Plan: | Landelijk gebied, Schokkerringweg 13 en 13a te Nagele |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00608-VS01 |
In het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Schokkerringweg 13 en 13a te Nagele' wordt vastgelegd op welke wijze de bedrijfsbestemming aan de Schokkeringweg te Nagele wordt omgezet naar een woonbestemming, waarbij twee woningen zullen worden toegestaan. Namelijk een bestaande woning en een nieuwe woning. Het voornemen is om de tweede woning ter plaatse van een bestaand bijgebouw te realiseren. Dit bijgebouw dient te worden gesloopt. In het huidige bestemmingsplan heeft het perceel nog een bedrijfbestemming en zijn de beoogde plannen niet toegestaan.
Het college van de gemeente Noordoostpolder heeft in principe ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling mits aan een aantal kanttekeningen voldaan kan worden. De heroverweging van het principeverzoek met daarin deze kanttekeningen is opgenomen in Bijlage 1. In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
De 'Landelijk gebied, Schokkerringweg 13 en 13a te Nagele' bestaat uit de volgende stukken:
In de toelichting is een planbeschrijving opgenomen, een beschrijving van het beleid en de resultaten van een aantal onderzoeken.
Het plangebied omvat de percelen aan de Schokkerningweg 13 en 13a te Nagele, gelegen in het buitengebied van de Noordoostpolder, ten oosten van de kern Nagele.
Op de navolgende afbeelding is de situering van het plangebied globaal aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
Voor het peceel Schokkerningweg 13 is de Beheersverordening Landelijk Gebied van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening is hieronder opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede vigerende beheersverordening
De beheersverordening 'Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.
In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het erf de bestemming 'Bedrijf'. Naast een bij het bedrijf behorende bedrijfswoning zijn hier geen woonmogelijkheden toegestaan. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 5) opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - extra woningen op erven'. Deze bevoegdheid is echter gekoppeld aan de voorwaarde dat het aantal woningen gelijk blijft. Ook kan geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegd omdat de beheersverordening in werking is getreden.
Nu de situatie zich voordoet dat de gemeente medewerking wil verlenen aan een ontwikkeling die niet past binnen de regels van de beheersverordening, dan is dit, evenals bij een bestemmingsplan, mogelijk middels een separate planologische procedure. De beheersverordening zelf biedt geen basis voor nieuwe ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' heeft het perceel Schokkerningweg 13 een bedrijfsbestemming. Deze bestemming is in de beheersverordening "Landelijk gebied" ook van kracht voor dit perceel.
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken. In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een overzicht van het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek.
De aanvrager heeft een principeverzoek voor een bestemmingsplanwijziging ingediend bij de gemeente Noordoostpolder. Met dit verzoek wil de aanvrager graag de bestemming van het perceel wijzigen en tevens in aanmerking komen voor een extra woonmogelijkheidop de percelen Schokkeringweg 13 en 13a te Nagele. Het college van burgemeester en wethouders aangegeven planologische medewerking te willen verlenen aan het verzoek.
Afbeelding: Detail luchtfoto percelen Schokkeringweg 13 en 13 a te Nagele
Op de luchtfoto zijn de percelen in wat meer detail zichtbaar. De locatieaanduiding op de foto betreft het perceel Schokkeringweg 13. De nieuwe woning zal worden toegestaan ter plaatse van het te slopen bijgebouw ten noordwesten van het perceel. Op deze luchtfoto is goed zichtbaar dat de erfsingel voor een deel behouden is gebleven. Onderstaande afbeelding geeft het aanzicht vanaf de weg op het perceel weer met de bestaande woning daarop te zien.
Afbeelding: Vooraanzicht Schokkeringweg 13 te Nagele
Het doel van de ontwikkeling is als volgt:
De percelen Schokkeringweg 13 en 13a betreft een voormalig bedrijfsperceel. Bedrijfswoning (Schokkerringweg 13) is reeds kadastraal afgesplitst van het bedrijf en wordt gebruikt voor burgerbewoning. Eigenaar van de bedrijfspanden wil een extra woning (nummer 13a) ter plaatse van het bestaande bijgebouw. Daarnaast wordt de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.
