Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Bloemengroothandel Thom Slootman aan de Enserweg 15 te Ens heeft sinds 2007 de wens om de bedrijfsruimte uit te breiden. De bedrijfsruimte heeft op dit moment een oppervlakte van ca. 310 m². het bedrijf wil het pand 4 meter breder maken, een extra oppervlakte van ca. 76 m². Zie ook bijlage 1.

De uitbreiding is op dit moment niet mogelijk omdat er strijdigheden bestaan met het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004:

  • Het perceel heeft de bestemming 'wonen';
  • De bebouwing voldoet niet aan de minimale afstandseis tot de erfgrens.

De bloemengroothandel is sinds 25 jaar op deze locatie gevestigd. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 heeft het bedrijf de bestemming 'wonen' gekregen, een bestemming die niet overeenkomt met de feitelijke situatie.

Daarnaast heeft een grenscorrectie plaatsgevonden om de bouw van het naastliggende glastuinbouwbedrijf mogelijk te maken. De bedrijfshal is hierdoor op de erfgrens komen te staan, waarbij geen rekening gehouden is met afstandseisen tot de erfgrens.

Ruimtelijke aspecten

De gewenste uitbreiding heeft nauwelijks ruimtelijke uitstraling. Het gaat om een geringe uitbreiding van een bescheiden bestaand bedrijfsgebouw op een aan drie zijden door kassen omgeven erf. Het betreffende bedrijfsgebouw ligt bovendien aan de achterzijde van het erf, waardoor de gewenste uitbreiding vanaf de straatzijde nauwelijks opvalt.

De reden waarom in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied in Noordoostpolder een ruime afstandsmaat tussen de bedrijfsgebouwen en de erfgrens is opgenomen, heeft alles te maken met de gewenste aanwezigheid van de voor Noordoostpolder zo karakteristieke erfsingels. Om een volwaardige erfsingel van 6 meter breed te garanderen, is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 bijvoorbeeld geregeld, dat er een minimale afstand van 12 meter moet zijn tussen de gebouwen en erfgrens (hart sloot). In de glastuinbouwgebieden, zoals het gebied Enserweg/Drietorenweg in Ens, worden de erven niet omzoomd door een erfingel, maar wordt het staand glas direct aansluitend aan het erf, maar soms zelfs al binnen het erf opgericht. In dat licht en gelet op de bestaande situatie is het acceptabel om in het voorliggende bestemmingsplan geen afstandsmaat op te nemen en te regelen dat tot op de erfgrens mag worden gebouwd.

Via een partiële herziening van het bestemmingsplan kan worden meegewerkt aan het bouwplan om het bestaande bedrijfsgebouw iets te verbreden. De bestemming 'wonen' wordt gewijzigd in een meer passende bestemming 'bedrijven' en de minimale afstandsmaat van gebouwen tot aan de erfgrens van 12 meter komt te vervallen. In de praktijk maakt dit een situatie mogelijk, waarbij het bestaande bedrijfsgebouw over de gehele zijkant met 10 meter kan worden uitgebreid.

Economische aspecten

Het bedrijf betreft een groeiende groothandel in bloemen met een bovenregionale klantenkring. Het betrekt bloemen en gerelateerde producten van de veiling in Aalsmeer. Detailisten uit de regio kunnen op het bedrijf aan de Enserweg de producten bekijken en kopen. Daarnaast rijdt de betreffende ondernemer een vaste route door Noord Nederland waarbij hij zijn producten vanuit zijn bedrijfswagen aan de winkels verkoopt. Enige tijd geleden heeft het bedrijf geïnvesteerd in het opzetten van een webwinkel. Deze ontwikkeling pakt goed uit en heeft veel nieuwe klanten opgeleverd, maar hierdoor is wel ruimtegebrek ontstaan.

De bloemengroothandel is op dit moment gevestigd in het glastuinbouwgebied van Ens. Dit is een ideale locatie omdat er samenwerking is ontstaan met de omliggende glastuinbouwbedrijven. De groothandel voorziet de glastuinbouwbedrijven van nieuwe afzetkanalen binnen de Nederlandse detailhandel. Deze samenwerking kan nog verder worden uitgebouwd en wordt gestimuleerd omdat de bedrijven 'buren' van elkaar zijn.

