direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Neushoornweg 10 te Kraggenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00596-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Neushoornweg 10 te Kraggenburg' wordt vastgelegd op welke wijze de bestemming van het agrarische bouwvlak aan de Neushoornweg 10 te Kraggenburg wordt omgezet naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt alsmede de realisatie van een tweede burgerwoning in een bestaand karakteristiek voormalig bedrijfsgebouw.

1.2 De bij het plan behorende stukken

De 'Landelijk gebied, Neushoornweg 10 te Kraggenburg' bestaat uit de volgende stukken:

  • een toelichting
  • een set regels, waarin het gebuik van het perceel is vastgelegd
  • een verbeelding, waarop het gebied is aangegeven dat betrokken is bij de voorgenomen functiewijziging.

In de toelichting is een planbeschrijving opgenomen, een beschrijving van het beleid en de resultaten van een aantal onderzoeken.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Neushoornweg 10 te Kraggenburg, gelegen in het buitengebied van de Noordoostpolder, ten westen van de kern Kraggenburg.

Op de navolgende afbeelding is de situering van het plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00596-VS01_0001.png" Afbeelding: Ligging plangebied

1.4 Overzicht vigerende planologisch-juridische regeling

Voor het peceel Neushoornweg 10 is de Beheersverordening Landelijk Gebied van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00596-VS01_0002.png" Afbeelding: Uitsnede vigerende beheersverordening

De beheersverordening 'Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.

In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het erf de bestemming 'Agrarisch'. Naast een bij het bedrijf behorende bedrijfswoning zijn hier geen woonmogelijkheden toegestaan. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 5) opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - extra woningen op erven'. Deze bevoegdheid is echter gekoppeld aan de voorwaarde dat het aantal woningen gelijk blijft. Er kan echter geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegd omdat de beheersverordening in werking is getreden.

Nu de situatie zich voordoet dat de gemeente medewerking wil verlenen aan een ontwikkeling die niet past binnen de regels van de beheersverordening, dan is dit, evenals bij een bestemmingsplan, mogelijk middels een separate planologische procedure. De beheersverordening zelf biedt geen basis voor nieuwe ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' had het perceel Neushoornweg 10 een agrarische bestemming. Deze bestemming is in de beheersverordening Landelijk Gebied daarmee ook van kracht voor dit perceel. De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. De bedrijfswoning wordt door de aanvrager particulier bewoond. Dit is in strijd met de regels van de beheersverordening.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken. In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een overzicht van het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het plan

Op 2 december 2016 heeft de aanvrager een principeverzoek voor een bestemmingsplanwijziging ingediend bij de gemeente Noordoostpolder. Met dit verzoek wil de aanvrager graag de bestemming van het perceel wijzigen en tevens in aanmerking komen voor een extra woonmogelijkheid in de schokbetonschuur op het perceel Neushoornweg 10 te Kraggenburg. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven planologische medewerking te willen verlenen aan het verzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00596-VS01_0003.png"

Afbeelding: detail luchtfoto perceel Neushoornweg 10 te Kraggenburg

Op de luchtfoto is het perceel in wat meer detail zichtbaar. De locatieaanduiding op de foto betreft de bestaande bedrijfswoning. De nieuwe woning zal worden toegestaan in het gebouw links achter de huidige bedrijfswoning. Op deze luchtfoto is goed zichtbaar dat de erfsingel voor een deel behouden is gebleven. Onderstaand vooraanzicht geeft een bescheiden aanzicht op een deel van de karakteristieke schokbetonschuur.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00596-VS01_0004.png"

Afbeelding: vooraanzicht Neushoornweg 10

Het doel van de ontwikkeling is als volgt:

Het perceel Neushoornweg 10 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Omdat de huidige eigenaar geen agrarische activiteiten wenst uit te voeren op het perceel, zal er een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' worden doorgevoerd en wordt er tevens, met toepassing van het nieuwe beleid ten aanzien van de vrijkomende agrarische bebouwing, een tweede woning mogelijk gemaakt in de bestaande schokbetonschuur. De inrichting van het erf, waaronder de erfverhardingen en de beplanting zijn vrij in te delen, maar de erfsingel dient in stand gehouden te worden en waar nodig verbeterd en/of hersteld te worden. De erfsingel behoord niet tot het achtererfgebied en er is hier dus geen verguunningvrije bebouwing toegestaan.

