Plan: | De Thijs, fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991328-VB01 |
In 2012 is het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012' vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan is ook een nieuwbouwlocatie opgenomen genaamd 'de Thijs'. Fase 1 is tot ontwikkeling gekomen, maar fase 2 is in 2016 gedeprogrammeerd in opdracht van de Provincie Overijssel. Inmiddels wil de gemeente Kampen fase 2 toch gaan ontwikkelen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen. Om de beoogde ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend document voorziet hierin.
Ten zuidoosten van Kampen ligt op ongeveer 4 kilometer afstand de kern Wilsum. Wilsum ligt vlakbij een meander van de IJssel aan de noordoever. Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Wilsum. Het plangebied betreft de onbebouwde gronden die door de Hendrik Evinkstraat aan de noordzijde, de van Lierweg aan de oostzijde, de Dorpsweg aan de zuidzijde en de Koort Meulemanstraat aan de westzijde omkaderd worden.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningen en sportvelden. De Dorpsweg vormt een dijk waarop men richting het zuiden op een wijd buitengebied uitkijkt. Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied (rode cirkel) in relatie tot de kern Wilsum en de stad Kampen
(bron: pdok.nl)
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) bron: pdok.nl
Het plangebied maakt deel uit van de bestemmingsplanen 'Wilsum en Nieuwstad 2012' en het paraplubestemmingsplan 'Deprogrammeren Woningbouw'. Hierna wordt ingegaan op beide bestemmingsplannen.
Wilsum en Nieuwstad 2012
Het bestemmingsplan Wilsum en Nieuwstad 2012' is vastgesteld door de gemeente Kampen op13 september 2012. Het plangebied heeft daarbinnen de bestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering'. De bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' van dit bestemmingsplan zijn niet meer van toepassing.
Uitsnede van de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen, met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bedrijf - Nutsvoorziening
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut met daarbij behorende bouwwerken, gebouwen -een bedrijfswoning daaronder niet begrepen- erven en terreinen. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen een bouwvlak. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt ten slotte dat deze bouwwerken een bouwhoogte mogen hebben van maximaal 10 meter. De bouwhoogte van erf- en terreinenafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer, in- en uitritten; speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen, waterpartijen en watergangen. Er zijn geen gebouwen toegestaan binnen deze bestemming.
Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonstraten en pleinen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeren, speel- en verblijfsvoorzieningen en dergelijke. Ook binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Waarde - Archeologie 1
De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem. Bij bodemingrepen van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn.
Waterstaat - Waterkering
Over een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Er zijn alleen bouwwerken ten behoeve van deze functies toegestaan. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op basis van de enkelbestemmingen moet voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag gehoord worden en moet het bouwwerk passen binnen de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Ruimte voor de rivier'.
Deprogrammeren Woningbouw
In 2016 is in opdracht van de provincie Overijssel fase 2 gedeprogrammeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente het paraplubestemmingsplan 'Deprogrammeren Woningbouw' op 7 juli 2016 vastgesteld. Een groot deel van het plangebied heeft hierdoor de bestemming 'Agrarisch' gekregen.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met daarbij behorende recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.
De overige regels uit het bestemmingsplan het Wilsum en Nieuwstad 2012 blijven verder van toepassing dus ook de hiervoor beschreven dubbelbestemmingen.
Paraplubestemmingsplannen
Daarnaast geldt voor het gehele plangebied het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' waarin de parkeernormen van de gemeente Kampen opgenomen zijn. Dit plan is op 28 maart 2019 vastgesteld.
Een vierde plan dat op het plangebied van toepassing is, is het paraplubestemmingsplan 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning'. De algemene regels staan de woningsplitsing en de woningomzetting niet toe. Dit plan is op 17 december 2020 vastgesteld.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling ter plaatse van het plangebied is niet mogelijk binnen de geldende bouw- en gebruiksregels. Daartoe is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan nader uiteengezet, met aandacht voor het beleidskader, de planologische haalbaarheidsaspecten en economische uitvoerbaarheid. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 5).
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wilsum. Deze onbebouwde gronden liggen tussen de Thijs fase 1 aan de westzijde en het sportterreinen aan de oostzijde. De woningen aan de noordzijde zijn aan het einde van de jaren '90 van de vorige eeuw gebouwd. De Thijs fase 1 is gerealiseerd vanaf 2010.
Het plangebied voor de Thijs fase 2 van circa 11.500 m2 (1,15 ha) is voor zover bekend altijd onbebouwd geweest. De van Lierweg wordt begeleid door bomen. Aan weerzijden van deze weg lopen sloten. Ook staan er een paar bomen ten noorden van het plangebied. Vanuit de Dorpsweg is er een breed uitzicht mogelijk op het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied vanuit de Dorpsweg (bron: Google Maps)
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied maximaal 22 woningen te realiseren, in de vorm van zes vrijstaande woningen, zes rijwoningen en tien twee-onder-een-kapwoningen. Het betreft allemaal koopwoningen. Aan de oostzijde zijn de woningen gericht op de van Lierweg. Aan de zuidzijde zullen de woningen op de Dorpsweg gericht zijn, aan de westzijde op de Koert Meulemanstraat.
De parkeerplaatsen voor de twee-onder-een-kapwoningen en de vrijstaande woningen worden op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast zijn er nog 15 parkeerplaatsen in de openbare ruimte voorzien (langs de straat aan de achterzijde van de woningen). Zo nodig kunnen in een later stadium nog 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (3 à 4 naast kavel J en 2 à 3 langs de Koert Meulemanstraat.
De woningen zijn zodanig gesitueerd, dat de tuinzijde gericht is op het hof/de erftoegangsweg. De woningen kennen een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10,5 meter.
De bomen langs de van Lierweg worden behouden en een groene ruimte met wadi's wordt langs de Koert Meulemanstraat aangelegd. Alle woningen zijn van voor- en achtertuinen voorzien.
De watergang aan de noordzijde van het plangebied wordt gedempt. Het water wordt via een lange duiker/buis verbonden met het open water aan de Van Lierweg. Dit wordt een groenstrook langs de weg. Bij de woningen aan de Hendrik Evinkstraat wordt een haag geplaatst tussen de tuin en de groenstrook.
Zo ontstaat een ontwikkeling die zowel de groene kwaliteiten als de uitstraling van de omgeving respecteert. Navolgende afbeelding toont een impressie van het stedenbouwkundig plan, zoals uiteengezet in het voorgaande.
Impressie beoogde inrichting plangebied (bron: gemeente Kampen)
Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)
Voorliggende ontwikkeling betreft een initiatief van een collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). het is een vrijblijvende gemeenschap waar je van elkaars kennis/kunde en gezelschap profiteert om zelfstandig woningen te gaan bouwen. Dit project gebeurt in overleg met de gemeente en Dorpsbelangen Wilsum. Het is een initiatief van de dorpsbewoners om vergrijzing van Wilsum tegen te gaan.
Stedenbouw- landschap
Fase 1 en fase 2 van het plan De Thijs kunnen niet los van elkaar worden gezien, tezamen vormen ze een woningbouwlocatie aan de zuidoostzijde van het dorp Wilsum. Bij de uitwerking van fase 2 is aansluiting gezocht bij de aanwezige stedenbouwkundige- en landschappelijk lijnen en zones. De woningen in het plangebied worden op twee punten ontsloten op de Koert Meulemanstraat. Om de woningen te ontsluiten wordt er een tussenstraat aangelegd met het karakter van een erf. In het plan worden de hogere bouwvolumes gesitueerd langs de Koert Meulemansstraat. De lagere bouwvolumes komen tot stand langs de rand van het plangebied.
Luchtfoto van de bebouwing in fase 1 en de te bebouwen gronden in fase 2
In het plan zijn drie beeldbepalende zones aanwezig die vragen om een goede stedenbouwkundige- en landschappelijke invulling. Een zorgvuldige invulling van betreffende zones is van belang om te komen tot een wijk met een duurzame uitstraling.
