder. De onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 2.5 uiteengezet.
Het locatiebeleid is verder uitgewerkt in een Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland, de Structuurvisie Werklocaties, de beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied, de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied en betreffende convenanten. Hierin is onder meer afgesproken dat de gemeenten eens in de vier jaar een strategische visie op werklocaties opstellen met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met vier jaar als bijstelling niet eerder nodig is. In de veranderagenda in de Ruimtelijke Visie Werklocaties is opgenomen dat actualisatie van beleid en beleidsregels en convenanten gewenst is.
De RO visie werklocaties Flevoland beschrijft wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland.
Er is sprake van een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch op de Flevolandse bedrijventerreinenmarkt door een afnemende en veranderende marktvraag. Binnen Flevoland is te veel capaciteit, terwijl behoefte is aan grote kavels.
Slim en zuinig ruimtegebruik wil de provincie bereiken door een aantal leidende principes. De Ladder voor duurzame verstedelijking staat daarbij centraal. Uitbreiding moet door de gemeente gemotiveerd worden aan de hand van de ladder.
De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein De Munt voldoet aan deze provinciale visie, omdat bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is aangetoond dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoeve. Dit bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 2.5) uiteengezet.
Op 23 augustus 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland de beleidsregel 'locatiebeleid stedelijk gebied 2011' vastgesteld. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden.
Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie maakt onderscheidt tussen reguliere bedrijventerreinen en industrieterreinen. De Munt is een tussenvariant van deze twee typen. Daar een regulier bedrijventerrein is bedoeld voor milieucategorie 1 tot en met 3, meer ruimte biedt voor kantoorhoudendheid (50 - 70%) en bovendien hogere ambities kent ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, is een industrieterrein gericht op zware bedrijvigheid tot milieucategorie 5 (minimaal 3) en weinig kantoorhoudendheid (30%). Ten aanzien van het aspect ruimtelijke kwaliteit geldt in beide gevallen dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.
De Munt manifesteert zich qua uitstraling meer als een regulier bedrijventerrein dan als industrieterrein. Er zijn wel bedrijven uit milieucategorie 4 mogelijk en de kantoorhoudendheid is beperkt tot 30%. De behoefte ligt namelijk vooral bij grootschalige bedrijven, waarmee meer kantoorhoudendheid ongewenst is.
Er wordt verder aangesloten bij de uitgangspunten van een regulier bedrijventerrein.
Het beleid uit de omgevingsvisie FlevolandStraks is omgezet in regels in de provinciale Omgevingsverordening. Deze regels bieden een provinciaal kader waar in ruimtelijke plannen rekening mee moet worden gehouden. Op de kaarten van de verordening zijn voor het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen. Er is geen sprake van een specifieke beschermingszone ten aanzien van bijvoorbeeld natuur, stilte, luchtvaart of ontgrondingen. Wel gelden algemene regels ten aanzien van de bescherming van het landschap en het watersysteem. Voor het plangebied zijn deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.
De conclusie is dat de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein De Munt in overeenstemming is met het beleid van de Provincie Flevoland. Bij de nadere uitwerking in het bestemmingsplan moet de Gemeente Noordoostpolder de voorwaarden van de beleidsregel in acht nemen. Omdat het een werklocatie grenzend aan Rijksweg A6 betreft is het bestemmingsplan voorzien van een beeldkwaliteitsparagraaf (zie paragraaf 2.4) .
De grootste opgave voor de gemeente Noordoostpolder is het verbreden van de economie. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een gevarieerde werkgelegenheid in verschillende sectoren en op verschillende opleidingsniveaus. De gemeente wil een minimaal gelijkblijvende verhouding tussen de beroepsbevolking en de werkgelegenheid. In de structuurvisie is onderstaand ambitie geformuleerd.
Binnen de gemeente Noordoostpolder beschikt de gemeente over verschillende werklocaties: bedrijventerreinen, kantoren en gemengde woon-/werkmilieus. In de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) geeft de gemeente aan hoe ze omgaat met de verschillende functies op de werklocaties. De GVV wordt beschouwd als uitvoeringsnotitie bij de structuurvisie. Hierin is ook vervolgbeleid opgenomen over de grondpositie van bedrijventerreinen.
Noordelijk Flevoland (Noordoostpolder en Urk) zit economisch weer in de lift. Bedrijven groeien en investeren, de werkgelegenheid stijgt en het algehele ondernemerssentiment is positief. Dat is terug te zien in de vraag naar bedrijfsgrond. Waar in Noordelijk Flevoland tijdens de crisisjaren de uitgifte van grond op bedrijfslocaties opdroogde, is de laatste jaren weer een positieve ontwikkeling zichtbaar. Er dienen zich steeds meer (vaak uit eigen gemeente afkomstige) bedrijven aan om bedrijfsgrond aan te kopen, zodat zij een uitbreiding, verplaatsing of nieuwe vestiging kunnen realiseren.
