Plan: | Buitengebied, Schaapskooiweg 2 Overdinkel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.bp008bzp22ph04-0401 |
Voor de locatie Schaapskooiweg 2 in Overdinkel is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen de recreatieve (verblijfs)mogelijkheden op het perceel uitbreiden door het agrarisch bedrijf om te schakelen naar een recreatieve functie. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
In het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden de gronden die door het waterschap ten behoeve van het project Ruhenbergerbeek als natuur zijn ingericht eveneens opgenomen in dit bestemmingsplan. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het (botanisch) grasland, de nieuwe bomengroepen en struiken en het struinpad. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt de bestemming Agrarisch - 2 met onder andere de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap'. Daarmee prevaleert planologisch gezien het agrarische gebruik. Om (juridisch-planologisch) te borgen dat de gronden bestemd zijn voor natuurdoeleinden wordt de bestemming voor die gronden door middel van dit bestemmingsplan gewijzigd naar de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Schaapskooiweg 2 te Overdinkel. Het plangebied is gelegen op een afstand van 200 meter ten noordoosten van de kern Overdinkel. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Losser aan de Ruhenbergerbeek. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Overdinkel weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
Het plangebied betreft het agrarisch bouwperceel aan de Schaapskooiweg 2 te Overdinkel en enkele gronden die in het kader van de herinrichting van de Ruhenbergerbeek door het waterschap zijn heringericht (natuur). Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Losser, sectie Q, nummer 1974, 1975 en deels 1967, 1977 en 815. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Buitengebied, verzamelplan 2022', vastgesteld op 16 mei 2023 en voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', de functieaanduiding 'kampeerterrein', de functieaanduiding 'museum' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Buitengebied 2017, verzamelplan 2017' weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Partiële herziening Buitengebied 2017, verzamelplan 2017' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, een museum/expositieruimte ter plaatse van de aanduiding 'museum' en een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
Op grond van de begripsbepaling van het bestemmingsplan wordt een kleinschalig kampeerterrein aangemerkt als: een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht voor toeristisch kamperen, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische cultuurgrond, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer, extensieve dagrecreatie en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden van de Natuurnetwerk Nederland (NNN), wat in ieder geval de verplichting inhoudt van behoud van areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden. Daar waar de bestemming 'Waarde - natuur en landschap' samenvalt met de bestemming 'Agrarisch -1' of 'Agrarisch - 2' prevaleert het agrarische gebruik.
De initiatiefnemers zijn voornemens de recreatieve (verblijfs)mogelijkheden op het perceel uitbreiden door het agrarisch bedrijf om te schakelen naar een recreatieve functie. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Schaapskooiweg 2 Overdinkel' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Op het perceel Schaapskooiweg 2 in Overdinkel werd al sinds 1924 een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. In 1924 werd de boerderij met de daarbij horende 5 hectare grond door de opa van de initiatiefnemer gekocht. De heidegrond rondom de boerderij werd ontgonnen en zodoende vruchtbaar gemaakt. De vader van de initiatiefnemer was de volgende generatie die de boerderij heeft voortgezet (en uitgebreid met vee en grond) waarna vervolgens de initiatiefnemer op zijn beurt het agrarisch bedrijf heeft overgenomen. De boerderij aan de Schaapskooiweg 2 werd daarom door drie generaties als agrarisch bedrijf geëxploiteerd.
Vanaf 2015 is het idee ontstaan om naast het agrarisch bedrijf ook camperplaatsen bij de boerderij te beginnen. Door de aanleg van 25 camperplaatsen is Camperplaats Skop'nboer ontstaan in het mooie glooiende landschap van Twente aan de Ruhenbergerbeek. Door de landelijke ligging biedt de camperplaats rust, ruimte en gemoedelijkheid, iets waar de recreant voor Camperplaats Skop'nboer expliciet voor komt. In figuur 2.1 is een vogelvlucht van het perceel Schaapskooiweg 2 te Overdinkel weergegeven.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (bron: Cyclomedia)
Op het agrarisch perceel zijn naast de camperplaatsen een voormalige kapschuur, een voormalige veestal, een boerderij en een woonhuis aanwezig. Daarnaast zijn er nog drie kuilvoerplaten aanwezig. De initiatiefnemer beschikt reeds over een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van de kapschuur naar zes plattelandskamers.
De initiatiefnemer heeft als gevolg van de camperplaats door de jaren heen aanzienlijk veel geïnvesteerd in het landschap. In en rondom het plangebied zijn reeds meerdere landschappelijke ingrepen doorgevoerd en landschapselementen aangeplant.
Daarnaast is de initiatiefnemer met waterschap Vechtstromen overeengekomen dat een deel van de gronden van initiatiefnemer aan de noordzijde van het plangebied (in figuur 2.1 aan de onderzijde van het figuur) gebruikt mogen worden ten behoeve van de aanpassing en herinrichting van de Ruhenbergerbeek. Het Nederlandse deel van de beek wordt aangepast met als doel het natuurlijke karakter van de beek te bevorderen. Op de gronden van de initiatiefnemer wordt botanisch grasland en een soort moerasgrond gerealiseerd en worden bomengroepen aangeplant om het landschap te herstellen en te versterken. Tevens wordt er in dit gebied een onverhard struinpad gerealiseerd om het nieuwe landschap te kunnen beleven. In figuur 2.2 is dit weergegeven. Het inrichtingsplan Ruhenbergerbeek is in bijlage 1 van het in Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen KGO-plan Schaapskooiweg 2 opgenomen.
Figuur 2.2: Inrichtingsplan Ruhenbergerbeek (bron: waterschap Vechtstromen)
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden op het perceel uitgebreid en worden de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd. Met de uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden wil de initiatiefnemer het volgende realiseren:
Figuur 2.3: Inrichtingsplan Schaapskooiweg 2 Overdinkel (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
De totale ontwikkeling wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1). In figuur 2.3 is de landschappelijke inpassing van het erf weergegeven, waarbij aangesloten wordt bij de kenmerken van het oude hoevenlandschap/kampenlandschap. Het kampenlandschap wordt gekenmerkt als een kleinschalig landschap met bebouwing gesitueerd in verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. De diversiteit in en rondom het plangebied is zichtbaar. Zo liggen de gronden rondom de Ruhenbergerbeek lager dan de gronden ter plaatse van de eskop. Logischerwijs zijn de gronden nabij de beek natter, groeit er voornamelijk wilg en els en zijn de gronden van het kamp droger en groeit er o.a. eik met divers bosplantsoen. De esranden met taludbegroeiing zijn nog herkenbaar op de historische topografische kaart van rond 1900 en vormen ook nu nog de begrenzing van een stuk eigendom. De kenmerkende structuren van het kampenlandschap worden op en rond het erf versterkt door het gebruik van landschapselementen en erfbeplanting zoals erfbomen, beukenhagen en een boomgaard.
Bij de plattelandskamers wordt de uitheemse beplanting verwijderd en vervangen door een boerenhaag (D). Ten zuiden van de plattelandskamers zijn reeds twee bestaande bomen aanwezig. Daarnaast wordt de herkenbaarheid van het eskopje ten oosten van het erf versterkt door de esrand te herstellen (40 meter). De aanplant zal bestaan uit meidoorn, krentenboompje en hazelaar in een gelijke verdeling (G). De esrand ten oosten van het kamp bestaat reeds uit wat beplanting en zal worden versterkt met aanplant van vlier, meidoorn en hazelaar. De esrand ten oosten van de kamp bestaat reeds uit wat beplanting (braam, eik, varen) en zal worden versterkt met aanplant van vlier, sleedororn, meidoorn en hazelaar (G). De overige reeds bestaande houtsingels worden behouden.
