Plan: | Landelijk Gebied, Kleiweg 29 te Marknesse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00598-VS01 |
In het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, Kleiweg 29 te Marknesse' wordt vastgelegd op welke wijze de bestemming van het agrarische bouwvlak aan de Kleiweg 29 te Marknesse wordt omgezet naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt alsmede de realisatie van een tweede burgerwoning in een bestaand karakteristiek voormalig bedrijfsgebouw.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk (Hoofdstuk 1 ) wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken, de ligging van het plangebied en het nu geldende planologisch kader. In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een overzicht van het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. Hoofdstuk 4 geeft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan weer.
Het plan 'Landelijk Gebied, Kleiweg 29 te Marknesse' bestaat uit de volgende stukken:
In de toelichting is een planbeschrijving opgenomen, een beschrijving van het beleid en de resultaten van een aantal onderzoeken.
Het plangebied omvat het perceel aan de Kleiweg 29 te Marknesse, gelegen in het buitengebied van de Noordoostpolder, ten zuidwesten van de kern Marknesse.
Op de navolgende afbeelding is de situering van het plangebied globaal aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
Voor het perceel Kleiweg 29 is de Beheersverordening Landelijk Gebied van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening is hieronder opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede vigerende beheersverordening
De 'Beheersverordening Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het overgrote deel van het landelijke gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.
In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het erf de bestemming 'Agrarisch'. Naast een bij het bedrijf behorende bedrijfswoning zijn hier geen woonmogelijkheden toegestaan. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 5) opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - extra woningen op erven'. Deze bevoegdheid is echter gekoppeld aan de voorwaarde dat het aantal woningen gelijk blijft. Er kan echter geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid omdat de beheersverordening in werking is getreden.
Nu de situatie zich voordoet dat de gemeente medewerking wil verlenen aan een ontwikkeling die niet past binnen de regels van de beheersverordening, dan is dit, evenals bij een bestemmingsplan, mogelijk middels een separate planologische procedure. De beheersverordening zelf biedt geen basis voor nieuwe ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 had het perceel Kleiweg 29 een agrarische bestemming. Deze bestemming is in de beheersverordening Landelijk Gebied daarmee ook van kracht voor dit perceel. De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. De bedrijfswoning wordt door de aanvrager particulier bewoond. Dit is in strijd met de regels van de beheersverordening.
Op 14 december 2016 heeft de aanvrager een principeverzoek voor een bestemmingsplanwijziging ingediend bij de gemeente Noordoostpolder. Met dit verzoek wil de aanvrager graag de bestemming van het perceel wijzigen en tevens in aanmerking komen voor een extra woonmogelijkheid in de schokbetonschuur op het perceel Kleiweg 29 te Marknesse. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven planologische medewerking te willen verlenen aan het verzoek.
Afbeelding: detail luchtfoto perceel Kleiweg 29 te Marknesse
Op de luchtfoto is het perceel in wat meer detail zichtbaar. De locatieaanduiding op de foto betreft de bestaande bedrijfswoning. De nieuwe woning zal worden toegestaan in het gebouw recht achter de huidige bedrijfswoning. Op deze luchtfoto is goed zichtbaar dat de erfsingel behouden is gebleven. Onderstaand vooraanzicht geeft een bescheiden aanzicht op een deel van de karakteristieke schokbetonschuur.
Afbeelding: vooraanzicht Kleiweg 29
Het doel van de ontwikkeling is als volgt:
Het perceel Kleiweg 29 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Omdat de huidige eigenaar geen agrarische activiteiten wenst uit te voeren op het perceel, zal er een bestemmingswijziging van 'agrarisch' naar 'wonen' worden doorgevoerd en wordt er tevens, met toepassing van het nieuwe beleid ten aanzien van de vrijkomende agrarische bebouwing, een tweede woning mogelijk gemaakt in de bestaande schokbetonschuur. De inrichting van het erf, waaronder de erfverhardingen en de beplanting zijn vrij in te delen, maar de erfsingel dient in stand gehouden te worden en waar nodig verbeterd en/of hersteld te worden.
