Plan: | Landelijk Gebied, Karel Doormanweg 58 te Tollebeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00586-VS01 |
Aan de Karel Doormanweg 58 in Tollebeek staat boerderij de Boterbloem. Deze boerderij is ingebruik als een kinderopvang die als nevenactiviteit bij een woning is toegestaan. De maatschappelijke functie is eerder vergund. De initiatiefnemer wil deze nevenactiviteit uitbreiden met meerdere maatschappelijke functies, zoals een buitenschoolse opvang, dagbesteding en een zorgboerderij. Deze maatschappelijke functies zijn niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Tollebeek en ten oosten van Urk. Rondom het plangebied is sprake van landelijk gebied. Het plangebied wordt via de Karel Doormanweg op de Zuidwesterringweg ontsloten richting Tollebeek en via de Domineesweg op Urk en de A6. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1. Ligging plangebied (rood omlijnd)
Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Landelijk gebied' van de gemeente Noordoostpolder, dat is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden bepaald dat het voormalige planologische regime geldt. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van de gemeente Noordoostpolder. Op basis van dit bestemmingsplan was het plangebied bestemd als 'Wonen', waardoor de gronden ter plaatse in gebruik mogen worden genomen om te wonen, - voor de instandhouding en ontwikkeling van erfbeplanting met een daarbij behorende sloot aan de zij- en achtergrenzen van het bestemmingsvlak en - voor kleinschalige agrarische activiteiten.
Verder is eerder een omgevingsvergunning verleend waardoor de bestaande kinderopvang als nevenactiviteit is toegestaan. De andere beoogde maatschappelijke functies zijn niet toegestaan op basis van dit bestemmingsplan. In figuur 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' (plangebied rood omlijnd)
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling en op de hiervoor opgestelde randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In de huidige situatie is er sprake van een woning met drie bijgebouwen op een ruim perceel. Binnen deze bijgebouwen is een kinderopvang als nevenactiviteit mogelijk. Hier is sprake van verschillende lokalen en een kantoor. Verder is een groot deel van de bebouwing in gebruik als privégebruik, namelijk voor berging en een sauna. De plattegrond van de bestaande situatie is weergegeven in figuur 3.
Figuur 3. Plattegrond bestaande situatie
Het perceel is verder ingericht als tuin en is omringd met bomen. Het noordelijke deel van het perceel is ingericht als parkeerterrein. In figuur 4 is een luchtfoto opgenomen voor een compleet beeld van de situering van de woning en de bijgebouwen.
Figuur 4. Luchtfoto plangebied
Verkeer en parkeren
Op het achtererf, op het noordoostelijke deel van het perceel, is ruimte gemaakt voor parkeerplaatsen voor bezoekers van de maatschappelijke functies.
In de toekomstige situaties worden meerdere maatschappelijke functies toegestaan, namelijk kinderopvang, buitenschoolse opvang, dagbesteding voor kinderen (0-18 jaar) met een verstandelijke beperking / gedragsproblematiek / autistisch spectrum stoornis, dagbesteding voor ouderen, dagbesteding voor volwassenen met verstandelijke beperking/gedragsproblematiek en re-integratie voor volwassenen.
De uitbreiding met deze functies kan plaatsvinden door een interne verbouwing. Er is dan ook geen toename aan uit-, aan- en/of bijgebouwen. De interne indeling na de beoogde verbouwing is weergegeven in figuur 5.
Figuur 5. Plattegronden beoogde situatie
De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het bestemmingsplan, deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de Minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Het gaat hier om een ontwikkeling in het buitengebied, hierbij is extra zorgvuldigheid gewenst. Toch is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het gaat om de verbouwing van de bestaande bebouwing. Het doorlopen van de ladder is daarom niet nodig.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het gaat hierbij om de volgende rijksbelangen:
De dichtstbijzijnde rijksbelang is het IJsselmeergebied. De afstand van het plangebied tot aan dit gebied is circa 3 km. Gezien de afstand en het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om interne verbouwingen, kan worden geconcludeerd dat de beoogd ontwikkeling geen rijksbelangen raakt zoals deze zijn genoemd in het Barro.
Omgevingsplan Flevoland 2006
In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Andere functies zijn toegestaan mits de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet worden aangetast.
