direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Kievitstraat - Haatlanderdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991365-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 31 januari 2019 is het bestemmingsplan "Kievitstraat en Brunneper bongerds" vastgesteld voor (onder andere) een perceel op de hoek van de Haatlanderdijk en de Kievitstraat, gelegen op het geluidsgezoneerde industrieterrein 'Haatland' in het noordwesten van Kampen. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is de realisatie van zes bedrijfswoningen met een opslagloods mogelijk. Vanwege de ligging op het geluidsgezoneerde industrieterrein worden de bedrijfswoningen niet beschermd tegen geluid afkomstig van bedrijven gelegen op het bedrijventerrein.

Vanwege de status van bedrijfswoning mogen de woningen slechts worden gebruikt als woning door een persoon die binding heeft met het bedrijf op dat terrein. Inmiddels zijn er kopers gevonden voor de woon-werkkavels. Echter, bij het kunnen financieren van de woningen is gebleken dat de status van een bedrijfswoning niet afdoende is om de woning te kunnen betalen. Hierdoor is er een dringende behoefte ontstaan aan het in gebruik kunnen nemen van de woningen voor particuliere bewoning. Om dit te kunnen realiseren is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd, waarmee de woningen worden voorzien van een functieaanduiding 'wonen'. Aan de naastgelegen Nijverheidsstraat is dit reeds de planologische situatie, waardoor er een passende strook aan woon-werkkavels wordt gerealiseerd.

Op het moment dat de woningen in gebruik kunnen worden genomen voor particuliere bewoning, worden de woningen wel beschermd tegen geluid afkomstig van de bedrijven op het geluidsgezoneerde industrieterrein. Vanwege de ligging van de woningen in lijn met de woningen aan de Kievitstraat, is de gemeente Kampen bereid om mee te werken aan voorgenoemde bestemmingswijziging, mits dit geen belemmering oplevert voor de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein.

In oktober 2022 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van het onttrekken van de bedrijfswoningen aan het geluidszoneerde industrieterrein. Hieruit is gebleken dat het voornemen uitvoerbaar is, mits de volgende aanpassing in milieucategorieën plaatsvindt:

  • de kadastrale kavel 1502 (Haatlanderdijk 21) naar milieucategorie 3.1;
  • de kadastrale kavel 1503 (Haatlanderdijk 21) naar milieucategorie 2;
  • de kadastrale kavel 1350 (Reigerweg 24) naar milieucategorie 2;


In januari 2023 zijn bovengenoemde wijzigingen besproken met de eigenaren van de percelen en zij hebben aangegeven akkoord te gaan met de wijziging in de milieucategorie. Concreet voorziet voorliggend bestemmingsplan daarom in de toevoeging van een functiaanduiding 'wonen' ter plaatse van de zes bedrijfswoningen en de aanpassing van de milieucategorieën van bovengenoemde percelen. Hierbij wordt aangetoond dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein 'Haatland', in het noordwesten van de gemeente Kampen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Kampen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de blauwe marker en blauwe contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0166.00991365-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haatland" en "Kievitstraat en Brunneper bongerds". Deze bestemmingsplannen zijn op respectievelijk 25 januari 2012 en 31 januari 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Kampen. Daarnaast zijn er twee parapluplannen van toepassing die aanvullende regels stellen aan de aspecten 'parkeren' en 'woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning'.

Voor de duiding van het planologisch regime zijn met name de eerste twee bestemmingsplannen van belang. Wel worden de regels van de parapluplannen overgenomen in dit bestemmingsplan, om te borgen dat er dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein en dat woningsplitsting en -omzetting ook na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet is toegestaan.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende planologische regime opgenomen, waarin het plangebied is aangeduid met de rode contour. Hieronder wordt op de ter plaatse geldende bestemmingen ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding planologisch regime (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Bedrijventerrein

De zes bedrijfswoningen zijn op basis van het bestemmingsplan "Kievitstraat en Brunneper bongerds" voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met bouwvlak en functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Voor de bedrijfswoningen geldt een maximum bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter. Tevens bevinden zich hier twee bouwvlakken waarbinnen een opslagloods met een maximum bouwhoogte van 10 meter mag worden gerealiseerd. De gehele bestemming 'Bedrijventerrein' van dit bestemmingsplan is voorzien de functieaanduiding 'opslag'. Ten slotte zijn er twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van de maximale geluidbelasting afkomstig van de opslagruimte op omliggende woningen en waarmee een gladafgewerkte verharding wordt verplicht.

