Plan: | projectafwijkingsbesluit Schans Buitenwacht - horeca |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991380-VB01 |
In de gemeente Kampen, aan de zijde van IJsselmuiden is de locatie Schans-Buitenwacht gevestigd. Momenteel worden de gronden gebruikt voor het parkeren van fietsen en auto’s, horeca, verkeer en groen.
De herontwikkeling van het gebied Schans Buitenwacht kent een lange geschiedenis. Toen duidelijk werd dat als gevolg van een brand de uitgaanslocatie 'De Buitenwacht' niet opnieuw zou worden herbouwd op die locatie is gestart met herontwikkeling van het gebied.
In 2011 is begonnen met de herontwikkeling van het gebied Schans Buitenwacht. Een intensief participatietraject in 2017 en 2018 was hier onderdeel van. Door de bezuinigingen in 2019 is dit project on-hold gezet met uitzondering van het deelproject met betrekking tot de waterhuishouding.
Bij de behandeling van de Perspectiefnota 2022-2025 en de Programmabegroting 2022 is door de raad stilgestaan bij de herontwikkeling van dit gebied en is het college gevraagd het project opnieuw in uitvoering te brengen. Om dit project weer in uitvoering te brengen is het projectplan geactualiseerd, zowel op inhoud als financieel.
Op basis van de recente ontwikkelingen heeft een herijking plaatsgevonden van het in 2018 vastgestelde schetsontwerp met daarbij een strategie voor de uitvoering van het project. Deze herijking heeft ook tot de conclusie geleid dat onderdelen van de beoogde herinrichting in strijd zijn met de geldende bestemmingsplannen. Om de herinrichting toch mogelijk te maken is het noodzakelijk dat een ruimtelijke onderbouwing wordt opgesteld om met een afwijkingsvergunning medewerking te kunnen verlenen.
Met uitzondering van de bouw van een nieuwe horecavoorziening is op 29 augustus 2023 vergunning verleend voor de werkzaamheden die nodig zijn voor de herinrichting van het gebied.
Omdat de nieuwe horecalegenheid onderdeel is van de totale herinrichting, wordt de ruimtelijke onderobuwing voor de herinrichting van Schans Buitenwacht gebruikt. In die ruimtelijke onderbowing is namelijk rekening gehouden met die nieuwe voorziening. Op onderdelen wordt specifiek stilgetaan bij de beoogde nieuwbouw. Het totaalbeeld wordt hierdoor niet beïnvloed. Ook wordt duidelijk dat in de verrichtte ondrezoeken (voor zover van toepassing) ook rekening is gehouden met de nieuwe horecagelegenheid.
Het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom van Kampen in de gemeente Kampen. Het projectgebied is gelegen aan het stationsplein, direct ten noorden van het treinstation van Kampen. Aan de noord en oostkant wordt het projectgebied begrenst door bebouwing. Ten westen van het projectgebied is de IJssel gelegen. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied weergegeven.
Figuur 1.1. Locatie van het projectgebied in de rode cirkel (bron: www.pdokviewer.nl).
Figuur 1.2 Huidige locatie snackbar Timmer, oranje omcirkeld (bron: www.pdokviewer.nl(
Het projectgebied is onderdeel van verschillende planologische regimes. In een deel van het projectgebied geldt in de huidige situatie bestemmingsplan 'Omgeving Stationsplein' (vastgesteld op 22 juli 1987). In dit bestemmingsplan kent het projectgebied de enkelbestemmingen 'Horeca en aanverwante bedrijvigheid', 'Bedrijven', 'Parkeervoorzieningen', 'Groenvoorzieningen', 'Recreatieve doeleinden', 'Kiosk' en 'Nutsvoorzieningen'. Op de onderstaande afbeeldingen is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Omgeving Stationsplein':
Figuur 1.3: Kaartfragment vigerende bestemmingsplan 'Omgeving Stationsplein', het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: gemeente Kampen)
Figuur 1.4: Kaartfragment vigerende bestemmingsplan 'Omgeving Stationsplein', het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: gemeente Kampen)
Ook geldt er voor een deel van het projectgebied in de huidige situatie het bestemmingsplan 'De Zodde' (vastgesteld op 11 maart 1985). In dit bestemmingsplan kent het projectgebied de enkelbestemmingen 'Recreatieve doeleinden' en 'Parkeerterrein'. Op de onderstaande afbeeldingen is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'De Zodde':
Figuur 1.5: Kaartfragment vigerende bestemmingsplan 'Omgeving Stationsplein', het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: gemeente Kampen)
Tevens geldt ter plaatse van het projectgebied het onlangs vastgestelde bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)'. Dit plan is door de raad vastgesteld op 13 juli 2023. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 juli 2023. Dit betekent dat de aanvraag formeel getoetst moet worden aan de daarvoor geldende bestemmingsplannen.
In het vastgestelde bestemmingsplan is voor de huidige snackbar een horecabestemming opgenomen. (zie oranje vlak in figuur 1.6).
In het projectgebied gelden meerdere bestemmingen. Voor een groot deel van het projectgebied geldt de enkelbestemming 'Verkeer'. Verder geldt er ook de enkelbestemming 'Groen' op grote delen van het projectgebied. Daarnaast zijn ook de enkelbestemmingen 'Nutsvoorziening' en 'Horeca' aanwezig in het gebied. Ook gelden er in het ontwerpbestemmingsplan een aantal aanduidingen in het gebied. Zo gelden er de gebiedsaanduidingen: 'overige zone - aandachtsgebied overstromingskans klein', 'overige zone - aandachtsgebied waterberging', 'overige zone - bebouwingscontour geur', 'overige zone - evenemententerrein 1', 'overige zone - evenemententerrein 3', 'overige zone - parkeren schil', 'overige - bebouwingscontour geur', 'vrijwaringszone - dijk' en 'geluidszone - spoor'. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van het ontwerpbestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)':
Het vlak met de horecabestemming is in de nieuwe situatie verschoven ten opzichte van de bestaande.
Figuur 1.6. Uitsnede verbeelding 'Chw bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Daarnaast gelden op de locatie een tweetal parapluplannen:
Het laatst genoemde parapluplan is niet relevant voor dit bestemmingsplan, omdat dit bestemmingsplan niet over woningbouw gaat. Het parapluplan voor parkeren is wel relevant. Hierin is een regeling opgenomen voor parkeren en wordt verwezen naar de Parkeernormen nota gemeente Kampen. In paragraaf 4.9 toetsen we dit plan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Zoals in de inleiding is vermeld, past het voornemen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen en niet binnen het vastgestelde bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden). Om het initiatief mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat een ruimtelijke onderbouwing wordt opgesteld en dat afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan.
In Hoofdstuk 2 komt de projectbeschrijving aan bod. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid op rijks, provinciaal, en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige- en ruimtelijke omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.
Kampen is een oude Hanzestad die aan de benedenloop van de IJssel ligt. In de historische binnenstad zijn verschillende poorten en monumenten te vinden. Het landschap rondom Kampen kenmerkt zich door terpen, uiterwaarden en oude steden. Het projectgebied kent een rijke geschiedenis. Hier lag in de 16e en 17e eeuw een schans waarmee vijanden werden tegengehouden. Tegenwoordig is het de aankomstplek van de trein uit Zwolle en vormt het de entree naar IJsselmuiden én de historische binnenstad van Kampen. Het tweede deel van de naam van het gebied (Buitenwacht) verwijst naar de in 2010 afgebrande uitgaansgelegenheid Buitenwacht die op deze plek stond.
Het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom van Kampen, ten oosten van de IJssel, nabij het treinstation Kampen. Het projectgebied bestaat in de huidige situatie uit de wegen 'Stationsplein', 'Trekvaart' en 'Burgermeester van Engelenweg'. Verder bestaat het projectgebied voor een groot deel uit parkeerterrein, zowel verhard als onverhard.
Het gebied bestaat uit 6 verschillende parkeerterreinen die gezamenlijk de parkeercapaciteit vormen voor het projectgebied en de benoemde functies. Naast deze 6 parkeerterreinen is er het overloopterrein, dat enkele jaren geleden tijdelijk is verhard met puin om alvast als overloop te dienen voor het centrum mocht dat nodig zijn. Dit terrein is verder niet voorzien van inrichting en heeft daarom in de parkeeronderzoeken die zijn uitgevoerd een theoretische capaciteit (gebaseerd op oppervlakte) gekregen van 120. Ook wordt het projectgebied gebruikt voor het parkeren van fietsen. In een deel van het projectgebied bevindt zich groen. Verder is er aan de zuidkant in het projectgebied, aan het 'Stationsplein' een snackbar (Snackbar Timmer) gevestigd. Hieronder is een luchtfoto van het projectgebied weergegeven:
Figuur 2.1. Luchtfoto van het projectgebied, begrenzing (bron: www.pdokviewer.nl).
De herijking van het project Schans-Buitenwacht kan niet alleen worden benaderd vanuit het projectgebied zelf, maar is ook ingebed in grotere opgaven voor (de binnenstad van) Kampen. In het projectgebied moet rekening worden gehouden met een aantal recente ontwikkelingen/ wijzigingen, die mogelijk tot een aanpassing van het ontwerp kunnen leiden. Op 8 september 2021 is (in een workshop) een ambtelijk multidisciplinaire verkenning gedaan naar de recente ontwikkelingen en de uitkomst van die workshop is verwerkt in een aangepast Programma van Eisen en in de ontwerpuitgangspunten.