Op deze wijze wordt een in onbruik geraakt agrarisch erf doelmatig herbenut. Tegelijkertijd wordt er een kwaliteitsimpuls op het vrijkomende agrarische erf bewerkstelligd door het mogelijk maken van een extra woning in de oorspronkelijke karakteristieke bebouwing. De kwaliteitsimpuls bestaat dan uit het behoud van een oorspronkelijk en karakteristiek bedrijfsgebouw, zodat het erf met haar oorspronkelijke opzet behouden blijft voor de toekomst. Onderdeel van de kwaliteitsimpuls is tevens om de erfbeplanting in stand te houden en, waar nodig, te herstellen.
Met deze elementen wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap van de Noordoostpolder.
De kader en voorwaarden waaraan dit voornemen dient te voldoen wordt beschreven in hoofdstuk 3.4 'Nieuw beleid Extra woning op erven'. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het perceel planologisch vastgelegd zal worden.
Zoals in hoofdstuk 1.4 al is beschreven valt het plangebied onder de vigeur van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied'. De bestemmingen die in deze beheersverordeningen van toepassing worden verklaard zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'. De enkelbestemming 'Wonen' uit dit bestemmingsplan zal als basis dienen voor de bestemming van het perceel Kleiweg 29, echter zullen er specifieke maatwerkregels worden toegevoegd. Deze maatwerkregels hebben betrekking op het aantal toegestane woningen, het behoud van de karakteristieke uitstraling van de schokbetonschuur en de erfsingel. Voor nevenfuncties wordt dezelfde ruimte geboden als bij reguliere woonbestemmingen onder bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen van agrarisch naar Wonen, waarbij de bestaande agrarische bedrijfswoning op het perceel wordt behouden en een nieuwe woning wordt gerealiseerd in een bestaand gebouw. Het aantal woningen wordt met 1 vergoot en maar gezien de beperkte invloed van deze toename op het totale woningprogramma van de gemeente Noordoostpolder hoeft dit voornemen niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast geldt dat voor dit plan één woning uit het totale quotum van 26 woningen voor extra woningen is toegekend. Er is nog voldoende ruimte binnen dit quotum.
Een ander aspect waar rekening mee moet worden gehouden is het criterium dat het woningtype en het woonmilieu niet mag concurreren met woningen in dorpen. Gezien het explicite woningtype (bouwen in de bestaande schuur), alsmede het woonmilieu (wonen op een erf met een ander huishouden), kan er gesproken worden van een maatwerk situatie die dermate specifiek is dat deze niet zal concurreren met woningen in de dorpen. Bovendien betreft het in dit plan een ouder-kind of senior-junior-woonsituatie, dus de nieuwe woning kont niet in de markt voor derden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.
Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Kleiweg 29 maakt onderdeel uit van een breder kader. Dit kader wordt nader uitgelegd in de paragraaf gemeentelijk beleid. De mogelijkheid om een extra woning op een vrijkomend agrarisch erf toe te voegen is strijdig met het Omgevingsplan Flevoland 2006. De gemeente Noordoostpolder heeft bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland het verzoek ingediend om in te stemmen met haar nieuwe beleid voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven.
Het primaat van het nieuwe beleid is gelegen in de herontwikkeling, naar een woonfunctie, waarbij bedrijfsbebouwing kan worden vervangen door woningen. De verwachting is dat als gevolg van schaalvergroting in de landbouw en maatschappelijke en/of demografische trends, vele agrarische bedrijven zullen verdwijnen. Onderzoeken van onder andere Alterra geven aan dat voor de provincie Flevoland deze ontwikkeling zich met name in de gemeente Noordoostpolder zal gaan manifesteren. De gemeente Noordoostpolder heeft het college van Gedeputeerde Staten verzocht om voor deze beleidsuitwerking af te wijken van het Omgevingsplan vanwege strijd met essentiële onderdelen van het Omgevingsplan (clustering van bebouwing in het landelijk gebied). Het Omgevingsplan biedt de mogelijkheid om op experimentele basis af te wijken van het Omgevingsplan.