De gronden ten noorden van de bedrijfswoningen liggen binnen de begrenzing van het "bestemmingsplan Bedrijventerrein Haatland" en zijn tevens voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein'. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 en 3.2 toegestaan. De gronden zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bedrijfsgebouwen mogen worden gerealiseerd met een maximum bouwhoogte van 10 meter.

'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Garagebox', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water'

Deze bestemmingen gelden ter plaatse van de gronden die om de bedrijfswoningen zijn gelegen. Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Garagebox' zijn garageboxen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving van de huidige en gewenste situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan beschreven. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Zoals reeds naar voren is gekomen, bestaat het plangebied uit het perceel op de hoek van de Haatlanderdijk en de Kievitstraat en drie kadastrale percelen ten noorden hiervan. Het gehele plangebied bevindt zich in de bestaande situatie op het geluidsgezoneerde industrieterrein 'Haatland'.

Ter plaatse van het perceel op de hoek van de Haatlanderdijk en de Kievitstraat bevinden zich woon-werkkavels waar momenteel twee opslagloodsen en circa 30 garageboxen aanwezig zijn. De zes bedrijfswoningen die op dit perceel gerealiseerd kunnen worden zijn nog niet gebouwd. Het overige deel van dit perceel is dan ook onbebouwd en bestaat uit tuin/groen en erfverharding.

Ten noorden van dit perceel bevinden zich de bedrijfspercelen van het industrieterrein 'Haatland'. De bedrijfspercelen van de Haatlanderdijk 21 en Reigerweg 24 behoren tot het plangebied. Ter plaatse bevinden zich de bedrijfsgebouwen behorende bij deze bedrijfspercele n. In afbeelding 2.1 is middels een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied (indicatief aangegeven met de rode contour) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps)  

Functioneel gezien bevindt het plangebied zich op de overgang tussen het woongebied en het bedrijventerrein. De gronden ten oosten en ten zuiden zijn in gebruik ten behoeve van reguliere bewoning met hier en daar een stedelijke voorziening. De gronden ten westen en ten noorden behoren toe tot het bedrijventerrein Haatland.

2.2 Gewenste situatie

Beoogd wordt om de kavel met de zes bedrijfswoningen in gebruik te nemen waarbij ook reguliere bewoning mogelijk wordt. ten behoeve van reguliere bewoning. Hiervoor dient de functieaanduiding 'bedrijfswoning' te worden gewijzigd naar 'wonen', waarmee de woningen ook in gebruik mogen worden genomen voor particuliere bewoning. Omgekeerd blijft het mogelijk om de gronden te gebruiken ten behoeve van de uitoefening van een opslagbedrijf.

Binnen het voornemen is de koppeling tussen de woningen en de loodsen cruciaal. Zonder onderlinge koppeling zijn conflictsituaties in de toekomst onvermijdelijk gelet op de nabijheid van de halletjes bij de woningen. Geborgd dient daarom te worden dat de woning en de opslaghal in bezit zijn van één en dezelfde eigenaar. Hiermee wordt te allen tijde geborgd dat een particuliere woning zich op circa 8 meter van de dichtstbijzijnde bedrijvigheid in de vorm van opslag bevindt. Concreet wordt elke kavel daarom ingevuld als zijnde:

  • 1. een particuliere woning met bijgebouw (de opslaghal) of;
  • 2. een opslagbedrijf met bijbehorende woning.


Om bovenstaande te borgen wordt in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van de oorspronkelijk uitgegeven kavel slechts is toegestaan indien dit plaatsvindt door de hoofbewoner(s).