De bouw van de extra woning kan niet binnen de kaders van het nieuwe beleid. Er wordt namelijk 621 m2 bestaande landschapontsierende bebouwing gesloopt. Dit in net niet genoeg om aan de vereiste 700 m2 te voldoen. Echter heeft de gemeente ingestemd met een afwijking van 10% van het in het beleid vastgelegde minimaal te slopen oppervlakte. Daarmee moet er minimaal 630 m2 worden gesloopt om in aanmerking te komen voor de bouw van een extra woning en wordt er met de voorgestelde 621 m2 niet aan deze eis voldaan.
De gemeente Noordoostpolder is echter positief over het voorstel. Er is namelijk in het recente verleden een aanvang gemaakt met het opruimen van het erf. Indien de oppervlakte van de reeds verwijderde materialenopslag worden opgeteld bij het reeds ingebrachte oppervlakte dan is er in de toekomstige situatie meer dan de vereiste 630 m2 oppervlakte gesloopt en wordt wel voldaan aan het minimaal te slopen oppervlakte.
De gemeente verlangt daarnaast ook dat er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Deze kwaliteitsverbetering houdt het volgende in;
Met deze elementen wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap van de Noordoostpolder.
De aanvragers (Schokkeringsweg 13a) hebben afspraken gemaakt met de eigenaren van Schokkeringsweg 13 over de aanvraag en de verdeling van de kosten. Op de volgende twee afbeelding is de huidige situatie met de te slopen bebouwing weergegeven en is de toekomstige situatie afgebeeld.
Afbeelding: Situatietekening huidige situatie en te slopen bebouwing
Afbeelding: Situatietekening toekomstige situatie
Afbeelding: Impressie bouwplannen
De kaders en voorwaarden waaraan dit voornemen dient te voldoen wordt beschreven in hoofdstuk 3.4 nieuw beleid 'Extra woning op erven'. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de percelen planologisch vastgelegd zullen worden.
Zoals in hoofdstuk 1.4 al is beschreven valt het plangebied onder de vigeur van de beheersverordening 'Landelijk Gebied'. Met deze beheers verordening worden voor het plangebied de bestemmingen van bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. De enkelbestemming 'Wonen' uit dit bestemmingsplan zal als basis dienen voor de bestemming van de percelen Schokkeringweg 13 en 13a, echter zullen er specifieke maatwerkregels worden toegevoegd. Deze maatwerkregels hebben betrekking op het aantal toegestane woningen en het behoud van de karakteristieke uitstraling van de erfsingel. Voor nevenfuncties wordt dezelfde ruimte geboden als bij reguliere woonbestemmingen onder bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Bedrijf' naar 'Wonen', waarbij de bestaande bedrijfswoning op het perceel wordt behouden en een nieuwe woning wordt gerealiseerd in. Het aantal woningen wordt met 1 vergoot. Voor dit plan is één woning uit het totale quotum (26 woningen) voor extra woningen is toegekend. Er is nog voldoende ruimte binnen dit quotum. Gezien de beperkte invloed van deze toename op het totale woningprogramma van de gemeente Noordoostpolder hoeft dit voornemen niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Vooralsnog is de bleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.
Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling op de percelen Schokkeringweg 13 en 13a maakt onderdeel uit van een breder kader. Dit kader wordt nader uitgelegd in de paragraaf gemeentelijk beleid. De mogelijkheid om een extra woning op een vrijkomend (agrarisch) erf toe te voegen is strijdig met het Omgevingsplan Flevoland 2006. De gemeente Noordoostpolder heeft bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland het verzoek ingediend om in te stemmen met haar nieuwe beleid voor extra woningen op vrijkomende (agrarische) erven.