Het ontwerp voor het gebied Schans-Buitenwacht, dat in goed overleg met omwonenden en belanghebbenden tot stand is gekomen, is onder andere gebaseerd op analyses van bodem- en waterstructuur, archeologische onderzoek naar de voormalige plek van de schans en mogelijke archeologische resten in de bodem en verkeers- en parkeeronderzoek. Na de herstart eind december 2021 en begin 2022 is, samen met omwonenden, gekeken naar de gewenste beeldkwaliteit en herinrichting van Schans Buitenwacht (zie ook hoofdstuk 6, Maatschappelijke uitvoerbaarheid). De gegeven reacties zijn zoveel mogelijk verwerkt in de herinrichting en het beeldkwaliteitsplan. Bij de uitwerking van de herinrichting en de beeldkwaliteit zijn uitgangspunten die in 2018 door de raad aan het college zijn meegegeven, zoveel mogelijk meegenomen (zie ook hierna, zij het geactualiseerd naar het heden).
Verder is een aantal recente ontwikkelingen onder de loep genomen, waarbij is bekeken welke consequenties die zouden kunnen hebben voor aanpassingen in het ontwerp en de kostencalculatie voor het plangebied Schans-Buitenwacht. Daarbij is gekeken naar harde voorwaarden (vastgesteld nieuw beleid) en zachte wensen (beleid 'under construction'). Het betreft ontwikkelingen op het gebied van:
De algemene conclusie is dat het goed is een integrale (ruimtelijk) afweging te maken. Dat betekent dat sommige beleidsuitgangspunten (en wensen) kunnen worden toegevoegd, maar ook dat sommige opgaven elders in Kampen ruimtelijk moeten worden geaccommodeerd. Dat geldt vooral voor de toenemende druk om in deze 'parkeermagneet' meer parkeren mogelijk te maken. Daarvan is gezegd dat 330 parkeerplaatsen het maximum is, omdat in het gebied ook een hoge ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd. Maar dat betekent dat de wens om de binnenstad autoluw te maken ook voor een gedeelte op een andere manier moet worden opgelost.
Functioneel Program van Eisen voor Schans Buitenwacht:
Ontwerpuitgangspunten:
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 22 september 2022 besloten in te stemmen met het ontwerp van Schans Buitenwacht.
Met dit besluit heeft de raad te kennen gegeven dat verder uitvoering kan worden gegeven aan de herinrichting van Schans Buitenwacht. Aanvullend hierop is door de raad op 23 maart 2023 het beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Hiermee is de gewenste ruimtelijke kwaliteit geborgd. Het beeldkwaliteitsplan en het bijbehorende vaststellingsbesluit zijn is als Bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing gekoppeld. Op de onderstaande figuren wordt de toekomstige situatie in het projectgebied weergegeven:
Naast de zonnecarports, voor de duurzame opwek van energie voor o.a. elektrische auto's, wordt ook geprobeerd bestaand materiaal her te gebruiken. De huidige betonklinkers die nu in de parkeervakken liggen worden opnieuw gebruikt in de rijbaan van de (nieuwe) parkeervakken. De klinkers worden uitgebroken en tijdelijk opgeslagen. Op het juiste moment zullen die klinkers weer gebruikt worden. Voor zover nu bekend zal het om ongeveer 1500 m² betonklinkers gaan. Door materiaal her te gebruiken wordt rekening gehouden met, zij het op geringe schaal, circulaire economie. Daar waar de mogelijkheden zich verder voordoen, zal onderzocht worden of nog meer invulling gegeven kan worden aan duurzaam (her)gebruik van materiaal.
\ Figuur 2.2. Toekomstige situatie projectgebied, met oranje omcrrkeld de nieuwe locatie van de horecagelegenheid (bron: Concept beeldkwaliteitsplan)
Figuur 2.3: Toekomstige situatie, met oranje omcirkeld de nieuwe locatie van de horecagelegenheid (bron: Concept beeldkwaliteitsplan)
Ten aanzien van de nieuwe horecagelegenheid kan het volgende gemeld worden.
Er is een locatie (bouwvlak) in het nieuwe plan Schansbuitenwacht opgenomen voor de realisatie van een nieuw horecapand ter vervanging van snackbar Timmer. Met de bouw van de nieuwe horecagelegenheid wordt de snackbar op huidige locatie vervangen.
De vorm van het bouwvlak heeft een meervoudige vorm en is smal en lang gerekt. Dit wordt veroorzaakt door de ruimte tussen de fietsenstalling en het nieuwe gebouw. De nieuwbouw is ook op die manier vormgegeven.
Er is begin 2023 een Beeld kwaliteitsplan voor de Schans Buitenwacht door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn de voorwaarden omschreven waar de nieuwbouw aan moet voldoen.
Op basis van dat beeldkwaliteitsplan en gelet op de meer vormige kavel heeft het gebouw zich geschikt naar de kavelvorm. Verschillende ontwerpen zijn besproken met de gemeente Kampen en de welstandscommissie. Door de vorm van de kavel was het wenselijk dat de nieuwbouw een rondom uitstraling kreeg, zodat er geen echte voor- en achtergevel was. De dakopbouw diende ondergeschikt te zijn aan de plattegrond.
De dak overstekken en de transparante gevels voldoen aan het beeldkwaliteitsplan. De dakopbouw is minder dan de helft van de voetprint van het paviljoen en is rondom terugliggend t.o.v. de voetprint. De bouwhoogte bedraag ca 7 m.
Doordat het terrein sterk afloopt staat het gebouw op een betonnen plint, wat een zwevend effect geeft.
Het ontwerp waarvoor vergunning wordt gevraagd voldoet aan alle criteria die in het beeldkwaliteitsplan zijn gesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing gekoppeld. Het vaststellingsbesluit daarvan is als Bijlage 2 bijgevoegd. Het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Op 19 september 2023 een positief advies over het bouwplan gegeven.
Bedrijfsvoering
De openingstijden zullen gelijk zijn zoals die nu gehanteerd worden bij de bestaande horecavoorziening. Dat betekent dat de horecagelegenheid geopend is op:
Ten aanzien van deze tijden wordt opgemerkt dat de horecagelegenheid om 9.00 uur open gaat. Alle apparaten worden opgstart, voorbereidingen worden getroffen voor de ontvangst van komende gasten, vitrines worden gevuld en de frituur wordt opgewarmd. Dit betekent dat in de ochtend alleen koffie met een broodje verkrijgbaar zijn en dat gefrituurde etenswaren rond het middaguur geserveerd kunnen worden.
Er zullen in het nieuwe pand ook nieuw producten worden aangeboden zoals belegde broodjes, en af en toe andere producten waar de klanten om vragen.
Duurzaamheid
Alle apparatuur zal nieuw worden aangeschaft en energiezuinig zijn.
Naast de betreffende apparatuur ook zal het paviljoen energiezuinig worden gemaakt door middel van warmte terugwin apparatuur op de ventilatie en bakovens. Ook zullen op het dak (niet sedumdeel) zonnepanelen komen om aan de energie behoefte te voorzien. Het sedumdeel (groen dak) biedt mogelijkheden om water tijdelijk te kunnen opslaan bij grote regenbuien.
Ten aanzien van het gasgebruik wordt het volgende opgemerkt.
Omdat in de nieuwbouw gefrituurd zal blijven worden, zal gas gebruikt worden. In de huidige situatie wordt het pand verwarmd met gas gevelkachels en worden de frituur en bakplaten ook op gasgestookt.
Het nieuwe pand zal door middel van een warmtepomp verwarmd worden. Gas zal alleen gebruikt worden voor de frituur. Dit omdat gas beter te regelen is. Gas kan ook grote schommelingen in temperatuur beter opvangen dan elektra. Dezelfde gasaansluiting zal worden gerealiseerd in het nieuwe pand, maar er zal minder gas verbruikt worden. De schatting is dat zeker 12% minder verstookt zal worden dan in de huidige situatie. De grootte van de gasmeter wordt bepaald door de pieken bij het verwarmen van de frituur. (denk hierbij aan bevroren producten i.p.v. ontdooide producten in de frituur wat soms een enkele keer voorkomt bij onverwachte drukte). Vandaar de keuze van dezelfde gasmeter.
De bakplaten zullen via elektra verwarmd worden. De nieuwbouw wordt voorzien van warmte terugwin apparatuur. Hierdoor kan de restwarmte van de frituur ingezet worden om het gebouw te verwarmen. Met als gevolg minder verbruik van gas.
Met de hiervoor beschreven maatregelen wordt het nieuwe pand energiezuinig en is het voorbereid op een duurzame samenleving.