1.1.1 Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in de digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectieve en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken     

Het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00578-VS01 met legenda;
  • regels.

Voor de analoge verbeelding is de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) van het gebied Ens en omgeving, stand januari 2016, gebruikt. De BGT is een digitale basiskaart, opgebouwd uit objecten als wegen, water, groen en spoor die in veel werkprocessen van de overheid nodig zijn.

Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Ook worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering van het plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens” ligt ongveer 1,5 km ten zuiden van Ens middenin in het glastuinbouwgebied. In bijlage 2 “Situering van het plangebied” is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

1.4 Planregeling     

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiksmogelijkheden. De bij de bestemming behorende regels beschrijven de gebruiksmogelijkheden.

1.5 Leeswijzer     

In het navolgende is in hoofdstuk 2 uiteengezet in hoeverre de nieuwe situatie past binnen geldende beleidskaders en wettelijke bepalingen. Daaruit blijkt dat het plan in die zin uitvoerbaar is. In hoofdstuk 3 is aandacht besteed aan de juridische planopzet en in hoofdstuk 4 zal te zijner tijd aandacht worden besteed aan de reacties op het plan, waaruit de maatschappelijke uitvoerbaarheid kan blijken.

Hoofdstuk 2 Toetsing     

2.1 Beleidskader     

2.1.1 Rijksbeleid     

Het Rijk heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.

2.1.2 Beleid Provincie Flevoland     

De provincie heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.

2.1.3 Beleid Waterschap Zuiderzeeland     

Het beleid van het waterschap is gericht op het in stand houden van de capaciteit voor het kunnen opvangen, bergen en afvoeren van hemelwater, het handhaven van het oppervlaktewater peil op de afgesproken peilhoogten en het in stand houden van en goede waterkwaliteit van het oppervlaktewater voor de functie waarvoor het water bedoeld is. Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening ervoor te worden gezorgd dat het ruimtelijk beleid in overeenstemming is met het waterbeleid. Daarvoor is de watertoets in het leven geroepen, een procesinstrument dat deze afstemming borgt. In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets succesvol doorlopen. Zie hiertoe paragraaf 2.2.6.

2.1.4 Gemeentelijk beleid     

Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 en Beheersverordening Landelijk Gebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt oorspronkelijk deel uit van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Daarin is het perceel Enserweg 15 bestemd voor 'Wonen'. Het bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om het plangebied te gebruiken als groothandel in bloemen, met de daarbij behorende bebouwing en uitbreiding daarvan. Sinds maart 2016 maakt het plangebied onderdeel uit van de Beheersverordening Landelijk Gebied. De regels zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 blijven op het perceel Enserweg 15 van kracht, met dien verstande dat niet langer gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om de bestemming 'Wonen' middels het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid om te zetten in een bestemming 'Bedrijf'. Daarom is in het voorliggende geval gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan.

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De gemeenteraad heeft op 9 december 2013 de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin heeft de raad het ruimtelijk beleid bepaald voor de gehele gemeente op hoofdlijnen.

Op basis van deze structuurvisie voert de gemeente beleid op het gebied van voormalige agrarische erven. De structuurvisie stimuleert het hergebruik van vrijgekomen agrarische erven voor functies als wonen, recreatie en bedrijvigheid in de lichtere milieucategorieën.

Conclusie: uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleidskader.

2.2 Planologische beperkingen     

2.2.1 Natuurwaarden     

Wettelijk kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plangebied, betreft een volkstuinencomplex dat momenteel (januari 2016) nog volop gebruikt wordt. Rondom het plangebied bevinden zich watergangen. Tussen het plangebied en het naastliggende erf bevindt zich een afgesloten watergang. In het plangebied zijn geen opgaande groenstructuren en bebouwing aanwezig. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het gaat om het vastleggen van de huidige situatie.

Onderzoek

Soortbescherming

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Aangezien binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zijn er geen negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarde te verwachten. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Nbw 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

De EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Flevoland uitgewerkt in de Omgevingsplan Flevoland en de bijbehorende Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 of de EHS. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Nbw 1998 betreft het Natura 2000-gebied IJsselmeer, gelegen op een afstand van ruim 1,5 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Gezien de natuurwaarde van het plangebied, de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie: Omdat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en de bestaande open ruimte niet wordt aangetast, is er geen sprake van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten. Noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek is hier dan ook niet aan de orde. Ook zijn er beredeneerd vanuit flora en fauna geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.2.2 Archeologie     

Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een ruimtelijk plan.

Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.

Onderzoek

De gemeente Noordoostpolder heeft een Archeologische Basis - en Beleidsadvieskaart voor haar grondgebied op laten stellen in 2007. Op de Basiskaart staan de archeologische waarden en verwachtingen weergegeven, terwijl op de Beleidsadvieskaart maatregelen staan aangegeven die nodig zijn om het archeologisch erfgoed te beschermen. Onderdeel van de inventarisatie waren de ligging en aard van bekende archeologische vindplaatsen, terreinen en al geïnventariseerde gebieden en de archeologische verwachting van niet onderzochte gebieden. Daarnaast zijn de kwaliteit en kwetsbaarheid van archeologische resten en de verstoring en erosie van bodemlagen onderzocht.

verplicht Archeologische beleidsadvieskaart

Hiervoor is een fragment uit de beleidsadvieskaart weergegeven van het plangebied. Uit deze kaart in combinatie met de legenda blijkt dat er ten aanzien van het plangebied een hoge verwachting bestaat met betrekking tot het aantreffen van archeologische waarden in de ondergrond. Op grond van deze classificatie is een nadere bescherming in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Hiervoor is in de regels een dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect archeologie.

2.2.3 Bodemkwaliteit     

Aanleiding en doel

De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Doorwerking naar het plan

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in veel gevallen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).

De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen al bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.

Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Om hieraan te kunnen voldoen dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (Wabo) voor het bouwen een bodemonderzoeksrapport te worden overgelegd.

Bovengenoemde doelstelling heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
  • voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
  • die de grond raken of ten aanzien waarvan het bestaande, niet wederrechtelijk gebruik niet wordt gehandhaafd.

Het bodemonderzoeksrapport dient te voldoen aan de indieningvereisten zoals geregeld in de Regeling omgevingsrecht (MOR).

Ontheffingsgronden voor de onderzoeksplicht zijn onder andere geregeld in de (model) bouwverordening. Hierbij valt te denken aan:

  • Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn;
  • Met het vaststellen van de nieuwe bodemkwaliteitskaarten kan voor de zones waar de achtergrondkwaliteit valt in de klasse "Landbouw/Natuur" of "Wonen" de onderzoekslast voor bouwaanvragen ten aanzien van de bodemkwaliteit gelijk getrokken worden aan die voor vrijkomende grond. Dit houdt in dat er alleen nog een verkennend bodemonderzoek nodig is als uit vooronderzoek blijkt dat er reden is te twijfelen aan de bodemkwaliteit op de bouwlocatie.

(Historisch) gebruik en onderzoek

Het onderzoeksterrein is sinds de inpoldering tot begin jaren '90 van de vorige eeuw gebruikt als agrarisch erf, meer specifiek een erf behorend bij een glastuinbouwbedrijf. Sinds die tijd is op het erf een bloemengroothandel gevestigd. In april 2015 is ter plaatse van een bovengrondse dieseltank een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten vormden geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.

Conclusie: Uit het onderzoek en het historisch gebruik van het erf blijkt dat het plangebied geschikt is voor het voorgenomen gebruik als bedrijf. Voor wat betreft de kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieu hygiënisch oogpunt dan ook geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie. Zie ook bijlage 3.

2.2.4 Luchtkwaliteit     

Wettelijk kader

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteitseisen betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxide (NOX), fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. Alleen voor NO2 en PM10 worden in Nederland overschrijdingen van de grenswaarden verwacht. Om deze reden zijn enkel deze stoffen onderzocht. Eveneens is PM2,5 meegewogen, waarvoor vanaf januari 2015 grenswaarden gelden.

Onderzoek

Er is geen berekening gemaakt van het aantal verkeersbewegingen. Dit bestemmingsplan legt het huidige gebruik van het voormalig agraisch erf als bedrijf (groothandel) vast.

De vaststelling van dit bestemmingsplan zal geen extra verkeersbewegingen veroorzaken. Het betreft namelijk een zeer bescheiden planologische uitbreiding van een bestaand gebouw bij een reeds jaren functionerend groothandelsbedrijf.

Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect luchtkwaliteit.

2.2.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in het PR en GR. De normen voor PR en GR hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats (nabij een bedrijf waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of langs een transportroute van gevaarlijke stoffen) verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met die gevaarlijke stoffen). Voor het PR gelden grenswaarden die niet mogen worden overschreden. In nieuwe situaties, zoals een nieuw omgevingsbesluit in het kader van de Wro, bedraagt voor kwetsbare objecten de grenswaarde van het PR10-6/jaar.
  • Het GR is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het GR. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband. Bij de bepaling van de risico's van externe veiligheid is de bebouwing dientengevolge van belang.

Om de verschillen in gebruik van bebouwing bij de beoordeling mee te kunnen wegen, worden voor externe veiligheid kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden. Kwetsbare objecten, die de zwaarste vorm van bescherming genieten, zijn bijvoorbeeld scholen, verpleeghuizen en woonwijken. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde van 10-2/N2, ofwel 10-4/jaar voor 10 slachtoffers, 10-6/jaar per 100 slachtoffers. Hiervan mag het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken; een toename van het groepsrisico moet worden verantwoord.

Onderzoek

Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen objecten bevinden die een extern risico vormen.

Conclusie: het aspect extern risico staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.2.6 Watertoets     

In paragraaf 2.1.3 is reeds aangekondigd dat het waterbelang binnen het kader van een bestemmingsplan dient te worden beoordeeld. In dat kader is een (digitale) watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is in bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Het resultaat van de watertoets is dat de normale procedure doorlopen moet worden.



In het kader van het vooroverleg is het Waterschap gevraagd nogmaals naar deze uitkomst te kijken. Gezien de aard van voorliggend plan verwacht de gemeente dat het effect op de waterhuishouding en de afvalwaterketen namelijk nagenoeg nihil zal zijn. Het Waterschap heeft de situatie nogmaals bekeken en aangegeven geen waterschapsbelang te hebben in dit plan. Zie hiervoor ook bijlage 6 en 7.



Conclusie: Het redigeren naar de procedure "geen waterschapsbelang" betekent dat het waterschap het niet noodzakelijk acht om in vooroverleg te treden omtrent voorliggend plan. Gezien de aard van voorliggend plan is het effect op de waterhuishouding en de afvalwaterketen nagenoeg nihil. Het resultaat van de watertoets is dan ook dat er "geen waterschapsbelang" in het geding is.

2.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. De activiteiten die in het plangebied beoogd zijn, overschrijden geen drempelwaarde uit bijlage D van het Besluit m.e.r. Het huidige gebruik van het perceel Enserweg 15 te Ens wordt met dit bestemmingsplan niet gewijzigd.

Conclusie: Op basis van de resultaten van de voor dit project uitgevoerde onderzoeken worden onaanvaardbare milieueffecten niet verwacht.

Hoofdstuk 3 Juridische vormgeving     

3.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels en gaat vergezeld van deze toelichting. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en eventuele opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Afstemming op de Wabo

In oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet betreft de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning. Ingevolge deze wet is ook een algemene maatregel van bestuur (amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aangewezen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht-Bor) is te beschouwen als opvolger van het Besluit bouwvergunning vrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen en te verwachten regels met betrekking tot vergunningsvrij bouwen en gebruik.

Afwijken van opgenomen normen

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

Opzet van het plan

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bouwmogelijkheden vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komen o.a. het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

3.2 Toelichting op de bestemmingen     

Het plan kent twee bestemming: de bestemming Bedrijf en de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog.

Binnen de bestemming Bedrijf is het toegestaan een bedrijf te vestigen in de categorieën 1 en 2 van de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten. In de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog zijn regels opgenomen met betrekking tot bescherming van (mogelijk) aanwezige archeologische waardevolle elementen in het plangebied.