Tegenover deze positieve ontwikkeling van de uitgifte en vraag staat een beperkt aanbod van (geschikte) bedrijfskavels. Het kwalitatief geschikt aanbod van bedrijfsgrond voor gegadigde bedrijven neemt met iedere uitgifte gestaag af. Het beeld is in zowel Noordoostpolder als Urk zeer specifiek. In Noordoostpolder is met name het grootschalige aanbod (>20.000 m2) voor de komende jaren beperkt, terwijl zich wel geïnteresseerde bedrijven van deze omvang melden voor uitbreiding, verplaatsing of nieuwe vestiging. Het gaat dan vaak om bedrijven die al in de gemeente gevestigd zijn en hier willen groeien. Daarnaast is er in Noordoostpolder ook beperkt uitbreidingsruimte beschikbaar op de bedrijfslocaties in de dorpen, waar zeer lokaal gebonden bedrijven gevestigd zijn en door willen groeien, al dan niet naar grotere omvang. Het gaat dan bijvoorbeeld om de 'dorpsterreinen' in Creil, Rutten, Marknesse en Ens.
Deze Visie Werklocaties is gericht op het beleid op formele bedrijventerreinen in Noordelijk Flevoland. In deze Visie Werklocaties werken we onze ambities en beleid op de bedrijfslocaties verder uit, zodat Noordelijk Flevoland de komende jaren economisch kan groeien, kansen kan pakken en bedrijven bovenal de ruimte kan geven. Belangrijk is daarbij:
Deze Visie Werklocaties biedt de kaders en uitgangspunten voor een zorgvuldige ontwikkeling van- en een goede ruimtelijke ordening voor de bedrijfslocaties in Noordelijk Flevoland, bestaande uit de gemeenten Noordoostpolder en Urk:
De ontwikkeling van het bedrijventerrein is opgenomen in de gemeentelijke Structuurvisie Noordoostpolder 2025 en past binnen het gemeentelijk beleid.
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.
De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen: een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen. Overwegend agrarische linten en woonmilieu's langs hoofdinfrastructuur worden aangemerkt als gemengd gebied. In deze onderbouwing wordt voor de woningen rondom het plangebied getoetst aan de richtafstanden voor een gemengd gebied. Het dichtstbijzijnde rustige woongebied ligt in Emmeloord, op ruim 450 meter afstand.
Binnen het plangebied worden, net als in het aansluitend deel van De Munt A, geen (bedrijfs)woningen of andere milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van het bedrijventerrein vormt zodoende geen belemmering voor bestaande bedrijven.
De richtafstanden voor de bedrijven die zich in het plangebied kunnen vestigen zijn gebaseerd op de hinderfactoren 'geluid', 'geur', 'stof' en 'gevaar'. De richtafstanden voor zover relevant voor dit bestemmingsplan zijn weergegeven in onderstaande tabel. Deze afstanden zijn vanaf de bestemmingen bedrijventerrein gevisualiseerd in figuur 4.1. De oranje contour (rustig woongebied) is alleen illustratief weergegeven, de contour (gemengd gebied) is bepalend.
Vanwege de aanwezigheid van een bedrijfswoning op het agrarisch bouwperceel aan de Muntweg 7 is de toegestane milieucategorie aan de noordzijde van het plangebied beperkt. De zone waar bedrijven tot milieucategorie 4.1 zijn toegestaan (BT4 in figuur 4.1) is zodanig gelegd dat er geen sprake is van milieuhinder ten aanzien van deze woning.
Milieucategorie | Richtafstand gemengd gebied | Richtafstand rustig gebied |
3.2 (BT3) | 50 meter | 100 meter |
4.1 (BT4) | 100 meter | 200 meter |
Tabel: richtafstanden
Figuur 4.1 Zones richtafstanden rondom het plangebied
(oranje = rustig gebied, rood = gemengd gebied)
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijventerreinen zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer in relatie tot het bedrijventerrein. In of nabij het plangebied is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk.
Op grond van het bestemmingsplan wordt de aanleg van nieuwe interne ontsluitingswegen mogelijk gemaakt. Het betreffen gezoneerde wegen met een snelheidslimiet van 50 km/uur. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte die voor dit soort wegen in acht moet worden genomen 200 m. Binnen deze zone bevinden zich geen geluidsgevoelige bestemmingen. In het kader van dit bestemmingsplan behoeft daarom geen akoestisch onderzoek plaats te worden uitgevoerd.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de voorgenomen wijzigingen en daarmee voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
Proces van de watertoets
Het proces van de watertoets is via een digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Waterschap Zuiderzeeland. In het kader van de watertoets is de normale procedure van toepassing. In de ontwerpfase is het Waterschap betrokken bij het voorstel tot inrichten van het nieuwe plangebied. De watertoetsprocedure is daarvoor gevolgd. Na het plaatsgevonden vooroverleg heeft het Waterschap een wateradvies ingebracht. Aandacht is gevraagd op de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding en in hoeverre deze de waterschapsbelangen raken. Dit wateradvies is verwerkt in onderstaande waterparagraaf.
Wet- en regelgeving en beleid water
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Stedelijk waterplan Noordoostpolder
De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (april 2006). Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de “watersysteembenadering” centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Als aanvulling op het Stedelijk waterplan is in 2011 door het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder een bestuurlijke “Maatwerkovereenkomst stedelijk water ondertekend. Door ondertekening van deze bestuursovereenkomst zijn tussen de waterbeheerder en de gemeente afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het stedelijk water zijn daardoor beter verankerd.