Voorheen was in het projectgebied sprake van het agrarisch gebruik. Inmiddels is geen sprake meer van agrarisch bebouwing en is het projectgebied vergund als woonbestemming. Hierbij zijn nu al nevenactiviteiten toegestaan in de vorm van maatschappelijke functies. De nieuwe functies die op basis van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn gelijk te stellen met de reeds vergunde functies. De ontwikkeling vindt plaats in de bestaande bebouwing en is kleinschalig. Het omgevingsplan biedt hier ruimte voor en levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
Op 15 januari is de structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2025. De visie heeft als doel verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.
Maatschappelijke voorzieningen zoals peuterspeelwerk, sport, onderwijs, zorg, kinderopvang, cultuur en ontmoetingsfuncties dragen bij aan de leefbaarheid en hebben een plaats dichtbij de inwoners en hun leefomgeving, te weten als de buurt en de wijk. Ze dragen bij aan de leefbaarheid omdat mensen elkaar kunnen ontmoeten, talenten kunnen ontwikkelen, dingen van elkaar kunnen leren, elkaar kunnen helpen, bezig kunnen zijn, enzovoorts. Een goede spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen is hierbij belangrijk. Het voorzieningenniveau moet passen bij dat wat nodig is en -bij het schaalniveau van de leefgemeenschap. De ontmoetingsfunctie krijgt meer differentiatie en flexibiliteit, waarbij andere (maatschappelijke) voorzieningen worden ingezet afhankelijk van dat wat nodig is. Het clusteren van (maatschappelijke) voorzieningen en het combineren van de functies wonen en bedrijvigheid wordt steeds meer toegepast. Zo wordt efficiënter gebruik gemaakt van de ruimte.
De beoogde ontwikkeling past binnen de structuurvisie. Deze levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Op eigen kracht, de sociale Structuurvisie
Op basis van de schets van trends, demografische ontwikkelingen en de foto van de kwaliteit, is in de contourennotitie een aantal urgenties benoemd, waaraan gewerkt moet worden om een sociaal en vitaal Noordoostpolder te behouden in de toekomst. Er zijn zes kernopgaven geformuleerd die bijdragen aan een toekomstbestendig Noordoostpolder, namelijk:
In alle kernopgaven staat het begrip ‘verbinden’ centraal. Het verbinden van onderwijspartners aan het bedrijfsleven, het verbinden van mensen in hun eigen omgeving om mee te blijven doen (eventueel met ondersteuning van vrijwilligers en maatschappelijke partners), het verbinden van ruimtelijke en economische mogelijkheden aan de kenmerken van het platteland en het verbinden van wonen in zowel fysiek als sociaal opzicht.
De gemeente houdt toezicht op de samenhang van voorzieningen die aangeboden dienen te worden en - op de mate van gebruik van de voorzieningen. Op deze wijze wordt getoetst of de voorzieningen aansluiten bij de behoeften van de wijk of het dorp.
De beoogde ontwikkeling past binnen de structuurvisie. Deze levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van gevoelige functies, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Het plangebied ligt in het buitengebied. In de omgeving van het plangebied is sprake van agrarische bedrijven. Hierbij moet worden uitgegaan de maximale planologische mogelijkheden, in dit geval is dat een melkveebedrijf. Een melkveebedrijf valt volgens de VNG-brochure onder 'fokken en houden van rundvee' waaraan de milieucategorie 3.2 is gekoppeld en een richtafstand is opgenomen van 100 meter tot gevoelige functies. Het dichtstbijzijnde bedrijf staat op circa 80 meter vanaf de bestaande woning, deze situatie verandert niet op basis van dit bestemmingsplan. Uitsluitend in het bijgebouw achter de woning vinden verbouwingen plaats. Er wordt geen extra woning of andere milieugevoelige functies toegevoegd. Daarom kan dit voor onderhavig bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten. De afstand van het agrarische bedrijf tot de milieugevoelige functies (maatschappelijke functies in het bijgebouw), die in dit bestemmingsplan centraal staan, is ruim 100 meter. Aan de richtafstanden wordt daarmee voldaan. In de VNG-Brochure wordt al uitgegaan van het activiteitenbesluit. Doordat aan de richtafstanden wordt voldaan, wordt ook aan het activiteitenbesluit voldaan. De bedrijven worden daarom niet in uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
Naast het dichtstbij zijnde agrarische bedrijf is een intensieve veehouderij gevestigd. Het gaat hierbij om een Palingkwekerij. Deze is niet expliciet vermeld in de VNG-brochure. Doorgaans geldt voor een intensieve veehouderij een richtafstand van maximaal 200 meter. Van bedrijfsgebouw tot bedrijfsgebouw is de afstand net iets meer dan 200 meter. Verder staan hier nog woningen tussen. De beoogde ontwikkeling kan daarom niet de intensieve veehouderij in uitbreidingsmogelijkheden beperken.