Op deze wijze wordt een in onbruik geraakt agrarisch erf doelmatig herbenut. Tegelijkertijd wordt er een kwaliteitsimpuls op het vrijkomende agrarische erf bewerkstelligd door het mogelijk maken van een extra woning in de oorspronkelijke karakteristieke bebouwing. De kwaliteitsimpuls bestaat dan uit het behoud van een oorspronkelijk en karakteristiek bedrijfsgebouw, zodat het erf met haar oorspronkelijke opzet behouden blijft voor de toekomst. Onderdeel van de kwaliteitsimpuls is tevens om de erfbeplanting in stand te houden en, waar nodig, te herstellen.

Met deze elementen wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap van de Noordoostpolder. In Bijlage 1 is het inrichtingsplan opgenomen, waarin de geplande ontwikkelingen staan weergegeven op een kaart.

2.2 Kader

De kaders en voorwaarden waaraan dit voornemen dient te voldoen wordt beschreven in hoofdstuk 3.4 nieuw beleid 'Extra woning op erven'. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het perceel planologisch vastgelegd zal worden.

Zoals in hoofdstuk 1.4 al is beschreven valt het plangebied onder de vigeur van de beheersverordening 'Landelijk Gebied'. Met deze beheers verordening worden voor het plangebied de bestemmingen van bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. De enkelbestemming 'Wonen' uit dit bestemmingsplan zal als basis dienen voor de bestemming van het perceel Neushoornweg 10, echter zullen er specifieke maatwerkregels worden toegevoegd. Deze maatwerkregels hebben betrekking op het aantal toegestane woningen, het behoud van de karakteristieke uitstraling van de schokbetonschuur en de erfsingel. Voor nevenfuncties wordt dezelfde ruimte geboden als bij reguliere woonbestemmingen onder bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader en onderzoek

3.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In paragraaf is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In paragraaf is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen', waarbij de bestaande agrarische bedrijfswoning op het perceel wordt behouden en een nieuwe woning wordt gerealiseerd in een bestaand gebouw. Het aantal woningen wordt met 1 vergoot. Voor dit plan is één woning uit het totale quotum (26 woningen) voor extra woningen is toegekend. Er is nog voldoende ruimte binnen dit quotum. Gezien de beperkte invloed van deze toename op het totale woningprogramma van de gemeente Noordoostpolder hoeft dit voornemen niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.

Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Neushoornweg 10 maakt onderdeel uit van een breder kader. Dit kader wordt nader uitgelegd in de paragraaf gemeentelijk beleid. De mogelijkheid om een extra woning op een vrijkomend agrarisch erf toe te voegen is strijdig met het Omgevingsplan Flevoland 2006. De gemeente Noordoostpolder heeft bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland het verzoek ingediend om in te stemmen met haar nieuwe beleid voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven.

Het primaat van het nieuwe beleid is gelegen in de herontwikkeling, naar een woonfunctie, waarbij bedrijfsbebouwing kan worden vervangen door woningen. De verwachting is dat als gevolg van schaalvergroting in de landbouw en maatschappelijke en/of demografische trends, vele agrarische bedrijven zullen verdwijnen. Onderzoeken van onder andere Alterra geven aan dat voor de provincie Flevoland deze ontwikkeling zich met name in de gemeente Noordoostpolder zal gaan manifesteren. De gemeente Noordoostpolder heeft het college van Gedeputeerde Staten verzocht om voor deze beleidsuitwerking af te wijken van het Omgevingsplan vanwege strijd met essentiële onderdelen van het Omgevingsplan (clustering van bebouwing in het landelijk gebied). Het Omgevingsplan biedt de mogelijkheid om op experimentele basis af te wijken van het Omgevingsplan.

Het college van Gedeputeerde Staten heeft besloten om onder voorwaarden een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek van de gemeente Noordoostpolder, en hiermee de bereidheid uit te spreken om door toepassing van het Experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland 2006 af te wijken van provinciale omgevingsbeleid, voor een maximaal aantal van 26 concrete verzoeken.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de provinciale beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het gaat hierbij om de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen landelijk gebied' van provincie. Echter, de provincie Flevoland heeft de bereidheid getoond af te willen wijken van het vastgestelde beleid door toepassing van en Experimentenkader voor ten hoogste 26 concrete verzoeken. Op 7 februari 2017 hebben de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland het Experimentenkader vastgesteld.Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het Experimentenkader van de provincie Flevoland.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.