In afbeelding 2.2 is een plattegrond van de gewenste situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0004.png"  
Afbeelding 2.1 Plattegrond gewenste situatie (Bron: De Ambacht Ontwikkeling)  

Vanwege de functieverandering van de bedrijfswoningen naar particuliere woningen, worden de woningen in het kader van de Wet Geluidhinder beschermd worden tegen het geluid afkomstig van het industrieterrein. In het kader van de haalbaarheid van deze ontwikkeling, dienen de milieucategorieën van een aantal percelen omlaag te worden bijgesteld. Verwezen wordt ook naar paragraaf 4.2.3.2 waar de resultaten van het akoestisch onderzoek worden weergegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3 Toetsing en conclusie

Gezien de aard en omvang van de voorliggende ontwikkelingen kan worden gesteld dat er geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Met de functiewijziging kunnen de woon-werkkavels in gebruik worden genomen ten behoeve voor particuliere bewoning en blijft de bedrijfsfunctie eveneens gehandhaafd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het duurzaam economisch groeipotentieel van de kavels, passend bij één van de prioriteiten zoals genoemd in de NOVI.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Aangezien de voorliggende ontwikkeling uitsluitend voorziet in een functiewijziging van reeds toegestane woningen, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. De verlaging van de milieucategorieën is tevens enkel een planologische functiewijziging, waarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075)

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Op 16 november 2022 is de visie geconsolideerd vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Indien het bestemmingsplan wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel en de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel, ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Het voorliggende bestemmingsplan wijzigt de functie van zes bedrijfswoningen naar zes particuliere woningen. Tevens blijft de mogelijkheid behouden om de gronden in gebruik te nemen ten behoeve van een opslagbedrijf. Hiermee is sprake van het benutten van de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik, zoals is geformuleerd in artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) in de Omgevingsverordening Overijssel. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuze van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is met de blauwe cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.

Toetsing van de ontwikkeling aan het ontwikkelingsperspectief

Het plangebied bestaat uit woon-werkkavels die momenteel tot het bedrijventerrein 'Haatland' behoort. De combinatie van wonen en werken sluit op deze locatie naadloos aan bij het geldende ontwikkelingsperspectief. Met voorliggende ontwikkeling wordt de functie van de woningen omgezet van bedrijfswoning naar particuliere woningen met bijbehorende bedrijvigheid in de vorm van opslag. Daarnaast worden omliggende bedrijfsgronden qua milieucategorie naar beneden gesteld om het plan milieutechnisch uitvoerbaar te maken. Dit is eveneens passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval is alleen sprake van een functiewijziging van de bedrijfswoningen aan de rand van het bedrijventerrein ''Haatland'. Voor deze ontwikkeling zijn met name de beleidsuitgangspunten uit de 'Stedelijke Laag' van belang. In afbeelding 3.3 is de ligging van het plangebied (blauwe cirkel) in de stedelijke laag weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0007.png"  
Afbeelding 3.3: Uitsnede 'stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Bedrijventerreinen”

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

“Woonwijken 1955 – nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van de ontwikkeling aan de gebiedskenmerken

Ten aanzien van de 'natuurlijke laag', de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' en de 'laag van de beleving' wordt opgemerkt dat voorliggende ontwikkeling uitsluitend voorziet in een functiewijziging van de planologisch toegestane bedrijfswoningen naar reguliere woningen en het bedrijventerrein naar een lichtere milieucategorie. Hiermee is er geen sprake van nieuwe ontwikkelingen die de geldende gebiedskenmerken ter plaatse kunnen aantasten.

Ten aanzien van de 'stedelijke laag' wordt opgemerkt dat de woon-werkkavels zich bevinden op de overgang tussen het bedrijventerrein en de naoorlogse woonwijken. Met het voornemen blijft de bedrijfsbestemming gehandhaafd en kunnen de bedrijfswoningen ook in gebruik worden genomen als particuliere woningen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de ter plaatse geldende gebiedskenmerken.

3.2.3.4 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0: Het Kampen van nu
3.3.1.1 Algemeen

Met het oog op de aanstaande Omgevingswet is de Omgevingsvisie 1.0 "Het Kampen van nu" vastgesteld. De omgevingsvisie ligt inhoudelijk grotendeels in het verlengde van de voormalige Structuurvisie Kampen 2030. Deze eerste omgevingsvisie van de gemeente Kampen is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. Deze visie brengt structuur en samenhang in het beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.). De uitwerking van dat beleid krijgt op een later moment plaats in het omgevingsplan en in een omgevingsprogramma.