Andersom is een dagverblijf in het kader van gezondheidszorg een inrichting die op basis van geluid ook gezoneerd is in de VNG-brochure. Hiervoor geldt een afstand van 10 meter tot een milieugevoelige functies. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen milieugevoelige functies die hinder kunnen ondervinden.
Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn daarom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Het projectgebied ligt aan een 60 km/uur weg. Ten noorden van het projectgebied ligt de N351, dit is een 80 km/uur weg op een afstand van circa 700 meter. Het projectgebied valt in de geluidszones van beide wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig omdat geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegevoegd. Er is al sprake van een woning met een maatschappelijke functie, waarbij de bebouwing voor de maatschappelijke functie enkel (inpandig) wordt uitgebreid. Het omgevingsaspect geluid levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling. De bebouwing moet na de interne verbouwing wel voldoen aan de vereisten voor geluidwering van de buitengevels. Dit betekent dat de bebouwing voldoende geïsoleerd moet zijn.
Het omgevingsaspect geluid levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.
Uit de watertoets blijkt dat het waterschap geen waterschapsbelang heeft. Het waterschap geeft daarom een positief advies en verzoekt om de waterbelangen die in het projectgebied aanwezig zijn op de juiste manier te bestemmen of te reguleren. Het gaat hier uitsluitend om een inpandige verbouwing, hierbij spelen geen waterbelangen. Het toetsresultaat is opgenomen in Bijlage 1.
Vanuit het omgevingsaspect water zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. De verwachting is dat het aantal bezoekers zal toenemen doordat er meerdere maatschappelijke functies worden mogelijk gemaakt. Gezien de functies en het feit dat er nu ook al maatschappelijke functies in het projectgebied aanwezig zijn, is de verwachting dat het zal gaan om een lichte stijging. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruimschoots onder de 3%-grenswaarde voor 'niet in betekenende mate'. Dit is zelfs het geval wanneer er 1.000 extra verkeersbewegingen per etmaal bij zouden komen. Het project draagt dus niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling op.
In de toekomstige situatie kan gebruik gemaakt worden van de bestaande ontsluiting. Deze ontsluiting levert namelijk een verkeersveilige situatie op. Er is voldoende vrij zicht op de Karel Doormanweg. Op het achtererf is hier al sprake van parkeergelegenheid. De gemeente Noordoostpolder heeft een Nota Parkeernormen vastgesteld. Op basis hiervan is voor de toekomstige situatie gekeken naar het benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor een kinderdagverblijf in het buitengebied geldt een norm van 1,5 parkeerplaats. Voor de gezondsheidszorg- en andere (sociale) voorzieningen in het buitengebied geldt een norm van rond de 3 parkeerplaatsen. Er is sprake van meerdere maatschappelijke voorzieningen, maar deze zullen niet steeds tegelijk een verkeersaantrekkende werking hebben. Gekozen is daarom voor iets meer parkeerplaatsen, namelijk 5, met daarbij 2 parkeerplaatsen voor het kinderdagverblijf. Deze 7 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op het achtererf ten hoeve van de maatschappelijke functies die op basis van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Op deze plek is op dit moment al sprake van meer parkeerplaatsen, hieraan kan dan ook worden voldaan. Rekening moet worden gehouden met een afbakening van het speelterrein voor de kinderen en de parkeergelegenheid en de ontsluiting. Op deze manier ontstaat een verkeersveilige situatie. In de bestaande situatie is dat al het geval.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Voor het plangebied is in het verleden een tweetal onderzoeken uitgevoerd. In de onderzoeken zijn op verschillende locaties boringen gedaan. In figuur 6 zijn alle boringen weergegeven. De omcirkelde boringen zijn van het tweede onderzoek, de rest van de boringen zijn gedaan in het kader van het eerste onderzoek.