Conclusie

Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De voorgenomen bouw van een extra woning op het perceel Neushoornweg 10 past, met in acht name van het gestelde over de toepassing van het Experimentenkader, binnen dit beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Neushoornweg 10 is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Nieuw beleid 'Extra woningen op erven'

Het nieuwe beleid 'Extra woningen op erven' geeft ruimte om met een (postzegel)bestemmingsplan van de beheersverordening af te wijken wanneer het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het beleid 'Extra woningen op erven'.

Het beleid 'Extra woningen op erven' vloeit voort uit Structuurvisie Noordoostpolder 2025. In december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin biedt de gemeente onder een aantal voorwaarden meer mogelijkheden voor het wonen op vrijkomende erven. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de beleidsuitwerking. Het college heeft hiermee op 3 november 2015 ingestemd. Inmiddels heeft de provincie haar beleid hierop aan laten sluiten met het 'Experimentenkader Extra woningen op erven'.

Met dit beleid beoogt de gemeente een kwaliteitsimpuls op vrijkomende agrarische erven te bewerkstelligen. Een belangrijke component van dit nieuwe beleid is het teostaan van een extra woning in een karakteristiek bedrijfsgebouw, veelal een schokbetonschuur. Aan het realiseren van een woning in de schokbetonschuur zijn in het beleid 'Extra woningen op erven' zes voorwaarden gesteld waaraan zal moeten worden voldaan:

  • 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • 2. De erfsingel wordt behouden, of wel opnieuw aangeplant;
  • 3. In totaal zijn maximaal vier woningen per erf toegestaan, in maximaal drie bouwvolumes. Dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen). In de beleidsuitwerking is dat nader uitgewerkt:
    • a. Streven naar behoud van de oorspronkelijke erven met hun oorspronkelijke bebouwing, waar in deze oorspronkelijke bebouwing een tweede of derde woning mogelijk is. Ook sloop en nieuwbouw van de oorspronkelijke woning en/of (schokbeton)schuur is mogelijk. Hiervoor zal maatwerk worden geboden.
    • b. In ruil voor het slopen van minimaal 700 m2 niet-oorspronkelijke bebouwing op het eigen erf wordt de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt.
    • c. Voor het realiseren van nieuwe bebouwing (onder a. en b.) wordt via welstandbeleid en/of een maatwerk-beeldkwaliteitsplan voorwaarden gesteld aan de situering, vormgeving, materiaal en kleurgebruik. Hierbij moet een duidelijke link met de oorspronkelijke bebouwing worden gelegd.
  • 4. Het woonmilieu/woningtype mag niet concurreren met woningen in dorpen;
  • 5. Er mogen geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  • 6. De gemeente houdt een overzicht bij van de lopende aanvragen. Er geldt voor de periode tot 2022 dat er maximaal 26 extra woningen op erven in Noordoostpolder mogen komen. Van belang is om te toetsen of het plan concreet genoeg is.

Het realiseren van een woning in de schokbetonschuur sluit aan op de doelstelling van de structuurvisie, de beleidsuitwerking en het experimentenkader van de provincie

Het verzoek draagt bij aan het behoud en het versterken van de leefbaarheid en de landschappelijke kwaliteit. De aanvrager heeft inmiddels de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. Er is dus sprake van een vrijkomend erf waar met 'wonen' een nieuwe invulling voor is gevonden. De aanvrager wil de oorspronkelijke schokbetonschuur behouden en inrichten als woning. Dit past binnen de doelstelling voor behoud en herinvulling van de oorspronkelijke elementen op het erf.

Als het verzoek langs de voornoemde voorwaarden wordt gelegd kan het volgende geconcludeerd worden:

  • 1. Een gedeelte van het oorspronkelijke erf is in het verleden aangewend als landbouwgrond. Voor de rest heeft het erf nog zijn oorspronkelijke omvang, Er staan geen voormalige agrarische schuren buiten de oorspronkelijke erfgrens. Aan deze voorwaarde wordt voldaan;
  • 2. Er is deels een nette erfsingel aanwezig, voor het ontbrekende deel wordt deze hersteld. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
  • 3. De extra woning is gepland in de oorspronkelijke bebouwing (schokbetonschuur). Zo draagt de extra woning bij aan het in stand houden van de oorspronkelijke bebouwing. Aan deze voorwaarde, onder 3 a, wordt voldaan;
  • 4. In de kernen is het niet mogelijk een vergelijkbare woning (volume woning, oppervlakte hobbyruimte, erfgrootte) te realiseren. Daarmee concurreert het woonmilieu en het woningtype niet met woningen in dorpen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan;
  • 5. In het bestemmingsplan moet worden aangetoond is dat er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Binnen het bestaande bebouwingsvlak is het al mogelijk om overal een gevoelige functie (namelijk een bedrijfswoning) te realiseren. Zie hiervoor de paragraaf 2.7.3 verderop in deze toelichting. Aan deze voorwaarde kan met nadere afspraken, worden voldaan;
  • 6. Het quotum voor extra woningen is nog toereikend voor dit verzoek. Het plan is concreet genoeg om uit één woning van het quotum te reserveren. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Conclusie