1-ste zone
De eerste zone heeft betrekking op de noord-zuidroute die loopt vanaf de Hendrik Evinkstraat naar de dijk langs de Dorpsweg. De route zorgt ervoor dat de wijk in contact blijft met de dijk en het achterliggend landschap. De route heeft een groen karakter door de aanwezigheid van graszones en bomen. Een groter grasvlak is ingericht als wadi, een infiltratieveld voor het bergen van het regenwater.
2-e zone
De tweede zone betreft de zone langs de Dorpsweg en de van Lierweg. De woningen langs de Dorpsweg en de van Lierweg ontvangen een voorzijde richting open landschap en de dijk. Langs de Dorpsweg staan de woningen aan de voet van de dijk en langs de van Lierweg langs een graszone met watergangen. Het gaat om een beeldbepalende zones, zogenaamde zichtlocaties die onderdeel uit gaan maken van het silhouet van Wilsum. De woningen die gebouwd gaan worden langs de Dorpsweg en de van Lierweg ontvangen een om een schaal, maat, kapvorm en uitstraling die recht doet aan de locatie. De bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen en 2^1 kappers met de uitstraling van een vrijstaande woning met een beperkte goot- en bouwhoogte. De woningen langs de voet van de dijk ontvangen een lagere bouwhoogte van de woningen langs van Lierweg vanwege de ligging langs de dijk.
Foto van de landschappelijke zone langs de Dorpsweg en de van Lierweg
Karakter van de van Lierweg
De van Lierweg is een karakteristieke invalsweg die zich kenmerkt door een smal wegprofiel met daarlangs essen in de bermen van de weg. Om het karakter van de van Lierweg te behouden en vanwege de geringe breedte van de weg zijn er geen ontsluitingen vanuit het plangebied op de van Lierweg aangebracht. Langs de van Lierweg staan essen, deze zorgen voor een robuuste boomstructuur langs de oostrand van het dorp. Deze kenmerkende bomenstructuur dient behouden te blijven en versterkt. De bomen langs de van Liersweg zijn opgenomen in een daarbij behorend landschappelijk profiel, de aanwezige sloten en de graszones maken hier onderdeel van uit. Uit de bomeninventarisatie komt naar voren dat bomen niet houdbaar zijn en op termijn vervangen dienen te worden. Voorwaarde voor kap is dat er vervangende bomen worden aanplant langs de van Lierweg.
3-e zone
De derde zone betreft de tussenweg die nodig is om de achtererven te ontsluiten. Een goede invulling van achtererven is mede bepalend voor de uitstraling van de buurt. De toekomstige bewoners zijn hiervan bewust en hebben gezamenlijk hiervoor randvoorwaarden opgesteld, zodat er een ruimtelijke eenheid ontstaat, waarbij het groen, de carports en de bergingen op elkaar zijn afgestemd zodat er geen rommelig beeld ontstaat. Er worden afspraken over de hoogte, materiaalgebruik en verschijningsvorm van achterwand gemaakt en dit wordt ook in het beeldregieplan vastgelegd. Voor de vergunningsplichtige bouwwerken zijn randvoorwaarden opgenomen in het beeldregieplan.
Beeldkwaliteit
Om de beeldkwaliteit van het plan te borgen is het "Beeldregieplan 'De Thijs' Wilsum 2022" opgesteld. Het is de bedoeling om dit plan samen met het bestemmingsplan te laten vaststellen.
Verkeer
Vanuit verkeersoogpunt is besloten om fase 2 niet vanaf de Lierweg te ontsluiten. De Van Lierweg heeft onvoldoende verhardingsbreedte om het gegenereerde verkeer op een verkeersveilige manier af te wikkelen. Er komt een gecombineerde aantakking voor de hulpdiensten en een fiets-/wandelroute naar de voetbalclub. Deze aantakking ontvangt het karakter van een fiets-voetgangers ontsluiting. In plaats van een ontsluiting op de Van Lierweg komen er twee aantakkingen op de Koert Meulemanstraat. Hierdoor ontstaat er een tussenweg dat wordt ingericht als erf. In het erf is geen gescheiden rijbaan en trottoirs. Alle modaliteiten maken gebruik van de zelfde rijloper. De woonfunctie prevaleert hier boven de verkeersfunctie. In het erf geldt een maximale toegestane snelheid van 15km/uur voor motorvoertuigen. Tevens mag er alleen in parkeervakken worden geparkeerd.
De verkeersafwikkeling vindt plaats via de Koert Meulenmanstraat en Hendrik Evinkstraat richting de Quarles van Uffordweg. De Koert Meulenmanstraat en de Hendrik Evinkstraat zijn ingericht als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom waar een maximale snelheid geldt van 30 km/uur.
Parkeren
Er is onvoldoende wegbreedte aanwezig om de auto's op het achtererf te parkeren. Het aantal parkeerplaatsen is afgestemd op de Nota Parkeernormen 2020. Hieruit blijkt dat er 45,6 parkeerplaatsen benodigd zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. Om hieraan te voldoen dienen de vrijstaande en het halfvrijstaande woningen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren, waarbij het uitgangspunt is twee auto's naast elkaar. In het plan zijn 40 parkeerplaatsen aanwezig. In eerste instantie wordt de groenstructuur aan de Koert Meulenmanstraat behouden, door aanspraak te doen op de afwijkmogelijkheid 1 uit hoofdstuk 4 van de Nota parkeernormen 2020. Indien uit de praktijk blijkt dat er te weinig parkeercapaciteit is, worden de parkeerplaatsen aan de Koert Meulenmanstraat alsnog gerealiseerd.
Inclusie
In een nieuwe woonomgeving is gezondheid, inclusie, toegankelijkheid en veiligheid belangrijk. We vormen allemaal samen onze samenleving en in onze samenleving telt iedereen mee. Omdat dat (bij alles wat we doen en laten) ons uitgangspunt is, richten we de openbare ruimte zo in dat iedereen, mobiel en minder mobiel ongehinderd mee kan doen en er gebruik van kan maken. We vinden een optimale openbare ruimte een openbare ruimte waarin de voorzieningen die in en aan de openbare ruimte liggen bereikt en gebruikt kunnen worden door iedereen, ongeacht een functie of zintuiglijke beperking of gebruik van hulpmiddelen.
De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Toetsing
Het rijk zet in de NOVI onder andere in op meer dichtheid, toekomstbestendigheid en meer groen en water. Het plangebied betreft een uitbreidingslocatie die voorziet in de afronding van de dorpsrand. Er wordt ook ruimte voor water gemaakt met wadi's en een nieuwe watergang. Door te voorzien in woningbouw wordt de ruimte optimaal benut en wordt bijgedragen aan een gezond en sterk dorp voor de toekomst. Verder wordt voorzien in een plan dat de kenmerken van de omgeving door zijn kleinschaligheid respecteert. Het plan is in lijn met het gestelde in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het plangebied ligt pal ten noorden van de rivierdijk. De beoogde ontwikkeling bevindt zich net buiten het in het Barro aangewezen rivierbed van de IJssel. Er worden geen nationale belangen geraakt waardoor het plan niet in strijd is met het bepaalde in het Barro.
Een Nationaal Landschap is een gebied in Nederland waarvan is aangegeven dat er zich een unieke combinatie van agrarisch gebied, natuur en cultuurhistorie bevindt. In de Nota Ruimte van het voormalige ministerie van VROM uit 2004 zijn ze als zodanig aangewezen.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Park 'IJsseldelta' waar grootschalige ontwikkelingen en windturbines verboden zijn. De bescherming en het behouden van de kernmerken van de natuur en van het gebied staan centraal. Een van de oudste polders in Nederland, de Mastenbroek, dient beschermd te worden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling ligt aan de rand van Wilsum, een oude kern, die historisch gezien, volledig deel uitmaakt van de delta. De ontwikkeling van de Thijs fase 2 tast niet de waarden en de doelstellingen van het Nationaal Landschap IJsseldelta aan.
