Plan: | Wellerwaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00479-VS01 |
Ten aanzien van het aspect archeologie is bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/66, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, in het herinrichtingsgebied Wellerwaard nabij Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, projectnr. 155758, revisie 01, augustus 2009, Oranjewoud).
Conclusies
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kunnen de volgende antwoorden op de onderzoeksvragen worden geformuleerd:
1. Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?
Globaal gezien bestaat de bodemopbouw binnen het plangebied uit een kleipakket, waaronder zich het Pleistocene dekzand bevindt. Zowel het Holocene kleidek als de Pleistocene dekzandondergrond is bijna overal verstoord.
2. Waar is de bodem verstoord en tot hoe diep?
Het bodemprofiel binnen het plangebied is binnen het gehele plangebied verstoord tot op een diepte variërend van 50 tot 110 cm - mv (circa 4,3 à 4,90 - NAP). Over het algemeen kan worden gesteld dat de verstoring tot in het onderliggende dekzand reikt. Deze verstoring is voornamelijk het gevolg van menselijk ingrijpen zoals diepploegen en/of omwoelen. Tevens is (mogelijk) sprake van afgravingen. Daarnaast is sprake van verstoring als gevolg van erosie van het dekzand waarbij de oorspronkelijk aanwezige veenlaag alsmede de E- en B-horizont zijn verdwenen. Ook is niet uit te sluiten dat dergelijke horizonten nooit aanwezig zijn geweest, alhoewel plaatselijk wel resten van een E-horizont zijn aangetroffen. Vermoedelijk gaat het echter om spoelzand; een indicatie voor erosie door golfslag.
3. Op welke diepte bevindt zich de Pleistocene dekzandondergrond? En is deze nog intact?
De Pleistocene dekzandondergrond bevindt zich op een diepte variërend van 45 tot 110 cm - mv (4,25 à 4,90 - NAP). Gesteld kan worden dat de top hiervan niet intact is: nergens zijn (intacte) A-, E- of B-horizonten aangetroffen, wat het resultaat is van diepploegen en/of woelen alsmede natuurlijke erosie. De kans op de aanwezigheid van intacte archeologische resten is derhalve laag. Vaak sprake is van een scherpe overgang tussen de Holocene en Pleistocene afzettingen, wat tevens op erosie kan duiden. Door erosie van de zee is het oorspronkelijk aanwezige veen weggespoeld, waarbij ook een deel van het onderliggende dekzand is verspoeld. Ook de aanwezigheid van spoelzand wijst op erosie.
Daarnaast zijn in veel boringen in het Holocene kleipakket zand-, veen- en kleibrokken aangetroffen en is het onderliggende dekzand gevlekt en zijn hierin resten van de oorspronkelijk aanwezige bodemhorizonten nog waarneembaar. Vaak is echter sprake van een brokkelige waterharde laag, of zijn in de top van het dekzand klei- en veenbrokken aanwezig. Dergelijke verstoringen zijn het resultaat van diepploegen en mengwoelen, waarbij de bodem letterlijk gekeerd wordt. Dit komt goed overeen met de verwachting dat het plangebied (deels) is afgegraven en gediepploegd. Soms was ook aan het oppervlak dekzand aanwezig.
Geconcludeerd kan worden dat het bodemprofiel binnen het plangebied en de aangetroffen dekzandopduikingen zwaar zijn verstoord. Ook de flanken ervan zijn door diepploegen en/of omwoelen aangetast. De top van het dekzand is over het algemeen zeer heterogeen van kleur en textuur kleur en in de Holocene afzettingen zijn resten van opgeploegde bodemhorizonten aangetroffen. De erosie van het dekzand kan voor het grootste gedeelte worden toegeschreven aan diepploegen en mengwoelen, maar ook voor een deel aan natuurlijke erosie. Gesteld kan dan ook worden dat in deze verstoorde Pleistocene en Holocene afzettingen geen (intacte) archeologische resten meer verwacht worden.
4. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid
van een vindplaats?
Er zijn binnen het plangebied aan het oppervlak meerdere archeologische indicatoren aangetroffen; vooral aardewerk. In combinatie met de eerder genoemde waarnemingen en vondstmeldingen uit ARCHIS, kan in die zin gesproken worden van een vindplaats. Echter, er lijkt een kleine correlatie te zijn met een zone van opgebrachte grond. Daarnaast is het bodemprofiel ter plaatse verstoord en zijn nergens archeologische waarden in de ondergrond aanwezig. Vermoedelijk is het materiaal van elders afkomstig (opgebracht) of is het materiaal afkomstig van schepen die in de omgeving zijn gezonken. Indien hier wel een nederzettingsterrein uit de Late Middeleeuwen aanwezig is geweest, is deze verdwenen. Er zijn hier echter geen aanwijzingen voor.