Tussen de glampingplaatsen en camperplaatsen wordt een struweelhaag aangeplant (H) met de soorten meidoorn, kardinaalsmuts, krentenboompje, hondsroos en sleedoorn. Naast het gebouw ten behoeve van de dagrecreatie (C) wordt een bloemenweide ingezaaid. De bestaande vijver (M) is reeds voorzien van inheemse beplanting (M). De bestaande uitheemse beplanting (laurier) langs de Ruhenbergerbeek zal in samenwerking met het waterschap verwijderd moeten worden. Tot slot blijft de bestaande elzensingel in het zuiden van het plangebied (K) behouden.
In het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden aan de noordzijde van het plangebied dode houtopstanden verwijderd en wordt een nieuwe houtwal aangeplant met boom- en struikvormers over een lengte van circa 80 meter om de herkenbaarheid van het eskopje te vergroten (nummer 1 in figuur 2.4). Om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit en ecologische waarden wordt de kwaliteit van de poel verhoogd door het opschonen van de poel en de houtopslag langs de poel af te zetten (nummer 2). Daarnaast worden er op het erf en de bestaande en nieuwe houtwallen nest (en schuil)gelegenheden voor vogels, vleermuizen en insecten aangebracht zodat diverse soorten zich kunnen vestigen op het erf.
Om de belevingswaarde van de es en het landschap te vergroten wordt een klompenpad (nummer 5 ) aangelegd langs de houtwallen en de rand van de es die aansluit bij het struinpad. Een klompenpad is open tussen zonsopgang en zonsondergang en is bedoeld voor wandelaars die houden van rust en landschap. In figuur 2.4 en Bijlage 1 zijn de aanvullende kwaliteitsprestaties weergegeven.
Figuur 2.4: Aanvullende kwaliteitsprestaties Schaapskooiweg 2 Overdinkel (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wordt daarbij gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein. Daarnaast worden de gronden van de initiatiefnemer die door het waterschap Vechtstromen in het kader van de herinrichting van de Ruhenbergerbeek zijn heringericht, voorzien van de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'. Daarmee zijn de gronden primair bestemd voor natuurdoeleinden.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor het ontwikkelen van nieuwe functies en woonconcepten.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf, waarmee een nieuwe economische functie/drager aan het perceel wordt toegevoegd en het erf een toekomstbestendige invulling krijgt. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de omgeving verbeterd. Daarnaast worden de natuurgronden langs de Ruhenbergerbeek voorzien van de bestemming 'Natuur - Natuur en bos' om te borgen dat de gronden primair zijn bestemd voor natuur. De voorgenomen ontwikkeling wordt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel en de beleidsnotitie 'Buitengebied met ruimtelijke kwaliteit' mogelijk gemaakt. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de prioriteiten van de NOVI. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De voorgenomen ontwikkeling maakt de uitbreiding van een kampeerterrein mogelijk. De camperplaatsen op het perceel worden uitgebreid van 25 plaatsen naar 49 plaatsen en er worden zes glampingtenten gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande bebouwing omgebouwd voor zowel dagrecreatie als de kampeerplaatsen (receptie, gezamenlijke verblijfsruimte).
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Ook recreatie wordt in jurisprudentie benoemd als een stedelijke ontwikkeling.
Hoewel op grond van het geldende bestemmingsplan reeds een kleinschalig kampeerterrein voor maximaal 25 kampeermiddelen is toegestaan, wordt het aantal camperplaatsen als gevolg van dit plan uitgebreid naar 49 camperplaatsen en worden er zes glampingtenten toegevoegd. Daardoor moet het plan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De laddertoets is uitgevoerd en is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Op basis van de Laddertoets wordt geconcludeerd dat het plan voorziet in een actuele behoefte en dat het plan vanwege het ontbreken van de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied, niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking op voorliggend plan:
De voorgenomen ontwikkeling maakt de uitbreiding van een kampeerterrein mogelijk. De camperplaatsen op het perceel worden uitgebreid van 25 plaatsen naar 49 plaatsen en er worden zes glampingtenten gerealiseerd. De nieuwe kampeerplaatsen worden gerealiseerd binnen het agrarisch bedrijfsperceel (bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'). Daarmee wordt het plan gerealiseerd op een bestaand erf en wordt een bestaand erf herbenut voor (verblijfs)recreatie.
Voor wat betreft plattelandskamers, de receptie en de gemeenschappelijke zaal/ruimte voor activiteiten ondersteunend aan de camping en dagrecreatie geldt dat gebruik wordt gemaakt van voormalige agrarische bebouwing. Er vindt geen nieuwbouw plaats, maar de bestaande bebouwing wordt optimaal benut.
Om aan de parkeerbehoefte te voldoen wordt het erf ten noordoosten van de plattelandskamers verhard om parkeerplaatsen te realiseren. De gronden zijn in de huidige situatie voorzien van de bestemming 'Agrarisch -2' waardoor het plan extra ruimtebeslag legt op de Groene Omgeving door de verharding. De bestaande bebouwing en ruimte op het erf zijn als gevolg van het plan optimaal benut. Derhalve geldt dat het geringe ruimtebeslag op de Groene Omgeving in overeenstemming is met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Hieronder worden de relevante leden uit artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel weergegeven.
Lid 1
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals in paragraaf 2.2 en Bijlage 1 is beschreven worden met voorliggend plan diverse kwaliteitsinvesteringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht, zoals de aanleg, het beheer en onderhoud van (nieuwe) landschapselementen. Bij het type beplanting, de locatie van de aanplant en de structuur van de landschapselementen wordt aangesloten bij de geldende gebiedskenmerken. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op onder andere de gebiedskenmerken, ontwikkelingsperspectieven en de vier-lagenbenadering. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Losser beschikt zelf niet over een actuele regeling inzake de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Wel geeft de gemeente Losser in de beleidsnota 'Buitengebied met ruimtelijke kwaliteit' aan dat de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een duidelijk voorbeeld is van uitnodigingsplanologie. Door in beginsel uit te gaan van flexibiliteit en maatwerk, waarbij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop dient te staan, wordt deze trend c.q. ontwikkeling ook opgenomen in de beleidsnotitie. De gemeente Losser past derhalve maatwerk toe. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties in evenwicht moeten zijn conform de KGO-gedachte zoals uitgewerkt in onderstaand balansmodel.
Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels gestaakt. De initiatiefnemer wenst het agrarisch bedrijf volledig om te schakelen naar een recreatieve bedrijfsfunctie, waardoor er op grond van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving sprake is van een grootschallige ontwikkeling. Derhalve geldt dat naast de basisinspanning aanvullend geïnvesteerd moet worden in de groene omgeving.
In Bijlage 1 is het KGO-plan opgenomen. Op basis van het KGO-plan kan geconcludeerd worden dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de basisinspanning wordt het erf landschappelijk ingepast. De aanvullende kwaliteitsprestaties leveren een forse bijdrage aan de landschapswaarden, de natuurwaarden en de recreatieve waarden in de omgeving. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen (Nationale landschappen)
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van deze verordening.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Bij het plan wordt voorzien in een landschappelijke inpassing. Bij de landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de geldende gebiedskenmerken op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan het nationale landschap Noordoost Twente.