Het primaat van het nieuwe beleid is gelegen in de herontwikkeling, naar een woonfunctie, waarbij bedrijfsbebouwing kan worden vervangen door woningen. De verwachting is dat als gevolg van schaalvergroting in de landbouw en maatschappelijke en/of demografische trends, vele agrarische bedrijven zullen verdwijnen. Onderzoeken van onder andere Alterra geven aan dat voor de provincie Flevoland deze ontwikkeling zich met name in de gemeente Noordoostpolder zal gaan manifesteren. De gemeente Noordoostpolder heeft het college van Gedeputeerde Staten verzocht om voor deze beleidsuitwerking af te wijken van het Omgevingsplan vanwege strijd met essentiële onderdelen van het Omgevingsplan (clustering van bebouwing in het landelijk gebied). Het Omgevingsplan biedt de mogelijkheid om op experimentele basis af te wijken van het Omgevingsplan.
Het college van Gedeputeerde Staten heeft besloten om onder voorwaarden een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek van de gemeente Noordoostpolder, en hiermee de bereidheid uit te spreken om door toepassing van het Experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland 2006 af te wijken van provinciale omgevingsbeleid, voor een maximaal aantal van 26 concrete verzoeken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de provinciale beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het gaat hierbij om de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen landelijk gebied' van provincie. Echter, de provincie Flevoland heeft de bereidheid getoond af te willen wijken van het vastgestelde beleid door toepassing van en Experimentenkader voor ten hoogste 26 concrete verzoeken. Op 7 februari 2017 hebben de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland het Experimentenkader vastgesteld. Dit bestemmingsplan past binnen het Experimentenkader van de provincie Flevoland. In paragraaf 3.4 wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het de gemeentelijke uitwerking en daarmee aan het experimentenkader.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Conclusie
Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De voorgenomen bouw van een extra woning op de percelen past, met in acht name van het gestelde over de toepassing van het Experimentenkader, binnen dit beleid.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.
De voorgenomen ontwikkeling op de percelen Schokkeringweg 13 en 13a is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.
Nieuw beleid 'Extra woningen op erven'
Het nieuwe beleid 'Extra woningen op erven' geeft ruimte om met een (postzegel)bestemmingsplan van de beheersverordening af te wijken wanneer het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het beleid 'Extra woningen op erven'.
Het beleid 'Extra woningen op erven' vloeit voort uit Structuurvisie Noordoostpolder 2025. In december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin biedt de gemeente onder een aantal voorwaarden meer mogelijkheden voor het wonen op vrijkomende erven. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de beleidsuitwerking. Het college heeft hiermee op 3 november 2015 ingestemd. Inmiddels heeft de provincie haar beleid hierop aan laten sluiten met het 'Experimentenkader Extra woningen op erven'.
Met dit beleid beoogt de gemeente een kwaliteitsimpuls op vrijkomende agrarische erven te bewerkstelligen. Een belangrijke component van dit nieuwe beleid is het toestaan van een extra woning in ruil voor de sloop van voldoende m2 niet oorspronkelijke gebouwen. Aan het realiseren van een extra woning in ruil voor de sloop van voldoende m2 niet oorspronkelijke gebouwen zijn in het beleid 'Extra woningen op erven' zes voorwaarden gesteld waaraan zal moeten worden voldaan:
Als het verzoek langs de voornoemde voorwaarden wordt gelegd kan het volgende geconcludeerd worden:
Het plan zorgt voor een kwaliteitsimpuls op het erf
Door medewerking te verlenen aan het initiatief verdwijnt alle niet-oorspronkelijke (asbesthoudende) bedrijfsbebouwing op het erf. Tegelijkertijd blijft de oorspronkelijke schokbetonschuur als bijgebouw intact.