Verdere actualisatie met het oog op onder andere de klimaatadaptatie is verwerkt in het gezamenlijk met het Waterschap Zuiderzeeland opgesteld Watertakenplan Noordoostpolder 2019-2024. Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Waterwet
De Waterwet (2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Één van de voornaamste veranderingen, naast invoering van de watervergunning, is de verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domain.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samenmet gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Beschrijving van het watersysteem
Doordat het plan zich niet bevindt binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermings- zone van een waterkering, is het plan niet van invloed op de veiligheid van een waterkering.
Op het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein wordt ingespeeld op het in gang zetten van een energietransitie door minder aangewezen willen zijn op de gebruikelijke fossiele brandstoffen. Naast benutting van zonne-energie wordt gebruik gemaakt van bodemenergie.
Wateroverlast
Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Als uitgangspunt voor het te ontwikkelen bedrijventerrein geldt het principe “waterneutraal bouwen”. Bij ingrijpend wijzigen van de bestaande situatie door het aanbrengen van verhard oppervlak (gebouwen en verharding) en het dempen van bestaande watergangen moeten compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Tijdens neerslaggebeurtenissen moet het nieuw in te richten bedrijventerrein voldoende zijn berekend op het voldoende kunnen bergen en het daarbij voorkomen van afwenteling naar het omliggend gebied. Het plangebied moet zelf “zijn eigen broek ophouden” om het aangrenzend gebied niet te confronteren met wateroverlast ten gevolge van de planontwikkeling. De slootprofielen van de omringende bestaande watergangen rond het plan worden zodanig verruimd, dat bij een referentiebui, rekeninghoudend met de door het KNMI geschetste scenario's voor toekomstige ontwikkeling van het klimaat, wordt voldaan aan de daarvoor gevraagde wateropgave.
Door het peilvak van het bestaande bedrijventerrein De Munt II te verbinden met het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Munt B wordt een robuuster peilvak gerealiseerd. Het verbinden van het nieuw gesloten systeem met het bestaande peilvak maakt het totale watersysteem minder kwetsbaar voor peilfluctuaties. Deze fluctuaties kunnen plaatsvinden tijdens peilverhoging bij het bergen van regenwater, gevolgd door het uitzakken van het peil bij langdurige periodes van droogte. Om de onderlinge verbinding tussen beiden peilvakken te realiseren wordt ter hoogte van de Munttocht-Franc een duikerverbinding onder de Kuinderweg gemaakt.
Het plangebied ligt momenteel in landelijk gebied maar verandert door de ontwikkeling in stedelijk gebied. De netto toename in verhard oppervlak neemt als gevolg van
de ontwikkeling toe met meer dan 750 m². Hiervoor is compensatie noodzakelijk. Voor het vaststellen van de benodigde watercompensatie voor de bedrijventerreinen De Munt II (70,45 ha) en De Munt B (70,45 ha) is onderstaande berekening uitgevoerd:
(70,45 + 70,45) x 90% verharding x 6% compensatie, vraagt een benodigd wateroppervlak van 7,61 ha.
Bij aanleg van De Munt II is een wateroppervlak aangelegd van 6,85 ha.
Bij het planontwerp van het te ontwikkelen bedrijventerrein De Munt B is voor water 5,18 ha gereserveerd. De ligging van de waterberging is als water bestemd op de verbeelding. De Munt-D-tocht in het zuidoosten van het plangebied wordt verbreed tot een tochtprofiel met duurzame oever. Aan de hand van het ruimtegebruik voor beide bedrijventerreinen wordt 12,03 ha ingevuld door water. De conclusie is dat de ontwikkeling van De Munt B ruimschoots (12,03 ha > 7,61 ha) voldoet aan de gevraagde wateropgave en daarmee ten aanzien van de wateropgave voldoende voorbereid is op een klimaatscenario 2050.
Klimaatverandering en bodemdaling
Bij het planontwerp is geanticipeerd op een voldoende robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen (ten minste klimaatscenario 2050) en bodemdaling kan opvangen. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, worden daarvoor voldoende compenserende maatregelen genomen om piekafvoeren door het watersysteem voldoende te laten opvangen.
Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en voldoet aan de gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). Het waterschap streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger, waardoor zij weloverwogen kan anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarden: Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Ten opzichte van de omliggende omgeving van de Lage Afdeling (-5,70 m NAP), wordt op het bedrijventerrein het stedelijk water opgezet naar een hoger peil. Gekozen wordt voor een streefpeil van -5,20 m NAP. Het aanwezige water wordt ten opzichte van het maaiveld minder aan het zicht onttrokken. Het water levert daardoor een aanwijsbare bijdrage aan de belevingswaarde van de totale openbare ruimte op het bedrijventerrein. Een ander voordeel bij het opzetten van het peil is, dat bij de aanleg van de nieuwe watergangen, het doorzicht van het water aanmerkelijk wordt verbeterd ten opzichte van het omringende oppervlaktewater van de Lage Afdeling. De peilopzet onderdrukt de invloed van de aanwezige negatieve kwel.
