Plan: | Buitengebied 2014, 9e wijziging Zwartendijk 12 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991333-VB01 |
Aan de Zwartendijk 12 te Kampen is op een agrarisch bouwperceel een voormalig agrarisch bedrijf gesitueerd. Naast de bedrijfswoning staan op het perceel nog enkele bijgebouwen en een silo. De wens is om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De boerderij met de aangebouwde stenen schuur blijft behouden. In de beoogde situatie worden een silo en twee bijgebouwen gesloopt. De silo doet afbreuk aan het toekomstige woonensemble en de twee bijgebouwen verkeren in slechte staat. Door de ontwikkeling blijven de karakteristieke kenmerken behouden. Daarnaast biedt de sloop van de silo en de ontsierende bijgebouwen kansen om de ruimtelijke kwaliteit en de uitstraling van het erf te verbeteren.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" beschikt het perceel over de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. In het geldend bestemmingsplan is in artikel 4.9.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' kan worden gewijzigd naar 'Wonen', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Agrarisch', 'Tuin', 'Groen', 'Natuur', 'Bos' en/of 'Water'.
Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenoemde wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Kampen, ten westen van de kern Kampen. Nabij het plangebied ligt de N50. Het onderhavige wijzigingsplan heeft betrekking op de in figuur 1.1 omkaderde gronden. Het betreft een indicatieve afbakening, de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan geeft een exacte weergave van het plangebied.
![]() |
Figuur 1.1 Plangebied (Bron: PDOK) |
Het 'Buitengebied 2014, 12e wijziging Zwartendijk 12' bestaat uit de volgende stukken:
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van toepassing:
Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan zullen de hiervoor genoemde geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe bestemmingen opgenomen in voorliggend wijzigingsplan.
Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit wijzigingsplan beschreven. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk wijzigingsplan worden besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg en inspraak.
Het plangebied ligt aan de Zwartendijk 12 in het buitengebied van gemeente Kampen, ten westen van de kern Kampen.
Omliggend aan de Zwartendijk zijn voornamelijk agrarische gronden gelegen. De Zwartendijk is voornamelijk bedoeld als ontsluitingsweg en ontsluit naar enkele percelen waaronder de Zwartendijk 12.
Het plangebied is in de huidige situatie ingericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Op de locatie is een boerderij, enkele bijgebouwen en een silo aanwezig. De boerderij is in gebruik als bedrijfswoning.
Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming te wijzen naar een woonbestemming. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" dient het plangebied te worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf, waarbij een uitsluitend bedrijfswoningen zijn toegestaan. De bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn reeds beëindigd en initiatiefnemer wenst het perceel uitsluitend te gebruiken voor wonen en wenst de voormalige bedrijfswoning te behouden. Om het vorenstaande mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk, waarbij de agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt hier invulling aan gegeven.
In de beoogde situatie blijft de bedrijfswoning behouden en wordt deze bestemd als reguliere woning. De bedrijfswoning betreft een karakteristieke boerderij waarbij in de beoogde situatie de aangebouwde stenen schuur in hoofdvorm, met de gevelindeling, materialisering en kleurstelling behouden blijft. In de beoogde situatie blijft een schuur op het perceel behouden. Deze schuur wordt in het kader van cultuurhistorie gerenoveerd en passend gemaakt binnen het erf. Op de schuur zal een nieuw golfplaten dak en nieuwe boeidelen worden geplaatst. Het gat in de muur wordt dicht gemetseld met een passende steen en beschadigingen aan het hout zullen vervangen worden. De bestaande schuur zal derhalve een kwaliteitsslag ontvangen.
Op de locatie worden een silo en twee bijgebouwen gesloopt. De silo doet afbreuk aan het toekomstige woonensemble en de twee bijgebouwen verkeren in slechte staat. Daarnaast biedt de sloop van de silo en de ontsierende bijgebouwen kansen om de ruimtelijke kwaliteit en de uitstraling van het erf te verbeteren.