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied
lid 1
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
lid 2
De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke functies in het overstroombaar gebied mogelijk gemaakt. De uitbreiding van het aantal camperplaatsen en glampingtenten vindt plaats op gronden die reeds zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Op grond van het geldende bestemmingsplan is reeds een kleinschalig kampeerterrein toegestaan. Als gevolg van het plan vindt geen nieuwbouw plaats. Derhalve is het plan niet in strijd met lid 1 van artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Op basis van de risicokaart is het plangebied voor een deel gelegen in 'blauw getint gebied'. De blauw getinte gebieden betreffen onbeschermde gebieden in bijvoorbeeld een beekdal. Deze gebieden overstromen wanneer de waterstand in het nabijgelegen water sterk stijgt. Voorbeelden daarvan zijn hoge waterafvoer in rivieren en beken door extreme neerslag. In paragraaf 4.8 is een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen en zijn de risico's bij een overstroming beschreven en de (mogelijke) gevolgen en evacuatiemogelijkheden beschreven om de risico's bij overstromingen te voorkomen dan wel te beperken.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.4 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.4: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangeduidt. (bron: provincie Overijssel)
Voor het plangebiedt geldt ter plaatse van de ontwikkelingslocatie het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de uitbreiding van een kampeerterrein mogelijk op het perceel aan de Schaapskooiweg 2 mogelijk. Het perceel betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel waar reeds ook al nevenactiviteiten in de vorm van (verblijfs)recreatie plaatsvindt. Het ontwikkelperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap noemt dat er voor deze locaties ontwikkelkansen liggen voor bedrijvigheid die de ruimtelijke structuur versterken. De voorgenomen ontwikkeling is zo'n ontwikkelkans, omdat er gebruik wordt gemaakt van de bestaande erfstructuur en de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. Het plangebied aan de Schaapskooiweg 2 ligt aan meerdere recreatie wandel- en fietsroutes. Daarnaast is het plangebied op zeer korte afstand gelegen van de Duitse grens en het Gilderhauser Venn (natuurgebied). De recreant die op Camperplaats Skop'nboer verblijft is vooral op zoek naar rust, ontspanning en naar het rijke culturele, religieuze en landschappelijke erfgoed dat Noordoost Twente biedt. Het plan levert derhalve een bijdrage aan de behoud en ontwikkeling van het natuur en landschap.
De gronden waar de aanvullende kwaliteitsinvestering op basis van de KGO plaatsvindt (planologische omzetting naar 'Natuur - Natuur en bos' zijn voorzien van het ontwikkelperspectief 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze gebieden zijn gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.
Waterschap Vechtstromen heeft in het kader van de herinrichting van de Ruhenbergerbeek het Nederlandse deel van de Ruhenbergerbeek aangepast met als doel de beek haar natuurlijke karakter terug te geven. De beek is plaatselijk verlegd en de oevers zijn natuurvriendelijk ingericht waardoor de leefomgeving van planten en dieren wordt verbeterd. Naast de Schaapskooiweg 2 heeft het waterschap eveneens de gronden heringericht en voorzien van een natuurlijke inrichting. Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een deel van de grond die door de initiatiefnemer in eigendom is omgezet naar de bestemming 'Natuur - Natuur en bos' zodat de gronden primair zijn bestemd voor natuur in plaats van het agrarisch gebruik.
De plannen voor de Schaapskooiweg 2 in Overdinkel doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de bestaande functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.5).
Figuur 3.5: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van deze aanduiding is een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat meer sturen en beleefbaar te maken.
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt het plangebied landschappelijk ingepast, waarbij wordt aangesloten bij de gebiedskenmerken. Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse reeds een agrarisch bedrijfsperceel met bijbehorende bebouwing toegestaan. Als gevolg van het plan worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd, maar de grond wordt enkel ingericht ten behoeve van een camperplaats en zes glampingtenten. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.6 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.6: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het kampenlandschap/oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt als een kleinschalig landschap met bebouwing gesitueerd in verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. De diversiteit in en rondom het plangebied is zichtbaar. Zo liggen de gronden rondom de Ruhenbergerbeek lager dan de gronden ter plaatse van de eskop. Logischerwijs zijn de gronden nabij de beek natter, groeit er voornamelijk wilg en els en zijn de gronden van het kamp droger en groeit er o.a. eik met divers bosplantsoen. De esranden met taludbegroeiing zijn nog herkenbaar op de historische topografische kaart van rond 1900 en vormen ook nu nog de begrenzing van een stuk eigendom. De kenmerkende structuren van het kampenlandschap worden op en rond het erf versterkt door het gebruik van landschapselementen en erfbeplanting zoals erfbomen, beukenhagen en een boomgaard. Het plan past derhalve binnen de kenmerken van het 'oude hoevenlandschap'.
Laag van de beleving
Aan het plangebied is het kenmerk 'gebieden voor verblijfsrecreatie' toegekent. Binnen dit kenmerk liggen campings en vakantiehuizen in of gekoppeld aan aantrekkelijke natuurlijke landschappen en/of agrarische cultuurlandschappen. De kwaliteit van het landschap bepaald de aantrekkelijkheid van de voorziening.
De ambitie binnen dit kenmerk is om de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken met het hele recreatieve netwerk. Tegelijkertijd kan de kracht van de sector dan beter worden benut om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
Figuur 3.7: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het kenmerk 'gebieden voor verblijfsrecreatie'. De recreatie op de Schaapskooiweg 2 is gekoppeld aan de kwaliteit van het landschap. Met de recreatiemogelijkheden wordt het landschap beleefbaar voor recreanten en het landschap wordt versterkt door de toevoeging van een recreatieve functie. Deze verbinding wordt met de voorgenomen ontwikkeling versterkt door het bijbehorende landschapsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Losser heeft de Omgevingsvisie Losser 2040 vastgesteld. In de Omgevingsvisie schets de gemeente Losser een toekomstbeeld. De Omgevingsvisie geeft antwoord op de volgende vragen:
De omgevingsvisie gaat over de de lange termijn. Met het stuwwalcomplex, het watersysteem van de vrij meanderende Dinkel, Natura 2000-gebieden en het kleinschalig coulissenlandschap (waar de dorpen onderdeel van uit maken) heeft de gemeente 'goud' in handen. Dat is de kracht van Losser, waar haar inwoners zich terecht mee identificeren.
Maar tegelijkertijd is deze kracht kwetsbaar. Er is druk op de schaarse ruimte. En daardoor kunnen waarden en kwaliteiten onder druk komen te staan. Daarom de gemeente alle beschikbare instrumenten in om deze kwetsbare waarden te koesteren, te beschermen maar ook actief versterken. Het centrale uitgangspunt van de Omgevingsvisie is als volgt: "bij alle ambities en speerpunten staan onze landschappelijke waarden en kwaliteiten centraal".
Omdat de gemeente haar ambities wil realiseren, zijn ontwikkelingen - klein en groter - nodig. Allerlei opgaven (woningbouw, bedrijvigheid, infrastructuur, klimaatadaptatie, energietransitie, etc.) vragen ruimte. De gemeente wil dat al deze (en andere) ontwikkelingen landschappelijk goed worden ingepast en waar mogelijk een bijdrage leveren aan behoud of versterking van de bestaande kwaliteiten.
De Omgevingsvisie Losser 2040 bestaat uit vijf onderdelen. Hieronder worden de vijf onderdelen schematisch weergegeven.
Figuur 3.8: Schematisch weergave Omgevingsvisie Losser (bron: gemeente Losser)
De gemeente Losser heeft haar toekomstbeeld opgesteld voor het jaar 2040 voor de volgende thema's: leefbaar & vitaal, bloeiend platteland, samen werken, goud in handen, duurzaam, maatwerk, aantrekkelijk & gastvrij, wonen & werken en innovatief. Om dat toekomstbeeld te bereiken voor het jaar 2040 zijn vier overkoepelende ambities geformuleerd met daaraan gekoppeld doelen, keuzes en acties. De volgende ambities zijn opgesteld:
Relevant voor de voorgenomen ontwikkeling is de ambitie voor een herkenbaar en gastvrij Losser. Binnen deze ambitie gaat het o.a. om landschap, cultuurhistorie, natuur, erfgoed, recreatie en toerisme.