Het watersysteem voor het peilvak -5,20 m NAP is een gesloten systeem, waarbij de enige verbinding met de Lage Afdeling bestaat uit een vaste en een debietgestuurde stuw. Bij de debietgestuurde stuw vindt een constante aflaat naar de omringende Lage Afdeling van maximaal 1,5 l/s/ha plaats.
Uitgaand van een gemiddelde maaiveldhoogte van -3,75 m NAP en een streefpeil van -5,20 m NAP is in het plan een drooglegging van 1,45 meter aanwezig. Hieruit kan worden geconstateerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 meter, rekeninghoudend met het hiervoor gehanteerd normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil). De peilopzet leidt niet tot structureel nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Afgesproken is dat het waterschap het beheer van het watersysteem op zich neemt aanvullend op het stedelijk waterbeheer voor De Munt II. Hierbij wordt dynamisch peilbeheer toegepast. Het aanbrengen van een waterdichte laag op de bodem van de ringsloot, zoals bij De Munt II, zal indien nodig uitgevoerd worden.
3. Schoon water
Goede structuurdiversiteit en goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld
Bij de inrichting van het nieuw aan te leggen watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem. Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van de trits “schoon houden, scheiden, zuiveren”.
Het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, bijvoorbeeld zinken dakgoten, wordt vermeden. Voor aanwezige parkeerplaatsen verdient het de voorkeur deze via een bermpassage af te voeren.
De te verruimen watergangen met een peilopzet van -5,20 m NAP staan aan de oostzijde door middel van een vaste stuw en de westzijde door middel van een debietgestuurde stuw niet in directe verbinding met de Lage Afdeling. Door het robuust gesloten watersysteem vindt voldoende verversing plaats. Er is geen noodzaak voor het installeren van een circulatiepomp in het watersysteem, omdat de waterpartij in directe verbinding staat met het peilvak van De Munt II. De waterpartij ontvangt voldoende aanvulling van (hemel)water, bij een minimale waterdiepte van 1,20 meter, waardoor de waterkwaliteit op het gewenste niveau blijft. In de ringsloot rondom het nieuwe bedrijventerrein worden deels eenzijdige natuurvriendelijke oevers aangelegd en worden geen bomen nabij de westelijke taluds geplant.
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water. Het Waterschap zuivert dit, door de gemeente ingezameld en afgevoerde, afvalwater op de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Tollebeek. Door deze behandeling in de afvalwaterketen vindt in het plangebied zelf geen onoverkomelijke vuillast op het aanwezige oppervlaktewater plaats.
Alle vrijkomende stedelijk afvalwater op het perceel wordt aangesloten op het bestaande DWA (droogweerafvoer)-riool op de Cavalier. Alle regenwater vallend op het bedrijventerrein wordt door middel van een regenwaterriool afgevoerd naar de te graven en verruimen bestaande watergangen rondom het plangebied. De bestaande bebouwing langs de Muntweg maakt geen onderdeel uit van het plangebied, waardoor de afvalwatervoorzieningen op deze percelen voorlopig niet wijzigt.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
In het kader van de ontwikkelingen binnen het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 2.
In het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat voldoende inzicht is verkregen in het gebruik en de mogelijke aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten en/of bodemverontreinigingen. Voor het wijzigen van het bestemmingsplan zijn op basis van het historisch onderzoek geen belemmeringen aanwezig.
Het is niet te verwachten dat deze zodanig van omvang zijn dat de (economische) uitvoerbaarheid van het plan wordt belemmerd. In het kader van het bestemmingsplan wordt het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De (geactualiseerde) Archeologische beleidsadvieskaart die voor het grondgebied van Noordoostpolder is vastgesteld (1 oktober 2018) geeft inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Een fragment hiervan is opgenomen in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder
Uit de beleidadvieskaart blijkt dat er ter plaatse van een smalle zone in het plangebied sprake is van archeologische verwachtingswaarde. Dit deel is aangewezen als categorie WA-8, wat inhoudt dat er bij ingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 100 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
In een eerder stadium van de planvorming van De Munt B, op basis van de vorige beleidsadvieskaart, is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van het archeologiebeleid en in combinatie met het onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven en is nader archeologisch onderzoek niet nodig.
Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Dit kan ook een scheepswrak betreffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), de provinciaal archeoloog of gemeentelijk archeoloog.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifiek beschermde cultuurhistorische waarden, zoals monumenten, aanwezig. Wel heeft het ontstaan van het landschap van de Noordoostpolder een bijzondere geschiedenis, het een behoudenswaardige status geeft.
Nationaal erfgoed
De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieken aangemerkt als nationaal erfgoed:
Deze karakteristieken moeten bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Munt B worden gerespecteerd.