3.3 Toelichting op de overige regels     

Anti - dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een afwijking is geen automatisme. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een afwijking zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsregels

Bebouwing en gebruik van gronden die niet voldoen aan de bepalingen van dit bestemmingsplan zijn onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 4 Voorbereiding en uitvoerbaarheid     

4.1 Voorbereiding     

Maatschappelijke betrokkenheid en vooroverleg

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Gelet op de zeer geringe extra bouwmogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan biedt en het feit dat hierdoor geen belangen van omwonenden worden geschaadt, is besloten de fase van inspraak over te slaan en het vooroverleg te beperken tot een kort overleg met het waterschap Zuiderzeeland en de Provincie Flevoland.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens’ wordt ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken.

4.2 Uitvoerbaarheid     

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting zicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemeen maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om het bestaande gebruik van het perceel Enserweg 15 vast te leggen en de mogelijkheid tot een geringe bouwuitbreiding te faciliteren. De kosten voor het opstellen en het begeleiden van het bestemmingsplan worden door de gemeente en de aanvrager gedragen.

Conclusie: Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00578-VS01 van de gemeente Noordoostpolder.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 Verbeelding     

de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Ander-bouwwerk     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 Ander-werk     

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.8 Archeologische waarde     

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;

1.10 Bebouwingspercentage     

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.11 Bedrijf     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van bebouwing, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde bouwwerken zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 Diepwortelende beplanting     

beplanting met een wortelstelsel dat meer dan 0,5 m onder het maaiveld reikt of dat naar verwachting in de toekomst zal doen;

1.23 Erf     

een aaneengesloten stuk grond, ter plaatse van de op de verbeelding aangeduide gevellijn, in de vorm van een rechthoek, aan de zij- en achterkant omsloten door een erfsingel, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 Erfsingel     

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf ter begrenzing van het erf, van tenminste 6 m breed, of tenminste 3 m breed aan de zijde van een direct naastliggend erf;

1.25 Erfsloot     

sloot welke vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;

1.26 Extensieve (dag)recreatie     

vormen van recreatief gebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen, waarbij gemotoriseerde sporten niet zijn inbegrepen;

1.27 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 Gevellijn     

  • de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een erf, of
  • ingeval van een bestemmingsvlak, niet zijnde een agrarisch erf, de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw,

1.29 Kampeermiddel     

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.30 Kavelgrens     

grens van een kavel zoals die bekend is vanuit de oorspronkelijke cultuurhistorische verkavelingspatroon van de Noordoostpolder;

1.31 Kavelsloot     

de (denkbeeldig) aanwezige sloot gelegen langs, en ter vorming van, de kavelgrens;

1.32 Maaiveld     

  1. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land,
  2. de bovenkant van het terrein dat bebouwing omgeeft;

1.33 Nadere eis     

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.34 Natuur(wetenschappelijke) waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.35 Nevenactiviteit     

ondergeschikt bestanddeel van de totale omvang van een bedrijf;

1.36 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden     

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.37 Nutsvoorziening     

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.38 Omgevingsvergunning     

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.39 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 Recreatiewoning     

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.41 Seksinrichting     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 Stacaravan     

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.43 Standplaats     

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.44 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.45 Windturbine     

bebouwing bestaande uit een mast met bijbehorende fundering en de rotor, dat dient voor het omzetten van langsstromende lucht in elektriciteit;

1.46 Woning     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.47 Woonschip     

een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning,

1.48 Woonwagen     

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst,

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bebouwing     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van bebouwing met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 Goothoogte van bebouwing     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 Inhoud van bebouwing     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 Oppervlakte van bebouwing     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de bebouwing;

2.6 Peil     

  1. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang,
  2. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter bouwhoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw,
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', zijn aangeduid als categorie 1 of 2,
  2. kleinschalige agrarische activiteiten zoals het kweken van fruit, groente, (sier)heesters en het houden van dieren als ondergeschikte nevenactiviteit,
  3. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen,
  4. detailhandel, als nevenactiviteit, in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten en in AGF-producten, met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 200 m².

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Toegestane bebouwing     

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de onder lid 3.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing is per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.