De gemeente Losser herbergt veel cultuurhistorisch waardevol erfgoed, waarvan de waarden belangrijk zijn voor zowel inwoners als recreanten. Hieronder vallen ook landschapselementen zoals onverharde wegen, landweren, grafvelden, kampplaatsen, raatakkers en essen.
Bij het ontwikkelen van natuurwaarden en het verbeteren van de biodiversiteit is het behouden en herstellen van landschapselementen belangrijk.
Daarnaast is de gemeente Losser trots op de gemeente en laten die graag zien aan recereanten en bezoekers. De gemeente Losser wil dat cultuurhistorische en landschappelijke elementen en structuren nog beter herkenbaar en beleefbaar zijn, waarbij de gemeente zich sterk maakt voor een zorgvuldige verbetering en uitbreiding van haar recereatieve infrastructuur, met aandacht voor de rust die het gebied kenmerkt en waarden van flora en fauna. Met als basis deze Omgevingsvisie, ontwikkelt de gemeente een samenhangend Programma, gericht op het in stand houden en actief verbeteren van de toeristisch recreatieve route-infrastructuur en neemt waar nodig een handhavingsaanpak op. De (wandel- fiets- en mountainbike) routenetwerken in Losser maken onderdeel uit van de routenetwerken in Twente. Zij vormen de basis voor een herkenbaar en gastvrij Losser. De routes moeten geoptimaliseerd worden en waar mogelijk worden knelpunten opgelost. Waar mogelijk gaat de gemeente ook op zoek naar nieuwe verbindingen voor de ontbrekende schakels.
Naast dagrecreatie wil de gemeente ook verblijfsrecreatie bevorderen. De gemeente leent zich goed voor de meer kleinschalige vorm van kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie. Deze is qua aard en schaal passend bij de omgeving. De gemeente versterkt het toerisme door differentiatie in het aanbod, kwaliteitsverbetering en productvernieuwing. Losser wil de bestaande hotels en kampeerterreinen voor de eigen gemeente behouden.
De omgevingsvisie van Losser beschrijft keuzes die voor de hele gemeente gelden. Echter zijn er ook gebiedsgerichte keuzes gemaakt door middel van gebiedskompassen. Het plangebied is gelegen in het gebiedskompas 'In het dal van de Dinkel'. Het bekenstelsel van de Dinkel is van nationale betekenis. In dit gebied, dat in de kern kwetsbaar is vanwege natuurwaarden, komen verschillende functies samen. De weidegronden in het beekdal zijn van oudsher onderdeel van het kampenlandschap met akkergronden en boerderijen op de flank van de stuwwal. Het stroomdal van de dinkel is vanwege haar schoonheid aantrekkelijk voor recreatie. Voor dit gebied heeft de gemeente losser ook een koers en keuzes bepaald. Hieronder worden de relevante keuzes benoemd:
Toets
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de gestelde ambities van 'Een herkenbaar en gastvrij Losser'. De ontwikkeling versterkt de recreatieve infrastructuur van de gemeente door de toevoeging van het rustpunt in de schuur, welke ook voor dagrecreanten buiten Skop'nboer toegankelijk is, denk aan fiets- en wandelrecreatie in de omgeving. Ook versterkt de ontwikkeling de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden in de gemeente doordat er enerzijds extra camperplaatsen worden gerealiseerd en anderzijds worden zes glampingtenten geplaatst, wat zorgt voor een uniek en onderscheidend product. Voor wat betreft verblijfsrecreatie wordt opgemerkt dat deze voorzien in de uitbreiding van het aantal verblijfsplaatsen voor de 'rustig groene' en 'ingetogen aqua' recreant, wat ook een concrete doelgroep is van camping Skop'nboer. Ten aanzien van de glampingplaatsen wordt opgemerkt dat dit aansluit bij de behoeften van de 'ingetogen aqua' recreant aangezien deze aangetrokken wordt door luxere bedden en comfortabel meubilair, veel fiets en wandelmogelijkheden in de buurt en een streekgebonden locatie.
Daarnaast past de voorgenomen ontwikkeling binnen bijbehorende gebiedskompas 'In het dal van de Dinkel'. De voorgenomen ontwikkeling tast de unieke waarden van de Dinkel niet aan maar levert een bijdrage aan het behoud en versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben in 2014 een gezamenlijke beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente” opgesteld. Met de gezamenlijke nota voor Noordoost Twente in 2014 zijn de ruimtelijke kaders in heel Noordoost Twente grotendeels gelijk getrokken en is het beleid in de vier gemeenten op elkaar afgestemd. Met het onderzoek ‘Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente' is een verdiepingsslag gemaakt naar recreatie in Noordoost-Twente en de uitkomsten zijn in deze nota verwerkt. Met de beleidsnota beschikken de vier NOT-gemeenten over een actueel beleidskader, waarmee duidelijke kaders naar ondernemers worden geboden op welke wijze de verblijfsrecreatieve sector zich kan ontwikkelen.
De visie voor verblijfrecreatie kan worden samengevat als: 'Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod'.
Leefstijlanalyse
De Leisure Leefstijlen betreft een doelgroepsegmentatie op basis van intrinsieke wensen en motivaties van toeristen. In de segmentatie worden zeven groepen toeristen onderscheiden, met elk hun eigen profiel aan vrijetijdsvoorkeuren:
Figuur 3.9: Leisure Leefstijlen, waarbij zeven groepen toeristen worden onderscheiden (bron: Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018)
De Leisure Leefstijlen kan dan ook dienen om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Het onderzoek adviseert om in te zetten op een beoordelings- of uitnodigingskader dat kijkt naar toegevoegde waarde. In een relatief verzadigde markt is het namelijk vooral van belang om te kijken naar de toegevoegde waarde van een initiatief; het moet niet ‘meer van hetzelfde’ zijn, bijdragen aan diversificatie van het aanbod en/of beter inspringen op de wensen van de bestaande gasten (bijvoorbeeld meer luxe, ruimere staanplaatsen etc.).
Het uitgevoerde leefstijlonderzoek laat zien dat er relatief veel aanbod voor de lime, groene, gele en aqua leefstijlgroepen is in Noordoost Twente. In verhouding tot de vraag lijkt er voor deze groepen sprake te zijn van een overaanbod, vooral bij de (mini)campings. Voor de comfort en luxe blauwe, sportief en avontuurlijk paarse en cultureel en inspirerend rode leefstijlen lijkt er relatief juist weinig aanbod te zijn ten opzichte van de vraag. Dit zijn groepen die op zoek zijn naar een vernieuwend of luxe aanbod. De gemeenten staan daarom met name uitnodigend ten opzichte van plannen die zich richten op de leefstijlen ‘rood’, ‘paars’ en ‘blauw; en staan kritischer tegenover initiatieven voor andere doelgroepen, maar sluiten ze niet op voorhand uit.
De nota geeft uitgangspunten voor verschillende soorten verblijfsrecreatie. In de 'Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018' wordt aangegeven dat de uitbreiding/nieuwvestiging van kampeerterreinen geldt dat deze een aantoonbare meerwaarde moeten hebben:
Toets
In Bijlage 2 is de behoefte aan de uitbreiding van het kampeerterrein beschreven. Daarin is gemotiveerd dat het plan voorziet in een actuele behoefte aan kampeerplekken. Immers, camperplaats Skop'nboer richt zich – ten aanzien van de Leisure leefstijlen - vooral op de 'rustig groene' en de 'ingetogen aqua' recreant. De recreant die op Camperplaats Skop'nboer verblijft is vooral op zoek naar rust, ontspanning en naar het rijke culturele, religieuze en landschappelijke erfgoed dat Noordoost Twente biedt. De uitbreiding van het aantal camperplaatsen en glampingtenten voorziet dan ook specifiek in de uitbreiding van het aantal verblijfsplaatsen voor de 'rustig groene' en 'ingetogen aqua' recreant.