Het stads-DNA van Emmeloord
Het stads-DNA 'wat maakt Emmeloord Emmeloord?', geeft de belangrijkste (wederopbouw en hedendaagse) waarden aan op het gebied van landschap, stedenbouw en architectuur. Het gaat om structuren, oorspronkelijk gepland en in de loop van de jaren gegroeid, die in samenhang kenmerkend zijn voor de polderidentiteit van de polderstad Emmeloord. Het stads-DNA is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 4.3 Stads-DNA van Emmeloord
Groene mantel
Het plangebied renst aan de westkant aan de groene mantel. De groene mantel is de multifunctionele brede groenzoom, die de polderstad aan drie zijden omsluit. De groene mantel omvat paden, sportvelden, een begraafplaats, volkstuinen en dergelijke. De groene mantel omvat minimaal een robuuste groenstrook van bomen van de eerste grootte (afmeting bomen, in dit geval de grootste maat bomen), met gras en/of onderbegroeiing en een voetpad. Ze wordt vaak begrensd door sloten. Afhankelijk van de maat en schaal van de bebouwing en achterliggende stedelijke structuur is de groene mantel breder of smaller (een stadsmantel is bijvoorbeeld breder en omvat meer functies dan een dorpsmantel.
Afhankelijk van de functies, die in de groene mantel zijn opgenomen zal de groene mantel ook van maat verschillen). Alle tien polderdorpen en de polderstad kennen een groene mantel. In tegenstelling tot de polderdorpen heeft Emmeloord geen groene mantel aan de zuidzijde van de stad. Hier had de stad een gebouwd front gericht op de polder en bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen zijn uitgebreid tot aan de nieuwe rijksweg.
Bedrijventerreinen aan de rand
De bedrijventerreinen van Emmeloord liggen aan de rand van de stadskern en aan de rand van de stad. De bedrijventerreinen van de eerste generatie liggen aan de rand van de stadskern in verbinding met het water van de Urkervaart en Zwolse Vaart (aan een loswal of met insteekhavens). Deze ligging vloeit voort uit het oorspronkelijke ontwerp, waar de vaarten een belangrijke rol speelden als hoofdinfrastructuur. Later ontwikkelde de stad nieuwe bedrijventerreinen langs belangrijke hoofdwegen (bijvoorbeeld de Nagelerweg).
De Rijksweg A6 is een belangrijke nieuwe hoofdontsluiting, waarlangs de nieuwste bedrijventerreinen zijn ontwikkeld. Hier vormt de brede groene voorgrond voor bedrijventerrein De Munt als het ware een diepe 'voortuin', die net als bij woningen met een diepe voortuin het terrein en de stad allure geeft aan de snelweg.
Figuur 4.4 Bedrijventerrein De Munt A langs de A6 met groene voorgrond
Vizier naar het landschap
De stad had in het oorspronkelijke plan op meerdere plekken uitzicht op het open polderlandschap. Rond de oorspronkelijke kern is de stad doorgegroeid, en ook in de nieuwe uitleg zijn er plekken in de openbare ruimte die zicht bieden op het omringende landschap. Locaties met een uniek vizier. Deze poldervizieren maken, naast de vele andere polderkenmerken, de stad tot de Noordoostpolderstad.
Conclusie
Het Bedrijventerrein De Munt B grenst aan de hoofdkern Emmeloord. Het patroon van de ring van dorpen wordt met dit plan niet aangetast. Het functionele patroon van wegen en waterwegen wordt met dit plan gerespecteerd. Het bedrijventerrein wordt immers aangelegd binnen de bestaande infrastructuur A6-Muntweg-Kuinderweg en sluit aan op het bestaande bedrijventerrein De Munt A. Uitgangspunt is dat bij de ontwikkeling van het terrein net als bij De Munt A het polderconcept leesbaar blijft en de aangrenzende gebieden met respect behandeld worden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Ten behoeve van de planontwikkeling worden twee boerderijen met opstallen gesloopt en bomen gekapt en akkers omgevormd tot bedrijventerrein. In het kader van het voorliggend bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4. De Quickscan vormt de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN). De resultaten worden hierna samengevat.
Gebiedsbescherming
Het plangebied betreft intensief beheerd productieland (akkerland) aan de rand van Emmeloord en ingesloten in provinciale wegen. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Weerribben en De Wieden, gelegen in Overijssel en het IJsselmeer. De ligging van deze gebieden ten opzichte van het plangebied zijn gevisualiseerd in figuur 4.5. Deze gebieden liggen op grote afstand (minimaal 12 kilometer) vanaf het plangebied.
Gelet op de afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring daarmee op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak is tot een nader onderzoek naar deze effecten.
Figuur 4.5 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden\
Impact stikstofdepositie
Door de uitspraak van de Raad van State van 31 mei 2019 mag de passende beoordeling van het PAS niet meer als toestemmingsbasis dienen voor projecten. In bovengenoemde voortoets is uitgegaan van de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar onder de PAS. Omdat de PAS en daaraan gekoppelde drempelwaarde niet meer van toepassing is, is een voortoets uitgevoerd naar de potentiële effecten van het bedrijventerrein op de stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige gebieden. Deze voortoets is opgenomen in Bijlage 5.
In de voortoets is de verwachten stikstofemissie van het bedrijventerrein afgezet tegen de stikstofemissie van het agrarische gebruik in de referentiesituatie (gebruik in de afgelopen jaren). Geconcludeerd wordt dat emissie veranderd. Daar waar in de referentiesituatie jaarlijks 1034 kg NH3 werd uitgestoten als gevolg van bemesting, wordt in de nieuwe situatie 4.890 kg/jaar NOx uitgestoten als gevolg van verkeer en gebouwgebonden emissies (gasgebruik).