Door het mogelijk maken van een extra woning in de oorspronkelijke bebouwing wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden van het nieuwe beleid 'Extra wonen op erven'.

Woonvisie Noordoostpolder 2.0

De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de leefstijlen en de woningbehoefte is veranderd. Bewoners wensen meer variatie in woonmilieus: groen, ruimte en recreatie of juist meer stedelijk wonen. Het voorliggende plan voorziet in een aanvulling op de verschillende woonmilieus en past daarmee binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.

Welstandsnota gemeente Noordoostpolder

In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing.
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Op het perceel Neushoornweg 10 bevindt zich een karakteristieke schokbetonschuur, welke een prominente rol speelt in deze planherziening. Deze is op dit moment vanaf de weg goed zichtbaar evenals de bedrijfswoning op het erf en de erfsingel welke deels om het perceel loopt. Bij de ontwikkeling van het plan zal zorggedragen worden voor het behoud en de versterking van de kwaliteit alsmede een goede zichtbaarheid van deze kakateristieke schuur.

3.5 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.

Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.

De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland' (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).

In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).

Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.

3.6 Waterparagraaf

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.

Inleiding

De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:

  • 1. Veiligheid.
  • 2. Voldoende water.
  • 3. Schoon water.

Waterrelevant beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau geldt de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstil. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Nationaal Waterplan, het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Handreiking Watertoets en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland). De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater.

Het waterschap heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Het waterschap midden in de maatschappij' vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2-1 en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebeidspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'.

Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.

Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.


Proces van de watertoets

Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland kan voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen worden gevolgd.

Beschrijving van het watersysteem

Het voorliggende plan voorziet in de wijziging van een agrarische bouwvlak aan de Neushoornweg 10 te Kraggenburg naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt alsmede de realisatie van een tweede burgerwoning in een bestaand karakteristiek voormalig bedrijfsgebouw. Bij nieuwe ontwikkelingen of (her)ontwikkelingen dienen de uitgangspunten van het waterbeleid als randvoorwaarde te dienen.

1. Veiligheid/Waterkeringen

Het plangebied ligt niet buitendijks of in de kernzone / binnenbeschermingszone / tussenbeschermingszone van de waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.

2. Voldoende Water 

Wateroverlast

Het voorliggende plan heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te moeten treffen in het kader van het principe 'waterneutraal bouwen' om piekafvoeren te kunnen opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm van stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.

Goed functionerend watersysteem

De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel hebben geen invloed op het bestaande watersysteem.

3. Schoon water

Goede structuur diversiteit

Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Zorg aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit is besteed door het instellen van een gestuwd peilvak. Door het hanteren van een hoger peil ten opzichte van het omliggende polderpeil, kan de aanwezige negatieve kwel worden onderdrukt. De waterpartijen staan met elkaar in verbinding, waardoor in het plangebied door het in- en aflaten van water een gestuurde circulatie aanwezig is ter bevordering van de waterkwaliteit.

Goed omgaan met afvalwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft een nieuwe lozing van huishoudelijk afvalwater tot gevolg. Ter plaatse is geen openbare riolering waar dit afvalwater op aangesloten kan worden. Er is daarom op het perceel Neushoornweg 10 een septic tank aanwezig waar het huishoudelijk afvalwater van de bestaande woning naar wordt afgevoerd en gezuiverd. De bestaande woning blijft in de toekomstige situatie op deze septic tank aangesloten. Voor de nieuwe woning zal een IBA III geïnstalleerd worden voor de lozing van het afvalwater. Voor de aanleg vindt afgesteming met het Waterschap Zuiderzeeland plaats.

Watertoets d.d. 25 april 2017

Voor dit voornemen is op 25 april 2017 de digitale watertoets doorlopen. Voor het plangebied is het Waterschap Zuiderzeeland het bevoegd gezag. Op basis van deze toets volgt de conclusie dat de procedure 'geen waterschapsbelang' gevolgd kan worden. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.