De ontwikkeling levert een bijdrage aan de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden in de gemeente Losser en de recreatieve potentie van het gebied. Het voornemen past derhalve binnen de uitgangspunten van de nota 'Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018'.
De gemeente Losser heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Losser heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Figuur 3.10: Uitsnede cascokaart Schaapskooiweg 2 Overdinkel (bron: Atlas van Overijssel)
Aan de noordzijde van het plangebied zijn twee stroken groen aangeduidt, welke onderdeel uitmaken van de Casco. Dit zijn de bomenrijen langs de oprijlaan. De voorgenomen ontwikkeling tast deze kenmerken niet aan omdat de ruimtelijke en fysieke ingrepen geen betrekking hebben op gronden die onderdeel uitmaken van het casco.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden op het perceel van de Schaapskooiweg 2 mogelijk gemaakt. Er is sprake van een activiteit die op grond van onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Het plan gaat namelijk over een activiteit benoemd in kolom 1 lijst D, namelijk de aanleg en uitbreiding van een permanent kampeerterrein. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet direct binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen (maar wel aansluitend) en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.
De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden, is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Losser aan de Schaapskooiweg 2 in Overdinkel. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische functies aanwezig. Daarnaast liggen er verspreid in de omgeving enkele woonpercelen. Gesteld kan worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Een kampeerterrein behoort op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering tot milieucategorie 3.1, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 50 meter voor het aspect geluid. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
De meest nabijgelegen woningen zijn gelegen aan de Welpeloweg 43 (ten zuidoosten van het plangebied) en de Invalsweg 9 (ten noordwesten van het plangebied). De afstand van de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein' tot aan de dichtstbijzijnde gevel van de woningen bedraagt respectievelijk minimaal 130 meter en 200 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand die geldt. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de uitbreiding van de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden van de schaapskooiweg 2 in Overdinkel mogelijk gemaakt. Recreatief nachtverblijf (verblijfsrecreatie) wordt als milieugevoelige functie aangemerkt.
De dichtstbijzijnde milieubelastende objecten zijn een autodealer/garagebedrijf ten westen van het plangebied aan de Hoofdstraat 24a te Overdinkel en het agrarische bedrijf aan de Welpeloweg 43 te Overdinkel.
Een autodealer/garagebedrijf valt op grond van de VNG-uitgave onder 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven', waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in verband met het aspect 'geluid'. De afstand van dit bedrijf tot het plangebied, gemeten van bestemmingsvlak tot perceelsgrens van de Schaapskooiweg 2, bedraagt 470 meter. Hiermee wordt er ruimschoots voldaan aan de richtafstand die geldt.
Het agrarisch bedrijf aan de Welpeloweg 43 betreft een intensieve veehouderij waar melkvee wordt gehouden, waarvoor het aspect 'geur' maatgevend is. In paragraaf 4.3 wordt nader op het aspect geur ingegaan en aangetoond dat het plan voldoet aan de geldende (afstands)normen.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de (verblijfs)recreatieve functies op het perceel uitgebreidt. De camperplaatsen op het perceel worden uitgebreid van 25 plaatsen naar 49 plaatsen en er worden 6 glampingtenten gerealiseerd. Daarnaast wordt de vergunning voor de plattelandskamers planologisch vertaald in het bestemmingsplan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft invloed op gevoelige functies.
De glampingtenten, welke met de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden, zijn vaste kampeermiddelen. Dit, gezien deze verbonden staan met de grond. Aan de glampingtenten zijn geen beperkingen gesteld aan de verblijfsduur, er kan het hele jaar gebruik worden gemaakt van deze verblijfsvoorziening. Uit jurisprudentie is gebleken dat tenten door deze kenmerken als geurgevoelig object aangewezen kunnen worden (uitspraak 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:422 en uitspraak 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2779).
Campers zijn verplaatsbare verblijfsobjecten, welke alleen voor eigen gebruik geplaatst worden op de daarvoor aangewezen camperplaatsen. Campers zijn niet voor een vaste seizoensplaats aanwezig. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de aanwezigheid, en daarmee het gebruik, zodanig beperkt van duur is dat deze niet permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Reeds hierom heeft de rechtbank geoordeeld dat toercaravans (en daarmee campers) niet kunnen worden aangemerkt als een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv (uitspraak van 26 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM5607).
Gezien er met de voorgenomen ontwikkeling volgens de bovenstaande jurisprudentie zowel een geurgevoelig objecten als een niet-geurgevoelig objecten worden gerealiseerd, wordt het plan hieronder getoetst aan de afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij.
Het plangebied is gelegen in en rondom agrarische bestemmingen. In de directe omgeving van het plangebied zijn drie agrische bedrijven gelegen. Het betreft een gemengd veehouderijbedrijf aan de Welpeloweg 43 te Overdinkel waar melkvee, jongvee en varkens worden gehouden, een melkveehouderijbedrijf aan de Ruhenbergerweg 17 te Overdinkel, een een kalverhouderij aan de Ruhenbergerweg 21 (intensieve veehouderij) en een intensief vleeskalverenbedrijf aan de Invalsweg 9 te Overdinkel.
Voor het houden van melkvee gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij vaste afstanden van 50 meter buiten de bebouwde kom. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak van het bedrijf aan de Welpeloweg 43 en Ruhenbergerweg 17 betreft respectievelijk 68 meter en 96 meter waardoor ruimschoots aan deze afstand wordt voldaan.
Echter, voor wat betreft de varkens bij het bedrijf Welpeloweg 43 gelden geen vaste afstanden maar geuremissienormen. De afstand van de glampingtenten tot aan het agrarisch bouwvlak bedraagt ten minste 118 meter. Gelet op deze afstand wordt verwacht dat de geurnormen niet worden overschreden.
Voor het agrarisch bedrijf aan de Ruhenbergerweg 21 te Overdinkel gelden geen vaste afstanden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Op dit agrarisch bedrijf worden immers vleeskalveren tot 8 maanden en vleeskalveren tot 12 maanden worden gehouden waarvoor geuremissienormen zijn vastgesteld (A4 diercategorie vleeskalveren tot circa 8 maanden en A6 diercategorie overig vleesvee van circa 8 tot 24 maanden (roodvleesproductie)).
De afstand van het bouwvlak waarbinnen de dierenverblijven gebouwd mogen worden tot het plangebied Schaapskooiweg 2 (bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein') bedraagt minimaal 640 meter. De afstand tot de geurgevoelige objecten (glampingtenten) waarvoor de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - glampingtenten' is opgenomen bedraagt 700 meter. Op basis van deze afstand wordt gesteld dat een verwachting van de overschrijding van de geurnormen niet aan de orde zal zijn waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf geldt dat deze niet worden beperkt door de uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden op het perceel Schaapskooiweg 2 te Overdinkel. Immers, in de directe omgeving van het agrarisch bedrijf aan de Ruhenbergerweg 21 zijn meerdere woningen gelegen op een afstand van minder dan 400 meter. Dat betekent voor de voorliggende ontwikkeling dat de bestaande woningen op een dusdanig korte afstand zijn gelegen dat zij maatgevend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Het plan legt geen extra beperkingen op de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.
Voor het agrarisch bedrijf aan de Invalsweg 9 te Overdinkel gelden eveneens geen vaste afstanden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor vleeskalveren gelden vastgestelde geuremissienormen. De afstand van de glampingtenten tot aan het agrarisch bouwvlak van de Invalsweg 9 bedraagt 170 meter. Gelet op de onderlinge afstand wordt gesteld dat een overschrijding van de geurnormen niet te verwachten is. Voor de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf is de woning aan de Invalsweg 7 maatgevend. Immers, een omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op het geurgevoelig object toeneemt.