Wanneer er nieuwe opgaven zijn, wordt de omgevingsvisie hierop aangepast. Dit doet de gemeente via (thematische of gebiedsgerichte) bouwstenen. De bouwstenen vormen samen de omgevingsvisie. Bij het aanpassen van een bouwsteen kijkt de gemeente altijd of het nog past bij de andere bouwstenen (integraliteit). Ook bespreekt de gemeente de aanpassing(en) met alle betrokken partijen (participatief werken). Onlangs vastgestelde bouwstenen die betrekking hebben op dit plangebied zijn: bouwsteen wonen, bouwsteen energie, warmte(transitie)visie gebouwde omgeving en ontwikkelingsstrategie transitie.

Volgens de nieuwe Omgevingsvisie 1.0 biedt de grote woningbouwopgave kansen voor het nog aantrekkelijker maken van Kampen. Meer nieuwbouw biedt kansen om nieuwe doelgroepen te bedienen met bijzondere woonmilieus en met aantrekkelijke woningen in bijzondere nieuwe wijken. Hierin zijn mogelijkheden voor het realiseren van meer woningen voor starters, doorstromers en senioren. De gemeente ziet ook kansen om dit samen te laten gaan met een aantrekkelijker Kampen. Binnenstedelijk zijn kansen voor bijzondere woonconcepten en verbetering van bestaande wijken. Er wordt ingezet op het stimuleren van meer binnenstedelijke woningbouw, waarbij de Kampense schaal in acht wordt genomen.

De gemeente geeft in gebiedsprofielen aan welke opgaven en/of kernwaarden ‘zwaarwegend’ zijn in specifieke gebieden. Bij het werken met het kompas is er een duidelijke koppeling tussen de Kampense perspectieven en de kernwaarden.

Voor de voorliggende ontwikkeling is het gebiedsprofiel 'bedrijventerrein' relevant.

3.3.1.2 Gebiedsprofiel bedrijventerrein

In dit gebied staan de opgaven vanuit economie en mobiliteit centraal. Er moet ruimte zijn voor ondernemerschap, maar zonder het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving te schaden. Op bepaalde locaties op de bedrijventerreinen zijn er opgaven vanuit wateroverlast en/of hittestress (zie ook de kaarten bij de opgave klimaat). Op die locaties worden deze (extra) opgaven mee gewogen in de afweging van nieuwe ontwikkelingen. Het bedrijventerrein ziet de gemeente als een kansrijk gebied om stappen te zetten in de energietransitie, bijvoorbeeld door dakoppervlakken te benutten voor zonnepanelen.

3.3.1.3 Toetsing van het voornemen aan de Omgevingsvisie 1.0

Het voornemen voorziet in het wijzigen van de functie 'bedrijfswoning' naar 'wonen' voor zes voormalige bedrijfswoningen, waarmee deze ook voor particuliere bewoning in gebruik kunnen worden genomen. Hiermee vindt geen aantasting plaats ten aanzien van het woon- en leefklimaat van omwonenden. De bebouwing in het plangebied wordt daarnaast conform de huidige BENG-eisen gerealiseerd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de Omgevingsvisie 1.0 van de gemeente Kampen.

3.3.2 Bouwsteen Wonen
3.3.2.1 Algemeen

In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Bouwsteen Wonen opgesteld en op 14 oktober 2021 vastgesteld. Dit document is de opvolger van de Woonvisie 2016-2021. In de Bouwsteen Wonen is aangegeven dat vanwege de grote vraag naar woningen het toevoegen van haalbare woningbouwplannen noodzakelijk is. Er is sprake van een grote woningbouwopgave.