Uit het onderzoek met het rekenprogramma AERIUS blijkt dat het project-effect 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Negatieve effecten vanwege stikstofdepositie kunnen derhalve worden uitgesloten. Het aspect stikstof is daarmee dan ook geen belemmering voor het project, in die zin dat het aspect stikstof het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Conclusie
Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan met zekerheid worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied heeft.
Uiteraard is het zo dat de uitgangspunten voor het oordeel dat het plan geen significant effect veroorzaakt, moeten worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Dit om te voorkomen dat door intensivering van het bedrijventerrein (of specifieke bedrijven met veel emissie) of andere veranderingen in het gebruik ervan leiden meer stikstofdepositie, met alsnog een significant effect. Deze borging kan met een algemene stikstofdepositieregeling worden geboden. Dit is zelfs meer sluitend dan specifieke activiteiten of maatregelen vast te leggen, omdat er dan altijd een mogelijke activiteit is die wel te veel stikstofdepositie veroorzaakt.
NatuurNetwerk Nederland (NNN)
De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van NNN, daarom is nadere toetsing ('nee, tenzij'-toets) niet noodzakelijk. De aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Dit aspect staat derhalve niet aan de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan in de weg.
Figuur 4.6 Ligging plangebied ten opzichte van NNN
Soortenbescherming
In de Quickscan Natuurwetgeving (Bijlage 4) wordt geconstateerd dat de sloop van de gebouwen effect kan hebben op de (mogelijk) aanwezige beschermde soorten. Deze effecten, worden zowel op korte termijn (tijdens de uitvoering) als op de lange termijn (na de uitvoering) in het onderzoek beschreven. Ten aanzien van soortenbescherming worden de volgende conclusies getrokken:
Er worden nadere onderzoeken uitgevoerd ter plaatse van de agrarische bouwpercelen met ecologische potenties. Waar nodig wordt naar aanleiding daarvan een ontheffing op de Wnb aangevraagd bij de provincie. Daarvoor zijn dan compenserende en/of mitigerende maatregelen nodig, die worden geborgd via de Wnb. Gelet op de beperkte omvang van de erven waar ecologische potenties aanwezig zijn, staat dit aspect de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg. Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met uitkomsten van de onderzoeken.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven en dienen daarom bij ruimtelijke plannen te worden beoordeeld.
Toetsingskader
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Voor zowel bedrijvigheid als transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In deze besluiten zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet rekening worden gehouden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen(plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).
Besluit externe veiligheid transportroutes
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeenten.
Het Bevb geeft de risiconormen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR).
Risicobronnen
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal risicobronnen gelegen.
Opslag propaan
Aan de Kuinderweg 7 bevindt zich een bovengrondse opslag van 3.000 liter propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt een generieke veiligheidsafstand van 20 meter. Het plan ligt op circa 400 meter van de locatie waar het gas is opgeslagen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.
In bijlage 2, tabel 1 van de Revi wordt 150 meter als afstand tot de grens van het invloedsgebied gegeven voor insluitsystemen met propaan. De realisatie van het plan is daarmee niet van invloed op het groepsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten westen van het plangebied ligt de Rijksweg A6, deze weg is opgenomen in de regeling Basisnet als wegvak A6: Knp. Emmeloord - afrit 15 (De Munt). Over deze weg vinden jaarlijks 3.000 transporten met stofcategorie GF3 (Brandbaar gas) plaats. De weg heeft ter plaatse geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 en geen plasbrandaandachtsgebied. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Het plan is gelegen binnen het invloedsgebied van 200 m van de weg.
Het oppervlak van het plan bedraagt circa 70 hectare, waarvan circa 50 hectare als bedrijventerrein wordt bestemd. De rest van het plangebied omvat o.a. een zonneweide en verkeerswegen. Binnen het bedrijventerrein verblijven naar verwachting 600 medewerkers. Dit betekent een gemiddelde personendichtheid van ca. 10 personen per hectare. Volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport van het RIVM bestaat er voor een dergelijk lage personendichtheid geen drempelwaarde van het aantal transporten voor de overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde. Met andere woorden: het groepsrisico is vele malen lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het plan is daarmee niet van invloed op het groepsrisico van deze basisnetroute.
Hogedruk aardgastransportleiding N-501-25
Binnen het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Deze leiding loopt momenteel door het midden van het gebied van zuid naar noord. Het is de bedoeling dat deze leiding verplaatst wordt in westelijke richting tot aan de zonneweide.
Door Grontmij is in 2011 onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen binnen de gemeente Noordoostpolder. In dit onderzoek is ook buisleiding N-501-25 betrokken. Dit onderzoek is voor de volledigheid opgenomen in Bijlage 6. In dit onderzoek is reeds rekening gehouden met de invulling van De Munt B (in het onderzoek aangeduid met Munt Oost en Munt West) waarbij rekening is gehouden met de aanwezigheid van 389 personen gelijkmatig verdeeld over het volledige perceel.
Conclusie van het onderzoek is dat de leiding geen plaatsgebonden risicocontour van PR=10-6 heeft. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmering op voor het plan. Wel moet rekening gehouden worden met een belemmeringstrook van 4 m aan weerszijde van de leiding.