Initiatiefnemers zien geen mogelijkheden om een extra woning te realiseren in de
schokbetonschuur
Vanwege de staat van onderhoud en de sloop- en verbouwkosten is het voor aanvragers niet haalbaar en wenselijk om in de schokbetonschuur een extra woonmogelijkheid te realiseren. Geen medewerking zou betekenen dat huidige situatie blijft bestaan en er geen kwaliteitsimpuls aan het erf wordt gegeven. Hiernaast brengt medewerking aan het plan de planologische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie. Wordt er geen medewerking aan het plan verleend dan blijft het erf zijn bedrijfsbestemming houden terwijl er in de toekomst geen sprake meer is van een bedrijf. Ook blijft in dat geval het strijdig particulier woongebruik van Schokkerringsweg 13 bestaan.
In de heroverweging van het principeverzoek zijn enkele kanttekeningen geplaatst bij het instemmen met het verzoek (Bijlage 1). Er dient aangetoond te worden dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan worden deze aspecten onderbouwd.
Conclusie
Door de landschapontsierende bebouwing te slopen wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van het nieuwe beleid 'Extra wonen op erven'. De uitvoering van de sloop van de landschapontsierende bebouwing wordt gewaarborgd in een voorwaardelijke verplichting die in de Regels van dit bestemmingsplan is opgenomen. De onderbouwing ten aanzien van milieuzonering en de Wet geurhinder en veehouderij wordt gegeven in paragraaf 3.7.
Woonvisie Noordoostpolder 2.0
De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de leefstijlen en de woningbehoefte is veranderd. Bewoners wensen meer variatie in woonmilieus: groen, ruimte en recreatie of juist meer stedelijk wonen. Het voorliggende plan voorziet in een aanvulling op de verschillende woonmilieus en past daarmee binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.
Welstandsnota gemeente Noordoostpolder
De welstandsnota 2016 van de gemeente Noordoostpolder is vastgesteld op 29 november 2016. Uit deze welstandsnota blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsluw is. Dit geldt ook voor het plangebied. In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand.
In het plangebied bevindt zich een karakteristieke schokbetonschuur, welke in de voorgenomen plannen behouden blijft. Daarnaast wordt de erfsingel hersteld welke deels om de percelen loopt. Verder wordt bij de ontwikkeling van het plan zorggedragen voor het behoud en de versterking van de kwaliteit alsmede een goede zichtbaarheid van de kakateristieke inrichting van het erf. Er zijn in de welstandsnota gebiedscriteria opgesteld voor extra woning(en) op erven. Deze zijn als volgt:
Plaatsing
Vormgeving
Detail/materiaal/kleur
Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen de van toepassing zijnde welstandscriteria in acht worden genomen. Het bouwplan wordt getoetst door de welstandscommissie.
De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.
Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.
De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland' (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).
In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).
Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.
Inleiding
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:
Waterrelevant beleid
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau geldt de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstil. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Nationaal Waterplan, het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Handreiking Watertoets en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland). De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater.
Het waterschap heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Het waterschap midden in de maatschappij' vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2-1 en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebeidspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'.
Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.
Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.
Proces van de watertoets
Voor dit voornemen is op 28 augustus 2017 de digitale watertoets doorlopen. Voor het plangebied is het Waterschap Zuiderzeeland het bevoegd gezag. Op basis van deze toets volgt de conclusie dat de procedure 'normale procedure' gevolgd kan worden. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. In het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, heeft het waterschap Zuiderzeeland een wateradvies afgegeven. Dit advies is opgenomen in Bijlage 9. Over de beleidsthema’s ‘Voldoende water’ en ‘Schoon water’ die voor dit ruimtelijk plan van toepassing zijn heeft het waterschap nog opmerkingen. Deze opmerkingen zijn in de waterparagraaf verwerkt.
Beschrijving van het watersysteem
Het voorliggende plan voorziet in de wijziging van een bedrijfbestemming aan de Schokkeringweg 13 en 13a te Nagele naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt alsmede de realisatie van een tweede burgerwoning. Bij nieuwe ontwikkelingen of (her)ontwikkelingen dienen de uitgangspunten van het waterbeleid als randvoorwaarde te dienen.
1. Veiligheid/Waterkeringen
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.
Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
2. Voldoende Water
Goed functionerend watersysteem
In het plangebied zal nieuwbouw plaatsvinden. In dat kader zien wij het volgende aandachtspunt:
Wateroverlast
Het plan voorziet niet in een netto toename van het verharde oppervlak waardoor geen compensatieplicht bestaat voor de beoogde ontwikkeling. De aanleg van een eventuele alternatieve berging (bv. wadi) behoeft daarom geen maatwerkberekening.
Opbarstrisico en/of aansnijden van Pleistoceen zandpakket
Op basis van een indicatief onderzoek is het plangebied gelegen in een gebied met een substantieel risico op opbarsten van de grond bij minder dan 100 cm ontgraving ten opzichte van het maaiveld. Opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket dient voorkomen te worden vanwege de kans op bodeminstabiliteit.
Advies
Gelezen het voorgaande adviseert het waterschap de initiatiefnemer om een vervolg onderzoek uit te voeren naar het opbarstrisico ter plaatse, alvorens overgegaan wordt op het ontgraven van de grond.
3. Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Goed omgaan met afvalwater
Voor de nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale waterzuivering wordt afgevoerd. Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is (wegen, parkeerplaatsen e.d.) worden bij voorkeur afgevoerd via een lokale zuivering, bijvoorbeeld een (in)filtratievoorziening naar het oppervlaktewater. De afvoer van minder schone oppervlakken vindt plaats op basis van expert-judgement.
Situatie
In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. Het is niet duidelijk op welke wijze het afvalwater van de nieuwe woning op huisnummer 13a behandeld zal worden en of dit vervolgens wordt geloosd in de bodem of in oppervlaktewater. Vanuit landelijke regelgeving zal een zuiveringsvoorziening geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld een septic tank met een inhoud van ten minste 6 mG of een voorziening die een vergelijkbaar beschermingsniveau biedt. Voor het huishoudelijke afvalwater van de bestaande woningen op huisnummers 13 en 13a is bij het waterschap niet bekend of deze worden behandeld en waar lozing plaatsvindt. Het waterschap denkt graag met de initiatiefnemer mee over de verwerking van het afvalwater.
Conclusie
Het advies van het waterschap wordt ten harte genomen. Het aspect water vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:
Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan nauwelijks voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven.
Voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming waarbij tevens een nieuwe woning wordt gerealiseerd in de schokbetonschuur. Voor de percelen is in november 2017 een verkennend bodem- en asbestonderzoek opgesteld door Ecoreest. Doel van dit onderzoek is te bepalen of de milieuhygienische kwaliteit van bodem en grondwater geschikt is voor de nieuwe functie. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Navolgend worden de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek benoemd.
Ter plaatse van monsterpunt 9 (deellocatie C) is een interventiewaarde overschrijding aan minerale olie gemeten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt verder dat er in de grond en/of in het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarde en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond ter plaatse van deellocaties A, B en D.
Ter plaatse van deellocatie E (asbestonderzoek rond loods met asbestverdacht dak en wanden) is geen asbest aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de ondergrondse dieseltank (deellocatie A) wordt gelet op het aantreffen van de licht verhoogde waarde aan minerale olie in de bovengrond en naftaleen in het grondwater bevestigd.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de bovengrondse dieseltank, petroleum opslag en olie drums (deellocatie B) wordt gelet op het aantreffen van de licht verhoogde concentratie aan naftaleen in het grondwater bevestigd.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de werkplaats met oliebar en bestrijdingsmiddelenopslag (deellocatie C) wordt gelet op het aantreffen van de sterk verhoogde waarde aan minerale olie in de grond en de licht verhoogde waarden aan xylenen en minerale olie in het grondwater bevestigd.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van het overige terrein (deellocatie D) wordt gelet op het aantreffen van licht verhoogde waarden in de grond bevestigd. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor asbest, ter plaatse van de loods met asbest dak en wanden (deellocatie E) wordt gelet op het niet aantonen van asbest verworpen. Gelet op het feit dat er geen asbest is aangetoond (en derhalve een gehalte kleiner dan de helft van de interventiewaarde) is het statisch aannemelijk dat er in een nader onderzoek eveneens geen asbestverontreiniging wordt aangetoond.