Figuur 6. Boringen bodemonderzoeken
Op basis van het eerste onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij het huidige gebruik van het terrein de aangetoonde verhogingen geen verhoogde risico's vormen voor de volksgezondheid en/of milieu in algemene zin. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven geen beperkingen aan de gebruiks- en bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld. Verder is de grond geschikt verklaar voor grondtransactie, zowel op het eigen terrein als naar elders. Deze laatste optie is aan de orde mits een partijkeuring conform het Bouwstoffenbesluit wordt uitgevoerd. Ter plaatse van de deellocatie 'uitlaat melkmachine' is in de grond rondom de ingegraven melkbus een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. Het verhoogde oliegehalte is waarschijnlijk te relateren aan de uitlaat van de melkmachine. Geadviseerd is om deze melkbus te verwijderen en af te voeren. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2.
Op basis van het tweede onderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als "niet-verdacht" kan worden aangemerkt. Uit de analyseresultaten is gebleken dat ten opzichte van de streefwaarde verhoogde gehalte in het grondwater en achtergrondwaarde overschrijding in de grond worden aangetoond. De gemeten waarden geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek, zodat een aanpassing van de onderzoeksstrategie niet noodzakelijk is. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3.
De houdbaarheid van beide onderzoeken is vijf jaar. Het gebruik van de gronden is na de onderzoeken niet meer gewijzigd. Het uitvoeren van een nieuw bodemonderzoek is daarom niet nodig.
Vanuit het omgevingsaspect bodem zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Wanneer hier geen mogelijkheden voor zijn, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Op basis van de Indicatieve Kaar Archeologische Waarden (IKAW) is ter plaatse van het projectgebied een middelhoge trefkans op archeologische waarden. De gemeente Noordoostpolder heeft Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) vastgesteld. De maatregelen ten aanzien van het omgevingsvergunningstelsel voor de gematigde en hoge archeologische verwachtingswaarde zijn:
Op basis van de beleidsadvieskaart is voor het overige gebied sprake van een lage archeologische verwachting en behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.
Dit bestemmingsplan maakt geen graafwerkzaamheden mogelijk. Er vinden uitsluitend inpandige verbouwingen plaats. Een nader archeologisch onderzoek is hiervoor dan ook niet nodig. Het omgevingsaspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Het perceel aan de Karel Doormanweg en de directe omgeving kent een aantal karakteristieken die kenmerkend zijn voor de Noordoostpolder. Door die kenmerken, en de zichtbaarheid daarvan, draagt het perceel bij aan de herkenbaarheid van de Noordoostpolder en daarmee haar bijzondere identiteit.
De ligging van het erf geeft uitdrukking aan het modulaire systeem van verkaveling van de polder. Een regelmatig raster dat gebaseerd is op de in die tijd meest rationele agrarische verkaveling en drainagetechniek: een kavelmaat van 300 langs de weg en 800 meter in de diepte. Die verkaveling leidde tot agrarische bedrijven van 12 tot 48 hectare, dus variërend van een halve tot 2 kavels. Het erf van ca. 1 ha. is gesitueerd aan de weg kavelsloot, alleen of in clusters van 2, 3 of 4 erven.
De ligging van onderhavig erf is om nog twee redenen bijzonder te noemen. Zo maakt het erf onderdeel uit van het zogeheten ‘assenkruis’ van de polder. Het assenkruis, het complement van de dorpenringweg, verbindt deze niet alleen met het centrale Emmeloord, maar draagt ook zorg voor de verankering van de Noordoostpolder aan zijn omgeving (hier Urk). Het assenkruis is niet eenduidig van opbouw, maar bestaat meestal uit een vaart (hier de Urkervaart) en een hoofdweg (Urkerweg), die van elkaar gescheiden zijn door een beplantingsstrook. Samen met een beplante parallelweg (Hier de Karel Doormanweg) begrenst deze singel een zone die door zijn maat (800 m breed; één kaveldiepte) onderscheidt van de overige ruimtes in de polder (meestal 1600 m; twee kaveldieptes). De dorpenringweg en assenkruis vormen samen het netwerk van hoofdwegen vanaf welke de meeste mensen de polder beleven.
Verder is het opmerkelijk dat er twee erven naast elkaar gesitueerd zijn op de kavel. Dit is redelijk uniek in de polder. Gebruikelijk was één erf per kavel, gesitueerd in de hoek van de kavel aan de kavelsloot en weg. Het is niet bekend waarom hier van dit ontwerpuitgangspunt is afgeweken.
De grootte van het erf zegt verder iets over de grootte van het bedrijf. De Bedrijven met minder dan 24 hectare kregen een boerenerf van 0,7 tot 0,8 hectare. Voor bedrijven van 24 hectare en groter werden erven van 0,9 tot 1,0 hectare ingepland. Dit was bovendien gebaseerd op een functionele analyse van de inrichting van het boerenerf door landschapsarchitect Bijhouwer. Kortom de grootte van het erf zegt iets over de oorspronkelijke omvang/uitgifte van het bedrijf.