3.7 Milieuaspecten

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • bodem;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • luchtkwaliteit.

Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan nauwelijks voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven.

3.7.1 Bodem

Voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming waarbij tevens een nieuwe woning wordt gerealiseerd in de schokbetonschuur. Voor het gehele perceel is in juli 2017 een verkennend bodem- en asbestonderzoek opgesteld door Ecoreest. Doel van dit onderzoek is te bepalen of de milieuhygienische kwaliteit van bodem en grondwater geschikt is voor de nieuwe functie. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Ter plaatse van monsterpunt 19 (deellocatie D) is een PAK verontreiniging (concentratie interventiewaarde) van ca. 5 m³ aangetroffen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt verder dat er in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarde en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De verhogingen in het grondwater worden beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties. Ter plaatse van deellocatie E (asbestonderzoek rond loods met asbestverdacht dak en wanden en plaatselijk puin op maaiveld) is geen asbest aangetoond.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de voormalige petroleumtanklocatie (deellocatie A) wordt gelet op het niet aantreffen van verhogingen aan de verdachte parameters verworpen.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de voormalige onder- en bovengrondse dieseltanklocatie (deellocatie B) wordt gelet op het aantreffen van de lichtverhoogde waarde aan minerale olie in de bovengrond bevestigd.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltanklocatie (deellocatie C) wordt gelet op het aantreffen van de licht verhoogde waarde aan minerale olie in de bovengrond bevestigd.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, ter plaatse van het overige terrein (deellocatie D) wordt gelet op het aantreffen van de spot met PAK ter plaatse van monsterpunt 19 en de overige licht verhoogde waarden in de grond bevestigd.


De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor asbest, ter plaatse van de loods met asbest dak en wanden en puin op het maaiveld (deellocatie E) wordt gelet op het niet aantonen van asbest verworpen. Gelet op het feit dat er geen asbest is aangetoond (en derhalve een gehalte kleiner dan de helft van de interventiewaarde) is het statisch aannemelijk dat er in een nader onderzoek eveneens geen asbestverontreiniging wordt aangetoond. Het uitvoeren van een nader asbestonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.


Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde chemische parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Betreffende de aangetroffen verontreiniging ter plaatse van deellocatie D (PAK boven interventiewaarde in monsterpunt 19) wordt het volgende opgemerkt. Er is ter plaatse geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging daar het volumecriterium (> 25 m3 sterk verontreinigd materiaal) niet is overschreden. Daarnaast is het zorgplichtbeginsel (onverwijlde sanering van verontreinigingen ontstaan na 1987) niet van toepassing.


Er bestaat dan ook geen saneringsnoodzaak wat betreft de verontreiniging aan PAK. Geadviseerd wordt de locatie op een natuurlijk moment (bouw- of graafwerkzaamheden of verwijdering betonvloer ter plaatse) te saneren. In het kader van de bestemmingswijziging wordt sanering (gelet op de aanwezigheid van de gesloten betonvloer) niet noodzakelijk geacht. Er is geen sprake van contactmogelijkheden.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect bodem verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

3.7.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en/of spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Het voorliggende plan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk langs de Neushoornweg, waarvoor een snelheidsmaximum is vastgelegd van 80 km/h. Om deze reden is er op 26 april 2017 een akoestisch onderzoek verricht door De Milieuadviseur. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.

Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek Wegverkeerlawaai kan de volgende conclusie getrokken worden:

Bij de nieuwe woning in de karakteristieke schuur wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De nieuwe woning ligt hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd. Er zijn in het kader van de Wgh geen nadere acties nodig om de woning te realiseren.

3.7.3 Milieuzonering

Met de voorbereiding van het onderhavige plan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Doelstelling van het plan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals (agrarische) bedrijven) en gevoelige functies, zoals woningen, worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om een woning binnen aanvaardbare voorwaarden te realiseren.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Het schuin tegenover het perceel Neushoornweg 10 gelegen perceel Neushoornweg 7 is voorzien van een agrarische bestemming met een mogelijkheid voor het vestigen van een intensieve veehouderij, als tweede bedrijfstak. Dit betekent dat hier in principe alle agrarische activiteiten uitgeoefend kunnen worden die toegelaten worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.

Aan deze functie is op grond van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een richtafstand van 200 meter toegekend. Van deze richtafstanden kan in gemengd gebied echter gemotiveerd afgeweken worden. De omgeving van de Neushoornweg is aan te merken als gemengd gebied.