De gemeten sterk verhoogde concentratie aan minerale olie in monsterpunt 9 geeft formeel aanleiding tot nader onderzoek naar de aard en omvang van de verontreiniging. Er is op 18 oktober 2017 mailcontact geweest met Seth Waninge, bodemdeskundige van de gemeente Noordoostpolder. Daarin is aangegeven dat op basis van dit resultaat, reeds aangegeven dat nader onderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkeling (monsterpunt 9 is gesitueerd in de te handhaven loods) niet noodzakelijk is.
Gezien de aard en de concentraties van de overige aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook voor de overige parameters geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect bodem verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en/of spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Het voorliggende plan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk langs de Schokkeringweg, waarvoor een snelheidsmaximum is vastgelegd van 80 km/h. Om deze reden is er een akoestisch onderzoek verricht door De Milieuadviseur. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 6.
De hoogste geluidsbelasting bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de Schokkerringweg (N352). Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt niet overschreden.
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Schokkerringweg (N352), het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van één woning) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op basis van de Wgh kan de gemeente Noordoostpolder een hogere waarde verlenen 53 dB afkomstig van de Schokkerringweg (N352). De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Echter door de hogere eisen voor de thermische isolatie voor nieuwe woningen is ook de geluidsisolatie van nieuwe woningen verbeterd. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 23 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woning gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen. Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ (voormalige bouwvergunning) kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect geluid verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
Met de voorbereiding van het onderhavige plan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Doelstelling van het plan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals (agrarische) bedrijven) en gevoelige functies, zoals woningen, worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om een woning binnen aanvaardbare voorwaarden te realiseren.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
De percelen Schokkerringweg 15 en 6-I zijn voorzien van een agrarische bestemming met een mogelijkheid voor het vestigen van een intensieve veehouderij, als tweede bedrijfstak. Dit betekent dat hier in principe alle agrarische activiteiten uitgeoefend kunnen worden die toegelaten worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Aan deze functie is op grond van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een richtafstand van 200 meter toegekend. Van deze richtafstanden kan in gemengd gebied echter gemotiveerd afgeweken worden. De omgeving van de Schokkeringweg is aan te merken als gemengd gebied.
Ook moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.
Analyse
Op de percelen Schokkerringweg 15 en 6-I zijn grondgebonden agrarisch bedrijven toegestaan. Als tweede bedrijfstak kan hier eveneens een intensieve veehouderij worden gevestigd. Een mogelijk agrarisch gebruik van deze percelen is echter een tamelijk theoretische benadering, omdat de oppervlaktemaat van 2500 m2 voor een intensieve veetak als een niet-levensvatbare bedrijfsomvang is te betitelen. Bovendien zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige woning op het aangrenzende perceel Schokkerringweg 15a. Deze woning is maatgevend en zorgt ervoor dat de uitoefening van een (intensieve) veehouderij nagenoeg uitgesloten zal worden vanwege de geurnormen en/of richtafstanden die dan gaan gelden. Een akkerbouwbedrijf blijft dan nog wel mogelijk. Het omzetten van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming op Schokkeringweg 13 en 13a die nagenoeg even ver van dit akkerbouwbedrijf ligt levert om die reden geen probleem op.
Andere agrarische bedrijven zijn op ruim 200 meter van de percelen Schokkeringweg 13 en 13a gelegen, waarbij er andere reeds bestaande en als zodanig bestemde woningen dichter bij deze agrarische bedrijven zijn gelegen dan de onderghavige percelen. Gezien deze grote afstand is en het feit dat andere woningen een sterkere invloed hebben, is nader onderzoek naar de invloed van deze planontwikkeling op de agrarische bedrijfsvoering niet opportuun omdat voldaan kan worden aan de minimale afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij.