Ten aanzien van de groenstructuur worden in de toekomst de bestaande, zieke essen gekapt. Na de kap van de essenrijen wordt het ruilverkavelingserf met een strakke aanplant aan de achterzijde en zijden herstelt. In de singels aan de achterzijde worden enkele doorzichten gemaakt. Zo wordt vanuit de woning de relatie met het omliggende landschap versterkt. In onderstaande verbeelding is de landschappelijke inpassing schetsmatig weergegeven. Het landschappelijk inpassingsplan is tevens opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
![]() |
Figuur 2.1 Landschappelijke inpassing |
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De voormalige bedrijfswoning zal gebruikt worden als reguliere woning. Op het perceel is voldoende verharding aanwezig om op eigen terrein in voldoende parkeermogelijkheden te voorzien. De bestaande in- en uitrit op de Zwartendijk blijft behouden.
De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige toename in het aantal verkeersbewegingen, aangezien het agrarische bedrijf stopt en in de beoogde situatie de bedrijfswoning wordt gebruikt als reguliere woning. Een woning kent een lagere verkeersaantrekkende werking dan een agrarisch bedrijf.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 12 april 2017 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In onderstaand figuur is het uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Hierna worden de lagen nader toegelicht.
Of - Generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar - Ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheidt zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe - Gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het bestemmingsplan wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afweging in de eerste fase 'of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt kort op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De bestaande bedrijfswoning wordt in de beoogde situatie gebruikt als reguliere woning. Enkele voormalige agrarische opstallen worden gesloopt, eveneens wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Hiermee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en artikel 2.1.6. lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de hierop volgende paragrafen blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en de Catalogus Gebiedskenmerken.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
![]() |
Figuur 3.2 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
In voorliggend geval wordt een agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Deze ontwikkeling mag de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperken en dient aan te sluiten bij bestaande bebouwing. In paragraaf 4.3 wordt gemotiveerd dat omliggende agrarische bedrijven niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Onderhavig plan ziet tevens op het gebruik van bestaande bebouwing. Geconcludeerd wordt dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de locaties en de aangrenzende gronden geen specifieke eigenschappen gelden.
1. De 'Natuurlijke laag'
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Het plangebied ligt op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' in het gebiedstype 'Zeekleigebied en randmeren'. In afbeelding 3.3 is dit weergegeven.
![]() |
Figuur 3.3 Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Zeekleigebied en randmeren'
Het zeekleigebied is een overgangsgebied van de zoetwaterdelta van de rivieren en de Zuiderzeekust. Het betreft een patroon van waaiers van rivierafzettingen en daartussen geulen met veenvorming. Door de invloed van de voormalige Zuiderzee ontstond verdere opslibbing in de vorm van kleiafzettingen. Vóór de bedijking wast het een dynamisch open gebied met een stevige kleiondergrond. Onder invloed van zee, wind en erosie ontstond hier een patroon van geulen wallen en platen. Langs de randen van de voormalige Zuiderzee liggen nu de zoete Randmeren en de Noordoost Polder.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van geulen en kreken, hogere oevers en kreekruggen en (voormalige) overstromingsvlaktes, dan dragen deze bij aan accentuering van het patroon en de hoogteverschillen en de beleefbaarheid daarvan.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De gronden van het plangebied zijn in de huidige situatie ingericht als erf met de aanwezige bebouwing. In de beoogde situatie wordt een silo en twee bijgebouwen gesloopt. Er is geen sprake van het toevoegen van bebouwing. Gezien de aard en omvang van dit plan wordt het effect op de natuurlijke laag beperkt geacht. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Laagveenontginningen'. In afbeelding 3.4 is dit weergegeven.
![]() |
Figuur 3.4 Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Laagveenontginningen'
Het landschap kenmerkt zich door een open, laag en nat landschap dat is ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Staphorst en Rouveen zijn de nationaal bekende iconen van het Overijsselse laagveenontginningslandschap.