Daarnaast wordt in het onderzoek geconcludeerd dat de maatgevende kilometer leiding voor het groepsrisico noordelijk van De Munt is gelegen. Het maximale groepsrisico berekend voor deze leiding bedraagt 0,4390% van de oriëntatiewaarde. Momenteel is de verwachting dat er op het bedrijventerrein 600 medewerkers aanwezig zullen zijn op een beperkter oppervlak (circa 60 hectare wordt ingericht als bedrijventerrein). Daarmee is de personendichtheid nog steeds ruim lager dan bijvoorbeeld het zuidelijk gelegen bedrijventerrein De Munt A.
Het invloedsgebied van de leiding gelegen in De Munt B waarbinnen zich personen bevinden heeft een oppervlak van circa 8 hectare. In een worst case benadering bevinden alle 600 medewerkers zich binnen dit invloedsgebied, hetgeen een personendichtheid van 75 personen per hectare betekent.
Gezien de lagere personendichtheid in het invloedsgebied wordt de invulling van De Munt B niet maatgevend voor het groepsrisico van leiding N-501-25, waarmee het groepsrisico van deze leiding niet toeneemt.
Conclusie
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een aantal risicobronnen. Op basis van beschikbare informatie is vastgesteld dat het plaatsgebonden risico van deze bronnen geen belemmering vormen voor het plan. Daarnaast is vastgesteld dat het groepsrisico met de realisatie van het plan ruim onder de oriëntatiewaarde blijft. De externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het plan. De gemeenteraad besluit over de verantwoordeing van het groepsrisico.
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat een plan geen onevenredige parkeerdruk op de omgeving mag veroorzaken. Daarom is het van belang dat voor de nieuwe functies in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daarnaast is het van belang om te beoordelen of de ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben voor de verkeersgeneratie van de nieuwe functies. Om de parkeerbehoefte te bepalen en om het effect van het plan op de verkeersituatie te beoordelen wordt in beginsel gebruik gemaakt van de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 381).
Verkeerkeersgeneratie
De verkeersgeneratie vanwege het plan is in opdracht van de gemeente Noordoostpolder door Goudappel Coffeng berekend. De resultaten van deze verkeersstudie (de effecten op de verkeertoename op de verschillende wegvakken) zijn weergegeven in Bijlage 7. Hieruit blijkt dat de grootste verkeerstoename zich bevindt op de Muntweg en de Kuinderweg. Op de Muntweg is de verkeerintensteit in de referentiesituatie gemiddeld circa 9.700 mvt/etmaal (twee richtingen). In de berekening neemt dit toe tot 11.600 tot 12.140 mvt/etmaal, op het stuk weg tussen Frieseweg - A6. Dit is een toename van 25%. Op de Kuinderweg gaat het aantal voertuigen van 4.000 naar ruim 6.200 mvt/etmaal. Alle ontsluitende wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met losliggende voorzieningen voor fietsverkeer en overzichtelijke aansluitingen.
Voor een klein weggedeelte van de Muntweg komt het berekende aantal voertuigen per etmaal net boven de 12.000. In het provinciaal mobiliteitsbeleid is opgenomen dat wanneer de intensiteit boven de 12.000 mvt/etmaal komt, onderzocht moet worden of een parallelvoorziening voor langzaam (landbouw)verkeer nodig is. Het gaat om het deel tussen het Friesepad en de aansluiting op de A6. Voor het deel waar de verkeersintensiteit boven de 12.000 mvt/etmaal komt, is al een parallelvoorziening aanwezig. Er zijn ter hoogte van dit deel geen directe erfontsluitingen op de Muntweg.
Hierbij kan bovendien de kanttekening worden geplaatst dat daarbij gerekend is met zeer hoge aantallen, terwijl er goede fietsverbindingen aanwezig zijn. De berekende lichte overschrijding vindt alleen plaats op het deel van de Muntweg tussen Friesestraatweg en A6. Overweging van een eventuele parallelweg ter plaatse van dit weggedeelte is niet doelmatig. Bij de aanleg van de wegen is in de dimensionering reeds rekening gehouden met de toekomstige realisatie van De Munt B. Geconcludeerd wordt dat de ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben om de toename van verkeer af te wikkelen. .
Parkeren
Voor het gehele plangebied geldt als uitgangspunt dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Dit kan pas worden beoordeeld bij een concrete invulling. Voor het plangebied geldt dat de algemene parkeerbepaling (artikel 12.1) regelt dat een bouwplan voor een bepaalde functie slechts kan worden gerealiseerd wanneer er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee is ook voor de toekomst een adequaat parkeeraanbod gewaarborgd en leidt dit plan niet tot een ongewenste parkeersituatie. Deze regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Parapluplan parkeren (zoals vastgesteld op 8 juli 2019).
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
De huidige luchtkwaliteit langs wegen wordt bepaald aan de hand van de NSL-monitoringstool van de Rijksoverheid. In de gemeente Noordoostpolder is alleen langs de belangrijkste hoofdwegen (A6) de luchtkwaliteit bepaald. Langs deze weg is sprake van een NO2 concentratie van 18 à 19 ug/m3 en een PM10 van 15 ug/m3. Dit is de minimale waarde. De fijne fractie PM2,5 is bepaald op ongeveer 8 ug/m3. De norm voor fijnstof is 40 ug/m3 voor de PM10 en 25 ug/m3 voor de PM2,5.