Het aspect 'geur' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Als gevolg van de uitbreiding van het aantal camperplaatsen en de glampingtenten is door Kruse Milieu een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 23045516, d.d. 21 juli 2023) op twee terreindelen met een omvang van circa 1.200 m2 en 3.800 m2. Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten beschreven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 9 inspectiegaten gegraven en 13 boringen verricht. Er zijn 2 inspectiegaten en 3 boringen verdiept. Vervolgens zijn er 2 diepe boringen afgewerkt met een peilbuis (PB 11 en PB 20). Gebleken is dat de bodemopbouw ter plaatse van de bovengrond globaal uit zeer fijn, zwak siltig, zwak grindig zand met wortelresten bestaat. De bodemopbouw ter plaatse van de ondergrond bestaat globaal uit matig grof, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn ter plekke van de kuilvoerplaten bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van puin, keramiek en plastic. Ter plekke van het weiland zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen Door de veldwerker zijn, zowel ter plekke van de kuilvoerplaten als ter plekke van het weiland, visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de opgeboorde bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.52 m-mv.
Resultaten analyse
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Kuilvoerplaten op voormalig agrarisch erf:
Weiland:
Conclusie
In de bovengrond (BG - 02 en BG - 11) en in het grondwater ( PB 11 en PB 20) zijn enkele (zeer) licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar paragraaf 4.3 en 4.4. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond (BG - 01, BG - 03, BG - 12, OG - 01 en OG - 11) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de kapschuur en voormalige stal in het kader van de omgevingsvergunningsprocedure ten behoeve plattelandskamers in maart 2021 zijn onderzocht (zie Bijlage 4). De conclusie daarvan was als volgt:
In de bovengrond (BG I en BG III) zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II), de ondergrond (OG) en in het grondwater (PB 1) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01, MM FF - A en MM FF - B en het materiaalmonster dat is aangetroffen in MM FF - 01 is asbest aangetoond. Voor de inspectiegaten uit het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is het niet mogelijk om een asbestgehalte te berekenen. Op basis van de indicatieve concentratieberekening wordt aangenomen dat de gewogen asbestgehalten lager zijn dan de toetsingswaarden voor een nader asbestonderzoek.
Het aangetroffen asbestfragment in het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 betreft mogelijk een toevalstreffer en aangenomen wordt dat de bodem niet (sterk) verontreinigd is met asbest.
De gewogen asbestgehalten in de druppelzones MM FF - A en MM FF - B zijn lager dan de interventiewaarde. De toplaag ter plekke van de voormalige druppelzones is niet (sterk) verontreinigd met asbest.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder kunnen onder andere vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen niet aangemerkt worden als geluidsgevoelig object, waardoor het plan voor de uitbreiding van het aantal camperplaatsen en glampingtenten geen betrekking heeft op de realisatie van een nieuw geluidgevoelig object.
Hoewel er geen nieuw geluidsgevoelig object wordt mogelijk gemaakt neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van een recreatieterrein sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (ABRS 1 mei 2019, no. 201801643/1/R1). Dit was ook aan de orde in de uitspraak 201304510/1/R1 (ECLI:NL:RVS:2014:216. In deze uitspraak stelt de Afdeling ook voorop dat een recreatiewoning, hoewel het geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wet geluidhinder, aangemerkt kan worden als een object dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening tegen geluidhinder bescherming behoeft, nu hier regelmatig mensen zullen verblijven en waar blootstelling aan geluid kan leiden tot hinder. De Afdeling oordeelt dat de raad dan ook dient te beoordelen of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij de voorziene recreatiewoningen.
De camperplaatsen en de glampingtenten zijn gelegen op een afstand van 240 meter van de Ruhenbergerweg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur. De Ruhenbergerweg betreft een ontsluitingsweg die de aanliggende woon- en (agrarische) bedrijfspercelen ontsluit. Gelet op het karakter van de Ruhenbergerweg en de onderlinge afstand van de weg tot aan de recreatieve overnachtingsmogelijkheden wordt geconcludeerd dat een aanvaardbaar leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling maakt de uitbreiding van een kampeerterrein mogelijk. De camperplaatsen op het perceel worden uitgebreid van 25 plaatsen naar 49 plaatsen en er worden 6 glampingtenten gerealiseerd. Daarnaast is middels een verleende omgevingsvergunning de verbouw van de kapschuur naar zes plattelandskamers toegestaan.
Om te onderzoeken of het plan al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreining wordt de verkeersgeneratie van alle recreatieve mogelijkheden op het perceel meegenomen bij de berekening (worst-case). De recreatieve mogelijkheden betreffen derhalve 49 camperplaatsen, 6 glampingtenten en 6 plattelandskamers.
Zoals in paragraaf 4.11 is beschreven bedraagt de totale maximale verkeersgeneratie als gevolg van het plan 161 verkeersbewegingen per dag. Er zal voor het perceel geen tot weinig sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 1 procent gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.
Figuur 4.2 : Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Daarnaast kan de uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden niet worden aangemerkt als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, plangebied aangeduid met rode ster (bron: risicokaart.nl)
Toets
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de uitbreiding van de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden op het perceel Schaapskooiweg 2 in Overdinkel vergroot naar 49 camerplaatsen en zes glampingtenten. Het kampeerterrein is derhalve bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, waardoor de ontwikkeling een gevoelige bestemming is in het kader van externe veiligheid.
Uit de inventarisatie blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobron is gelegen ten noordwesten van het plangebied op ongeveer 1.800 meter en betreft een LPG-tankstation aan de Broekhoekweg 42 te Losser. Voor een LPG-tankstation geldt een invloedsgebied van 150 meter. Op basis van de afstand van het plangebied tot aan de dichtstbijzijnde risicobron geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 13 juni 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6 Watertoets. Uit de digitale watertoets is de normale procedure gekomen, waardoor er contact is gezocht met het waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft hierbij benoemd dat de uitbreiding van de camping klimaatneutraal uitgevoerd dient te worden en dat het hemelwater niet sneller dan de oude situatie mag worden afgevoerd. Daarnaast legt het waterschap de nadruk op een juiste verwerking van huishoudelijk afvalwater van de camping.
Met de voorgenomen ontwikkkeling wordt er rekening gehouden met klimaatneutrale uitvoering. De verharding neem met de voorgenomen ontwikkeling toe in de vorm van toegangswegen en parkeerplaatsen. Echter blijft er in het plangebied, gezien de landelijke omgeving, voldoende groen aanwezig om het hemelwater op te vangen. Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal kampeerplaatsen met 24 camper- en 6 glampingplaatsen toe. De camperplaatsen worden niet gekoppeld aan het riool. Het afvalwater van de wel op het rioolaangesloten kampeermiddelen kan door het bestaande riool worden opgevangen. Daarnaast is in de huidige situatie op het kampeerterrein al een loosplek voor huishuidelijk afvalwater aanwezig. Het aspect 'water' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Overstromingsrisicoparagraaf
Op basis van de Risicokaart is het plangebied voor een deel gelegen in 'blauw getint gebied'. De blauw getinte gebieden betreffen onbeschermde gebieden in bijvoorbeeld een beekdal. Deze gebieden overstromen wanneer de waterstand in het nabijgelegen water sterk stijgt. Voorbeelden daarvan zijn hoge waterafvoer in rivieren en beken door extreme neerslag.
Om de kans voor overstromingen in te schatten zijn in de risicokaart 'kansenkaarten' opgenomen. Overstromingen met een grote kans kunnen meer dan 1 keer in een mensenleven gebeuren. Overstromingen met een middelgrote kans kunnen waarschijnlijk hooguit 1 keer in een mensenleven gebeuren. Het plangebied is voor een deel aangeduid als 'middelgrote kans' en voor een deel als 'grote kans'. In figuur 4.4 en figuur 4.5 is de waterdiepte bij respectievelijk een grote kans en middelgrote kans op overstromingen weergegeven.