Riolering
In een recht van opstal is overeengekomen dat initiatiefnemer aansluit op het hemelwater- en vuilwaterriool van de gemeente. Door initiatiefnemer zullen, ter voldoening aan de milieueisen, een vetafscheider en een controleput geplaatst worden.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toetsing
Het projectgebied inclusief de horecavoorziening ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Beleid
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als:
"een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Als een plan of project met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voorgenomen ontwikkeling betreft de herinrichting van het projectgebied met een herschikking van de bestaande functies. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt 330. Enerzijds staat het parkeerterrein ten dienste van het station en anderzijds dient dit terrein parkeerplaatsen te bieden om de binnenstad autoluw te maken (parkeermagneet). Voor de bestaande fietsenstalling komt een nieuwe gebouwde voorziening in de vorm van een schans. Ook de bestaande horecavoorziening wordt verplaatst en krijgt een andere vorm. Het geheel aan activiteiten kan daarom als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de Laddertoets van toepassing is, wordt hierna beschreven.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw of groter beslag op de ruimte of dat er op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten ontstaan door het plan, bijvoorbeeld door een functiewijziging. Van nieuw beslag op de ruimte is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voorziet het plan of project in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Uit de aanvraag om een omgevingsvergunning volgt dat de bruto-oppervlakte van de beoogde nieuwbouw ongeveer 340 m² bedraagt.
Onder het bovenstaande punt is al gesteld dat het om bestaande functies in het gebied gaat. Met de herinrichting van het projectgebied veranderen die functies niet. Er kan worden geconcludeerd dat het voornemen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Daarom is een verdere ladderonderbouwing niet van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. De herinrichting draagt bij aan een duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties zijn de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen een aantal keren geactualiseerd. De 'Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening' is op 16 november 2022 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel.
De thema’s die in de Omgevingsvisie aan bod komen zijn niet nieuw; het zijn thema’s waar de provincie zich al veel langer mee bezighoudt. De thema's bestaan uit duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
Duurzaamheid
Voor duurzaamheid hanteert de provincie de volgende definitie: ‘Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor de wateropgave en een belangrijke bijdrage aan reductie van broeikasgassen.
Ruimtelijke kwaliteit
De ambitie van de provincie is een kwaliteitsontwikkeling in gang zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.
Sociale kwaliteit
Voor sociale kwaliteit gaat over het welzijn van de mens. Hierbij spelen gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol. Ook spelen arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede hier een rol in.
Ruimtelijke kwaliteit moet gerealiseerd worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Relevante regels omgevingsverordening
In de omgevingsverordening staan geen specifieke regels die relevant zijn voor dit initiatief. Wel staat in artikel 2.1.5 onder lid 2 dat in het kader van de toelichting op ruimtelijke plannen inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Hierop wordt hieronder ingegaan.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkómen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.
Omdat in dit geval sprake is van een ontwikkeling in stedelijk, bebouwd gebied, vraagt de toetsing aan de Ladder, zoals opgenomen in paragraaf 3.1.2 geen nadere onderbouwing op dit punt.
Naast generieke beleidskeuzes komen bij de OF-vraag ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes aan de orde. Voor een deel gaat het om zwaarwegende publieke belangen die door nationale en Europese regels worden geborgd. Er zijn ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes die door de provincie zijn gemaakt en die zo zwaarwegend worden geacht dat bij de beantwoording van de OF-vraag geconcludeerd moet worden dat bepaalde initiatieven in bepaalde gebieden niet kunnen worden toegelaten. In het projectgebied geldt de gebiedspecifieke beleidskeuze 'Nationaal Landschap IJsseldelta'. In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook wil de provincie Overijssel de recreatieve toegankelijkheid vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er geen ruimte voor nieuwe windturbines. Met het voornemen worden de waarden van de bijzondere kwaliteiten van 'Nationaal Landschap IJsseldelta' niet aangetast.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Het projectgebied ligt in de Stedelijke Omgeving, in het 'Ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken. Dit zijn gebieden rond binnensteden met diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Ook ligt het projectgebied in het ontwikkelperspectief 'Stationsomgevingen binnen de stedelijke netwerken'. Met de stationsomgevingen binnen de stedelijke netwerken wordt de directe omgeving van de intercitystations in de vijf grote steden bedoeld. Kortom: de omgeving van de stations van Enschede, Zwolle, Deventer, Hengelo en Almelo. Deze overstappunten voor verschillende vervoersvormen ziet de provincie als voorkeurslocaties voor publieks- en arbeidsintensieve bedrijven en voorzieningen.
Dit project zorgt voor herstructurering en transformatie van het projectgebied. Het voornemen zorgt voor een versterking van het gebied, waarmee het projectgebied vitaal en aantrekkelijk blijft.
Hoe - gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden:
1. Natuurlijke laag - Oeverwallen
In de natuurlijke laag bevindt het projectgebied zich in het gebied 'Oeverwallen'. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.
In dit geval is het de stedelijke omgeving van Kampen die op de oeverwal ligt. De natuurlijke kwaliteiten en herkenbare structuren van de oeverwal zijn op deze locatie niet of nauwelijks aanwezig. Het voornemen zorgt niet voor een aantasting van de natuurlijke laag.
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. In de laag van het agrarisch cultuurlandschap bevindt het projectgebied zich in het gebied 'Oeverwallen'. De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is: voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.
In dit geval is het de stedelijke omgeving van Kampen die op de oeverwal ligt. De natuurlijke kwaliteiten en herkenbare structuren van de oeverwal zijn op deze locatie niet of nauwelijks aanwezig. Het voornemen zorgt niet voor een aantasting van het agrarisch cultuurlandschap.
3. Stedelijke laag - Woonwijk 1955 - nu
Het projectgebied is bij de derde laag ingedeeld in de categorie 'Woonwijk 1955 - nu'. De richting die in naoorlogse woonwijken wordt gekozen bij ontwikkelingen, is dat nieuwe bebouwing zich voegt in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar is.
Het voornemen heeft geen betrekking op de bouw van nieuwe wooneenheden. Het voornemen zorgt daarmee niet voor een aantasting van de stedelijke laag.
4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het ‘belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen en projecten door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe ‘erfgoed’ van de provincie. Het projectgebied is bij de derde laag ingedeeld in de categorie 'IJssellinie inundatieveld'.
Het voornemen zorgt niet voor een aantasting van de IJsellinie.
Op 23 maart 2023 is de Omgevingsvisie 1.0 'Het Kampen van nu' vastgesteld. Deze eerste omgevingsvisie is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. De visie brengt structuur en samenhang in het voorheen versnipperde sectorale beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.). De uitwerking van dat beleid vindt plaats in het omgevingsplan en in het omgevingsprogramma.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat de gemeente haar ruimtebehoefte zoveel mogelijk binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied wil oplossen. Door inbreiding of door transformatie van gebieden, en door het 'afronden' van de bestaande stad.
Met betrekking op het voornemen wordt in de omgevingsvisie genoemd dat de gemeente Kampen de kwaliteit van de stadsentrees Bovenhaven, Buitenhaven en Schans Buitenwacht wil verbeteren. Ontwikkelingen die in deze gebieden plaatsvinden, geven mede vorm aan de historische stadsentree van Kampen, maar ook aan die van IJsselmuiden. Volgens de gemeente spelen in dit gebied alle opgaven. Het zijn met name de opgaven vanuit economie, mobiliteit en een vitale binnenstad die hier zwaar wegen. Alle kernwaarden zijn herkenbaar in dit gebied: Met een mooi en herkenbare contrast tussen het prachtige stadsfront van Kampen aan de IJssel en het groene en dorpse karakter van IJsselmuiden.
Het voornemen betreft een herinrichting van de locatie Schans Buitenwacht. De nieuwe horecavoorziening pst binnen binnen de verbeteering van Schans Buitenwacht..
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).
Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of project een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Toetsing
De gemeente Kampen heeft een archeologische verwachtingskaart. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het projectgebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. De kans dat hier archeologische resten in de bodem aanwezig zijn wordt groot geacht. Ter plaatse van het projectgebied zijn Archeologische resten afgedekt door een > 35 cm dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, etc.) en daardoor zijn archeologische resten waarschijnlijk goed geconserveerd. Het is verboden om in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren tenzij het te verstoren gebied kleiner is dan 2500 m2.
Er is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door RAAP. Ook is er door Medusa project een Geofysisch bodemonderzoek archeologische sporen uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn gezamenlijk als Bijlage 3 bijgevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies.
Archeologisch vooronderzoek
In het voorjaar en de zomer van 2018 is door RAAP een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek (kaartstudie), een geofysisch onderzoek (grondradar) en een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek). Het onderzoek heeft meer inzicht gegeven over de locatie en de constructie van de schans. De ligging van de bastions en de gracht en het aanzien van de schans is op basis van dit onderzoek gereconstrueerd, wat een basis kan vormen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het projectgebied. Op basis van de kaartstudie, het geofysische onderzoek en het booronderzoek, bestaan er over de exacte ligging en aanzien van de schans nog onzekerheden. Om het oorspronkelijke aanzien en de constructie van dit verdedigingswerk nauwkeuriger te kunnen reconstrueren kan overwogen worden om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Vooruitlopend op graafwerkzaamheden die bij uitvoering van de nieuwe inrichting gaan plaatsvinden, wordt in zijn algemeenheid een duurzaam behoud van archeologische restanten archeologische aanbevolen (behoud in situ). Aanbevolen wordt om in de delen van het terrein die als gevolg van de nieuwe inrichting verstoord gaan worden een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren.