Belangrijke maatregelen uit de Bouwsteen Wonen zijn onder andere:

  • Beschikbaarheid van woningen: Er wordt ingezet op het bouwen van meer woningen en stimuleren van de doorstroming. Oosterholt Noord voorziet met de bouw van circa 43 woningen aan een toevoeging van woningen aan IJsselmuiden. Daarnaast draagt het bij aan een divers aanbod op de woningmarkt
  • Betaalbaarheid: De gemeente wil een plek blijven waar ook lagere en middeninkomens een fijne woonplek kunnen vinden. Het aanbod van starterswoningen in Oosterholt Noord is specifiek gericht op lagere en middeninkomens die geen overwaarde hebben op een huidige woning en die nu moeilijk een woning kunnen vinden.
  • Ruimte voor kwaliteit: In de gemeente Kampen wordt ruimte geboden aan bijzondere woonmilieus, ook bij grotere gebiedsontwikkelingen. Ook wordt ruimte geboden aan bijzondere woonconcepten, bijvoorbeeld voor senioren. Op de locatie Oosterholt Noord wordt ruimte geboden voor zowel zorgwoningen, starterswoningen en seniorenwoningen. Waarbij er ook wordt gekeken naar rug-aan-rugwoningen.
  • Aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid. Oosterholt Noord draagt met het diverse aanbod aan woningen en mogelijke gezamenlijke voorzieningen als bijvoorbeeld een gedeelde tuin en eetlocatie bij aan de leefbaarheid van de bewoners en omwonenden. Dit wordt nog nader uitgewerkt.
  • Samenwerking en ruimte voor initiatieven: De gemeente kan en wil het niet alleen. Voor de woonopgave van de komende jaren moet nog meer dan in het verleden samen gewerkt worden met marktpartijen, corporaties en particulieren. Waar mogelijk worden werkzaamheden en verantwoordelijkheden bij het maatschappelijk middenveld gelegd. Waar nodig en publiekrechtelijk wenselijk neemt de gemeente de regie. De gemeente wil in samenwerking met een ontwikkelaar(s) en zorginstantie de locatie Oosterholt Noord ontwikkelen.
3.3.2.2 Toetsing van het voornemen aan de Bouwsteen Wonen

Met de ontwikkeling wordt de functie van zes bedrijfswoningen gewijzigd naar de aanduiding 'wonen'. Hiermee kunnen de woningen worden gefinancierd en verkocht, waardoor er wordt voorzien in een concrete woonbehoefte. Tevens ontstaat er een woon-werkkavel wat als bijzonder woonmilieu kan worden aangemerkt. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een ontwikkeling die aansluit bij de beleidsuitgangspunten zoals geformuleerd in de Bouwsteen Wonen.

3.3.3 Extern veiligheidsbeleid
3.3.3.1 Algemeen

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.
3.3.3.2 Toetsing van het voornemen aan het externe veiligheidsbeleid

Op het aspect externe veiligheid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.9. Hieruit blijkt dat er vanuit externe veiligheid geen aspecten zijn waar nader rekening mee moet worden gehouden.

3.3.4 Welstandsnota
3.3.4.1 Algemeen

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. In de wet is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft op 30 maart 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daarvoor geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

3.3.4.2 Toetsing van het voornemen aan de welstandsnota

De gemeente Kampen heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal welstandsniveaus, waartoe deelgebieden van de gemeente behoren. Het plangebied maakt onderdeel uit van welstandsniveau 3 (Woonwijken, bedrijventerrein en De Koekoek).

De bedrijventerreinen worden gekenmerkt door de heterogene bebouwing, ook qua maat en schaal. Bebouwing is over het algemeen eenvoudig en functioneel vormgegeven. Recentere bebouwing, en showrooms, kantoren en bedrijfswoningen vertonen meer verscheidenheid en architectonische kwaliteit. De bebouwing aan de randen (IJssel en buitengebied) en langs de Haatlanderweg, de Zwolseweg en de N50 zijn beeldbepalend en van belang voor het aanzicht van Kampen en IJsselmuiden.

De criteria zijn erop gericht het heterogene karakter op kavelniveau te respecteren, met architectonische kwaliteit aan de straatzijde en extra aandacht voor de representatieve randen en de hoofdroutes. Hierdoor ontstaat een gevarieerd beeld aan een eenduidige openbare ruimte. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de uitstraling van de te realiseren woningen worden getoetst aan de criteria zoals deze gelden op basis van de Welstandsnota. De voorgenomen functiewijziging verandert niets aan dit uitgangspunt.