Het landschap kent diverse verschijningsvormen. Eén daarvan betreft het kleinschalige slagenlandschap van Staphorst en Rouveen met langgerekte uitwaaierende kavels en houtwallen. In het slagenlandschap zijn linten van bebouwing aanwezig, van waaruit de verkaveling zich opstrekt.
De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides geven dit landschap grote belevingswaarde en zijn essentieel voor de leefomgeving van weidevogels. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt het vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laagveenontginningen'
In voorliggend geval wordt een agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. In de beoogde situatie wordt een silo en twee verouderde bijgebouwen gesloopt. De karakteristieke boerderij blijft behouden. In de beoogde situatie wordt de doorkijk van het perceel behouden. Voorliggend initiatief is derhalve in overeenstemming met het gesteld in de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.
Ambities en idealen voor de gemeente Kampen zijn onder andere:
Op basis van de structuurvisiekaart is het projectgebied aangewezen als 'Agrarisch landschappelijk gebied'. Eén en ander is in afbeelding 3.5 weergegeven.
![]() |
Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: gemeente Kampen) |
Het plangebied is gelegen in het agrarisch landschappelijk gebied. De roze pijl staat voor 'mogelijke uitbreidingsrichting woningbouw'. In de structuurvisie is het 'Agrarisch landschappelijk gebied' niet nader gespecificeerd. Derhalve wordt getoetst aan de algemene ambities en idealen van de gemeente Kampen.
Toetsing Structuurvisie Kampen 2030
Onderhavig voornemen ziet toe op een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In de beoogde situatie blijft de karakteristieke boerderij behouden en wordt een silo en twee bijgebouwen gesloopt. De gemeente wenst zich onder andere in te zetten voor het landschappelijk wonen en tevens het behouden van de landschappelijke kwaliteiten. Onderhavig plan sluit aan bij de ambities en idealen van de gemeente Kampen en is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in lid 4.9.1 onder a van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014".
Artikel 4.9.1 Vrijkomende agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2.
Onderstaand wordt puntsgewijs ingegaan op de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Veluwerandmeren'. Dit gebied is gelegen op een afstand van circa 1,1 kilometer van het plangebied. De natura 2000-gebieden 'Ketelmeer & Vossemeer' en 'Rijntakken' bevinden zich op respectievelijk 1,7 en 2,7 kilometer afstand. Gelet op de conserverende aard van dit wijzigingsplan in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. In dit geval is een AERIUS-berekening uitgevoerd.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De onderdelen en resultaten van de AERIUS-berekening zijn in Bijlage 2 bijgevoegd.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Voorliggend wijzigingsplan wordt aangemerkt als een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling ligt ruim beneden de drempelwaarde. Voorliggend wijzigingsplan is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Een stedelijk ontwikkelingsproject wordt als volgt omschreven:
"Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."
Onderhavig voornemen ziet niet toe op het toevoegen van woningen en derhalve in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In voorliggend geval is er sprake het planologisch vastleggen van een bestaande en vergunde situatie ten aanzien van het wonen in een bijgebouw. De voorgenomen ontwikkeling kan dan ook niet worden aangeduid als stedelijk ontwikkelingsproject. Daarnaast blijkt uit Hoofdstuk 5 dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het Besluit m.e.r. is dan ook niet van toepassing. Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. is dan ook niet benodigd.
Er zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
De woning ligt in 'buitenstedelijk gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder.
In artikel 76 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de geluidbelasting van bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. Tevens ligt de woning op grote afstand (118 meter) van de weg (Zwartendijk).
Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
Industrielawaai is in dit kader niet relevant aangezien in of in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Kampen en daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
![]() |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning.
In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veehouderijbedrijven bepalend. In paragraaf 4.10 wordt nader op het aspect 'geur' ingegaan.
Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor beide agrarische bedrijven een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht. Als gevolg van het voornemen worden omliggende milieubelastende activiteiten eveneens niet belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door DUMEA milieu eerst een historisch vooronderzoek conform de richtlijnen NEN 5725 uitgevoerd. Vervolgens is een verkennend bodemonderzoek volgens de richtlijnen van de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De rapportage van het historisch vooronderzoek is opgenomen in Bijlage 3 en de rapportage van het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4 bij deze toelichting.