Geofysisch bodemonderzoek
De locatie van de drie bastions, waarvan twee vrij zeker en één onzeker, was nog redelijk goed te herleiden. Hetgeen komt door een sterke mate van reflectie. Dit doet vermoeden dat er zich bakstenen funderingen of zelfs een bakstenen muur rondom deze bastionpunten voordoen. Het probleem bij deze interpretatie is echter dat het niet overeenkomt met de minuutkaart uit de 19e eeuw. Belangrijk om te weten hierbij, is dat vestingwerken zich ontwikkelden en de schans dus mogelijk niet altijd dezelfde lay-out heeft gehad. Het is goed mogelijk dat de interpolaties de schans lay-out van eerdere periode laat zien. Een andere mogelijke conclusie is dat de ligging anders is dan op de minuutkaart vanwege het verspreid raken van de funderingen. Wellicht dat de gracht ook gedeeltelijk is opgevuld met de resten van de bastionpunten.
De ligging en diepte van objecten en puin in de ondergrond is redelijk goed af te leiden met behulp van de reflectiescans/interpolaties. De ligging en de diepte van de voormalige gracht is iets problematischer, veelal door de relatief hardere reflecties op veel meetgebieden (parkeerplaatsen), maar er is alsnog getracht om deze in kaart te brengen. De contouren van de gracht lijken de minuutkaart te volgen. Hierbij is belangrijk om te vermelden dat de snelheden zijn gekalibreerd op een mix van zand en klei. Lokaal kan er variatie optreden die de aangegeven dieptes van anomalieën en structuren dieper of juist ondieper kunnen doen laten liggen.
De variatie van laagopbouw, zoals ook waargenomen in de boringen kon worden herkend in de radarbeelden. Echter heeft de grondradar niet het complete bereik van de boringen dus zijn niet alle laagovergangen zichtbaar. De overgang van de toplaag van puin/zand naar de onderliggende laag met veen/klei is goed te zien in het dieptebeeld (zie Bijlage 3. De variatie van laagopbouw van de gracht (zandige lagen in gracht) was niet te onderscheiden doordat het signaal grotendeels werd weggevangen/ geabsorbeerd door de klei/veen en de originele gracht zich op een te grote diepte bevindt. Het signaal van de grondradar wordt geabsorbeerd door het zout (ionen) en vochtgehalte in het materiaal Veen en Klei bevat veel water en ionen.
Door de vele handelingen die zijn verricht in de bodem van het meetgebied is een eenduidige interpretatie lastig. De bebouwingen van Café de Buitenwacht, de buiten sociëteit en de timmerfabriek vertroebelen het beeld evenals een riool wat door het onderzoeksgebied loopt. Daarnaast is er de mogelijkheid dat het gaat om een fort met meerdere bouwfases en mogelijk andere lay-outs. Om de interpretaties goed te kunnen duiden en verifiëren zijn aanvullende boringen en/of sleuven nodig. Hiermee kunnen de gevonden anomalieën, funderingen en/of structuren en gedempte grachten pas met zekerheid worden geïnterpreteerd.
De kaarten wijzen in ieder geval duidelijk de meest interessante plaatsen aan. Dit zijn dan ook goede locaties voor eventuele boringen. Aanbevolen wordt ook om de kaarten eventueel samen met de radarbeelden te bespreken met een archeoloog met gebieds- en locatiekennis, om aanvullende conclusies over de geschiedenis en opbouw van de ondergrond van het terrein van de schans van Kampen Buitenwacht.
Memo Archeologie
Op 20 juni 2022 heeft de gemeente Kampen een memo over het aspect 'Archeologie' uitgebracht. Deze is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. In deze memo wordt het onderstaande geconcludeerd:
Gemeentelijke archeologische monumentenzorg is gericht op verstoringszones. In het geval van het projectgebied Brugschans zijn er 2 locaties waarvoor ter zijner tijd archeologisch onderzoek vereist is. Op de onderstaande kaart (figuur 4.1) zijn dit de deelgebieden 5 & 11. Hier worden archeologische resten verwacht. Gezien de betrekkelijk geringe diepte van ontgraving zullen hier onderzoeken in de vorm van begeleidingen georganiseerd worden. Dit betekent dat de kuilen die gegraven worden voor de realisatie van het civiele werk tevens de onderzoekskuilen voor de archeologen zullen zijn. Het onderzoek beperkt zich tot de deelgebieden 5 & 11. In het overige deel van het projectgebied vinden geen werkzaamheden plaats waarvoor archeologisch onderzoek nodig is. Officieel heet het type onderzoek: archeologische proefsleuven, variant begeleiding.
Voordat gegraven kan worden, dient eerst milieutechnisch onderzoek uitgevoerd te worden. Hier kunnen eventueel beperkingen voor het graafwerk uit voortkomen.
Figuur
4.1. Plankaart projectgebied, met oranje omcrikeld de nieuwe locatie van de horecagelegenheid
Conclusie
De werkzaamheden op de 2 locaties waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is (deelgebied 5 & 11 op de bovenstaande kaart), worden onder begeleiding van een archeoloog uitgevoerd. Het voornemen is daarmee ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en projecten. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Toetsing
Zoals beschreven in de bovenstaande paragraaf, blijkt dat het projectgebied in het verleden deel uitmaakte van de vestingwerken van de stad Kampen. Bekend is dat het projectgebied zich uitstrekt over de noordoostelijke hoek van een voormalige schans. Van circa 1589 tot circa 1791 heeft hier een omgrachte, gebastioneerde schans gelegen ter bescherming van de stadsbrug aan deze zijde.
In de huidige situatie zijn er echter geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig in het projectgebied. Er bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het projectgebied. Het voornemen heeft dan ook geen invloed op cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het voornemen.
Toetsingskader
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijke plan of project moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de beoogde functie(s).
Toetsing
Het projectgebied ligt klaar voor toekomstige ontwikkelingen. Het aantal parkeerterreinen wordt uitgebreid, de huidige snackbar Timmer wordt verplaatst en er wordt een overdekte fietsenstalling met openbaar groen gerealiseerd. De noordelijke oude "schans" wordt hierbij in ere hersteld. Tevens zal het huidige busstation worden aangepakt en wordt het huidige transformatorhuisje verplaatst binnen het projectgebied.
Om het gebied opnieuw te kunnen inrichten is de kwaliteit van de grond, het grondwater en de aanwezige halverharding vastgesteld middels diverse bodemonderzoeken. De verontreinigingssituatie op de locatie wordt beschreven aan de hand van de volgende rapportages:
Uit de bovenstaande bodemonderzoeken blijkt dat in de bovengrond van de kadastrale percelen Kampen, sectie F en nummers 17.027 en 18.404 (Houtweg 1), tot circa 1,0 m –mv licht tot sterke verontreinigingen met zware metalen en PAK zijn aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen worden veroorzaakt door de voormalige activiteiten op de locatie en door de aanwezige bijmengingen met o.a. puin.
In-situ partijkeuring puingranulaat
Op 20 juni 2022 heeft er een onderzoek naar een partij puingranulaat plaatsgevonden. Deze puingranulaat werd in het verleden toegepast als halfverharding voor een parkeerterrein in het projectgebied. Dit onderzoek is als Bijlage 3 en Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies van dit onderzoek:
'Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op zintuiglijke wijze geen afwijkingen waargenomen, die op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen zouden kunnen duiden. Eveneens is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de gekeurde partij niet vormgegeven bouwstof (puingranulaat) een toepasbare bouwstof betreft.
Tijdens de monsterneming is in de partij visueel geen asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de partij overschrijdt de concentratie asbest de grenswaarde (= 100 mg/kg d.s.) niet. De onderzochte partij wordt op basis van de concentratie asbest beoordeeld als: Toepasbaar. Het is toegestaan de onderzochte partij elders toe te passen.
De toepassing dient, in geval van hertoepassing van het materiaal door dezelfde eigenaar, 5 werkdagen van tevoren worden aangemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit. De gegevens over de toe te passen niet-vormgegeven bouwstof (zoals hoeveelheden, toepassingslocatie en de rapportage) dienen gedurende 5 jaar gearchiveerd te worden en desgevraagd aan het bevoegde gezag overhandigd te worden. De toepasing van de bouwstof blijft (mede)verantwoordelijk voor de milieuhygiënische kwaliteit ervan.'
Sanering 2021
In 2021/2022 is tijdens de aanleg van de wadi's langs de Houtweg en Baan een bodemsanering uitgevoerd. Met de uitgevoerde saneringswerkzaamheden heeft de omgevingsdienst IJsselland ingestemd (beschikkingnummer Z2022-00004223, d.d. 11 mei 2022). Hierbij is gelijktijdig een deel van de asbestverontreiniging net buiten de huidige saneringslocatie gesaneerd. Bij de aanleg van een IT-riool is langs de Baan, net buiten het beschikte geval, in de ondergrond nog een verontreiniging met beperkte omvang aangetoond. Deze verontreiniging bevat hoge gehalten aan PAK, minerale olie en zink (omvang ca. 22 m3). De verontreiniging bevindt zich in de ondergrond daarom zijn bij het huidige en toekomstige gebruik geen risico's te verwachten.