Vanuitruimte bevorderd. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. SAB heeft een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking1 opgesteld. In deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Uit deze Toets ladder duurzame verstedelijking is geconcludeerd dat de beoogde woningbouwontwikkeling van het plangebied voorziet in een behoefte van het marktgebied. Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling en het tekort aan harde plancapaciteit op regionaal, gemeentelijk en kernniveau is sprake van een kwantitatieve behoefte. Daarnaast anticipeert de ontwikkeling op de demografische ontwikkelingen en ruimtelijke/volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Kampen door in te zetten op een dorps woonmilieu voor diverse doelgroepen, bestaande uit diverse type grondgebonden koopwoningen. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling van het plangebied voorziet in een behoefte van het marktgebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Wilsum. De gronden van het plangebied kennen weliswaar een agrarische bestemming, maar worden direct begrensd door woningbouw. De omgeving van het plangebied is vrijwel volledig gevormd door woningen en andere stedelijke functies. Dit tezamen maakt dat, gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied en de ter plaatse geldende bestemmingen, wordt geconcludeerd dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt.
Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen.
Conclusie
Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en -verordening Overijssel
In de omgevingsvisie wordt het provinciaal belang en het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de Wro. De omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030. De laatste vastgestelde versie van de Omgevingsvisie dateert uit maart 2021 (3-3-2021).
De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit). De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn (sociale kwaliteit) met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid).
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast zet de provincie Overijssel in op de sociale kwaliteit. Dit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie ligt de focus ten aanzien van sociale kwaliteit op het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de Overijsselse ladder.
Overijsselse ladder Bron: omgevingsvisie Overijssel
Wat betreft wonen zet de provincie in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave voor nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig, omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn.
In de Omgevingsverordening is het provinciale belang voor concentratie en een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik vastgelegd. Dit betekent dat bestemmingsplannen uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen voorzien om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarbij komt dat stedelijke ontwikkelingen met een extra ruimtebeslag enkel buiten bestaand bebouwd gebied kunnen voorzien indien er in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie én dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toetsing
Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening en het uitvoeren van de Laddertoets hebben laten zien dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de doelstellingen en raakt geen belang van de provincie.
Het plangebied ligt in een intrekgebied, maar de beoogde bestemmingen veroorzaken geen groter risico op grondwaterverontreiniging. Er wordt in paragraaf 4.8 verder ingegaan op het aspect 'Water' uit de verordening.
Net als de rest van Wilsum ligt het plangebied ook binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap IJsseldelta. In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. De IJsseldelta is een rivierenland met eeuwenoude polders, terpenboerderijen en kreekruggen. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:
Daarnaast wordt het als ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in een kleinschalig mixlandschap. Binnen dit gebied mogen ontwikkelen plaatsvinden in harmonie met het landschap. Dit vraagt een zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling.
De windturbines zijn verboden in het plangebied.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een beperkte woningbouwontwikkeling die qua aard en schaal past binnen de karakteristieken van de omgeving. Door routes met groene bermen wordt het dorp verbonden met de Van Lierweg , de dijk en het omliggende landschap. Centraal in het plan ligt een brede groenzone, ingericht als wadi en doorloopt naar de dijk. Daarnaast wordt het de woningbouw omzoomd door een groenzone die wat betreft inrichting zal aansluiten op het landschap.
Regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025
De eerste stap richting de regionale Woonagenda's voor 2021-2025 werd in de zomer van 2020 gezet. De overheden en de partners binnen de woningmark thebben een ambitiedocument opgesteld. In dit document hebben zij de opdracht voor de regionale Woonagenda's geformuleerd: agenda's met ambities voor de lange termijn en afspraken voor de middellange termijn, aandacht voor de positie van Overijssel in de Nederlandse woonopgave, een integrale blik op de woningmarkt en een regionale vertaling die past bij respectievelijk West-Overijssel en Twente. Daar horen de volgende ambities bij:
Toetsing
Uit de voorgaande opsomming volgt het beeld van een forse woningbouwambitie, waarbij wordt ingezet op versnelling. Met voorliggend plan wordt ingespeeld op de veranderende woonvraag. Woningen waar men lang zelfstandig kan wonen. Door de opzet wordt namelijk voorzien in een concept van veilig wonen. Voorliggend plan draagt bij aan de ambitie om de woningbouwopgave te versnellen.
Conclusie
Onderhavig plan is in lijn met het regionaal beleid.
Algemeen
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.
Toetsing
De locatie 'De Thijs' is als bouwlocatie aangewezen. De onderstaande kaart geeft een duidelijker beeld van de ontwikkelingsrichtingen aan.
Ontwikkelingsrichting structuurvisie Kampen 2030, met daarop het plangebied aangewezen met een rode pijl
Conclusie
Onderhavig plan is in lijn met de Structuurvisie.
Algemeen
Op 14 september 2021 heeft de gemeenteraad van Kampen de Bouwsteen Wonen 2021-2025 vastgesteld. Deze woonvisie gaat onderdeel uitmaken van de Omgevingsvisie van de gemeente.
De gemeente heeft een paar belangrijke opgaven genoemd:
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in een woningbouwontwikkeling dat de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving respecteert en versterkt. Het woningbouwconcept betreft een initiatief van een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Deze CPO bestaat uit bestaande bewoners van Wilsum en/of uit mensen die een binding met het dorp hebben. Dit project voldoet derhalve aan de samenwerkingsopgave, die de gemeente als één van de prioriteiten heeft opgesteld. De initiatiefnemers zijn dorpsbewoners. Daarmee wordt eveneens nadrukkelijk bijgedragen aan de ambitie van een betrokken en toekomstbestendig dorp.
Ten slotte is het plan in lijn met het doel om meer woningen beschikbaar te maken.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de woonvisie.
Algemeen
De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Daarvoor heeft zij op 21 februari 2017 een welstandnota vastgesteld. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De kwaliteit van de bebouwing wil de gemeente behouden en in een aantal gebieden verbeteren.
In grote lijnen weet iedereen wat wel en niet acceptabel is. Dit biedt echter onvoldoende houvast en daarom is de welstandsnota opgesteld. In de welstandsnota wordt aan de hand van criteria voor gebouwen meegegeven.
Een bouwplan wordt, afhankelijk van het type en de locatie, getoetst door de geïntegreerde welstands- en monumentencommissie, een gemandateerd lid van de commissie of de ambtelijk toetser.
Toetsing en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is nog niet beoordeeld door de adviescommissie welstand. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Dorpen'. De uitstraling van het project moet aan de volgende eisen voldoen:
Criteria Welstand Bron: Welstandnota Kampen 2017
De bouwmassa sluit goed aan bij de omgeving. Het plan dient nader ontwikkeld te worden voor toetsing aan de gemeentelijke eisen.
Algemeen
In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Historie
In juni 2005 is door Mateboer Milieutechniek bv een verkennend bodemonderzoek voor het plangebied Van Lierweg/Thijsweg in Wilsum uitgevoerd2. Dit bodemonderzoek werd ten behoeve van de Thijs fase 1 uitgevoerd. In het verkennend bodemonderzoek is door middel van een steekproef nagegaan of de bodem (slib, grond en grondwater) verontreinigde stoffen bevat in zodanige gehalten dat beperkingen dienen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en de NVN 5720.
In juni 2005 is door Mateboer Milieutechniek bv eveneens een verkennend bodemonderzoek voor het perceel Thijsweg 7 te Wilsum uitgevoerd3, kadastraal bekend als voormalige gemeente IJsselmuiden sectie L nummer 905. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en de NVN 5720.
Het perceel staat bekend als gemeente Kampen sectie L 1023, L 101 en deels L 1108. Op deze drie percelen vindt het voorliggende initiatief plaats.
Beide onderzoeken kunnen gebruikt worden voor dit nieuwe bestemmingsplan en voor de bouwaanvragen ten behoeve van de woningbouw in het plangebied.
De beide onderzoeken zijn als afzonderlijke bijlagen aan het plan toegevoegd.