Conclusie
Gezien het feit dat het feitelijke huidige gebruik en het toekomstige gebruik van het de percelen Schokkeringweg 13 en 13a wonen is en zal zijn, is er geen belemmering voor de bestemmingswijziging van bedrijventerrein naar wonen met de toevoeging van een tweede woning. Andersom zullen de percelen Schokkerringweg 15 en 6-I niet meer als vestigingslocatie van een (intensieve) veehouderij kunnen fungeren. Aan de afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij, in relatie tot de verder weg gelegen agrarische bedrijven, kan worden voldaan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Voorliggend plan voorziet in de bouw van 1 woning ter plaatse van een te slopen bijgebouw. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.
Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden. Voor de beoogde ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. In deze paragraaf worden de belangrijkste uitkomsten benoemd.
Soortbescherming
Gebiedsbescherming
Advies
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect ecologie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart
Uit de kaart blijkt dat het plangebied een gematigde archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen ingrepen gedaan die deze waarden zouden kunnen verstoren. Op de verbeelding wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' opgenomen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. De cultuurhistorisch-landschappelijke waarde van de Noordoostpolder is groot. Tegelijkertijd is er heel duidelijk de behoefte om te blijven verbeteren. Bovendien wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen, die zorgvuldig een plek moeten krijgen in het landschap. Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Erfsingels zijn een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vaste maatvoering en had primair het doel om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en daarmee tevens een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel.
Op de adressen Schokkeeingweg 13 en 13a wordt deze erfsingel hersteld. Dit is ook als voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen. In Bijlage 2 is het beplantingsplan opgenomen, met daarin het herstel van de erfsingel. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Wel is er ter plaatse een karakteristieke schokbetonschuur aanwezig. Met het nu voorliggende plan zal deze schokbetonschuur behouden blijven voor de toekomst. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
De Schokkeringsweg is onderdeel van het transportroutedeel N352-A6 Urk - Kruising N50-Ens waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.
Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van de percelen aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
De percelen Schokkeringweg 13 en 13a te nagele zijn niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.
Brandveiligheid
De nieuwbouw woningen worden op een grotere afstand geplaatst van de openbare weg dan maximale afstand van het Bouwbesluit.Voor de nieuw te bouwen woningen moet voldaan worden aan artikel 6.27 lid 1 en 2, artikel 6.30 lid 1,3 en 4, artikel 6.35 en artikel 6.38 van het Bouwbesluit 2012. Deze artikelen zijn bedoeld voor de bluswatervoorziening en bereikbaarheid voor de hulpdiensten.
De woningen moeten b.v. bereikbaar zijn tot op 40 meter voor bluswater en hulpverleningsvoertuigen. De verharding moet b.v. voldoen aan:
Bij de bouw van de woningen wordt rekening gehouden met de eisen uit het bouwbesluit bedoeld voor de bluswatervoorziening en bereikbaarheid voor de hulpdiensten.
Conclusie
In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Ketelmeer & Vossemeerr' bedraagt circa 3 kilometer. Aangezien het voorliggende plan slechts voorziet in de realisatie van 1 woning, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Er is, gezien de aard en omvang van het plan geen sprake van een planMER-plicht.
Conclusie
Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.
Vooroverleg
In het kader vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Schokkerringweg 13 en 13a te Nagele' op de in de gemeente gebruikelijke wijze aan de vooroverleg instanties aangeboden.
Ontwerp
Na afronding van de overlegprocedure is een ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, zijn er geen zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren gebracht. De betrokken instanties hebben aangegeven geen aanleiding te zien tot het indienen van een zienswijze.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De voorgenomen ontwikkelingen op de percelen Schokkeringweg 13 en 13a betreffen een particulier initiatief. Alle kosten worden gedragen door de particulier, zodat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. De aanvragers (Schokkeringsweg 13a) hebben afspraken gemaakt met de eigenaren van Schokkeringsweg 13 over de aanvraag en de verdeling van de kosten.
juni 2018.