Actualisatie bodemonderzoek
Tijdens de recent uitgevoerde actualisatie bodemonderzoek in 2022 blijken de verontreinigingen met zink en PAK van de tijdens fase 1 niet gesaneerde terreindelen (Kampen, sectie F en nummers 17.027 en 18.404), te worden bevestigd. Tegen de westelijk gelegen grens van de saneringslocatie is naast verontreiniging tevens Japanse Duizendknoop aangetroffen.
Het overige deel van het projectgebied is maximaal licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. Het grondwater is maximaal matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Er is geen asbest aangetoond. Hiermee worden de aangetoonde verontreinigingen tijdens voorgaande bodemonderzoeken bevestigd.
Om de aanleg van de parkeerterreinen, overdekte fietsenstalling, schans, transformatorhuis, snackbar en openbaar groen mogelijk te maken en tevens het gebied geschikt te maken voor de beoogde functie van verblijfsgebied, is een saneringsplan opgesteld. In het saneringsplan is aangegeven welke maatregelen worden genomen. Op een deel van het terrein wordt de verontreiniging ontgraven en verwijderd, op een ander deel wordt de verontreiniging afgedekt met een leeflaag van schone grond. De aanwezige Japanse Duizendknoop zal separaat van de overige verontreiniging worden verwijderd. Het saneringsplan is ter beoordeling bij de Omgevingsdienst IJsselland ingediend. Zij beoordelen het voorgestelde saneringsaanpak en geven in een beschikking aan of ze hiermee kunnen instemmen. Na de uitvoering van de saneringswerkzaamheden wordt er een evaluatierapport opgesteld. Ook dit rapport wordt door de Omgevingsdienst IJsselland beoordeeld. Zij laten weten of ze kunnen instemmen met behaalde saneringsresultaat middels een beschikking.
Het gehele projectgebied (saneringsgebied en overig terrein) betreft archeologisch waardevol gebied. Vanwege de diepte en omvang van de geplande werkzaamheden zullen saneringswerkzaamheden, maar ook de civiele werkzaamheden onder archeologische begeleiding geschieden. Hiertoe zal een programma van eisen worden opgesteld.
Tot slot blijkt op basis van een opgestelde risicokaart (BB18-207-OT-02 risicokaart gemeente Kampen- Bodembelastingkaart – concept 1.0) de gehele locatie te liggen in een gebied met een verhoogde kans op niet-gesprongen explosieven (NGE). Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden wordt het gebied vrijgegeven door een hiertoe erkende instantie.
Nader bodemonderzoek Schans Buitenwacht (fase 2)
Ook is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
'Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de sterke verontreiniging met zink en PAK niet is aangetoond buiten de kadastrale percelen F17027 en F18404. De omvang van de verontreiniging met zink en PAK in de grond boven de interventiewaarde wordt geraamd op circa 1.200 m³ (1.710 m² * 0,7 m1) in vast profiel. Op basis van deze omvang blijkt dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetoonde verontreiniging is aanwezig in de zandige ophooglaag en ontstaan door het langdurige bedrijfsmatige gebruik van de locatie.
Op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling blijkt dat de locatie niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Gezien de voorgenomen herinrichting is het echter wel planurgent. In het kader van de voorgenomen herinrichting van het gebied dient de aangetoonde verontreiniging met zink en PAK te worden gesaneerd. Hierbij is een aantal voorwaarden en procedures van toepassing. Deze bestaan onder meer uit de volgende onderdelen:
Conclusie
In het projectgebied is een heterogene verontreiniging met zink en PAK vastgesteld. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet een deelsanering worden uitgevoerd. Een gedeelte van de verontreinigde grond wordt afgevoerd en een gedeelte van de verontreiniging wordt afgedicht met een leeflaag van een minimaal 0,5 m. Hiermee blijft een restverontreiniging achter. Door de afdeklaag zijn geen contactrisico's meer aanwezig. Ter plaatse van de aan te leggen parkeerterrein wordt in verband met de aanleg van ondergrondse rioleringen, de verontreiniging volledig verwijderd (minimaal 1,0 m-mv). Hiermee kan de voorgenomen ontwikkeling van openbaar groen, parkeerplaatsen, overdekte fietsenstalling en verplaatsing van de snackbar en trafohuis mogelijk worden gemaakt.
De saneringswerkzaamheden worden beschreven in een saneringsplan. De Omgevingsdienst IJsselland moet vooraf met het saneringsplan instemmen. Net als dat zij ook moeten instemmen met het saneringsresultaat. Daarna zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen om de voorgenomen ontwikkeling plaats te laten vinden.
De werkzaamheden met betrekking tot het gehele gebied worden in samenspraak met de exploitant van de horecavoorziening kortgesloten.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het projectvoornemen te toetsen is een beknopte natuurtoets uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het projectgebied en in de omgeving daarvan. De rapportage van de ecologische beoordeling van het projectgebied is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie bezocht door een ecoloog. Hieronder volgen kort de conclusies.
Soortenbescherming
Binnen het projectgebied zijn potentiële verblijfplaatsen van egel, bunzing en wezel te verwachten. Het is noodzakelijk om een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming bij provincie Overijssel aan te vragen voor egel, bunzing en wezel om (potentiële) verblijfplaatsen in ruigte en struweel te mogen verwijderen. Aan het verkrijgen van een ontheffing Wet natuurbescherming worden o.a. voorwaarden gesteld aan de periode waarin ruigte en struweel wordt verwijderd (buiten de kwetsbare overwinterings en voortplantingsperiode in oktober) en daarnaast is van belang dat opnieuw leefgebied wordt ontwikkeld. Ontwikkeling van nieuw leefgebied is mogelijk door het realiseren van rommelhoekjes en/of speciale - en marterkasten en aanplant/ verplaatsen van dichte struiken.
Op 18 augustus 2023 is door de provincie Overijssel een beschikking Wet natuurbescherming - ontheffing soorten afgegeven. Deze beschikking is als Bijlage 8 aan de ruimtelijke onderbouwing gekoppeld.
Gebiedsbescherming
Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Hierbij is de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase meegenomen. Doordat de functie van het terrein gelijk blijft en er minder parkeerplaatsen beschikbaar zijn wordt er geen toename, maar een afname van gemotoriseerd verkeer in de toekomstige situatie verwacht. Een afname van verkeer betekent een afname van stikstofuitstoot. Om deze reden is de gebruiksfase niet meegenomen in de berekening.
Voor de bouw van de nieuwe horecagelegenheid is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 9). Bij de gebruiksfase is rekening gehouden met een duurzame inrichting van de nieuwbouw. Omdat in de nieuwbouw gefrituurd zal blijven worden, zal gas gebruikt worden. In de huidige situatie wordt het pand verwarmd met gas gevelkachels en worden de frituur en bakplaten ook op gasgestookt.
Het nieuwe pand zal door middel van een warmtepomp verwarmd worden. Gas zal alleen gebruikt worden voor de frituur. Dit omdat gas beter te regelen is. Gas kan ook grote schommelingen in temperatuur beter opvangen dan elektra. Dezelfde gasaansluiting zal worden gerealiseerd in het nieuwe pand, maar er zal minder gas verbruikt worden. De schatting is dat zeker 12% minder verstookt zal worden dan in de huidige situatie. De grootte van de gasmeter wordt bepaald door de pieken bij het verwarmen van de frituur. (denk hierbij aan bevroren producten i.p.v. ontdooide producten in de frituur wat soms een enkele keer voorkomen bij onverwachte drukte). Vandaar de keuze van dezelfde gasmeter.
De bakplaten zullen via elektra verwarmd worden. De nieuwbouw wordt voorzien van warmte terugwin apparatuur. Hierdoor kan de restwarmte van de frituur ingezet worden om het gebouw te verwarmen. Met als gevolg minder verbruik van gas.
Mede op basis van de specifieke informatie ten aanzien vande nieuwe horecagelegenheid blijkt dat significante gevolgen op Natura 2000-gebieden door het toedoen van stikstofuitstoot op voorhand zijn uitgesloten. De werkzaamheden leiden niet tot significant negatieve gevolgen op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, omdat er geen sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde van het zoekgebied van leefgebied en er ook geen reële kans is dat de kritische depositiewaarde (in cumulatie) op termijn wel wordt overschreden. Bovendien leidt het project niet tot accumulatie van stikstof in het systeem, omdat in de gebruiksfase juist sprake is van een afname van stikstofdepositie door een afname van beschikbare parkeerplaatsen.
Conclusie
De uitvoering van het project veroorzaakt een conflict met de Wet natuurbescherming. Met de afgifte van de beschikking (Bijlage 8) door de provincie Overijssel is dat vraagstuk opgelost. Ten aanzien van gebiedsbescherming is er geen aanleiding tot nadere analyse of een vergunning op grond van de Wnb.
Toetsingskader
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor dit voornemen is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn:
Figuur 4.1. Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Direct ten zuiden van het projectgebied ligt de spoorlijn Kampen-Zwolle. Dit is geen basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Uit de risicokaart is op te maken dat ten westen van het projectgebied op circa 120 meter een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water ligt. Bij transport over water is er geen GR-plafond. Het PR-plafond voor transport over water ligt bij de vaarwegbegrenzing (zwarte stippellijn). Het projectgebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van deze transportroute over water.