Resultaten
Uit de resultaten van de bovengenoemde verkennende bodemonderzoeken blijkt dat er plaatselijk in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK, kwik, lood, zink en minerale olie zijn aangetroffen. Plaatselijk is in de ondergrond (0,5 - 2,0 m - mv) een licht verhoogd gehalte aan koper gemeten.
In het grondwater zijn van de onderzochte componenten geen verhoogde gehalten aangetroffen. In de toplaag van de bodem (slib) van het noordelijke deel van de sloot zijn licht verhoogd gehalten aan minerale olie gemeten.
De kwaliteit van de grond vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Door SAB is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai4 uitgevoerd.
De Wgh heeft tot doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidniveaus. In de Wgh zijn hiervoor twee soorten grenswaarden opgenomen:
Het doel van het onderzoek is om te kijken of de geluidsbelasting van de wegen aanvaardbaar is voor de toekomstige bewoners van de beoogde ontwikkeling.
De conclusie wijst erop dat van elke individueel te onderscheiden weg geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is. Op basis van de resultaten wordt daarmee voldaan aan de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geluid, afkomstig van wegverkeer, vormt dus geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het vliegverkeer, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet luchtvaart. In het bestemmingsplan moet volgens de Wet luchtvaart worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van vliegroutes. Voor Lelystad moet hierbij getoetst worden aan het Luchthavenbesluit Lelystad.
Toetsing
Raadpleging van het Luchthavenbesluit Lelystad laat zien dat het plangebied zich buiten de geluids- en externe veiligheidscontouren, alsmede buiten het laserstraalvrije gebied bevindt. Wilsum en het plangebied liggen echter onder de vliegroutes zoals navolgende figuur uitwijst.
Uitsnede kaart provincie gemeente Kampen met de vliegroutes van de luchthaven Lelystad (groen en rood) aangegeven ten opzichte van het plangebied (wit) Bron: gemeente Kampen
Conclusie
Het aspect geluid door luchthaven Lelystad vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Algemeen
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De derogatiebeschikking van de EU is in 2015 verlopen. De NSL is na 2015 twee maal verlengd en betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Doordat de derogatiebeschikking van de EU na 2015 niet is verlengd, dient Nederland overigens op dit moment te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitsnormen. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van 22 woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen.
NIBM-tool van het plan Bron: Kenniscentrum InfoMil
De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Algemeen
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzone-ring gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd (met uitzondering van het aspect 'gevaar'). De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
In onderhavige situatie is sprake van het mogelijk maken van een nieuwe, gevoelige functie in de zin van bedrijven en milieuzonering. De directe omgeving van het plangebied kent grotendeels een woonbestemming waardoor het gebied op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' wordt getypeerd als een 'rustige woonwijk'. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is in de navolgende tabel opgenomen inclusief de bijbehorende omschrijving uit de VNG-publicatie en de daaruit volgende grootste richtafstanden.
Bedrijfssoort | Adres | Omschrijving VNG | Grootste richtafstand (m) | Gemeten afstand (m) |
Veldsportcomplex | Van Lierweg 4 | Milieucategorie 3.1 | 30 | 50 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat voor de sportvelden niet kan worden voldaan aan de richtafstanden uit de VNG brochure. Geluid is voor sportvelden de bepalende hinderfactor. Er is daarom door SAB is akoestisch onderzoek industrielawaai6 uitgevoerd.
Akoestisch onderzoek industrielawaai (sportvelden)
Tegenover de ontwikkellocatie liggen sportvelden van een voetbalvereniging. Het onderzoek richt zich op het geluid van de voetbalvereniging naar de ontwikkellocatie. In het kader van het bestemmingsplan moet beoordeeld worden of wordt voldaan aan een toereikend akoestisch klimaat.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voldoet aan de toetsingscriteria van zowel de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' als het Activiteitenbesluit.
Het maximaal geluidniveau (LAmax) voldoet alleen niet tijdens de weekenddagen. Er wordt een overschrijding geconstateerd van Stap 2 van de VNG-publicatie. De overschrijding wordt veroorzaakt door een worstcase benadering van de scheidsrechtersfluit. Stap 3 van de publicatie wordt niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er wordt wel voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Hierdoor wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
De dichtstbijzijnde veehouderij met een vast afstand is gelegen op ongeveer 500 meter van het plangebied aan de Dorpsweg 22. Dit betreft een rundveebedrijf waarvoor enkel vaste afstanden gelden (hiervoor geldt een afstand maximaal 100 m). Gelet op de afstand is dat geen probleem. De dichtstbijzijnde veehouderij met dieren met een geuremissiefactor is het bedrijf aan de Dorpsweg 66 (aan de andere kant van het dorp). Deze veehouderij, alsmede alle andere veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor worden reeds belemmerd door andere geurgevoelige objecten rond het plangebied. Van belemmering in de bedrijfsvoering van de omliggende veehouderijen is dus geen sprake.
Het woon- en leefklimaat voor geur betreft de cumulatie van alle veehouderijen (van dieren met een geuremissiefactor) tezamen. Gelet op de beperkte omvang van de meest nabijgelegen veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor en het gegeven dat deze bedrijven op ruime afstand van het plangebied liggen, maakt dat de geurbijdrage van de veehouderijen ter plaatse van het plangebied zeer gering zullen zijn. Daarmee is ter plaatse sprake van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen.
Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij het groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Dit beleid is op 29 mei 2013 vastgesteld. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.
Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).
In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:
Toetsing
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege de nabijheid van twee belangrijke vervoersinfrastructuren die als 'basisnet' aangewezen zijn in de Regeling Basisnet: de N50 aan de zuidoever van de IJssel en de IJssel zelf als vaarroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-Alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebied beheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Het plangebied is volgens de Waterwet gelegen binnen dijkringgebied 10. Dijkringgebied 10 is gelegen tussen Zwolle, IJsselmuiden en Genemuiden. Binnen de dijkring ligt polder Mastenbroek. De dijk wordt door 3 verschillende wateren bedreigd, namelijk traject Zwolle-Kampen door de IJssel, traject IJsselmuiden-Genemuiden door het Zwarte Meer en traject Genemuiden-Zwolle door het Zwarte Water. De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.
In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten tot evacuatie.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
De locatie is onderdeel van het wateraanvoergebied IJsselmeer. Het wateraanvoergebied IJsselmeer betreft het gebied dat (via een structuur van inlaatwerken, gemalen en waterlopen) in droge tijden van water kan worden voorzien uit het IJsselmeer. Het beleid is er allereerst op gericht om het beschikbare water zo zuinig mogelijk te gebruiken en om de neerslag zo veel mogelijk in het gebied vast te houden. Dit vermindert de aanvoer van water, wat energie spaart en de waterkwaliteit bevordert.
Als er een watertekort is, moet het beschikbare water worden verdeeld. In de 'verdringingsreeks IJsselmeergebied' is vastgelegd in welke volgorde 'watervragers' water krijgen, of met andere woorden: in welke volgorde gebruiksfuncties worden beperkt.
Ten slotte staat in de verordening dat de locatie een plek is waarvoor een peilbesluit moet worden vastgesteld.
Beleid Waterschap Drents Overijssels Delta
Het Waterschap Drents Overijssel Delta laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten het waterschap in de samenwerking met de partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven.
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid. Dit betekent onder andere enerzijds dat de waterkeringen op orde worden gebracht en anderzijds wordt geprobeerd om te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap ervoor dat de crisisbeheersing op orde is. De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst, waarbij gekeken wordt of daarbij gebruikgemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
In de provincie Overijssel moeten gemeenten een 'risicoparagraaf overstromingen' opnemen in hun bestemmingsplan als een plan- of projectgebied binnen een 'dijkring' ligt. Deze paragraaf geeft inzicht in de risico's van overstromingen, en in de maatregelen en voorzieningen om deze risico's te beperken. Hierbij adviseert het waterschap
Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater. Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics.
Het waterschap stelt in de planperiode een emissiebeheerplan op waarin ze aangeven welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen ze daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of ze aanvullende maatregelen moeten nemen op de rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet ze in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer.
Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Beleid gemeente Kampen - Hemelwaterbeleid
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is het beleid, geplande maatregelen en benodigde financiering vastgelegd. De gemeente heeft ook samenwerking met omliggende gemeenten gezocht om een gemeenschappelijk waterbeleid op te stellen. De belangrijkste beleidslijnen zijn de volgende:
Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het plangebied liggen primaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het planebied heeft een maximumpeil van NAP -0.5 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk.
Hitte
Uitsnede hitte en gevoelstemperatuur met daarop het plangebied globaal rood omlijnd
Bij het ontwerp moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat knelpunten op het gebied van hittestress ontstaan. Op dit moment is het plangebied geen knelpunt op het gebied van hittestress. De bestaande bomen in het gebied dragen daar sterk aan bij. Uitgangspunt is om zo veel mogelijk bomen in het plangebied te behouden.
De meeste bomen in het plangebied blijven behouden (gele kader). Er verdwijnen een aantal bomen in het midden van het plangebied (rode kader). Ter compensatie daarvan worden wel nieuwe bomen toegevoegd (blauwe kader). Op basis van de hittekaart is met name het behoud van de bomen binnen het gele kader van belang om hittestress tegen te gaan. Het toevoegen van de bomen binnen het blauwe kader zal naar verwachting de kans op hittestress ter hoogte van de Koert Meulemanstraat doen afnemen. Op die manier wordt in het plan voldoende rekening gehouden met hittestress.
Droogte
Uitsnede grondwaterstand met daarop het plangebied globaal rood omlijnd
Bij het aanleggen van bomen en ander openbaar groen wordt rekening gehouden met het uitzakken van grondwater. De grondwaterstand in het plangebied ligt naar verwachting circa 20-40 centimeter onder NAP, circa 1,5 meter onder het maaiveld. Omdat het plangebied dichtbij de IJssel ligt, zal de grondwaterstand waarschijnlijk sterk beïnvloed worden door het peil van de IJssel. Dit betekent dat er in droge periodes kans is op het uitzakken van grondwater. Bij het kiezen van de beplanting moet hier rekening mee gehouden worden.
Uitsnede geologisch booronderzoek met daarop het plangebied globaal rood omlijnd
De taak van de gemeente is hemelwater in te zamelen en te verwerken, voor zover de perceeleigenaar niet zelf kan zorgen voor infiltratie in de bodem of lozing op een sloot. De perceeleigenaar is in principe aan zet om op eigen terrein het hemelwater te infiltreren of te lozen op oppervlaktewater. Daarbij heeft het infiltreren van hemelwater de voorkeur om op die manier zowel droogte als wateroverlast tegen te gaan.
Naar verwachting bestaat de bodem uit een halve meter klei op een veenlaag van een meter dik. Daaronder zit een zandlaag. Bij het aanleggen van de infiltratievoorzieningen zoals wadi's zal rekening gehouden moeten worden met de slechte doorlatendheid van de kleilaag.
Bodemdaling
Het noordelijk deel van het plangebied gaat naar verwachting te maken krijgen met een bodemdaling van 10-20 centimeter. Dit betekent dat hier rekening mee gehouden moet worden bij het aanleggen van wegen en andere infrastructuur. In het zuidelijke deel van het plan gebied zal dit naar verwachting geen rol spelen.
Om schade door bodemdaling binnen het plangebied te voorkomen is het van belang dat de wegen zand op zand aangelegd worden. Daarnaast is het bij het bouwrijp maken van de kavels essentieel dat de kavels voldoende opgehoogd worden om verzakking tegen te gaan; om oppervlakkige afstroom van hemelwater te garanderen moet altijd voldoende hoogteverschil tussen de kavels en het straatpeil zijn. Hier wordt bij het bouwrijp maken rekening mee gehouden.
Wateroverlast
Bij extreme neerslag wordt wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht (zie Klimaatatlas WDODelta). Bij de uitvoering van de berekening is echter nog gebruik gemaakt van een oude ondergrond. Deze resultaten komen niet overeen met de uitgevoerde stresstest van de gemeente Kampen.
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen7. Uit de digitale watertoets volgt dat het plan onder de normale procedure valt. Dit betekent dat het waterschap betrokken dient te worden bij het verdere verloop van de planprocedure. Daarnaast is het van belang dat de opdrachtgever het advies van het Waterschap voor overstroombaar gebied en verharding volgt.
Kaartbeeld bestaande wateroverlast rond het plangebied (klimaatatlas WDODelta).
In 2019 is er door de gemeente Kampen een stresstest wateroverlast uitgevoerd. Het beeld wat op de kaart van de klimaatatlas wordt weergegeven komt niet overeen met de door de gemeente uitgevoerde Stresstest. Onderstaande afbeelding geeft de wateroverlast aan bij een bui T=100.
Stresstest Wateroverlast T=100 (Bron: Gemeente Kampen).
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Er heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie is als bijlage opgenomen. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan.
Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een uitgangspuntennotitie opgesteld ten behoeve van voorliggend plan8. De notitie kan worden opgesplitst in zes onderdelen:
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Watergangen: Nabij het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A- van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.
Wijzigingen aan het watersysteem
Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria9.
Relatie met het plan
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding de Thijs fase 2 worden er geen werkzaamheden uitgevoerd binnen de beschermingszone van de A-Watergang. Binnen het plangebied zijn wel C-watergangen aanwezig. De C-watergang (staat niet op de legger van het waterschap) aan de achterzijde van de woningen aan de Hendrik Evinkstraat zal voor de uitvoering van de Thijs fase 2 worden gedempt. Voor het dempen van de watergang wordt een Watervergunning aangevraagd. Voor het plangebied is een waterbalans opgesteld. In deze berekening is een compensatie van de te dempen watergang meegenomen
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Waterkeringen: In het plan ligt een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones.
Relatie met het plan
De dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" en de beschermingszone A worden op de plankaart weergegeven. Voor de woningen die binnen Zone A worden gebouwd zal de initiatiefnemer de werkzaamheden afstemmen met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Om de kwelkoffer ten allen tijde bereikbaar te houden is langs de kwelkoffer een vrije zone van 6 meter aangehouden.
Overstromingsrisico
Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.
Relatie met het plan
Hieronder is de overstromingsrisicoparagraaf opgenomen.
Overstromingsrisicoparagraaf
Quickscan
Het plangebied is gelegen in dijkringgebied 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijkringgebieden en dijktrajecten.
Dijkringgebied 10 bestaat nu uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.
Figuur 4: Dijktrajecten
Bron: Waterveiligheidsportaal.nl
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).
Figuur 5: Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel
Bron: Provincie Overijssel
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 10-3 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. Op de overstromingskansenkaart staat het plangebied aangemerkt als kleine kans: 1/300 tot 1/3000 per jaar.
Op basis van de het risico kleine kans blijkt bij een doorbraak van de primaire waterkering er 1,5–2,0m water in het plangebied komt te staan (zie figuur 7). D
Figuur 7 : Maximale waterdiepte bij een doorbraak van de primaire kering.
Bron: Rijkswaterstaat
Doorbraakscenario's
Voor dijkringgebied 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Veecaten) geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie figuur 8)
Figuur 8: Tijd tot overstroming dijkringgebied 10 na dijkdoorbraak bij Veecaten
Bron: Provincie Overijssel
Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen
Om het aantal slachtoffers te beperken kan het dijkringgebied preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekend dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert. Ingeval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten tot evacuatie. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden grenzend aan het plangebied.
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties
Bij grotere uitbreidingslocaties wordt gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:
Ontwerp in de dagelijkse beheersituatie : Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. Om ervoor te zorgen dat bij nieuwe ruimtelijke plannen de versnelde afvoer van water naar het omliggende gebied wordt beperkt, hanteren we een afvoernorm. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt is gemiddeld 0,8 L/s/ha. Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering.
Toetsbui voor extreme neerslagsituatie : Het watersysteem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Er mag bij deze bui geen water in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm.