3.2.2 Bouwen     

Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  1. de afstand van gebouwen tot de zijgrenzen van het bestemmingsvlak bedraagt niet minder dan 10 m; aan de achterzijde van het bestemmingsvlak mogen gebouwen op de erfgrens worden gebouwd,
  2. bedrijfswoningen mogen worden gebouwd binnen een strook van 40 m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het aangegeven bestemmingsvlak,
  3. tussen de aan de weg gekeerde grens van een bestemmingsvlak en de gevellijn van het reeds bestaande dichtst bij de weg gelegen gebouw, mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd,
  4. het bebouwingspercentage mag per bestemmingsvlak ten hoogste bedragen:
    1. maximaal 30% tot een maximum van 3.000 m² dan wel indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt geldt dit als maximum oppervlakte.
  5. in geval een bouwvlak is aangegeven mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de hieronder aangegeven goothoogte, bouwhoogte en het bebouwingspercentage,
  6. voor zover niet anders in dit lid is bepaald mogen de goothoogte en bouwhoogte, inhoud, dakhelling en oppervlakte van bebouwing niet meer of minder bedragen dan hierna is aangegeven:
bebouwing: min. goothoogte max. goothoogte max. bouwhoogte max. inhoud, oppervlakte minimale / maximale dakhelling
bedrijfswoning, niet inpandig: 3,5 m 6 m 10 m 1.500 m³ 30°/ 60°
bedrijfswoning, inpandig: bestaand bestaand bestaand 1.500 m³
bijbehorende bouwwerken: 3,5 m 6 m 150 m2
bedrijfsgebouw: 11 m 13 m
licht- en antennemast ten behoeve van koppelstation: 85 m
andere bouwwerken ten behoeve van koppelstation: 50 m
andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: 10 m
luifel bij verkooppunt motorbrandstoffen: 7 m
licht- en vlaggenmast: 12 m
erf- en terreinafscheiding vóór de gevellijn en het verlengde daarvan: 1 m
overige erf- en terreinafscheiding: 2 m
reclame-uiting: 3 m
windturbine: bestaand
kunstobject: 5 m
overig ander-bouwwerk: 4 m

3.3 Afwijken van de bouwregels     

De in lid 7.1 en 7.2 opgenomen regels zijn van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Bedrijven die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, krachtens artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, d.d. 1 maart 1993, zijn niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Ander soort bedrijf     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.1 onder a,
  2. de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten,

ten behoeve van andere bedrijven die, mits deze, gezien de milieugevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats zijn toegestaan krachtens lid 3.1.

Voorts geldt dat het bepaalde in lid 3.2.2 onverminderd van toepassing is.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

De in lid 8.1 en 8.3 opgenomen regels zijn van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Toegestane bebouwing ten behoeve van dubbelbestemming     

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mag uitsluitend bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en het onderzoek naar aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

4.2.2 Toegestane bebouwing ten behoeve van andere bestemming     

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mag tevens ten behoeve van de betreffende andere bestemming bebouwing worden gebouwd:

  1. met een oppervlakte tot maximaal 100 m2
  2. waarvoor geen of een omgevingsvergunning is vereist,
  3. wanneer het een wijziging of vervanging van bestaande bebouwing betreft, de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt,
  4. wanneer wordt aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Algemeen     

De in lid 7.1 opgenomen regels zijn van toepassing.

4.3.2 Andere bestemming     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming, mits wordt aangetoond dat:

  1. de betreffende archeologische waarde niet wordt verstoord, danwel
  2. hiertegen uit het oogpunt van de bescherming van de betreffende archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil,
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil,
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,5 m onder peil,
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting,
  5. het ophogen en egaliseren van gronden.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. die nodig zijn in het kader van het normale beheer en onderhoud,
  2. die nodig zijn in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige,
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning,
  5. over een oppervlakte van ten hoogste 500 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels     

6.1 Gebruik     

Het parkeren voor de bestemming dient ten allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bestemmingsvlak.

6.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden gronden of bebouwing te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken:

  1. als seksinrichting;
  2. als standplaats;
  3. als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden;
  4. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens;
  5. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  6. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  7. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
  8. voor het ophogen van gronden buiten het erf voor permanente bollenteelt.