Het college van Gedeputeerde Staten heeft besloten om onder voorwaarden een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek van de gemeente Noordoostpolder, en hiermee de bereidheid uit te spreken om door toepassing van het experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland 2006 af te wijken van provinciale omgevingsbeleid, voor een maximaal aantal van 26 concrete verzoeken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de provinciale beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Echter, de provincie Flevoland heeft de bereidheid getoond af te willen wijken van het vastgestelde beleid door toepasssing van een Experimentenkader voor ten hoogste 26 concrete verzoeken.
Dit Experimentenkader is vastgesteld door GS op 7 februari 2017 .
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Conclusie
Het provinciale beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De voorgenomen realisatie van een extra woning in de bestaande schokbetonschuur op het perceel Kleiweg 29 past, met in acht name van het gestelde over de toepassing van het Experimentenkader, binnen dit beleid.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.
Ruimtelijk gezien is de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Kleiweg 29 van ondergeschikte aard en past dan ook binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 voor wat betreft de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van het toevoegen van een extra woning heeft de gemeente in de aanvullende beleidsnota voor extra woningen op erven de ambitie uitgesproken de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied nog meer te willen vergroten. Dit nieuwe / aanvullende beleid wordt hieronder uiteengezet.
Nieuw beleid 'Extra woningen op erven'
Het nieuwe beleid 'Extra woningen op erven' geeft ruimte om met een (postzegel)bestemmingsplan van de beheersverordening af te wijken wanneer het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het beleid 'Extra woningen op erven'.
Het beleid 'Extra woningen op erven' vloeit voort uit Structuurvisie Noordoostpolder 2025. In december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin biedt de gemeente onder een aantal voorwaarden meer mogelijkheden voor het wonen op vrijkomende erven. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de beleidsuitwerking. Het college heeft hiermee op 3 november 2015 ingestemd. Inmiddels heeft de provincie haar beleid hierop aan laten sluiten met het 'Experimentenkader Extra woningen op erven'.
Met dit beleid beoogt de gemeente een kwaliteitsimpuls op vrijkomende agrarische erven te bewerkstelligen. Een belangrijke component van dit nieuwe beleid is het toestaan van een extra woning in een karakteristiek bedrijfsgebouw, veelal een schokbetonschuur. Aan het realiseren van een woning in de schokbetonschuur zijn in het beleid 'Extra woningen op erven' zes voorwaarden gesteld waaraan zal moeten worden voldaan:
Het realiseren van een woning in de schokbetonschuur sluit aan op de doelstelling van de structuurvisie, de beleidsuitwerking en het experimentenkader van de provincie.
Het verzoek draagt bij aan het behoud en het versterken van de leefbaarheid en de landschappelijke kwaliteit. De aanvrager heeft inmiddels de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. Er is dus sprake van een vrijkomend erf waar met 'wonen' een nieuwe invulling voor is gevonden. De aanvrager wil de oorspronkelijke schokbetonschuur behouden en inrichten als woning. Dit past binnen de doelstelling voor behoud en herinvulling van de oorspronkelijke elementen op het erf.
Als het verzoek langs de voornoemde voorwaarden wordt gelegd kan het volgende geconcludeerd worden:
Conclusie
Door het mogelijk maken van een extra woning in de oorspronkelijke bebouwing wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden van het nieuwe beleid "Extra wonen op erven".
Woonvisie Noordoostpolder 2.0
De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de leefstijlen en de woningbehoefte is veranderd. Bewoners wensen meer variatie in woonmilieus: groen, ruimte en recreatie of juist meer stedelijk wonen. Het voorliggende plan voorziet in een aanvulling op de verschillende woonmilieus en past daarmee binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.
Welstandsnota gemeente Noordoostpolder
In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
Op het perceel Kleiweg 29 bevindt zich een karakteristieke schokbetonschuur, welke een prominente rol speelt in deze planherziening. Deze wordt op dit moment deels aan het oog onttrokken door de bestaande agrarische bedrijfswoning op het voorste gedeelte van het perceel en de erfsingel rondom het perceel. Bij de ontwikkeling van het plan zal zorggedragen worden voor het behoud en de versterking van de kwaliteit alsmede een goede zichtbaarheid van deze karakteristieke schuur.