In de nabijheid van het projectgebied liggen geen wegen die vallen onder het basisnet.
Buisleidingen
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen risicovolle buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.
Naast de informatie die verkregen kan worden op grond van de risicokaart van Nederland, wordt voor het in beeld krijgen van kabels en leidingen ook altijd een Klic-melding gedaan. Dit is namelijk verplicht wanneer gegraven moet worden met een machine. Na de melding wordt informatie verstrekt over aanwezige kavels en leidingen op de plek waar gegraven gaat worden. Met die informatie kan graafschade voorkomen worden en kunnen gevaarlijke situaties vermeden worden. In figuur 4.2 is het overzicht weergegeven van alle kabels en leiding binnen en rondom het projectgebied.
Figuur 4.2. Weergave kabels en leidingen nav Klic-melding
Uit de melding volgt dat ook een hogedruk gasleiding binnen het projectgebied aanwezig is. Met deze wetenschap kunnen de werkzaamheden daar zorgvuldig op afgestemd worden.
Conclusie
De informatie die via de Klic-melding verkregen is, geeft een goed inzicht over de aanwezige kabels en leidingen zodat daar tijdens de werkzaamheden rekening mee gehouden kan worden. Hierdoor bestaat er geen belemmering voor het project.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Als er geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van de weg wordt gebouwd, dient er akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Toetsing
Deze ruimtelijke ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing mogelijk. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet nodig.
Toch is het thema geluid voor de ontwikkeling een belangrijk aandachtspunt. Andersom kan de te realiseren snackbar, met het stemgeluid van personen op het terras geluidshinder voor omliggende geluidsgevoelige bebouwing. Ook een eventuele afzuiging of de aanvoer van producten kan voor geluidshinder zorgen. Dit geldt ook voor het parkeren. Om dit te onderzoeken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat in het onderzoek niet zozeer wordt getoetst aan de Wet geluidhinder, maar aan de milieunormen die gelden voor de snackbar en de parkeerplaatsen, wordt op dit akoestisch onderzoek ingegaan in paragraaf 4.8. In die paragraaf wordt ingegaan op alle relevante milieuaspecten voor de activiteit op de omgeving.
Conclusie
Het aspect geluid in relatie tot de Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het project.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2021 overeen met 1.739 auto's dan wel 157 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 06-04-2021).
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het voornemen betreft de herinrichting van het projectgebied. Hierbij zal de bestaande horecavoorziening worden verplaatst en worden vergroot met circa 200 m2. Door de realisatie van de herinrichting van Schans-Buitenwacht groeit het aantal toekomstige verkeersbewegingen. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt de herinrichting van het projectgebied mogelijk. Hierbij zal de bestaande horecavoorziening worden verplaatst en worden vergroot met circa 200 m2. Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het plan is de CROW-publicatie 381 aangehouden. Het projectgebied bevindt zich op grond van de publicatie in het centrumgebied in een matig stedelijke gemeente. Voor cafetaria's zijn in de CROW-publicatie geen kencijfers voor verkeersgeneratie opgenomen. Een inschatting van de verkeersgeneratie is daarom bepaald aan de hand van de in de CROW-publicatie opgenomen parkeerkencijfers voor een cafetaria. Hiervoor geldt dat voor een cafetaria met een oppervlakte van in totaal 250 m2 er een maximale parkeerbehoefte geldt van 15 parkeerplaatsen. Uitgaande van twee ritten per auto en een turnover van drie (aantal keren dat een parkeerplaats op een dag wordt gebruikt), is er sprake van een verkeersgeneratie van maximaal 90 verkeersbewegingen per etmaal. In de huidige situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van 18 verkeersbewegingen (parkeerbehoefte van 3 * 6). Als gevolg van het voornemen is er dus sprake van 72 extra voertuigbewegingen per etmaal.
nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | ||
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.2. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de gemeten achtergrondniveaus voor NO2, PM2.5 en PM10 niet boven de normen uitkomen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het projectgebied zodanig dat de normen voor een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Toetsing
Gebiedstype
Ten eerste is het noodzakelijk om te bepalen met wat voor type gebied er bij dit voornemen sprake is. Ten aanzien van het hanteren van richtafstanden is immers van belang of sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. Het projectgebied is momenteel in gebruik als parkeerplaats, fietsenstalling en plantsoen. Binnen het projectgebied is ook een horecagelegenheid aanwezig. Daarom is het projectgebied te classificeren als 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
De te realiseren parkeerplaatsen en horecavoorziening zijn geen milieugevoelige functies. Het is daarom niet nodig te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving zijn die mogelijk effect kunnen hebben op het projectgebied.
Hinder als gevolg van het onderhavige project
De tweede vraag betreft of in of nabij het projectgebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige voornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit project voorziet. Het gaat om de realisatie en verplaatsing van een parkeerterrrein, een fietsparkeerterrein en de verplaatsing van een snackbar. Op basis van de voorgenoemde VNG-publicatie geldt voor een parkeerterrein in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Voor de snackbar geldt in een gemengd gebied geen richtafstand.
Het projectgebied wordt omringd door (milieugevoelige) woningbouw. Deze woningen blijven echter buiten de 10 meter richtafstand van het te realiseren parkeerterrein. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Om zeker te zijn dat er geen geluidshinder zal ontstaan en vanwege zorgen uit de omgeving, is het geluidsaspect ter aanvulling op bovenstaande, nader onderzocht.
Door het Noordelijk akoestisch adviesbureau is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting veroorzaakt door de activiteiten van de snackbar en de parkeerbewegingen op de omliggende woningen. Daarbij is gebtuik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Naast deze uitgave is in het rapport ook stilgestaan bij het Activiteitenbesluit. Een inrichting als een snackbar valt namelijk onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Hoofdstuk 2 van het besluit geeft de ‘inrichting gerelateerde aspecten’. Afdeling 2.8 (art. 2.16b t/m 2.22) geeft de voorschriften voor het aspect geluidhinder.
Indirecte hinder is ook in het rapport meegenomen. Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel ze plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Indirecte hinder zou kunnen ontstaan door transportbewegingen van (vracht)auto’s van en naar de inrichting via de openbare weg. Bij de beoordeling van indirecte hinder is gebruik gemaakt van de Circulaire indirecte hinder.
Het onderzoek, waarvan de rapportage als Bijlage 10 aan deze onderbouwing is gekoppeld, leidt tot de volgende conclusie:
'Zowel het parkeren als de snackbar veroorzaken bij de omliggende woningen geluidbelastingen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tot 48 à 49 dB(A). Hiermee kan worden voldaan aan de VNG-publicatie voor goede ruimtelijke ordening en ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 50 dB(A).De snackbar veroorzaakt bij de omliggende woningen maximale geluidsniveaus van ten hoogste 57 dB(A) in de dagperiode en 40 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde uit de VNGpublicatie, maar ook aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
De conclusie is dat voor goede ruimtelijke ordening planinpassing mogelijk is.'
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkelingen die dit project mogelijk maakt. Ter plaatse van het projectgebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verkeer
Door de realisatie van de herinrichting van Schans-Buitenwacht groeit het aantal toekomstige verkeersbewegingen. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt de herinrichting van het projectgebied mogelijk. Hierbij zal de bestaande horecavoorziening worden verplaatst en worden vergroot met circa 200 m2. Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het plan is de CROW-publicatie 381 aangehouden. Het projectgebied bevindt zich op grond van de publicatie in het centrumgebied in een matig stedelijke gemeente. Voor cafetaria's zijn in de CROW-publicatie geen kencijfers voor verkeersgeneratie opgenomen. Een inschatting van de verkeersgeneratie is daarom bepaald aan de hand van de in de CROW-publicatie opgenomen parkeerkencijfers voor een cafetaria. Hiervoor geldt dat voor een cafetaria met een oppervlakte van in totaal 250 m2 er een maximale parkeerbehoefte geldt van 15 parkeerplaatsen. Uitgaande van twee ritten per auto en een turnover van drie (aantal keren dat een parkeerplaats op een dag wordt gebruikt), is er sprake van een verkeersgeneratie van maximaal 90 verkeersbewegingen per etmaal. In de huidige situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van 18 verkeersbewegingen (parkeerbehoefte van 3 * 6). Als gevolg van het voornemen is er dus sprake van 72 extra voertuigbewegingen per etmaal. De om het projectgebied liggende gebiedsontsluitingswegen hebben voldoende capaciteit om de verkeerstoename door het voornemen aan te kunnen. Er hoeven geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
In het voornemen krijgt het projectgebied een kwaliteitsimpuls. Een onderdeel van het voornemen is de herinrichting van de parkeerterreinen in het gebied. In het voornemen worden in totaal 330 parkeerplaatsen op de parkeerterreinen gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met andere ruimtegebruikers zoals groen, langzaamverkeersroute, verblijfsruimte en waterberging.