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

6.3 Toegestaan gebruik     

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Algemene bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing voor nutsvoorzieningen, mits de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. een afwijking van de grens of richting van paden en waterlopen en ligging van bouwgrenzen en grenzen van bouwvlakken en aanduidingen, mits wordt aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is voor de aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein; voorts geldt dat de afwijking niet meer mag bedragen dan 5 m ten opzichte van hetgeen is aangegeven;
  3. een afwijking van de bepalingen ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

7.2 Afwijken van de afstand gebouwen tot hart erfsloot     

Voor zover van toepassing verklaard in het betreffende artikel, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het bouwen van een gebouw tot een afstand van 8 m tot het hart van de erfsloot, mits wordt aangetoond:

  1. dat het vervangende nieuwbouw van een bestaand gebouw danwel verlenging, in de lengterichting van het erf, van een naastgelegen bestaand gebouw betreft,
  2. dat het niet een verbreding, in de breedterichting van het erf, van een bestaand gebouw betreft,
  3. dat de erfsingel in stand wordt gehouden,
  4. dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is,
  5. dat het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen redelijkheidshalve inpasbaar is,
  6. dat er geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke waarden wordt gedaan.

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

gronden met de bestemming a b c d e f g h
Bedrijf + + + + - * + +
* = omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist

+ = activiteit is zonder meer toegestaan

- = activiteit is zonder meer uitgesloten
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan ten behoeve van in- en uitritten,
  2. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, en het ophogen en egaliseren van gronden,
  3. aanleggen van watergangen, sloten en andere waterpartijen,
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, tenzij daarvoor een bouwvergunning is vereist,
  5. diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen,
  6. vellen en rooien van houtopstanden,
  7. dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen,
  8. bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande houtige gewassen en boswallen, waaronder begrepen het kweken en telen van (laan)bomen, met uitzondering van erfsingel, wegbeplanting en laagblijvende houtige gewassen.

Voorts geldt dat werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden niet onevenredig wordt aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de waarden of functies niet onevenredig wordt verkleind.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en dubbelbestemmingen     

Voor zover van toepassing verklaard in het betreffende artikel is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), de volgende de werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting,
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging,
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk,
  4. diepploegen,
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen,
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen,
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen,
  8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair,
  9. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, vragen zij schriftelijk advies bij de betreffende beheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veiligheid en het voorkomen van schade.

8.3 Uitzonderingen plicht tot omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden     

Het in lid 8.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en het onderhoud;
  2. op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  3. het aanleggen van verhardingen voor in- en uitritten;
  4. waarvoor een monumentenvergunning is vereist inzake de Monumentenwet 1988;
  5. mechanisch worden uitgevoerd en daarme vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.4 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Het vorengaande is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Bij een omgevingsvergunning afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

9.3 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

Het vorengaande is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.4 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.3, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.5 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.3, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Enserweg 15 te Ens.

Bijlagen     

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

AFSTANDEN IN METERS INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 30 10 30 10 2 1
016 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 10 30 10 2 1
0162 KI-stations 30 10 30 0 2 1
0163 bloembollendroog- en prepareerbedrijven 30 10 30 10 2 1
10, 11 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1052 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 10 0 30 0 2 1
1071 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 10 30 10 2 1
10821 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
10821 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 0 2 1
14 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 2 2
16 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 2 1
58 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 1 1
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 2 1 B
1814 Grafische afwerking 0 0 10 0 1 1
1814 Binderijen 30 0 30 0 2 2
1813 Grafische reproduktie en zetten 30 0 10 10 2 2 B
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 2 2 B
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 1 1
20 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2120 Farmaceutische produktenfabrieken:
2120 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 2 2
23 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
232, 234 Aardewerkfabrieken:
232, 234 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 2 1 L
26, 28, 33 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 10 30 10 2 1
26, 27, 33 VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 2 1
26, 32, 33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 0 30 0 2 1
31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² 0 10 10 0 1 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 2 1 B
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 2 2
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 2 1
35 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 - < 10 MVA 0 0 30 10 2 1 B
35 Gasdistributiebedrijven:
35 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. cat. A 0 0 10 10 1 1
35 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 10 2 1
35 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 - blokverwarming 10 0 30 10 2 1
36 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER
36 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:
36 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 - < 1 MW 0 0 30 10 2 1
41,