De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.
Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.
De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland' (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).
In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).
Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.
Inleiding
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:
Waterrelevant beleid
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau geldt de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstil. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Nationaal Waterplan, het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Handreiking Watertoets en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland). De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater.
Het waterschap heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2-1 en bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema "water en ruimte".
Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.
Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.
Proces van de watertoets
Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland kan voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen worden gevolgd.
Beschrijving van het watersysteem
Het voorliggende plan voorziet in de wijziging van een agrarische bouwvlak aan de Kleiweg 29 te Marknesse naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt alsmede de realisatie van een tweede burgerwoning in een bestaand karakteristiek voormalig bedrijfsgebouw. Bij nieuwe ontwikkelingen of (her)ontwikkelingen dienen de uitgangspunten van het waterbeleid als randvoorwaarde te dienen.
1. Veiligheid/Waterkeringen
Het plangebied ligt niet buitendijks of in de kernzone / binnenbeschermingszone / tussenbeschermingszone van de waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
2. Voldoende Water
Wateroverlast
Het voorliggende plan heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te moeten treffen in het kader van het principe 'waterneutraal bouwen' om piekafvoeren te kunnen opvangen.
Goed functionerend watersysteem
De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel hebben geen invloed op het bestaande watersysteem.
3. Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Zorg aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit is besteed door het instellen van een gestuwd peilvak. Door het hanteren van een hoger peil ten opzichte van het omliggende polderpeil, kan de aanwezige negatieve kwel worden onderdrukt. De waterpartijen staan met elkaar in verbinding, waardoor in het plangebied door het in- en aflaten van water een gestuurde circulatie aanwezig is ter bevordering van de waterkwaliteit.
Watertoets d.d. 24 maart 2017
Voor dit voornemen is op 24 maart 2017 de digitale watertoets doorlopen. Voor het plangebied is het Waterschap Zuiderzeeland het bevoegd gezag. Op basis van deze toets volgt de conclusie dat de procedure "geen waterschapsbelang" gevolgd kan worden. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Wateradvies Waterschap Zuiderzeeland
Ondanks de conclusie die volgt uit de watertoets, heeft het Waterschap Zuiderzeeland in haar wateradvies d.d. 5 september 2017 aandachtspunten kenbaar gemaakt omtrent de beleidsthema's 'Voldoende water' en 'Schoon water'. Wanneer aan deze aandachtspunten wordt voldaan, dan kan het advies als positief worden beschouwd. Het volledige wateradvies van het Waterschap Zuiderzeeland is opgenomen onder Bijlage 4.
Beleidsthema 'Voldoende water'
Aangezien het plangebied is gelegen in een gebied met een substantieel risico op opbarsten van de grond bij 100 cm ontgraving, wordt bij het ontgraven van de grond tot een diepte van ca. 100 cm of dieper geadviseerd om te overwegen om gericht onderzoek te doen naar het opbarstrisico. Opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket dient voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem, ongewenste kwel of inzijging.
Beleidsthema 'Schoon water'
In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel, terwijl de voorgenomen ontwikkeling ziet op een nieuwe lozing van huishoudelijk afvalwater. De lozing van huishoudelijk afvalwater uit de te realiseren woning betreft een nieuwe lozing. Het is niet toegestaan het afvalwater aan te sluiten op de septic tank van de bestaande woning. Het waterschap denkt graag met de initiatiefnemer mee over de verwerking van dit afvalwater. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de meldings- en/of vergunningsplicht bij de handelingen in of nabij het watersysteem. Indien het voor de realisatie van het plan noodzakelijk is om grondwater te onttrekken, dan dient dit ten minste vier weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap te worden gemeld via het Omgevingsloket. Een voorgenomen lozing van huishoudelijk afvalwater dient ten minste zes weken voor aanvang via het Omgevingsloket gemeld te worden op grond van het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Aan de hand van de ingediende gegevens kan het waterschap de initiatiefnemer adviseren als sprake is van lozing(en) in oppervlaktewater.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:
Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan nauwelijks voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven.
Voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming waarbij tevens een nieuwe woning wordt gerealiseerd in de schokbetonschuur. Voor het gehele perceel is in maart 2017 een verkennend bodemonderzoek opgesteld. Doel van dit onderzoek is te bepalen of de milieuhygienische kwaliteit van bodem en grondwater geschikt is voor de nieuwe functie.
Op basis van het verrichte onderzoek kan geconcludeerd worden, dat ter plaatse van de beoogde nieuwbouw van de woning in de boven- en ondergrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetroffen. Verder is geconstateerd , dat het grondwater licht tot matig verontreinigd is met barium. Na herbemonstering van de peilbuizen elders op het perceel zijn vergelijkbare concentraties aangetroffen. Op basis daarvan is geconcludeerd, dat er sprake is van een van nature verhoogde concentratie, die de beoogde nieuwe functie niet in de weg staat.
Bij de voormalige bovengrondse dieseltank zijn in het mengmonster van de bovengrond en in het grondwatermonster geen verhoogde gehalten aan minerale olie en/of vluchtige aromaten gemeten. Tenslotte kan vermeld worden, dat er geen asbest is aangetoond in de bodem.
Conclusie
Gelet op het toetsingskader van VROM (Circulaire bodemsanering 2006, zoals gewijzigd op 1 oktober 2008, Staatscourant 10 juli 2008, nr. 131, pagina 23; Regeling Bodemkwaliteit, Staatscourant 21 december 2007, nr. 247, pagina 67) is er geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en/of spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Het voorliggende plan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk langs de Kleiweg, waarvoor een snelheidsmaximum is vastgelegd van 80 km/h. Om deze reden is er op 18 april 2016 een akoestisch onderzoek verricht door De Milieuadviseur. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in
Conclusie
Op basis van het akoestisch onderzoek Wegverkeerlawaai kan de volgende conclusie getrokken worden:
Bij de nieuwe woning in de karakteristieke schuur wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De nieuwe woning ligt hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd. Er zijn in het kader van de Wgh geen nadere acties nodig om de woning te realiseren.
Met de voorbereiding van het onderhavige plan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Doelstelling van het plan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals (agrarische) bedrijven) en gevoelige functies, zoals woningen, worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om een woning binnen aanvaardbare voorwaarden te realiseren.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
Het direct aan het perceel Kleiweg 29 grenzende perceel Kleiweg 31 is voorzien van een agrarische bestemming met een mogelijkheid voor het vestigen van een ondergeschikte intensieve tak met een maximaal oppervlak van 2500 m2. Dit betekent dat hier in principe alle agrarische activiteiten uitgeoefend kunnen worden die toegelaten worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Aan deze functie is op grond van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een richtafstand van 200 meter toegekend. Van deze richtafstanden kan in gemengd gebied echter gemotiveerd afgeweken worden. De omgeving van Kleiweg is aan te merken als gemengd gebied.
Ook moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.
Analyse
Het perceel Kleiweg 31 wordt al ca. 15 jaar niet meer agrarisch gebruikt. De destijds geldende milieuverguning voor agrarische activiteiten is voor het vaststellen van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2004" al ingetrokken. Sindsdien is de gebruiksfunctie van het betreffende perceel "Wonen". De bestaande schuren op dit perceel zouden echter mogen worden voor de stalling van vee, grondgebonden en, in beperkte mate, intensief.