Het erf zelf heeft ook een aantal kenmerken die bijdragen aan de bijzondere inrichting van de polder. De montageschuur (in de volksmond schokbetonschuur, genoemd naar de bouwer NV Schokbeton) lijkt er een uit de derde serie van het hoofdtype PF. Het basisontwerp bestond uit één groot rechthoekig gebouw met een centrale tas, een zadeldak en rechte topgevels. De daadwerkelijke plattegrond was afhankelijk van de bedrijfsomvang, eventuele graslandverplichting en tijdstip van bedrijfsuitgifte. Door renovatie is het type niet meer volledig te herleiden, de ligging en contour zijn nog wel oorspronkelijk en geven een beeld van de oorspronkelijke inrichting van het erf.
Wat verder opvalt is de aanwezigheid van de volwassen erfsingel. Ook deze singel is een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vast maatvoering. Het type beplanting was deels afhankelijk van de ondergrond en kende van oorsprong een eigen beplantingsplan. Het doel was vooral om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel. Samen met de omlijsting van de dorpen vormen het groene eilanden in een open agrarische bedrijfsruimte.
Het geheel van de pachterswoning met montageschuur en volwassen erfsingel levert een nog redelijk gaaf erf op en geeft daarmee een bijzonder mooi en compleet beeld van hoe een erf bedoeld was.
Ook de oorspronkelijke entree van het erf met de witte dampalen (pionnen en palen) is nog goeddeels intact.
Het gaat hier om een uitsluitend inpandige verbouwing die geen negatieve invloed hebben op het perceel, de bebouwing en de directe omgeving. Het omgevingsaspect cultuurhistorie levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het IJsselmeer. Dit gebied ligt op circa 2,5 km ten noorden van het projectgebied. Langs de Urkerweg, wat circa 700 meter ten noorden van het projectgebied is gelegen, is een groenstrook gesitueerd wat onderdeel uitmaakt van het Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Gezien de aard en omvang van het maatschappelijke gebruik dat mogelijk wordt gemaakt kan geconcludeerd worden dat de afstand dusdanig groot is dat geen negatieve effecten zullen optreden.
Soortenbescherming
Het projectgebied bestaat uit een woning, bijgebouwen en een goed onderhouden tuin. De bebouwing is in een goede staat. De kans dat in het projectgebied beschermde soorten aanwezig zijn is daarom zeer klein tot nihil. De functies worden daarnaast mogelijk gemaakt door inpandige verbouwingen. Dit heeft geen invloed op de flora en fauna in de directe omgeving.
Vanuit het omgevingsaspect ecologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen relevant. In voornoemde Besluiten en de circulaire is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Op basis van de risicokaart staat op een afstand van circa 110 meter een propaantank. De risicoafstand is gesteld op 20 meter. Hier wordt ruim aan voldaan. Bij de interne verbouwing is wel rekening gehouden met de situering van de kwetsbare ruimtes. De slaapkamers zijn zo op een grotere afstand tot aan de propaantank gesitueerd en elke groepsruimte is voorzien van een vluchtroute.
Vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid zijn er vooralsnog geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een veilige leefomgeving wordt het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de brandweer. De reactie van de brandweer wordt in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In dit bestemmingsplan is één bestemming opgenomen voor het projectgebied, waarin alle aanwezige en beoogde functies zijn toegestaan. Gekozen is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande situatie, aangezien het uitsluitend om een inpandige verbouwing gaat.
In de huidige situatie was sprake van een woonbestemming met een kinderopvang als nevenfunctie. Met de uitbreiding van de maatschappelijke functies wordt de woning een ondergeschikte functie. Gekozen is daarom voor de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om maatschappelijke voorzieningen- en zorgvoorzieningen te realiseren en om te wonen. Hierbij is slechts één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak. De situering van de bebouwing is geregeld met een gevellijn. Tussen de aan de weg gekeerde grens van een bestemmingsvlak en de gevellijn van het bestaande dichtst bij de weg gelegen gebouw, mogen geen bedrijfsgebouwen worden gebouwd. De bedrijfswoning mag gebouwd worden binnen een strook van 40 m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het aangegeven bestemmingsvlak. Verder mag
de afstand van gebouwen tot de achter- en zijgrenzen van het bestemmingsvlak niet minder dan 12 m bedragen. Tot slot geldt voor alle gebouwen een maximale bouwhoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 12 meter, tenzij de bestaande hoogtes hoger zijn. Verder mag 20 % van de oppervlakte van het bestemmingsvlak worden bebouwd, met een maximum van 2000 m2. Hierbij wordt de lijn gevolgd van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (2004). Qua bebouwing verandert de situatie namelijk niet, maar uitsluitend wanneer het gaat om gebruik. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, zodat met een omgevingsvergunning begeleid wonen mogelijk wordt gemaakt. Hierbij geldt als voorwaarde dat de behoefte wordt aangetoond. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het mogelijk is de maatschappelijke bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. Daarnaast is, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, het voorontwerpbestemmingsplan voor eenieder ter inzage gelegd.