42, 43
BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 0 10 30 10 2 1 B
45, 47 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 2 2 B
45204 Autobeklederijen 0 0 10 10 1 1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 2 3
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 0 0 30 10 2 1
46 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 1 1
4622 Grth in bloemen en planten 10 10 30 0 2 2
4634 Grth in dranken 0 0 30 0 2 2
4635 Grth in tabaksprodukten 10 0 30 0 2 2
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 2 2
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 2 2
4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 2 2
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 2 2
4673 Grth in hout en bouwmaterialen:
4673 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 0 10 30 10 2 1
46735 zand en grind:
46735 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 10 30 0 2 1
4674 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 0 0 30 0 2 1
46752 Grth in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 2 1
4676 Grth in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 2 2
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 0 0 30 0 2 2
47 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 1 1
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
562 Cateringbedrijven 10 0 30 10 2 1
49 VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven 0 0 30 0 2 2
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 10 2 1 B
52 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52109 Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 10 2 2
5221 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 0 2 3 L
53 POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 0 2 2
61 Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 0 1 1
61 zendinstallaties:
61 - FM en TV 0 0 0 10 1 1
61 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) 0 0 0 10 1 1
77 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 2 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 2 2
62 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 1 1
58, 63 Datacentra 0 0 30 0 2 1
72 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 2 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 1 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 10 2 2 B
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 1 2
86 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8891 Kinderopvang 0 0 30 0 2 2
37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
3700 rioolgemalen 30 0 10 0 2 1
382 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 2 1 B L
59 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 10 2 2
91041 Kinderboerderijen 30 10 30 0 2 1
931 Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 0 2 2
96 OVERIGE DIENSTVERLENING
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 2 2 B L
96013 Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 2 1
96013 Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 1 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 1 1
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 0 2 1
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 0 1 1
Tabel 2: Opslagen en installaties
0 OPSLAGEN
1 butaan, propaan, LPG (in tanks):
1 - bovengronds, < 2 m³ - - - 30 2 -
3 brandbare vloeistoffen (in tanks):
3 - ondergronds, K1/K2/K3-klasse 10 - - 10 1 - B
3 - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ 10 - - 10 2 - B
4 Overige gevaarlijke stoffen in tanks:
4 - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO 10 - - 10 1 -
5 Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen:
5 - kleine hoeveelheden < 10 ton - - - 10 1 -
5 - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog

beschermingsniveau
- - - 30 2 -
6 ontplofbare stoffen en munitie:
6 - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 10 1 -
6 - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - - - 30 2 -
11 INSTALLATIES
14 laboratoria:
14 - chemisch / biochemisch 30 0 30 10 D 2 1
14 - medisch en hoger onderwijs 10 0 30 10 2 1
15 luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel 10 0 10 0 1 1
16 keukeninrichtingen 30 0 10 0 2 1
18 koelinstallaties ammoniak < 400 kg 0 0 30 10 2 1
22 noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking 10 0 30 10 D 2 1
25 vorkheftrucks, elektrisch 0 10 30 0 2 1
26 transformatoren < 1 MVA 0 0 10 10 1 1
29 hydrofoorinstallaties 0 0 30 0 2 1
31 stookinstallaties>900kW thermisch vermogen:
32 - gas, < 2,5 MW 10 0 30 10 2 1
32 - olie, < 2,5 MW 30 0 30 10 2 1
33 luchtcompressoren 10 10 30 10 D 2 1
34 liftinstallaties 0 0 10 10 1 1
35 motorbrandstofpompen zonder LPG 30 0 30 10 2 2 B

Bijlage 2 Nadere toelichting staat van bedrijfsactiviteiten     

Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:

  1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan 'normaal' zijn voor die bedrijven of
  2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.

2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:

10 m
30 m
50 m
100 m
200 m
300 m
500 m
700 m
1.000 m
1.500 m

Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.

Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.

Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.

Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van 'risico' aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.

Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.

Onder de kop 'categorie' is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:

milieucategorie grootste afstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:

1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;

2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.

Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant

< : kleiner dan

> : groter dan

= : gelijk aan

cat. : categorie

e.d. : en dergelijke

i.e. : inwonereenheden

kl. : klasse

n.e.g. : niet elders genoemd

o.c. : opslagcapaciteit

p.c. : productiecapaciteit

p.o. : productieoppervlak

b.o. : bedrijfsoppervlak

v.c. : verwerkingscapaciteit

u : uur

d : dag

w : week

j : jaar

B : bodemverontreiniging

L : luchtverontreiniging

R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)

V : vuurwerkbesluit van toepassing