5. Indien archeologische indicatoren zijn aangetroffen; wat is de aard, locatie, omvang, conserveringstoestand en datering ervan?
Het aardewerk dateert voor het grootste gedeelte uit de Late Middeleeuwen B (vanaf 1300). Daarnaast zijn enkele scherven aangetroffen die dateren uit de Vroege Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Eén fragment aardewerk kan worden gedateerd in de periode Bronstijd - Ijzertijd. Het grootste gedeelte van de vondsten werd aangetroffen binnen Kavel M23, waar tevens veel waarnemingen uit ARCHIS zijn gedaan (uit dezelfde periodes). Het materiaal is echter (veelal) sterk verweerd/afgesleten en sterk
gefragmenteerd (kleine fragmenten).
6. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?
Op basis van het bureauonderzoek luidde de verwachting dat zich binnen het plangebied mogelijk (intacte) archeologische waarden zouden kunnen bevinden uit de periode Laat Paleolithicum - Midden Neolithicum (in het Pleistocene dekzand), de (Late) Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (in de bovengrond). Vondsten uit de (Late) Middeleeuwen zouden vooral losse vondsten betreffen en niet wijzen op de aanwezigheid van een nederzettingsterrein. Daarnaast komt uit het bureauonderzoek naar voren dat de bodem tot in de natuurlijke dekzandondergrond zou kunnen zijn verstoord door het type landgebruik o.a. diepploegen en een archeologisch onderzoek in het gebied grenzend aan het plangebied. Maar het onderzoek geeft ook aan dat plaatselijk nog een (deels) intact bodemprofiel aanwezig zou kunnen zijn.
Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de bodem binnen het plangebied grotendeels is verstoord tot in de Pleistocene ondergrond. Het gebied blijkt inderdaad te zijn gediepploegd, waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden uit de ondergrond (daterend uit de periode Laat Paleolithicum - Midden Neolithicum) zullen zijn verstoord dan wel verdwenen. Er werden ook geen archeologische waarden uit deze periode in de ondergrond of aan het oppervlak aangetroffen. Wel zijn er aan het oppervlak, en met name in perceel M23, een aantal vondsten aangetroffen die vooral dateren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, met een enkele uitschieter naar de Bronstijd-Ijzertijd en de Vroege Middeleeuwen. De verspreiding van het materiaal komt overeen met reeds bekende vondstmeldingen en waarnemingen die in ARCHIS zijn opgenomen. Er werden geen vondsten in de ondergrond aangetroffen. Op basis van de bodemverstoring, het feit dat ter plaatse plaatselijk sprake is van opgebrachte grond, het feit dat in de ondergrond geen vondsten zijn aangetroffen en de verspreiding van de vondsten, kan worden aangenomen dat het aangetroffen materiaal niet de reflectie is van een nederzettingsterrein. In ieder geval niet van een nederzettingsterrein binnen het plangebied. Vermoedelijk is het materiaal afkomstig van elders en lijkt deels te zijn aangevoerd. Een andere mogelijkheid is dat het materiaal afkomstig is van enkele schepen die in de omgeving zijn gezonken; het is bekend dat bij scheepsrampen het materiaal aan boord over een grote afstand verspreid kan worden. Misschien is dat ook hier het geval.
In ieder geval zijn er geen redenen om aan te nemen dat zich binnen het plangebied een
intacte archeologische vindplaats, zoals een nederzettingsterrein uit de Late Middeleeuwen, bevindt. Dientengevolge wordt de kans hierop dan ook laag ingeschat en kan de verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden toe worden bijgesteld.
7. Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?
Zie Waardering en selectieadvies.
Waardering en selectieadvies
Op basis van het inventariserend (verkennend) veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische waarden binnen het plangebied laag is. De aanwezigheid van vrij veel archeologisch vondstmateriaal binnen perceel M23 kan prima worden verklaard (zie hierboven). Het selectieadvies luidt daarom als volgt:
De implementatie van de bovenstaande aanbeveling (het selectiebesluit) is afhankelijk
van het oordeel van het bevoegd gezag, in deze de gemeente Noordoostpolder. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682). Een
vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.