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie wordt een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk geacht ter plaatse van het erf. Op basis van onderhavig onderzoek kan het erf als verdacht worden beschouwd in het kader van de NEN5740 en NEN5707 (asbest in bodem). Het gedeelte landbouwgrond wordt als onverdacht beschouwd.
Op de onderzoekslocatie is een gasolietank aanwezig geweest die separaat onderzocht dient te worden conform strategie VEP van de NEN5740. Tevens is er één druppelzone gedefinieerd waar het lekwater van de asbesthoudende dakbedekking rechtstreeks in de onbeschermde bodem terechtkomt. Deze druppelzone dient te worden onderzocht conform de strategie VED-HE van de NEN5707.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Gehele locatie
In de bovengrondmengmonsters BM1, BM2 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
Vml dieseltank
In het bovengrondmengmonster BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen. Echter is de waarde van de inspectie onvoldoende om het verdachte gebied in te perken en een kwantitatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de toplaag.
Gehele locatie
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetroffen.
Druppelzone
Ter plaatse van de druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld.
In het mengmonster van DZ1 is analytisch geen asbest aangetoond.
Er dient tevens opgemerkt te worden dat het mengmonster van DZ1 niet voldoet aan de minimale hoeveelheid monstermateriaal. Echter wordt niet verwacht dat dit invloed heeft gehad op de monstername en de analyse.
Aan de achterzijde van de veestal liggen (bouw)materialen, alsmede asbesthoudende golfplaten, hout en plastic op het maaiveld. Ter plaatse van de inham van beide schuren bevatten de daken geen dakgoot. In de inham ligt veel blad/groenafval en/of mest met daaronder vermoedelijk een verharding. Het blad/groenafval kan niet als bodem gedefinieerd worden. Derhalve is hier geen onderzoek verricht.
De veestal en het gebied rondom de veestal verdient de nodige aandacht tijdens het saneren van de stal, aangezien er op de bodem rondom de veestal zich asbesthoudende materialen bevinden. Er dient tevens rekening te worden gehouden met eventuele asbestnesten tijdens (graaf)werkzaamheden.
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Op basis van de Erfgoedwet geldt er een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische verwachting voor de gemeente Kampen is opgenomen in de archeologische verwachtingskaart. Onderstaand is een uitsnede genomen van de archeologische waardenkaart zuid. Het plangebied is met blauwe omlijning indicatief weergegeven.
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waardenkaart Kampen Zuid (Bron: gemeente Kampen) |
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de verwachtingszone 'hoge verwachting, waarschijnlijk goede conservering' en gedeeltelijk binnen de verwachtingszone 'middelhoge verwachting'.
Voor beide verwachtingszone geldt; 'Archeologische resten afgedekt door een > 35 cm dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, etc.) en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd'.
Onderhavig voornemen ziet toe op de sloop van twee bijgebouwen en een silo. In de beoogde situatie is geen sprake van het toevoegen van bebouwing of andere bodemingrepen. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De artikelen 5.10 & 5.11 uit de Erfgoedwet 2016 blijven van toepassing: Indien bij de werkzaamheden zaken van oud cultuurhistorisch belang gevonden worden, dient het bevoegd gezag hiervan in kennis gesteld te worden. Het bevoegd gezag is in dit geval de gemeente.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het plangebied is aangeduid als een karakteristiek pand in de Erfgoednota 2013 van de gemeente Kampen. Medio 2013 heeft Kampen de meeste bestemmingsplannen geactualiseerd en voorzien van een beschrijving van de cultuurhistorische waarden.
In het vigerende wijzigingsplan is voor de locatie Zwartendijk 12 de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.