3.3.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de relevante uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

4.1 Besluit milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend, dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Rijntakken" bevindt zich op circa 730 meter van het plangebied. In paragraaf 4.7 en uit de bijbehorende stikstofberekening zoals opgenomen in Bijlage 2 blijkt dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.1.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de functiewijziging van zes bedrijfswoningen naar de aanduiding 'wonen\. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder neemt als gevolg van het voornemen de maximale toegestane milieucategorie van drie bedrijfskavels af, waardoor hier zich in de toekomst minder zware bedrijvigheid kan vestigen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

4.2.2 Ontheffingenbeleid geluid Kampen (Geluidnota)

Door de wijziging van de Wet geluidhinder is het college sinds 1-1-2007 bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen waar eerst Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel dit waren. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Voor het vaststellen van saneringswaarden blijft de minister van VROM bevoegd gezag. Indien een hogere waarde wordt aangevraagd ten gevolge van een wijziging van een gezoneerd industrieterrein, een spoorweg, een snelweg of een provinciale weg blijft GS van de provincie c.q. de minister van VROM bevoegd gezag.

Criteria voor wat betreft industrielawaai

Dit is alleen relevant in de geluidzones rond de gezoneerde industrieterreinen in Kampen (Haatland/Zuiderzeehaven/bedrijvenpark N50 en de locatie Nutricia Lyempf BV). Voor industrielawaai gelden geen ontheffingscriteria. Een ontheffing kan alleen verleend worden onder dezelfde voorwaarden welke aan een ontheffing voor wegverkeerslawaai worden verbonden. Een ontheffing kan alleen verleend worden als hierdoor geen beperking van de nog aanwezige geluidruimte (nog door bedrijven in de toekomst te gebruiken geluidruimte) optreedt.

Ontheffingen voor industrielawaai worden, anders dan voor weg- en railverkeer altijd verleend op basis van de maximum ontheffingsgrenswaarde en op basis van het opgevulde zonemodel.

4.2.3 Situatie plangebied
4.2.3.1 Wegverkeers- en railverkeerslawaai

Ten behoeve van het bestemmingsplan "Kievitstraat en Brunneper bongerds" is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd vanwege de ligging van de (bedrijfs)woningen binnen de wettelijke geluidszone van de Haatlanderdijk, Reigerweg en Ambachtsstraat. Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan is een hogere waarde verleend voor de Haatlanderdijk, waarmee is voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Met voorliggend bestemmingsplan wijzigt deze situatie niet; er worden immers geen geluidgevoelige objecten toegevoegd. De aspecten wegverkeers- en railverkeerslawaai vormen daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3.2 Industrielawaai

Het plangebied is in voorliggend geval gelegen op het geluidsgezoneerde industrieterrein 'Haatland'. Het voornemen is om de bedrijfswoningen van dit bedrijventerrein te onttrekken en de bestemming te wijzigen naar regulier wonen. Om te beoordelen of dit mogelijk is en onder welke voorwaarden dit eventueel kan, is door Alcedo een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de huidige situatie volgens het zonemodel wordt bij de woningen voldaan aan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 55 dB(A). De geluidsbelasting bij de maatgevende woningen bedraagt 54 dB(A), waardoor er nog geluidsruimte beschikbaar is voor uitbreidingen op het industrieterrein;
  • Onttrekking van de woningen aan het geluidsgezoneerde industrieterrein is mogelijk, mits de volgende aanpassing in milieucategorieën plaatsvindt:
    • de kadastrale kavel 1502 (Haatlanderdijk 21) naar milieucategorie 3.1;
    • de kadastrale kavel 1503 (Haatlanderdijk 21) naar milieucategorie 2;
    • de kadastrale kavel 1350 (reigerweg 24) naar milieucategorie 2;
  • Er dient een hogere waarde van 55 dB(A) voor industrielawaai te worden vastgesteld voor de nieuwe woningen;
  • De omliggende bedrijven worden niet extra belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden, doordat andere woningen reeds maatgevend zijn voor het bedrijf of doordat er nog geluidsruimte is voor uitbreiding op de betreffende kavels.
4.2.4 Conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de milieucategorie van de drie kadastrale kavels zoals hierboven beschreven verlaagd naar de benodigde milieucategorieën. De eigenaren zijn hiervan voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure op de hoogte gebracht en hebben aangegeven akkoord te zijn met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Ten slotte wordt geconcludeerd dat voorafgaand aan het ter inzage leggen van dit bestemmingsplan een hogere waarde van 55 dB (A) dient te worden vastgesteld voor industrielawaai. Dit is in voorbereiding en wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht. Op basis van het Ontheffingbeleid geluid Kampen is dit alleen mogelijk als omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Met de verlaging van de milieucategorie van de voorgenoemde bedrijfskavels, wat in één en hetzelfde bestemmingsplan wordt vastgelegd, wordt hieraan voldaan.