Een mogelijk agrarisch gebruik van het perceel Kleiweg 31 is echter een tamelijk theoretische benadering, omdat enerzijds de huidige eigenaar van het agrarische perceel Kleiweg 31 heeft verklaard geen intenties te hebben om een agrarisch bedrijf, al dan niet met een intensieve veehouderij, te exploiteren en anderzijds omdat de oppervlaktemaat van 2500 m2 voor een intensieve veetak als een niet-levensvatbare bedrijfsomvang is te betitelen. Daarbovenop zijn de achterliggende agrarische gronden niet meer in bezit en gebruik bij de eigenaar, waardoor de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf in praktische zin zo goed als uitgesloten is. Andersom zal de omzetting van de agrarische bestemming naar wonen van het perceel Kleiweg 29 ervoor zorgen dat de uitoefening van een (intensieve) veehouderij nagenoeg uitgesloten zal worden vanwege de geurnormen en/of richtafstanden die dan gaan gelden. Een akkerbouwbedrijf blijft dan nog wel mogelijk.
Andere agrarische bedrijven zijn op meer dan 250 meter van het perceel Kleiweg 29 gelegen, waarbij er andere reeds bestaande en als zodanig bestemde woningen dichter bij deze agrarische bedrijven zijn gelegen dan het onderhavige perceel. Gezien deze grote afstand is en het feit dat andere woningen een sterkere invloed hebben, is nader onderzoek naar de invloed van deze planontwikkeling op de agrarische bedrijfsvoering niet opportuun omdat voldaan kan worden aan de minimale afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij.
Conclusie
Gezien het feit dat het feitelijke huidige gebruik en het toekomstige gebruik van het perceel Kleiweg 31 wonen is en zal zijn, is er geen belemmering voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen met de toevoeging van een tweede woning in de karakteristieke schokbetonschuur op het perceel Kleiweg 29. Andersom zal het perceel Kleiweg 31 niet meer als vestigingslocatie van een (intensieve) veehouderij kunnen fungeren. Aan de afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij, in relatie tot de verder weg gelegen agrarische bedrijven, kan worden voldaan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Voorliggend plan voorziet in de bouw van 1 woning in een bestaande schuur. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.
Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 8 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Wieden en Weerribben'.
Soortbescherming
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.
Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Een onderzoek in het kader van de soortenbescherming is dan ook niet benodigd.
Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. Wel is op het perceel een karakteristieke schokbetonschuur en beeldbepalende erfsingel aanwezig. Met het nu voorliggende plan zullen de schokbetonschuur en de erfsingel behouden blijven voor de toekomst.
Archeologie
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart
Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied ligt op basis van de provinciale Risicokaart de gasleiding N-500-50 met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 219.10 mm. Voor deze leidingen geldt een minimale bebouwingsafstand van 4 meter. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moeten deze leidingen gereguleerd worden in een bestemmingsplan. Voorts is bij alle hogedruk aardgastransportleidingen gebleken dat het GR zeer laag, dan wel niet aanwezig is (zie ook, Kwantitatieve risicoanalyse Noordoostpolder). Door de voorgenomen ontwikkeling zal een kwetsbaar object, namelijk de woning in de betonschuur worden toegevoegd en zal het GR veranderen. Van de bestaande boerderij wordt alleen de bestemming veranderd, in de huidige situatie werd de boerderij ook als woning gebruikt en daar veranderd het Gr dus niet.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.
Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van het perceel aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
Het perceel Kleiweg 29 te Marknesse is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.
Conclusie
In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Wieden' bedraagt circa 8 kilometer. Aangezien het voorliggende plan slechts voorziet in de realisatie van 1 woning in de bestaande schokbetonschuur, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Er is, gezien de aard en omvang van het plan geen sprake van een MER-plicht.
Conclusie
Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.
Er heeft vooraf overleg plaatsgevonden met de eigenaar en bewoner van het naastgelegen en direct aangrenzende perceel Kleiweg 31. Deze eigenaar heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkeling.
Voorontwerp
Inspraak en vooroverleg
In het kader van vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, Kleiweg 29 te Marknesse" op de in de gemeente gebruikelijke wijze aan de voooverleg instaties aangeboden. De vooroverlegreactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 4.
Ontwerp
Na afronding van de overlegprocedure is een ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, dit betekent dat een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kan brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel Kleiweg 29 betreffen een particulier initiatief. Alle kosten worden gedragen door de particulier, zodat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. Wel heeft de initiatiefnemer een planschade- verhaalovereenkomst gesloten met de gemeente Noordoostpolder.
februari 2018