Neerslagstatistiek | Statistiek volgens Stowa rapport 2015-10 |
Klimaatscenario | Huidig klimaat +10% |
Afvoer (L/s/ha) T=1 | 0,8 |
Afvoer (L/s/ha) T=100 (maatgevend) | 1,6 |
Maatgevende buiduur (uur) | 48 |
Totale neerslaghoeveelheid (mm) | 111 (100,9*1,1) |
Afvoer via oppervlaktewater (mm) | 28 |
Berging dak/straat/etc (mm) | 3 |
Benodigde berging (mm) | 80 |
Bovenstaande tabel: Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging
Hoosbui (bovennormatieve situatie) : Verder wordt geadviseerd een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan zeer lokaal tot veel wateroverlast leiden en het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De keuze welke bovennormatieve situatie wordt bekeken ligt bij de initiatiefnemer. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat is zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente kan ook ervaring hebben met extreme gebeurtenissen en van daaruit een referentiekader hebben.
Grondwateroverlast
Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Relatie met het plan
In 2008 heeft de gemeente Kampen een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan op laten stellen voor het woongebied De Thijs van circa 2,5 ha groot aan de oostzijde van de kern Wilsum. Dit woongebied wordt in twee fase gerealiseerd. Inmiddels is de eerste fase gereed en is voor de tweede fase een nieuw ontwerp gemaakt. In 2021 heeft de gemeente Kampen een nieuw onderzoek laten uitvoeren naar de bergingsopgave. Hierbij is voor het hele gebied bepaald wat de bergingsopgave is voor de reeds aangelegde 1e fase en het verharde oppervlak van de nieuwe situatie. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een waterberging benodigd is van 1358 m3. Een bestaande watergang in het plangebied wordt ten behoeve van het plangebied gedempt en vervangen door een duiker. Dit dempen van de watergang levert een extra bergingsopgave op van 126 m3. De totale bergingsopgave voor de 1e en 2e fase komt daarmee op 1484 m3. Bij de aanleg is van de eerste fase is er al een waterberging ten behoeve van het plan aangelegd bij de Wetravelden. Daarnaast vindt er berging plaats in de watergangen langs de Van Lierweg en de nieuw aan te leggen wadi. In totaal komt de aanwezige waterberging voor de Thijs hiermee op 1511m3. Voor het plangebied is voldoende berging aanwezig om de bergingsopgave van 80mm te bergen.
In de uitgangspuntennotitie wordt door het waterschap een aanleghoogte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de GHG. Binnen de gemeente Kampen adviseren we een aanleghoogte van minimaal 100 cm ten opzichte van de GHG.
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.
Verontreiniging
Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
Relatie met het plan
Het merendeel van het plangebied zal het regenwater bovengronds worden afgevoerd naar de nieuw aan te leggen wadi of het nieuw aan te leggen IT-riool. In het plangebied worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
Rioolcapaciteit
Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Relatie met het plan
De 2e fase van de Thijs wordt het afvalwater afgevoerd via een dwa-stelsel dat wordt aangesloten op het bestaande dwa-stelsel van de 1e fase. Het afvalwater wordt onder vrij- verval afgevoerd naar het gemaal Hendrik Evinkstraat. Dit gemaal heeft voldoende capaciteit om de toename van het afvalwater te verwerken. Het regenwater van de daken van de woningen die grenzen aan de wadi en de watergang langs de Van Lierweg wordt hier rechtstreeks op aangesloten. Voor de woningen waar dit niet mogelijk is wordt het regenwater aangesloten op het IT-riool. Regenwater van het openbaar gebied wordt oppervlakkig afgevoerd naar de wadi en de watergang langs de Van Lierweg. Daar waar het technisch niet haalbaar is wordt dit regenwater aangesloten op het IT-riool.
Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater.
Bescherming drinkwaterwinning: Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is terug te vinden in de Omgevingsvisie van de provincie.
Relatie met het plan
Het plangebied valt binnen een potentieel intrekgebied voor oppervlaktewaterwinning. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Het plangebied heeft een omvang van circa 2,5 ha en omvat een plan voor de bouw van 22 woningen. Conform de Categorie-indeling naar functietype kan het plangebied aangemerkt worden als Niet-risicovol. Het afvalwater wordt via een dwa-stelsel afgevoerd naar het gemaal Hendrik Evinkstraat. Het regenwater wordt daar waar mogelijk oppervlakkig afgevoerd naar de wadi en de aanwezige watergangen. Daar waar dit niet mogelijk is wordt het regenwater afgevoerd via een IT-riool.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.
Waterkeringen
Wijze van onderhoud waterkeringen: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden. Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk.
Relatie met het plan
In het beheer en onderhoud van de watergangen binnen het plangebied vinden geen veranderingen plaats. Ook in het beheer het onderhoud van de waterkeringen niet. Voor het onderhoud van de waterkering wordt in het plangebied een strook van 6 meter vrijgehouden vanuit de teen van de dijk.
Conclusie
Met inachtneming van de ontwerpaanbevelingen, vormt het aspect water geen belemmering voor voorliggend plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan natuur10 uitgevoerd, waarmee onderzocht is of er beschermde natuurwaarden - volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving - aanwezig zijn in het plangebied. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet. De volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied Rijntakken ligt in de buurt van het plangebied. Uit een Aerius-stikstofberekening en een uitgebreide analyse is echter gebleken dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Rijntakken op voorhand zijn uit te sluiten. Nadere toetsing op dit gebied is niet noodzakelijk.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.
Mogelijk zijn ook nestplaatsen aanwezig van de ringmus. Nestplaatsen van deze soort zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soort aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Verder is mogelijk essentieel leefgebied van de egel aanwezig. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soort dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien verblijfplaatsen aanwezig blijken, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Op het moment is het niet waarschijnlijk dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt, omdat zanderig terrein en ondiepe poelen ontbreken. Als het plangebied in een later stadium echter uit braakliggend terrein zal bestaan, is het niet onmogelijk dat de soort zich in het plangebied zal vestigen. Aangeraden wordt om ondiepe poelen zo snel mogelijk te dempen en het terrein zo kort mogelijk braak te laten liggen. Hiermee kan vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen.
Andere essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.
De nadere onderzoeken worden uitgevoerd en eventueel noodzakelijke vergunningen zullen worden aangevraagd voordat tot uitvoering wordt overgegaan. De reden dat dit nog niet meegenomen kan worden in de toelichting is dat de onderzoeksperiode naar soorten zich over een langere periode uitstrekt dan de procedure van het bestemmingsplan. De uitgevoerde voortoets is uitgevoerd en is toegevoegd als bijlage.
Bescherming houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt een houtopstand geveld. Het plangebied bevindt zich binnen de, bij besluit van de gemeenteraad, vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Op deze velling is het beschermingsregime voor houtopstanden van de Wet natuurbescherming dan ook niet van toepassing. Er is derhalve geen kapvergunning of herplanting vereist. Daarmee is nadere beschouwing niet noodzakelijk.
Stikstofonderzoek
Uit de uitgevoerde berekeningen11 voor de gebruiksfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van 0,00 mol stikstof/ha/j niet wordt overschreden. Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Conclusie
Er wordt geadviseerd om vervolgacties te ondernemen:
Met inachtneming van de broedperiode voor vogels, het verkrijgen van de ontheffing Wet natuurbescherming, de opvolging van eventueel mitigerende maatregelen die hieraan verbonden zijn en het treffen van mitigerende maatregelen voor karakteristieke bomen, zijn de negatieve effecten voor natuur op zijn hoogst beperkt. In ieder geval kan een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu worden uitgesloten. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Op deze manier moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen binnen het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Wet op de archeologische monumentenzorg' verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige archeologische waarden.
Uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg in Nederland is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk intact in de bodem te bewaren. Soms is dit echter niet mogelijk en wordt systematisch zoveel mogelijk informatie over de archeologische resten verzameld en wordt het archeologisch erfgoed in de vorm van documentatie en in het depot en/of museum) bewaard. De vindplaats is dan wel (deels) vernietigd.