Met de benodigde maatregelen is het in gebruik nemen van de bedrijfswoningen ten behoeve van particuliere bewoning in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.3.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van bedrijven die zich bevinden op het bedrijventerrein 'Haatland', woningen en andere stedelijke voorzieningen. Het plangebied ligt daarom binnen een gemengd gebied. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0008.png"  

4.3.3 Situatie plangebied
4.3.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.3.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Naast de woonfunctie is er sprake van een aanpassing van de huidige milieucategorie van de percelen aan de Haatlanderdijk 21 en Reigerweg 24. De aanpassing betreft een verlaging van de huidige milieucategorie. Hiermee is planologisch sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat van omwonenden, aangezien de milieubelasting op omliggende milieugevoelige functies afneemt.

4.3.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Het voornemen is om de bedrijfswoningen te onttrekken van het industrieterrein. In paragraaf 4.2 is reeds aangegeven onder welke voorwaarde dit planologisch verantwoord is (verlaging milieucategorieën nabijgelegen bedrijven. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische verankering van de van belang zijnde voorwaarden, waarmee ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van de toegestane bedrijfswoningen naar regulier wonen. Hiermee vinden geen bodemingrepen plaats, waardoor de uitvoering van een bodemonderzoek achterwege kan blijven.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.5.1 Archeologie
4.5.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.5.1.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet uitsluitend in een functiewijziging van de bedrijfswoningen naar reguliere woningen. Hiermee vinden geen bodemingrepen plaats die tot verstoringen van archeologische waarden kunnen leiden. Archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

4.5.2 Cultuurhistorie
4.5.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.5.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe nabijheid van cultuurhistorisch waardevolle objecten die aangetast kunnen worden als gevolg van voorliggende ontwikkeling. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.6 Watertoets

4.6.1 Algemeen

Zoals eerder aangegeven wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.6.2 Conclusie

Op basis van de digitale watertoets is geen gebleken dat het plan geen waterhuishoudkundige belangen raakt. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een functieverandering. Er worden daarmee geen nieuwe bouwmogelijkheden gemaakt. Het plan heeft daarmee geen effect op de waterhuishouding. De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op circa 730 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Rijntakken”. In afbeelding 4.1 is dit weergegeven. Gelet op deze afstand is directe hinder in de vorm van geluid, verstrooiing van licht etc. uitgesloten. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit inzichtelijk te maken, is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. De volledige rapportage van deze berekening is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991365-VB01_0009.png"  
Afbeelding 4.1: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: AERIUS.nl)  


Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als het NNN bevindt zich op circa 600 meter ten noordoosten van het plangebied. Vanwege deze afstand, de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur wordt geconcludeerd dat het voornemen niet gepaard gaat met enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Het voornemen voorziet uitsluitend in een functiewijziging van de reeds toegestane bedrijfswoningen tot reguliere woningen. Hiermee vinden geen sloop- en of kapwerkzaamheden plaats. Het voornemen gaat daarom niet gepaard met negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

4.7.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.8.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.8.2 Situatie plangebied

Het wijzigen van de functie van de bedrijfswoningen naar reguliere woningen heeft geen effecten oip de luchtkwaliteit ter plaatse. Tevens wordt opgemerkt dat woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

4.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.9.2 Situatie plangebied

Het voornemen voorziet niet in de toevoeging van kwetsbare objecten, aangezien er reeds zes bedrijfswoningen zijn toegestaan in het plangebied. Deze worden op de beoogde locatie gebouwd als zijnde reguliere woningen. Daarnaast wordt opgemerkt dat de risico's in het kader van externe veiligheid ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Kievitstraat en Brunneper bongerds" in 2019 reeds zijn onderzocht. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen.