Figuur 4.4: Maximale waterdiepte 'grote kans' (bron: Atlas leefomgeving, 2021)
Figuur 4.5: Maximale waterdiepte 'middelgrote kans' (bron: Atlas leefomgeving, 2021)
Bij een overstroming met een grote kans geldt dat de bestaande woning en de kampeerplekken niet onder water staan. Een deel van de plattelandskamers krijgt te maken met een waterdiepte van circa 0,5 tot 1 meter. Bij een dergelijke waterdiepte geldt dat men nog bereikbaar is voor hulpdiensten (militaire voertuigen), auto's kunnen zelf niet meer rijden. Men wordt geadviseerd om tijdens overstromingen zichzelf in veiligheid te brengen. Aangezien de Schaapskooiweg hoger is gelegen is men relatief snel in veiligheid.
Bij een overstroming met een middelgrote kans ontstaat een waterdiepte van minder dan 0,5 meter ter plaatse van de kampeerplekken waardoor mensen die hulp nodig hebben nog te voer bereikt kunnen worden. Bij de plattelandskamers loopt de waterdiepte op tot maximaal 1 meter diep.
Voor de camperplekken geldt dat campers verrijdbaar zijn en bij een eventueel overstromingsrisico tijdig gewaarschuwd moet worden waardoor men in staat is om zichzelf vroegtijdig in veiligheid te brengen. Voor de glampingtenten geldt dat men eveneens gewaarschuwd moet worden zodat men tijdig kan vertrekken. Bij de middelgrote kans geldt de locaties bij de maximale waterdiepte te voet bereikbaar zijn.
Bij de plattelandskamers wordt aan de achter- en zijkant een keerwand geplaatst die de plattelandskamers in het geval van een overstroming moet beschermen tegen instromend water.
Voorts geldt voor onderhavig plan dat er geen nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt binnen het overstroombaar gebied. Het plan voorziet in de uitbeiding van de (verblijfs)recreatieve mogelijkheden waarbij de bezoeker haar hoofdverblijf elders heeft. Er wordt daarmee niet voorzien in nieuwe stedelijke functies: functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.
Hoewel het plangebied in een overstromingsgebied is gelegen zijn de overstromingsrisico's en de daarmee gepaard gaande waterdiepte relatief laag. In het plangebied zijn voldoende vlucht- en evacuatiemogelijkheden indien een overstroming zich voordoet waardoor men snel in veiligheid is. De Schaapskooiweg (toegangsweg) en het naastgelegen perceel zijn immers op hogere gronden (essen) gelegen waar het overstromingsrisico nihil is.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming is door Natuurbank Overijssel ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de plattelandskamers een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de wettelijke consequenties ten aanzien van beschermde natuurgebieden en flora en fauna te onderzoeken. Als gevolg van de omgevingsvergunning voor de plattelandskamers werden immers verbouwwerkzaamheden aan een kapschuur en een voormalige stal (waarin onder andere de receptie van en dagrecreatie plaatsvindt) uitgevoerd. De uitgevoerde quickscan natuurwaarden wordt in dit bestemmingsplan opgenomen, zie Bijlage 7.
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een 'goede ruimtelijke ordening' als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
Het plangebied ligt buiten de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. In onderstaande figuur 4.6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.6: ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurbank Overijssel)
De invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal en heeft enkel betrekking op het voormalige agrarische bedrijfsperceel. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Natura 2000-gebied 'Dinkelland'.
Figuur 4.7: Ligging plangebied t.o.v. Natura-2000 gebied (bron: Atlas van Overijssel)
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De kwalificerende soorten voor Natura 2000-gebied Dinkelland zijn allen vissen en die zijn gebonden aan aquatische systemen, zoals beken en stilstaande wateren. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot een negatief effect op deze soorten.
Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied
Om te onderzoeken of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied dient een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden voor de aanlegfase (bouw- en sloopfase) en de gebruiksfase. De AERIUS-berekening en rapportage zijn opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten van de aanleg- en gebruiksfase weergegeven.
Resultaten aanlegfase
De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt in totaal 13,2 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Resultaten gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt in totaal 18,3 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening is aangetoond dat dit zowel in de aanlegfase van de ontwikkeling als in de gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase is er dan ook geen sprake van een meetbare depositie. Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht.
De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2022 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf) en bestaat uit weiland en reeds bestaande camperplaatsen. De agrarische gronden zijn intensief onderhouden en gemaaid waardoor de terreingesteldheid van de gronden ongeschikt is voor beschermde flora en/of fauna.
Voor de reeds vergunde plattelandskamers en receptie op het perceel is in 2021 een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in de desbetreffende bebouwing te onderzoeken. Het plangebied is op 12 maart 2021 onderzocht. Hieronder wordt het resultaat weergegeven.
De inrichting van het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën een vaste rust- of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de interne verbouwingen plaatsvinden en de opslag buiten verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust van een beschermd amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rustplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen `doden' en het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de beschermde diersoorten niet af. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Voor wat betreft het planologisch omzetten van de naastgelegen gronden van de Ruhenbergerbeek geldt dat dit geen negatieve gevolgen heeft. De gronden zijn immers reeds heringericht waardoor er geen fysieke ingrepen plaatsvinden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg, wordt gekoerst op de bescherming van archeologische waarden waarbij behoud 'in situ' (in de bodem) het streven. Ten behoeve van de bescherming wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en regelgeving, zoals het instrument bestemmingsplannen. Bij deze laatste ligging de mogelijkheden in het opnemen van een vergunningstelsel of een regime voor de beoordeling van vergunningen. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied zijn de bekende archeologisch waardevolle terreinen door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie aangegeven. De begrenzing van deze terreinen is overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De waardering van de terreinen is gebaseerd op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteiten van die terreinen, waarbij toetsing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit. Het bestemmingsplan voor het buitengebied bestaat uit gebieden met een hoge, middelhoge en lage trefkans op archeologische vondsten.
In het vigerende bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge en middelhoge trefkans een regeling opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming. Voor gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt. Voor gebieden met een middelhoge trefkans gelden deze bepalingen bij een oppervlakte van 2.500 m2.
Toets
Het plangebied kent geen dubbelbestemming ten aanzien van het aspect archeologie waardoor er een zeer lage archeologische verwachting geldt. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering omdat de uit te voeren werkzaamheden ruim binnen de 2.500m² en 30cm diep blijven.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Schaapskooiweg en wordt via de Ruhenbergerweg met het omliggende gebied ontsloten. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen kan gebruik gemaakt worden van CROW-uitgave 381 (december 2018) waarin kengetallen zijn opgenomen voor de verkeersgeneratie en het parkeren.
Op basis van de kengetallen geldt voor een camping (kampeerterrein) in het buitengebied (niet-stedelijk) een verkeersgeneratie van 0,4 verkeersbewegingen per standplaats. Als gevolg van het plan worden 49 camperplaatsen en zes glampingtenten gerealiseerd. De verkeersgeneratie van het kampeerterrein bedraagt derhalve (55 * 0,4) 22 verkeersbewegingen per dag.
Voor de zes reeds vergunde plattelandskamers wordt aangesloten bij de functie 'bungalowpark (huisjescomplex)'. In het buitengebied levert deze functie een maximale verkeersgeneratie op van 2,8 verkeersbewegingen per bungalow in het buitengebied. Dit geeft een worst-case aantal verkeersbewegingen van (6 x 2,8 = 16,8) afgerond 17 verkeersbewegingen per dag.