In januari 2021 is er een parkeeronderzoek uitgevoerd door het verkeerskundige adviesbureau BonoTraffics uit Kampen voor de tijdelijke vergunning voor Hanzezicht. Dit onderzoek is als Bijlage 11 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Het Hanzepaviljoen is in eerste instantie als proef met tijdelijke vergunningen mogelijk gemaakt. Het paviljoen voorziet duidelijk in een behoefte. De initiatiefnemer heeft daarom bij de gemeente een verzoek ingediend voor een permanente vergunning. Om deze vergunning te kunnen verlenen is onderzocht of de parkeercapaciteit na realisatie van het voornemen voldoende is om de parkeervraag te kunnen opvangen. Hiervoor heeft BonoTraffics een aanvullende memo opgesteld. Deze is als Bijlage 12 bij de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Hieruit blijkt dat de huidige parkeervraag ook na realisatie van het voornemen kan worden opgevangen binnen de te realiseren parkeerplaatsen. De parkeerbezetting op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek met de toekomstige capaciteit komt niet boven de 69% bezetting uit. De grens hiervoor is conform het gemeentelijk parkeerbeleid 85%.
Op 23 maart 2023 is door de raad een motie aangenomen, waarin burgemeester en wethouders worden verzocht om in overleg met de initiatiefnemer van het Hanzepaviljoen een bestemmingsplanwijziging in gang te zetten die past bij de bewuste locaties. De raad heeft daarbij een aantal uitgangspunten beschreven, waarmee rekening dient te worden gehouden. Deze motie leidt tot een kleinere variant van de horecafunctie. Een kleinere opzet van het Hanzepaviljoen vormt geen knelpunt met betrekking tot het parkeren.
Ook is er door Goudappel Coffeng een parkeeronderzoek uitgevoerd. Hiervan is een samenvatting als Bijlage 13 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Uit dit onderzoekt blijkt dat gedurende het parkeeronderzoek in februari 2018 het maximum aantal parkeerders dat op één moment is waargenomen 204 is. Op basis hiervan is eerder geconcludeerd dat een parkeercapaciteit van 240 plaatsen gewenst is (inclusief een surplus om nog enige fluctuaties in de parkeervraag te kunnen opvangen). De meting in de week voor Sinterklaas kan gezien worden als een piekweek. Op één moment na volstaat in die piekweek een aantal van ca. 270 parkeerplaatsen. Als er binnen de piekweek tevens wordt uitgegaan van het piekmoment in die week, is een aantal van 300 parkeerplaatsen nodig (292 plus enkele vrije plaatsen om zoekverkeer te beperken). Omdat hier al uitgaan wordt van een grote piek in de vraag, hoeft hier geen extra capaciteit meer bij opgeteld te worden om fluctuaties in de parkeervraag te kunnen opvangen. Indien 330 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, wordt voorzien in de maximale behoefte tijdens piekmomenten in het jaar.
Uit de uitgevoerde parkeeronderzoeken blijkt dat met de realisatie van 330 parkeerplekken er een voldoende parkeeroplossing kan worden geboden.
Conclusie
Wat betreft het aspect verkeer en parkeren is het voornemen uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en projecten een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het projectvoornemen ingediend bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. De aanvraag digitale watertoets heeft op 21 december 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen in Bijlage 14. In deze waterparagraaf worden verschillende wateraspecten behandeld. Uit deze toets volgt dat de normale procedure van toepassing is (zie Bijlage 15). Aan de hand van de daarin beschreven aandachtpunten is de relatie met het plan beschreven.
Het projectgebied ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het projectgebied ligt SECUNDAIRE B WATERGANG MB.30.180 die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP – 0.85 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Figuur 4.3. Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het projectgebied
De uitgangspunten die in deze paragraaf worden benoemd, moeten zichtbaar worden verwerkt in het plan. Dat houdt in dat de initiatiefnemer in de waterparagraaf aangeeft hoe wordt omgegaan met de uitgangspunten en op welke wijze deze worden vertaald naar het projectgebied. De initiatiefnemer is vrij te bepalen op welke wijze wordt voldaan aan de uitgangspunten. Eventueel kan over maatregelen advies worden gevraagd aan het waterschap.
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Wijzigingen aan het watersysteem
Relatie met het plan
Het watersysteem wordt niet gewijzigd als gevolg van dit plan. Ter plaatse is een lange duiker aanwezig. De gemeente is als onderhoudsplichtige, verantwoordelijk voor het onderhoud aan deze duiker. De gemeente is bekend met deze duiker. Bij de herinrichting van Schans Buitenwacht wordt hiermee rekening gehouden. De duiker kan blijven liggen.
Het risico van bouwen op deze lange duiker ligt bij de gemeente. Dit is ook verwoord in het advies van de WDODelta (Z/23/056703-240545 d.d. 18-10-2023) ten aanzien van een advies verzoek voor een omgevingsvergunning van Snackbar Timmer.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Overstromingsrisico
Relatie met het plan
Waterkeringen
Het projectgebied ligt deels binnen beschermingszone B van de kering 10-3. Voor wat betreft de werkzaamheden in dit plan wordt de functie en stabiliteit van de waterkering naar verwachting niet beïnvloed. Onderdeel van de gehele herinrichting van Schans Buitenwacht is ook de nieuwbouw van een horecavoorziening. Daar is van het begin af aan rekening mee gehouden. Wel zal bij de nieuwbouw van de horecavoorziening een vergunning aangevraagd / een melding gedaan worden omdat binnen de beschermingszone van de kering gewerkt wordt. Op 15 maart 2023 is een vergunningen check gedaan met waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor de waterkering wordt melding gedaan voor de volgende raakvlakken:
Overstromingsrisicoparagraaf
In de Overstromingsrisicoparagraaf (paragraaf 4.10.2.4) wordt ingegaan op overstromingsrisico's, doorbraakscenario's en een geschiktheidsbeoordeling van het plan.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het projectgebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties
Bij grotere uitbreidingslocaties wordt gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:
Figuur 4.4. Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging
Grondwateroverlast
Relatie met het plan
Compensatie
In de herinrichting van Schans Buitenwacht worden twee deelgebieden onderscheden betreffende de waterberging. De deelgebieden worden doorsneden door de Burgemeester van Engelenweg. Voor beide deelgebieden is een waterbalans opgesteld om te bepalen of er een bergingsopgave voor dit gebied geldt.
Deelgebied noord
In dit deelgebied vindt de grootste herinrichting plaats. In een eerdere fase van dit project zijn voor de berging van het noordelijke gebied al wadi's aangelegd. De totale bergingscapaciteit van de wadi's betreft 675 m3. De totale bergingsbehoefte na rekening te houden met de bestaande wadi's, een half verharding op de parkeerplaatsen waarop minimaal 40 mm berging wordt gerealiseerd (factor 0,5 x m2) en een klein deel van de parkeerplaats waar geen berging nodig is, is 132 m3. De herkomst van deze bergingsbehoefte is het omliggende terrein rondom de luifel. In de buurt van deze luifel wordt infiltratie of een andere berging gerealiseerd; de exacte uitwerking is nader in te vullen door het bouwteam.
Deelgebied zuid
De nieuwe locatie voor de horecagelegenheid ligt in deelgebied Zuid. In het deelgebied aan de zuidzijde van het projectgebied is veel bestaande verharding aanwezig, Stationsplein / Burgemeester van Engelenweg en bebouwing. Ten opzichte van de bestaande verharding neemt aan deze zijde de verharding toe, namelijk met 340 m². Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van bij voorkeur een vertraagde afvoer, een infiltratiesituatie.
Grondwateroverlast
Uitgangspunt is dat bij de inrichting van het projectgebied waar mogelijk wordt aangesloten bij de huidige grond- en oppervlaktewaterpeilen en dat er ten gevolge van de inrichting van het betreffende gebied geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan (verdroging of vernatting).
In de huidige situatie ligt het maaiveld in het gebied vlakbij de Sportlaan, de Baan en de Houtweg het diepst. Het maaiveld van de laagstgelegen punten is daar -0,10m NAP. Hier is het hoogste zomerpeil -0,85m. Echter de grootste invloed van het grondwaterpeil komt vanuit de IJssel. In het geval van hoogwater in de IJssel, is in het verleden gemeten dat het grondwaterpeil boven het maaiveld uit kan komen. Dit betreffen tijdelijke situaties. Vanuit metingen uit het verleden wordt ingeschat dat bij hoge IJsselstanden onvoldoende ontwateringsdiepte is op deze locaties. Hier zijn wadi's aangelegd om hemelwateroverlast tegen te gaan, die dus mogelijk minder functioneren bij hoge IJsselstanden. Van de rest van het projectgebied wordt verwacht dat aan de ontwateringsdiepten wordt voldaan.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende
schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
Inrichtingseisen oppervlaktewater
Verontreiniging
De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:
Relatie met het plan
Bij de gehele inrichting van Schans Buitenwacht, inclusief de nieuwbouw van de horedagelegenheid wordt rekening gehouden met voldoende bergingsruimte. Bij de feitelijke werkzaamheden wordt aanvullend onderzocht of extra bergingsmogelijkheden en vertraagde afvoer mogelijk zijn.
Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd of, wanneer infiltratie niet mogelijk is, geborgen en als dat niet mogelijk is, afgevoerd naar het oppervlaktewater. De nieuwe horecavoorziening krijgt een aansluiting voor afvoer via het hemelwaterstelsel. Een deel van het dak wordt voorziening van vegetatie. Uit de bouwtekening blijkt dat er geen kelder of kruipruimte in de nieuwbouw is meegenomen.