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit conserverende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. gebruiks- en afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten de Begrippen en de Wijze van meten.

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Afwijken van de bouwregels

In deze regels is opgenomen in welke gevallen en onder welke voorwaarden van de bouwregels kan worden afgeweken.

  • Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met dan wel wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

  • Afwijken van de gebruiksregels

In deze regels is opgenomen in welke gevallen en onder welke voorwaarden van de bouwregels kan worden afgeweken.

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigingen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage of bij het toestaan van bouwwerken op een bepaald deel van een bouwperceel.

Deze regel is opgenomen vanuit het bestemmingsplan "Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)". Hiermee worden aanvullende regels gesteld op het gebied van woningomzetting en -splitsing.

In dit artikel zijn regels opgenomen omtrent het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken. Daarnaast is hier een parkeerregeling opgenomen.

In dit artikel zijn de regels opgenomen behorende bij de aanduiding 'geluidszone - industrie'.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor het bestemmen van het conserverende plandeel is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Opgemerkt wordt dat de planologische wijzigingen enkel betrekking hebben op de bestemming 'Bedrijventerrein'. De overige bestemmingsplan zijn conform de huidige situatie in dit bestemmingsplan opgenomen.

Bedrijventerrein

Deze bestemming geldt ter plaatse van de woon-werkkavels en de bedrijfspercelen op het bedrijventerrein 'Haatland', ten noorden van de woningen. De regels zijn conform het bestemmingsplan "Kievitstraat en Brunneper bongerds" vergenomen in dit bestemmingsplan. De milieucategorieën zijn aangegeven op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' is gewijzigd naar de aanduiding 'wonen'. Tevens zijn de voormalige bedrijfswoningen aan de Haatlanderdijk 21 en de Reigerweg 24 voorzien van de aanduiding 'wonen'. Gronden met de aanduiding 'wonen' zijn daarmee ook bestemd voor particuliere bewoning.

In de gebruiksregels is een extra voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op de verbeelding is de specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 3' op de zes woon-werkkavels gelegd. Ter plaatse van deze aanduiding is het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van de oorspronkelijk uitgegeven kavel slechts toegestaan indien dit plaatsvindt door de hoofbewoner(s).

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een rood-voor-rood overeenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de haalbaarheid van de ontwikkeling is uit het in Bijlage 1 opgenomen akoestisch onderzoek gebleken dat de milieucategorieën van drie naastgelegen percelen dienen te worden verlaagd, alvorens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Aangezien hiermee de planologische mogelijkheden van de eigenaren van deze bedrijfspercelen worden ingeperkt, is de planologische wijziging met de eigenaren afgestemd. De plannen zijn besproken en de eigenaren hebben aangegeven akkoord te gaan met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. In Bijlage 6 zijn de verklaringen geen bezwaar toegevoegd.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg en inspraak

7.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Vooroverleg

7.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.3.2 Provincie Overijssel

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en het feit dat er sprake is van een ontwikkeling die in overeenstemming is met het provinciaal beleid, wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Bij e-mailbericht van 27 september 2023 is vanuit de provincie aangegeven dat het ontwerpplan in haar ruimtelijk beleid past. De provincie ziet dan ook een aanleiding voor het indienen van een zienswijze.

7.3.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de conclusie dat er geen waterschapsbelangen zijn, aangezien het voornemen uitsluitend toeziet op een functieverandering waarmee geen bebouwing wordt toegevoegd.

7.4 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingevuld.

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere waarde industrielawaai hebben met ingang van 4 oktober 2023 tot en met 15 november 2023 ter inzage gelegend. Tegen beide ontwerpbesluiten zijn geen zienswijzen ingebracht.