Ook moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.

Analyse

Op het perceel Neushoornweg 7 (schuin tegenover Neushoornweg 10) is een agrarisch bedrijf gevestigd. Als tweede bedrijfstak kan hier eveneens een intensieve veehouderij worden gevestigd.

Een mogelijk agrarisch gebruik van het perceel Neushoornweg 7 is echter een tamelijk theoretische benadering, omdat enerzijds de huidige eigenaar van het agrarische perceel neushoornweg 7 heeft verklaard geen intenties te hebben om een intensieve veehouderij, te exploiteren en anderzijds omdat de oppervlaktemaat van 2500 m2 voor een intensieve veetak als een niet-levensvatbare bedrijfsomvang is te betitelen. Bovendien zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige woningen op de aangrenzende percelen Neushoornweg 9a-b. Deze woningen zijn maatgevend en zorgen ervoor dat de uitoefening van een (intensieve) veehouderij nagenog uitgesloten zal worden vanwege de geurnormen en/of richtafstanden die dan gaan gelden. Een akkerbouwbedrijf blijft dan nog wel mogelijk. Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming op Neushoornweg 10 die verder van dit akkerbouwbedrijf ligt levert om die reden geen probleem op.

Andere agrarische bedrijven zijn op ruim 200 meter van het perceel Neushoornweg 10 gelegen, waarbij er andere reeds bestaande en als zodanig bestemde woningen dichter bij deze agrarische bedrijven zijn gelegen dan het onderghavige perceel. Gezien deze grote afstand is en het feit dat andere woningen een sterkere invloed hebben, is nader onderzoek naar de invloed van deze planontwikkeling op de agrarische bedrijfsvoering niet opportuun omdat voldaan kan worden aan de minimale afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij.

Conclusie

Gezien het feit dat het feitelijke huidige gebruik en het toekomstige gebruik van het perceel Neushoornweg 10 wonen is en zal zijn, is er geen belemmering voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen met de toevoeging van een tweede woning in de karakteristieke schokbetonschuur op het perceel Neushoornweg 10. Andersom zal het perceel Neushoornweg 7 niet meer als vestigingslocatie van een (intensieve) veehouderij kunnen fungeren. Aan de afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij, in relatie tot de verder weg gelegen agrarische bedrijven, kan worden voldaan.

3.7.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend plan voorziet in de bouw van 1 woning in een bestaande schuur. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

3.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Zwarte Meer'.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN;
  • Er vindt geen sloop plaats

Een onderzoek in het kader van de soortenbescherming is dan ook niet benodigd.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect ecologie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

3.9 Cultuurhistorie/archeologie

Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. Wel is op het perceel een karakteristieke schokbetonschuur aanwezig. met het nu voorliggende plan zal deze schokbetonschuur behouden blijven voor de toekomst.

Archeologie

Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00596-VS01_0005.png" Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart

Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Het perceel vindt deels ook plaats binnen een gebied met een gematigde archeologische verwachting. Het plangebied waarin de geplande werkzaamheden zijn gepland ligt echter alleen in het gebied met een lage archeologische verwachting. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

3.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen.
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van het perceel aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Het perceel Neushoornweg 10 te Kraggenburg is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.

Conclusie  

In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zwarte meer' bedraagt circa 5 kilometer. Aangezien het voorliggende plan slechts voorziet in de realisatie van 1 woning in de bestaande schokbetonschuur, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Er is, gezien de aard en omvang van het plan geen sprake van een planMER-plicht.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.

Hoofdstuk 4 Voorbereiding plan en uitvoerbaarheid

4.1 Draagvlak

Er heeft vooraf overleg plaatsgevonden met de bewoners van de in de omgeving liggende percelen. Deze bewoners hebben aangegeven geen bezwaar te hebben met de voorgenomen ontwikkeling. Dit hebben zij verklaard door middel van een verklaring 'géén bezwaar' te tekenen. Deze verklaring is opgenomen in Bijlage 8.

4.2 Voorbereiding

Vooroverleg

In het kader vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, Neushoornweg 10 te Kraggenburg' op de in de gemeente gebruikelijke wijze aan de vooroverleg instanties aangeboden. De vooroverlegreactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 7.

Ontwerp

Na afronding van de overlegprocedure is een ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 14 september 2017 tot en met 25 oktober 2017. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

4.3 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel Neushoornweg 10 betreffen een particulier initiatief. Alle kosten worden gedragen door de particulier, zodat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.

18 december 2017.