In de beoogde situatie blijft de karakteristieke boerderij behouden. Ten aanzien van de karakteristieke boerderij is van belang dat de aangebouwde stenen schuur in hoofdvorm, de gevelindeling, materialisering en kleurstelling behouden blijft. Op het perceel worden twee bijgebouwen en een silo gesloopt. Het voornemen sluit aan bij het advies van 'Het Oversticht'.
Ten aanzien van de groenstructuur wordt met een strakke aanplant van essen aan de achterzijde en zijden de sfeer van een ruilverkavelingserf herstelt. Om het zicht vanuit de woning te behouden en een relatie met het omliggende landschap te versterken is het mogelijk om enkele doorzichten te creëren.
In de beoogde situatie blijft een schuur op het perceel behouden. Deze schuur wordt in het kader van cultuurhistorie gerenoveerd en passend gemaakt binnen het erf. Op de schuur zal een nieuw golfplaten dak en nieuwe boeidelen worden geplaatst. Het gat in de muur wordt dicht gemetseld met een passende steen en beschadigingen aan het hout zullen vervangen worden. De bestaande schuur zal derhalve een kwaliteitsslag ontvangen.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Onderhavig voornemen ziet toe op een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. De huidige bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar een reguliere woonbestemming. In de beoogde situatie wordt een silo en twee bijgebouwen gesloopt. Er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd en tevens wordt er geen verharding toegevoegd. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op het oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Watertoetsprocedure
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Naar aanleiding van de watertoets heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het watertoetsresultaat is bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.
Overstromingsrisicoparagraaf
Het projectgebied bevindt zich in Dijkringgebied 11, IJsseldelta.
Op basis van de risicokaart ligt het projectgebied in een gebied met een kleine kans op overstromingen (1/1.000 jaar). Voor het projectgebied is bij overstromingen met een kleine kans sprake van een maximale waterdiepte van 2,0 tot 5,0 meter.
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het projectgebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
Voor onderhavige ontwikkeling kan worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:
Gesteld wordt dat de in het wijzigingsplan besloten ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied en de omgeving van het plangebied.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) weergegeven ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden.
![]() |
Figuur 4.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 (Bron: AERIUS) |
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 1,1 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'. De Natura 2000-gebieden 'Ketelmeer & Vossemeer' en 'Rijntakken' bevinden zich op respectievelijk 1,7 en 2,7 kilometer afstand van het plangebied.
Om de mogelijke stikstofdepositie op dit gebied te onderzoeken is een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS-calculator. In Bijlage 2 is dit onderzoek met resultaten opgenomen. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven.
Onderzoeksresultaten AERIUS-berekening
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Nederlands Natuur Netwerk
In figuur 4.3 wordt de ligging van de NNN ten opzichte van het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 4.3 Ligging van plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 4.3 toont het kaartje aan de rechterzijde de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het NNN. Het plangebied is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Onderhavig voornemen ziet toe op de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. In de beoogde situatie blijft de bedrijfswoning behouden en wordt deze bestemd als reguliere woning. Op de locatie worden een silo en twee bijgebouwen gesloopt.
Om de effecten van deze wijziging op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is door BJZ.nu een quickscan Wet natuurbescherming soortenbescherming uitgevoerd. In Bijlage 6 is dit onderzoek met resultaten opgenomen. Onderstaand worden de resultaten kort beschreven.
Onderzoeksresultaten quickscan Wet natuurbescherming soortenbescherming
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor diersoorten als marterachtigen mogelijk af. Er zijn indicaties aangetroffen van jaarrond beschermde nesten van meerdere vogelsoorten en mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)verblijfplaats.
Nader onderzoek naar dagactieve vogels (ooievaar en boerenzwaluw), uilen en marterachtigen is noodzakelijk. In de regels van dit wijzigingsplan is geregeld dat de sloop van de betreffende bebouwing strijdig is indien nog geen nader onderzoek is uitgevoerd.
Indien uit nader onderzoek blijkt dat ontheffing nodig is dan kan deze verkregen worden en daarmee is onderhavig plan uitvoerbaar.