Overtollig hemelwater wordt afgevoerd richting de Trekvaart. Extra doorspoeling van de Trekvaart komt ten gunste van de waterkwaliteit van de Trekvaart.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
Rioolcapaciteit
Relatie met het plan
Hemelwater wordt waar mogelijk geïnfiltreerd en waar dat niet mogelijk is, afgevoerd via het hemelwaterstelstel. Er wordt nog onderaocht welke methode van infiltratie of berging het best in het gebied kan worden verwerkt. Mogelijk wordt er een extra wadi, IT-riool en/of een waterbergende wegfundering aangelegd.
De nieuwe horecavoorziening krijgt een aparte aansluiting op het vuilwaterriool. Daarnaast wordt een vetafscheider tussen de snackbar en de aansluiting gerealiseerd. Er wordt geen substantiële verhoging van vuilwaterafvoer verwacht.
Externe werking ruimtelijk plan
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.
Relatie met het plan
Er worden geen waterpeilen gewijzigd, bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en er is geen sprake van het onttrekken van grondwater.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel
waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het
beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te
leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.
Waterkeringen
Relatie met het plan
Dwars door het projectgebied ligt een duiker die als secundaire watergang is aangemerkt. MB.30.180. Het peil in deze duiker is het peil van de Beek. Deze duiker loopt diagonaal door het plan vanaf het Stationsplein naar de Baan. Er worden geen vaste objecten rondom deze duiker geplaatst zodat in de toekomst onderhoud en vervanging mogelijk blijft. Ook met de nieuwe horecavoorziening is rekening gehouden met deze duiker.
Energiewinning
Door de energietransitie doen zich verschillende ontwikkelingen voor op het gebied van duurzame energiewinning die mogelijk ook impact hebben op de waterhuishouding. Algemeen uitgangspunt is dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot een verslechtering van het watersysteem (inclusief het onderhoud ervan).
Relatie met het plan
Er dienen zich geen kansen voor energiewinning voor binnen het projectgebied. Slechts voor de eigen bedrijfsvoering wordt de nieuwbouw voorzien van zonnepanelen.
Inventarisatie
Het projectgebied is gelegen in dijkringgebied 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijkringgebieden en dijktrajecten. Dijkringgebied 10 bestaat uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.
Figuur 4.5. Dijktrajecten (bron: waterveiligheidsportaal.nl)
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 10-3 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. Op de overstromingskansenkaart staat het projectgebied aangemerkt als kleine kans: 1/300 tot 1/3000 per jaar.
Figuur 4.6. overstromingskansenkaart (bron: Rijkswaterstaat, 2023)
In de toekomstige situatie (norm 2050) is de waterveiligheid in het gebied verhoogd door diverse maatregelen. Het projectgebied heeft dan een kleine overstromingskans; 1/300 tot 1/3000 per jaar.
Voor de laagste gedeeltes van het projectgebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 0,5 tot 2,0 meter. Het hoger gelegen westelijke deel van het projectgebied blijft onder alle omstandigheden droog.
Figuur 4.7. overstromingsdieptes (bron: Risicokaart.nl)
Doorbraakscenario's
Voor voormalig dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het projectgebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij IJsselmuiden. De tijd tot het projectgebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het projectgebied (dijkdoorbraak bij Kampen) geschat tussen de 0 en 6 uur.
Figuur 4.8. doorbraakscenario
Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen
Voormalig dijkring 10 wordt volgens de Omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang.
In het projectgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien; het gaat om een herinrichting van het terrein met de bestaande functies. De bestaande horecavoorziening wordt iets verplaatst en vernieuwd. Het gehele projectgebied kan deels onder water komen te staan bij een zware calamiteit, maar het grootste deel van het projectgebied blijft onder alle omstandigheden droog. Het gebied dient dan ook als toevluchtlocatie en onderdeel van de evacuatieroute vanuit een groot deel van IJsselmuiden. Aanvullende maatregelen op gebied van waterveiligheid zijn hier niet nodig.
Wat betreft het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.
Inleiding
Een belangrijk element in m.e.r.-regelgeving zijn de (sinds 2017) zogenaamde indicatieve drempelwaarden. Ook voor activiteiten onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Aangezien de activiteit het herinrichten van het projectgebied betreft, waarbij het gaat om de functies parkeren, fietsenstalling, horeca en verblijfsgebied, dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. Uit de ruimtleijke onderbouwing dit gebruikt is voor de vergunningverlening van de verschillende activiteiten voor de herinrichting van Schans Buitenwacht is gebleken dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Daarbij is ook rekening gehouden met de verplaatsing van de horecalocatie en nieuwbouw daarvan. Uit specfieke akoestisch onderzoek en de aeriusberekening blijkt dat ook de nieuw bouw van een horecagelegenheid geen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan.
Onderzoek
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan tweeduizend woningen, een oppervlak van meer dan honderd hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 vierkante meter of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden.
Uit de verrichtte onderzoeken, zoals hiervoor beschreven volgt dat het opstellen van een milieueffectrappor- tage op basis van de geconstateerde milieueffecten niet nodig is.
Conclusie
Voor het onderhavig project hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
De grondwerkzaamheden en onderzoeken die voor het gehele projectgebied verricht moeten worden, komen voor rekening van de gemeente. Hiervoor is krediet beschikbaar gesteld. De kosten voor de realisatie zijn daarmee gedekt.
Initiatiefnemer neemt een bouwrijpe kavel van de gemeente af. De kosten die gemaakt moeten worden om aangesloten te worden op riolering en nutsvoorzieningen komen voor rekening van initiatiefnemer. Met intiatiefnemer wordt een recht van opstal gesloten. Daarin is vastgelegd dat er een marktconforme retributie wordt betaald. Aan de realisatie van de horecagelegenheid zijn daarom geen nadere kosten voor de gemeente verbonden.
In (de voorbereiding van) het initiatief is op verschillende momenten en manieren rekening gehouden met de bewoners in de directe omgeving van het projectgebied. Omdat de werkzaamheden in 2021/2022 weer zijn opgepakt, zijn de resultaten uit de bijeenkomsten met belangstellenden en omwonenden vanaf die periode meegenomen.
Op 26 september 2022 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden en andere belangstellenden. Van deze inloopbijeenkomst zijn de ontvangen input en de gemeentelijke reactie daarop onder elkaar gezet. en gedeeld met betrokkenen. Daar waar de mogelijkheden zich voordeden hebben we de input meegenomen in de planontwikkeling.
Op 9 januari 2023 is een inloopbijeenkomst georganiseerd met betrekking tot het beeldkwaliteitsplan.aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Vaststelling van dat plan heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het beeldkwaliteitsplan.
Initiatiefnemer heeft omwonenden eveneens betrokken bij zijn nieuwe horecagelegenheid. Op 27 juni 2023 is een informatieavond geweest en hebben omwonenden kennis kunnen nemen van de beoogde nieuwbouw. Naast positieve geluiden, werden ook zorgen geuit over de nieuw te bouwen fietsenstalling. Een verslag hiervan is opgesteld en als Bijlage 16 aan deze onderbouwing gekoppeld.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbesluit toegezonden aan de betreffende overlegpartners en adviesinstanties.
Provincie Overijssel
Op 26 oktober 2023 is de provincie Overijssel via de 'voorkantbenadering' geïnformeerd over het plan. Ten aanzien van de gehele herinrichting had de provincie al in maart 2023 aangegeven geen inhoudelijk opmerkingen op de herinrichting te hebben.
Bij e-mailbericht van XX XXXXXX 2023 is ook voor het hier beschreven project te kennen gegeven dat
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Via de aanvraag omgevingsvergunning (voor de activiteit bouwen) is advies gevraagd aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Op 18 oktober 2023 is het volgende advies verstrekt.
Meldingsplicht Waterwet
Aangezien de werkzaamheden c.q. activiteiten binnen beschermingszone B van het waterstaatswerk primaire waterkering Dijkring 10 vallen,is er een meldingsplicht op basis van artikel 6.13 van de Waterwet, respectievelijk artikel 9 van de Algemene Regels bij de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta. Hiervoor dient de initiatiefnemer ten minste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden een melding bij het waterschap in te dienen.
Advies t.a.v. voorschriften m.b.t. bouwen:
Hierna zal het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage worden gelegd als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3.10 eerste lid onder a Wabo. Iedereen kan een zienswijze indienen.
Met ingang van 8 november 2023 heeft het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken tot en met 20 december 2023 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingebracht.
Voorafgaandaan de procedure is al een reactie ontvangen. In deze reactie worden zorgen uitgesproken ten aanzien van zicht naar het stationsgebouw. Dit wordt met de nieuwe ontwikkeling compleet belemmerd.
Of een formele zienswijzen wordt ingebracht is nog niet bekend. Ten aanzien van de herinrichting van Schans Buitenwacht zijn door omwonenden eveneens zorgen over het zicht op de brug en het stationsgebouw geuit.
Naar aanlelding van die zienswijzen is aangegeven dat vanwege het algemeente belang niet aan die punten tegemoet kan worden gekomen. Een en ander is ook beschreven in de betreffende zienswijzennota.
De termijn van terinzagelegging wordt daarom vooralsnog afgewacht.