Tijdens het ter inzage leggen van het voorontwerp is overleg geweest met de Provincie Flevoland, Veiligheidsregio Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland. De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Veiligheidsregio en het waterschap hebben wel opmerkingen gemaakt.
Veiligheidsregio Flevoland heeft de volgende reactie gegeven. Het plangebied ligt buiten de veiligheidszone (Activiteitenbesluit, 20 meter) maar in het invloedsgebied van een propaantank. Een incident met een propaantank kan overdruk en hittebelasting in het plangebied veroorzaken. Het bevoorraden van de propaantank wordt door de tankwagen beschouwd als het voornaamste risico. Om het risico te verminderen zou het verladen minder vaak of buiten bedrijfsuren van de maatschappelijke functie kunnen plaatsvinden. De risicobronnen in en om het plangebied hebben in het geval van een incident effecten in het plangebied. Om dit effect te beperken kan gekeken worden naar de gebouwde omgeving of naar de zelfredzaamheid van de gebruikers ervan. Het verhogen van de bufferafstand is geen mogelijkheid gezien de bestaande situatie. Een andere mogelijkheid is het overwegen van (kostenneutrale) bouwkundige maatregelen die de kwetsbare doelgroep ontzien van de mogelijke effecten. Bijvoorbeeld door kwetsbare activiteiten zoals slapen zo ver mogelijk van de risicobron af te plaatsen. Verder moeten er voldoende mogelijkheden zijn om van de risicobron af te kunnen vluchten en evacueren. Tot slot moet het plangebied voldoende bereikbaar zijn voor hulpdiensten (minimaal voor een brandweerauto) en moeten er voorzieningen aanwezig zijn voor bluswater. Over het algemeen kent het plangebied voldoende primair, secondair en tertiaire bluswater.
In de toekomstige situatie zijn de slaapkamers op een grotere afstand van de propaantank gesitueerd, dan in de huidige situatie het geval is. Verder zijn de groepsruimtes aan de achterzijde van de bebouwing gesitueerd. Boven wordt voornamelijk ingezet voor personeel en mogelijk voor kinderen van de BSO. Het is voor mensen met een lichamelijke beperking niet mogelijk om boven te komen. Verder is elke groepsruimte voorzien van een vluchtroute. Tot slot is het plangebied in het buitengebied gelegen. de locatie is goed bereikbaar en het erf is ruim opgezet, zodat hier ook ruimte is voor hulpdiensten. De volledige reactie van de veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 4.
Het waterschap Zuiderzeeland heeft aangegeven geen op- en of aanmerkingen te hebben op het plan, omdat er geen sprake is van een waterschapsbelang. Wel wijst het waterschap op het Activiteitenbesluit. Er is een melding van het Activiteitenbesluit nodig, dit wordt meegenomen bij de daadwerkelijke uitvoering van het plan. De volledige reactie van het waterschap is opgenomen in bijlage 5.
De reacties zijn verwerkt in het ontwerpplan. Het ontwerpplan heeft vervolgens vanaf 29 september 2016 gedurende zes weken 6 weken ter inzage gelegen overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij eenieder in de gelegenheid is gebracht zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is daarom door de gemeenteraad vastgesteld.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Er is al sprake van een woning en een maatschappelijke functie en er worden op basis van dit bestemmingsplan meerdere maatschappelijke functies toegestaan. Het betreft uitsluitend inpandige verbouwingen. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Onderhavige ontwikkeling is niet als 'bouwplan' aangemerkt. De gemeente maakt verder geen kosten die niet met leges worden gedekt. Het opstellen van een exploitatieplan of -overeenkomst is daarom niet aan de orde. Wel wordt een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.