In 2016 is de Erfgoedwet ingetreden. Deze wet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (in land- en waterbodems), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.
De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische Monumentenkaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijvoorbeeld. Buckhorst te Zalk) enzovoort. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat.
Plansystematiek
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient systematisch bodemonderzoek plaats te vinden door een gecertificeerde archeologische instantie of bedrijf. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt vervolgens behouden door middel van documentatie; eventueel vondstmateriaal wordt bewaard in een daartoe aangewezen depot.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.
Dubbelbestemming archeologie, Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
In de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Kampen is voor gebieden met archeologische waarden een dubbelbestemming opgenomen. Voor locaties met hoge archeologische waarden (monumenten) wordt in de gemeente Kampen de dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3 gebruikt. De bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden en een archeologisch onderzoek geëist wordt. In de Monumentenwet 1988 was een vrijstelling opgenomen voor kleine ingrepen, welke één op één in het bestemmingsplan is overgenomen. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 100 m² en niet dieper dan 0.3 m -min maaiveld.
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar er verwacht wordt dat er archeologische waarden in de bodem zitten.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
Bij dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen en stadskern van Kampen.
Om deze bescherming compleet te maken, is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij gegraven wordt. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).
Toetsing
Oudste historie van Wilsum
Wilsum is een dijkdorp met stadsrechten. Algemeen wordt aangenomen dat Wilsum vóór 1321 die stadsrechten heeft verworven. Ondanks deze formele begunstiging slaagde Wilsum er niet in boven het niveau van dorp uit te groeien.
Wilsum is gelegen langs de Uiterwijkseweg, de Dorpsweg en de Harsen-Horsterweg. Deze weg volgt een voormalig dijktrace. De dijk maakt hier een ronde knik en Wilsum is aan de 'landzijde' daarvan gelegen. Ten oosten van het dorp heeft de dijk een tamelijk recht verloop; ten zuiden hiervan is de Koppelerwaard gelegen. De vorming hiervan heeft de geschiedenis van Wilsum bepalend beïnvloed.
Wilsum is gevestigd ten noorden van een meander van de IJssel. Doordat de stroomdraad van de rivier zuidwaarts gericht was, verplaatste de meander zich naar het zuiden, waardoor het dorp steeds verder van de rivier kwam af te liggen. 'Waard' duidt dan ook op een opschuivende rivieroever. Wel ontstond hier een vlakte vruchtbare riviergrond, welke agrarisch benut kon worden. Anderzijds beperkte dit de mogelijkheden om een haven aan te leggen.
Hoe Wilsum zich ontwikkeld heeft is onduidelijk. Het dorp heeft echter een oude oorsprong. De naam is te herleiden tot een 'heemnaam' (um= heem), hetgeen op een hoge ouderdom duidt, waarbij aan de Karolingische tijd moet worden gedacht (725-900). Het dorp is gevestigd op een rivierduin, hetwelk uit het pleistoceen dateert. De as van het dorp wordt gevormd door de voormalige rivierdijk. In het noordelijk deel van het dorp staat een kerk die een romaanse kern bezit. Merkwaardig is dat deze kerk, welke uit 1050 dateert, 'buitendijks' is gelegen. Dit duidt er op dat de kerk ouder is dan de dijk. Over de indeling van het dorp in de middeleeuwen is niets bekend. Wel is ooit ten noorden van Wilsum een nieuwe wijk gesticht, het buurtschapje Nieuwstad. Dit is evenals Wilsum op een rivierduin gelegen.
Archeologische waarden
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. Doorvertaald naar het bestemmingsplan is dit de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.
Archeologisch onderzoek
Omdat de geplande werkzaamheden een bedreiging kunnen zijn voor eventuele archeologische resten in de bodem, en de grenswaarden van de dubbelbestemming overschreden worden, heeft de gemeente in 2021 de bodem van het plangebied op dit punt laten onderzoeken door Bureau voor Archeologie12.
Uitgevoerd is een IVO-Bv (inventariserend veldonderzoek boringen - verkennend). Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie), protocol 4003.
Doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in de aard en intactheid van het bodemprofiel. Hiermee worden kansarme zones uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd.
In het plangebied zijn zes boringen gezet tot minimaal 200 en maximaal 300 cm beneden maaiveld. Hieruit blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit kalkloos goed gesorteerd en afgerond zand. Deze afzettingen zijn geïnterpreteerd als rivierduinafzettingen. De top van de rivierduinafzettingen ligt tussen 80 en 220 cm beneden maaiveld (18 en -162 cm NAP).
In het noordelijke deel van het plangebied ligt hierop veen en een kleipakket (komafzettingen). De top van de rivierduinafzettingen in dit deel ligt tussen 115 cm beneden maaiveld (-46 cm NAP; boringnr. 4) en op 150 cm beneden maaiveld (-92 cm NAP; boringnr. 6). De top van de rivierduinafzettingen is in dit deel mogelijk intact. De top van de rivierduinafzettingen in de noordelijke helft van het plangebied is dus een potentieel archeologisch niveau.
In het zuidelijke deel van het plangebied is de bodem vergraven tot in de top van de rivierduinafzettingen. In het zuidelijke deel van het plangebied worden daarom geen behoudenswaardige archeologische resten verwacht.
De gemeente neemt het advies van Bureau voor Archeologie over. Dit houdt in dat het zuidelijke deel wordt vrijgegeven voor planrealisatie. Hier is geen archeologisch onderzoek meer nodig.
Voor het noordelijke plandeel wordt rekening gehouden met een potentieel archeologisch niveau. Graafwerkzaamheden dieper dan 115 cm beneden maaiveld (-46 cm NAP) dienen hier te worden vermeden. Wanneer bij de beoogde ontwikkeling dieper dan 115 cm beneden maaiveld (-46 cm NAP) wordt gegraven, is onderzoek verplicht in de vorm van een kartering om na te gaan of hier archeologische resten aanwezig zijn. De scheiding tussen het noordelijke en het zuidelijke plandeel is weergegeven op onderstaande figuur.
Uitsnede advieskaart behoudenswaardige archeologische resten en werkzaamheden (Bron: archeologisch onderzoek)
Conclusie
Met inachtneming van het advies over de potentiële hoge archeologische waarden van het noordelijke gedeelte van het plangebied, vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief.
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De gemeente Kampen heeft in 2013 een bouwhistorische verwachtingskaart opgesteld. Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig en de landschapselementen in en rondom het plangebied zijn niet als waardevol aangewezen.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavige ontwikkeling.
Verkeersgeneratie
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW13 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gezien het feit dat het plangebied binnen een planmatige uitbreidingswijk van Wilsum ligt worden de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' aangehouden. De gemeente Kampen wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'matig stedelijk' gebied. Voor de ontwikkeling van 22 koopwoningen geeft dit de volgende maximale verkeersgeneratie:
kenmerk | aantal | kencijfer | per | verkeersgeneratie maximaal |
Koop huis tussen/hoek | 6 | 7,1 | woning | 42,6 |
Koop huis vrijstaand | 6 | 8,2 | woning | 49,2 |
Koop huis 2-onder-1 kap | 10 | 7,8 | woning | 78 |
totaal afgerond | 22 | 169,8 |
De capaciteit van de omliggende wegen is zodanig dat de verwachting gerechtvaardigd is dat het totale extra verkeer zonder problemen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegen. Bovendien wordt er een erftoegangsweg voor de bewoners aangelegd om de Koert Meulemanstraat te ontlasten.