Op basis van de in paragraaf 4.9 berekende maximale verkeersgeneratie (circa 2.200 mvt/etmaal) valt het plan niet binnen de Nibm-regeling. Op basis van de worst-case berekening op basis van de NIBM-tool van het RIVM is er sprake van toename van een NO2 uitstoot van 3,6 ug/m3. Voor PM10 is dit 0,51 ug/m3. Gelet op de zeer lage huidige concentraties ten opzichte van de norm, wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ook met de realisatie van het bedrijventerrein ruim binnen de normen blijft. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Door het plangebied loopt een (hogedruk)gasleiding met kenmerk N-501-25-KR-024 t/m 027. Deze heeft een diameter van 8,63 inch en een werkdruk van 40 bar. Als gevolg van de realisatie van het bedrijventerrein De Munt B wordt mogelijk een deel van de aardgasleiding verlegd. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met het nieuwe tracé voor de aardgasleiding wordt rekening gehouden met de nieuwe inrichting van het bedrijventerrein.
De nieuwe aardgasleiding wordt waar mogelijk ingegraven in openbare grond, zodat de nieuwe bedrijven zo min mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de aardgasleiding. Het nieuwe tracé is geprojecteerd in de groenzone ten westen van de zonneweide.
Langs de gasleiding wordt rekening gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden. Deze is op de verbeelding vastgelegd met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Voor wat betreft het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
De uitbreiding van het bedrijventerrein is een activiteit die wordt genoemd in het Besluit Milieueffectrapportage, namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (bijlage onderdeel D11.3). De activiteit blijft met 70 ha onder de genoemde drempelwaarde van 75 ha. Dit houdt in dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan. Dit betekent dat alvorens het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, een besluit moet worden genomen of een MER procedure nodig is.
In 2018 is hiervoor een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 8. Gedeeltelijk is de daarin opgenomen informatie gedateerd. Voor de actuele gegevens wordt verwezen naar deze toelichting (met name hoofdstuk 4) en de bijbehorende bijlagen.
Geconcludeerd wordt dat voor de aanleg van het bedrijventerrein geldt dat deze, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed zijn op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Op basis van deze aanmeldnotitie kan worden besloten dat voor het voorliggende bestemmingsplan geen milieueffectrapportage nodig is.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.
Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor een dergelijke wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Agrarisch
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' kan het huidige gebruik worden voortgezet. Tijdelijk is hier sprake van een opstelling voor zonne-energie, op grond van een omgevingsvergunning, maar daarmee is de vigerende bestemming 'Agrarisch' niet gewijzigd. Voor het gehele bestemmingsvlak van deze bestemming geldt dat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid naar 'Bedrijventerrein'.
Bedrijventerrein
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is de vestiging van bedrijven mogelijk tot de ter plaatse aangeduide milieucategorie, verwijzend naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1). In het plangebied komen de categoriëen 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'bedrijf tot en met categorie 4.1' voor. Het bouwen van gebouwen is toegestaan binnen het bouwvlak.
Groen
De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Behalve groenvoorzieningen zijn binnen deze bestemming onder meer voet- en fietspaden, inritten en water toegestaan. Er zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.Er zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Water
Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten. Er zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Leiding - Gas
De dubbelbestemming 'Leiding-Gas' is opgenomen ter plaatse van de door het plangebied lopende hoofdtransportleiding voor aardgas. Met deze dubbelbestemming is een beschermingsregeling opgenomen, inclusief een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De dubbelbestemming bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het verwijderen van de dubbelbestemming in het geval dat de leiding is of wordt verplaatst, mits daaraan voorafgaand overleg wordt gevoerd met de leidingbeheerder.
Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1
Binnen de aangegeven zone is het mogelijk de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Bedrijventerrein' met bijbehorende milieucategorie of -categorieën, conform de reeds in het bestemmingsplan voorkomende bestemming 'Bedrijventerrein'. Het college is hiervoor bevoegd. In het desbetreffende artikel zijn de voorwaarden opgenomen waarbinnen dit mogelijk is.
Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 2
Binnen de aangegeven zone is het mogelijk de gronden te voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' ten behoeve van de verplaatsing van de in het plangebied gelegen aardgasleiding. Het college is hiervoor bevoegd. In het desbetreffende artikel zijn de voorwaarden opgenomen waarbinnen dit mogelijk is. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelden ter plaatse dezelfde regels als binnen de reeds opgenomen dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsbevoegdheid dient overleg gevoerd te worden met de desbetreffende leidingbeheerder.
Vooroverleg
Over het concept van dit bestemmingsplan is vooroverleg plaats met de overlegpartners. De provincie Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland en de omgevingsdienst hebben per mail op het plan gereageerd. Naar aanleiding van deze reacties is het plan op een aantal onderdelen aangevuld. Vanuit het vooroverleg bestaan geen belemmeringen voor het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
Zienswijzen
Na het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Na de ter inzageperiode besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.