De voorgenomen ontwikkeling vormt ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming geen belemmering.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.2.4.2 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is met de rode ster weergegeven.
![]() |
Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Op een afstand van 400 meter in de noordoostelijke richting is de Rijksweg N50 gelegen. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, zonder een PAG index. Hiervoor gelden geen afstanden voor het plaatsgebonden risico. Ten aanzien van het groepsrisico geldt een afstand van 48 meter. In voorliggend geval kan aan deze afstand ruimschoots worden voldaan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
In afwijking van bovenstaande bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische bedrijven, onder andere een grondgebonden agrarisch bedrijf (Buitenbroeksweg 5) en een grondgebonden agrarisch bedrijf met een intensieve neventak (Zwartendijk 10a). De agrarische bedrijven liggen op een afstand van respectievelijk 147 meter en 186 meter.
Ten aanzien van het grondgebonden agrarische bedrijf op de locatie Buitenbroeksweg 5 dient getoetst te worden aan vaste afstanden. Hiervoor geldt een vaste afstand van 100 meter. Aan deze gestelde afstand kan worden voldaan.
Voor het grondgebonden agrarische bedrijf met een intensieve neventak (vleesvee) op de locatie Zwartendijk 12a zijn geuremissiefactoren vastgesteld. In de Wgv is vastgelegd in artikel 3 lid 1 dat buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom, de grenswaarde voor de geurbelasting 8 odour bedraagt. In artikel 3 lid 2 worden daarentegen situaties aangegeven waarbij niet de geurbelasting geldt, maar rekening gehouden dient te worden met een vaste afstand.
Op basis van bovenstaande toetsing wordt geconcludeerd dat er een vaste afstand van 50 meter (buiten de bebouwde kom) van toepassing ten aanzien van de afstand tussen een veehouderij (Zwartendijk 10a) en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd. Aan de gesteld afstand van 50 meter kan worden voldaan.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten de Begrippen en de .
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in dit artikel uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch' Artikel 3
Het achterste gedeelte van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Gezien de inrichting van het huidige perceel is ervoor gekozen om ten aanzien van het achterste gedeelte van het perceel aan te sluiten bij de omliggende agrarische bestemde gronden. De regels voor de bestemming 'Agrarisch' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Tuin' Artikel 4
Ten aanzien van de bestemming 'Tuin' wordt aangesloten bij de naastgelegen grond aan de oostzijde welke tevens bestemd zijn als 'Tuin'. De regels voor de bestemming 'Tuin' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Wonen' Artikel 5
Onderhavig voornemen ziet toe op een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar 'Wonen'. Ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn de gronden bestemd als 'Wonen'. De regels voor de bestemming 'Wonen' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Waarde - Archeologie 1' Artikel 6
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze dubbelbestemming is ten aanzien van voorliggend voornemen van toepassing. De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Waarde Archeologie 2' Artikel 7
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming is ten aanzien van voorliggend voornemen van toepassing. De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Waarde - Cultuurhistorie' Artikel 8
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze dubbelbestemming is ten aanzien van voorliggend voornemen van toepassing. De regels voor de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn in voorliggend plan opgenomen.
'Waarde - Landschap' Artikel 9
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Waarde - Landschap'. Deze dubbelbestemming is ten aanzien van voorliggend voornemen van toepassing. De regels voor de bestemming 'Waarde - Landschap' zijn in voorliggend plan opgenomen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Kampen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is op 22 september 2022 voor vooroverleg aan de provincie gestuurd. De provincie heeft op 28 september 2022 aangegeven dat het wijzigngsplan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
Onderhavig plan raakt geen waterbelangen, maar is op 22 september 2022 wel voor vooroverleg aangeboden aan het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft op 29 september 2022 per e-mail aangegeven geen bezwaar te hebben en akkoord te gaan met het wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan is op 18 oktober 2022 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en in het Gemeenteblad (www.officielebekendmakingen.nl) en heeft vanaf 19 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.