Verder wordt voor de bestaande schuur die geschikt wordt gemaakt voor dagrecreatieve voorzieningen en evt. vergaderingen, worst-case rekening gehouden met dagelijks maximaal 122 verkeersbewegingen. Hierbij is uitgegaan van het aantal verblijfplaatsen op het plangebied. Dit omdat er geen passende functie in de CROW-publicatie 381 is opgenomen, waaraan kan worden aangesloten. In praktijk zal het grootste gedeelte van de bezoekers reeds aanwezig zijn in het plangebied, waardoor het werkelijke aantal verkeersbewegingen lager zullen uitvallen.
De totale verkeersgeneratie als gevolg van het plan bedraagt 161 verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte van het plan te berekenen wordt eveneens aangesloten bij de CROW-uitgave 381. Het plan heeft betrekking op de realisatie van 49 camperplaatsen, zes glampingtenten en het planologisch vertalen van de verleende omgevingsvergunning voor zes plattelandskamers.
Voor de camperplaatsen geldt dat er 49 camperplaatsen gerealiseerd worden. Campers zijn verplaatsbare verblijfsobjecten, welke alleen voor eigen gebruik geplaatst worden op de daarvoor aangewezen camperplaatsen. Er hoeft voor de camperplaatsen derhalve geen aanvullende parkeerruimte gerealiseerd te worden.
Voor de glampingtenten wordt aangesloten bij de parkeernormen voor een kampeerterrein. Voor een kampeerterrein geldt in het buitengebied een parkeernorm van gemiddeld 1,2 parkeerplaatsen. Voor de glampingtenten dienen derhalve 7,2 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
Voor de plattelandskamers geldt - wanneer wordt uitgegaan van een bungalowpark (huisjescomplex) - een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per plattelandskamer. De totale parkeerbehoefte van de plattelandskamers bedraagt derhalve 12,6 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte van de glampingtenten en de plattelandskamers bedraagt derhalve (7,2 + 12,6 = 19,8) 20 parkeerplaatsen. In figuur 4.8 zijn de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen weergegeven.
Figuur 4.8: Efrinrichtingsplan met parkeerplaatsen (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
Om in de parkeerbehoefte te voorzien worden er aan de noordoostzijde (naast de plattelandskamers) zes parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de receptie/gebouw ten behoeve van dagrecreatie wordt voorzien in vijf parkeerplaatsen. Daarnaast worden bij de oude "Sköppe" en tussen het privégebouw (met letteraanduiding B) zeven parkeerplaatsen aangelegd. Tot slot zijn er tussen het privégebouw en de bedrijfswoning twee parkeerplaatsen aanwezig die benut kunnen worden door recreanten. Daarmee voorziet het plan in 20 parkeerplaatsen.
Aangezien er ook een rustpunt voor dagrecreanten (fiets- en wandeltoeristen) wordt gerealiseerd is het belangrijk dat er voldoende parkeergelegenheden zijn. Derhalve worden er langs de erftoegangsweg vier "overloop"parkeerplaatsen aangelegd die worden uitgevoerd in grasbetontegels, zodat ze een groen karakter houden. Daarbij wordt opgemerkt dat de parkeerplaatsen niet benut kunnen worden als "toeristisch overstappunt" (TOP) om vanuit daar de auto te parkeren en te wandelen en/of te fietsen. Het erf biedt ruimte om 24 parkeerplaatsen te realiseren om enerzijds in de parkeerbehoefte voor het recreatief nachtverblijf te voorzien en anderszijds om enkele dagrecreanten die met de auto naar het rustpunt komen een parkeerplaats te bieden.
Voor de fietsers worden bij het receptiegebouw fietsnietjes of fietsenrekken geplaatst (O in figuur 4.8) om een fietsparkeergelegenheid te bieden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemming
De agrarische gronden in het Oude Hoevenlandschap hebben de bestemming 'Agrarisch - 2' gekregen met het oog op het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden. Het Oude Hoevenlandschap is voornamelijk aanwezig langs beken en op de stuwwal. Wanneer de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden uit het oude hoevelandschap verdwijnen, treden grote en veelal onomkeerbare veranderingen op in het karakter van het deelgebied. Uitgangspunt is dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies geen nadelige effecten mogen hebben op deze essentiële ruimtelijke randvoorwaarden. Sommige van deze gebiedskenmerken kunnen in de huidige situatie in meer of mindere mate zijn aangetast. De regeling in het bestemmingsplan is gericht op het behoud en herstel van de aanwezige waarden.
In de bestemmingen is, met oog op het vorenstaande, onder meer opgenomen dat de oprichting van bebouwing niet is toegestaan (met uitzondering van veldschuren en schuilstallen). Het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt is bij recht toegestaan, een uitzondering is gemaakt voor de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergingsgebied'. Hier is boom- en sierteelt alleen toegestaan bij afwijking. De aanleg van paardrijbakken is bij afwijking toegestaan onder voorwaarde dat deze aansluit op bestaande bebouwing.
Ten slotte is op de betreffende gronden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken van toepassing.
De bestaande natuurgebieden zijn onder de bestemming 'Natuur - Natuur en bos' geschaard. De gronden die door het waterschap zijn heringericht ten behoeve van de Ruhenbergerbeek zijn, op grond van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving omgezet naar natuurgrond. Derhalve zijn die gronden voorzien van de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'.
De bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein' wordt in dit bestemmingsplan aan het plangebied toegekent, gezien de gronden in het plangebied gebruikt worden voor kampeermiddelen, glampingtenten en recreatiewoningen in de vorm van plattelandskamers.
In de bestemmingsregels (gebruiks- en/of bouwregels) is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaats' maximaal 49 camperplaatsen zijn toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - glampingtenten' zijn bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde stacaravans, chalets, trekkershutten en recreatiewoningen toegestaan. Derhalve is het mogelijk om daar glampingtenten te plaatsen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - plattelandskamers' zijn zes plattelandskamers toegestaan.
Binnen de bestemming is het wonen ten behoeve van het bedrijf (in een bedrijfswoning) al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit toegestaan.
In dit geval is de geldende dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
In tegenstelling tot de gronden die zijn aangemerkt als 'Natuur - Natuur en bos' zijn de gronden die zijn aangemerkt als beheersgebied, nieuwe natuur gerealiseerd en nieuwe natuur nog te realiseren voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap'. Binnen deze bestemming is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd tot het realiseren van nieuwe natuur. Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde – Natuur en landschap die tevens zijn bestemd als 'Agrarisch - 2' prevaleert het agrarisch gebruik, zolang deze gronden nog niet daadwerkelijk zijn verworven voor omzetting naar natuur.
Langs de Dinkel bevinden zich, overeenkomstig het genoemde in het Dinkelconvenant, gebieden die bij hoog water onder water komen te staan. Deze gebieden zijn aangewezen als waterbergingsgebieden en hebben in de bestemming een specifieke regeling gekregen (dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied).
De dubbelbestemming is qua regeling zodanig vormgegeven dat in de basisbestemmingen geen (bouw)werkzaamheden plaatsvinden die de uitvoering van de waterberging in de weg staan. Daarom geldt bijvoorbeeld dat (in afwijking van de basisbestemming) bouwen niet is toegestaan binnen de dubbelbestemming, dan wel na advisering (let op: het gaat dus niet over goedkeuring) van het waterschap (geldt ook voor de dubbelbestemming Waterstaat – Herinrichting in de navolgende alinea).
Langs een aantal waterlopen is het waterschap voornemens (al dan niet in overleg met andere partijen) over te gaan tot hermeandering en herinrichting. Teneinde deze werkzaamheden mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan stroken aangegeven ter weerszijden van de relevante waterlopen. Deze stroken zijn aangegeven met de dubbelbestemming Waterstaat - Herinrichting beek.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het plan wordt in het kader van het vooroverleg aan de provincie voorgelegd.
Waterschap Vechtstromen
Op 13 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.