Parkeren
De gemeente Kampen regelt in een gemeentelijk paraplubestemmingsplan 'Parkeren' dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente moeten voldoen aan de 'Nota Parkeernormen gemeente Kampen', gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Voor het plangebied gelden hierbij de gebiedskenmerken 'matig stedelijk' en 'buitengebied'. Aan de hand van de parkeernormen uit de 'Nota Parkeernormen 2018' volgt de navolgende parkeerbehoefte.
kenmerk | aantal | kencijfer | per | verkeersgeneratie |
Koop huis tussen/hoek | 6 | 2 | woning | 12 |
Koop huis vrijstaand | 6 | 2,4 | woning | 14,4 |
Koop huis 2-onder-1 kap | 10 | 2,2 | woning | 22 |
totaal afgerond | 22 | 48,4 |
Uit de bovenstaande tabel is af te leiden dat er 49 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In de verkaveling zijn 31 parkeerplaatsen op eigenterrein en 15 in de openbare ruimte opgenomen. Verder zijn er 6 parkeerplaatsen als reserve in de openbare ruimte opgenomen. Het totaal van 52 parkeerplaatsen voldoet derhalve aan de eisen.
Conclusie
Het verkeer kan zonder problemen opgenomen worden op de omliggende wegen. Door het realiseren van 52 parkeerplaatsen (46+6 reserve) wordt voor genoeg parkeerplaatsen voorzien bij de bouw van 22 nieuwe woningen.
Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan. Het bevoegd gezag moet voorafgaande aan het besluit inzake het plan formeel de beslissing nemen of, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit mogelijk voor het milieu kan hebben, een m.e.r. moet worden doorlopen.
Toetsing
Om de gevolgen van onderhavige ontwikkeling op het milieu inzichtelijk te maken is door SAB een vormvrije milieueffectrapportage14 opgesteld. Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van maximaal 22 woningen te realiseren woningen, in de vorm van zes vrijstaande woningen, zes rijwoningen en tien twee-onder-een-kapwoningen. Het betreffen allemaal koopwoningen. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
De oppervlakte van het totale plangebied bedraagt circa 14.800 m2. Hiermee blijft het plan ver onder de indicatieve drempelwaarden en kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r-beoordeling, volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
Er liggen geen ondergrondse kabels en leidingen in het plangebied die ruimtelijk van belang zijn. Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.
Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk om De Thijs fase 2 in Wilsum te realiseren. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels die vergezeld gaan van deze toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het plan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
De regels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Daarnaast is ten behoeve van de leesbaarheid enige informatie, bijvoorbeeld topografische gegevens, op de verbeelding opgenomen. Deze ondergrond heeft geen juridische status. Deze informatie is weergegeven bij de verklaring.
In Artikel 1 staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staan op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. Met de begrippen proberen we misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
In Artikel 2, de 'wijze van meten' staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan opgenomen maten.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In deze paragraaf wordt de regeling van dit plan nader toegelicht. In dit bestemmingsplan komen vijf enkelbestemmingen voor, namelijk 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen'. Deze bestemmingen zullen in deze paragraaf worden toegelicht. Daarna zal in worden gegaan op de algemene regels van dit plan en de verbeelding. Er is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
In het bestemmingsplan 'De Thijs, fase 2' staan de volgende enkelbestemmingen:
Het structureel groen binnen het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Op de gronden met deze bestemming mogen naast de groenvoorzieningen onder meer ook fiets- en/of voetpaden, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bevoegdheid is mogelijk gemaakt voor de aanleg van parkeerstroken of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen. Hierbij is een algemeen afwegingskader geformuleerd.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte daarvan mag ten hoogste 1 m bedragen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, erf en water, parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend uitbouwen toestaan in de vorm van erkers mits ze een aantal regels voldoen. De overige bouwwerken, geen gebouwen zijn dienen een maximale bouwhoogte te hebben van 1 meter.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en pleinen, voet- en rijwielpaden, bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en wandelpaden; groenvoorzieningen, bermen en watergangen; parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke; openbare toiletvoorzieningen; speel- en verblijfsvoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 8,5 meter hoog zijn. In overige gevallen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 4 meter hoog zijn.
De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en dienen te voldoen aan onder andere de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte, de zijdelingse perceelgrens en de aangegeven maximale dakhelling. Er zijn bouwregels opgenomen voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels.
Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis met een makkelijke procedure mogelijk. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.
Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook zogenaamde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's.
Archeologische monumentenzorg is gericht op het bodemarchief, de door menselijk ingrijpen in de grond achtergebleven resten met cultuurhistorische waarden, die historische en wetenschappelijke betekenis hebben en qua belevingswaarde van belang zijn. Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Bij bodemingrepen van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn.
Over een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Er zijn alleen bouwwerken ten behoeve van deze functies toegestaan. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op basis van de enkelbestemmingen moet voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag gehoord worden en moet het bouwwerk passen binnen de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Ruimte voor de rivier'.
Deze bestemming wordt gelegd op gronden die vanuit het oogpunt van waterhuishoudkundige doeleinden beschermd moeten worden, in het bijzonder de waterkeringen met de daarbij vanuit de Keur voortvloeiende beschermingszone.
Dit betekent dat deze dijk is bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. De gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en voor de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Om de waterkering zoveel mogelijk te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Deze bestemming beschermt de primaire waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen worden gebouwd met toepassing van een afwijking, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming geldt de keur van het waterschap Groot Salland. Op basis van de keur heeft is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig. Om dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten met het Waterschap Groot Salland te voorkomen staan de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming moeten niet alleen de belangen van deze bestemmingen worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningsvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.
Conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden de beschermingszones van een dijk aangeduid. De zone 'vrijwaringszone - dijk' betreft zowel de binnenbeschermingszone als de buitenbeschermingszone.
Binnen de binnenbeschermingszone (strook van 20 meter) mag volgens de Keur niet worden gebouwd. De bredere buitenbeschermingszone, heeft een meer informatieve betekenis. De waterschapskeur verbiedt hier zware ingrepen, zoals grote ontgravingen en het tot ontploffing brengen van explosieven.
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen in artikel 5.5.1 Algemene gebruiksregels.
Deze regeling is te vinden in artikel 5.5.2 Regeling beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
De regeling 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis' is van toepassing binnen bestemmingen waar volgens de bestemmingsomschrijving wonen is toegestaan. Thuiswerken wordt of is eigenlijk al normaal. Dit komt bijvoorbeeld door een groei van ZZP-ers, maar ook door een gebrek aan kleinschalige kantoor/bedrijfsruimten. Het gevolg is dat in of bij een woning een klein bedrijfje wordt gestart of een beroep wordt uitgeoefend. Voorbeelden daarvan zijn, een kapsalon of schoonheidssalon, chiropractor, haptonoom, verzekeringsagent, accountant, belastingadviseur. Door het uitoefenen van deze beroeps bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt een deel van de woning aan haar woonbestemming onttrokken. Dit betekent formeel dat er strijd ontstaat met het bestemmingsplan, omdat een deel van de woning anders wordt gebruikt dan is toegestaan. Wij hebben daarom regels opgenomen over een bedrijf of beroep aan huis, waarbij ons uitgangspunt is dat een beroep of bedrijf aan huis ondergeschikt moet zijn en blijven aan de woonfunctie. Daarom stellen we grenzen aan de ruimte die u mag gebruiken voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Ook moet er wel gewoond worden, het kan dus niet zo zijn dat er alleen maar een praktijkruimte of bed & breakfast is zonder dat er iemand woont. Activiteiten die overlast voor de buurt veroorzaken zoals reparatie van motorvoertuigen of activiteiten die extra verkeer in de buurt genereren mogen ook niet. Maximaal 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, maar niet meer dan 50 m², mag u gebruiken voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals in ieder geval genoemd Bijlage 1 Lijst beroep en bedrijf aan huis van de regels, of beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten. Dit gebruik mag er niet voor zorgen dat er extra parkeerdruk of verkeersoverlast in de omgeving ontstaat. Ook mag de activiteit geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt. Horeca, detailhandel internethandel, erotische vermaak, bezorgpunten voor pakketjes en groothandel en vertrekpunt van bezorgdiensten sluiten we per definitie uit. Het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming, het is dus niet de bedoeling dat u 'schreeuwende neonreclame' voor uw bedrijf aan huis op de voorgevel of in de voortuin zet.
Deze regeling is te vinden in Artikel 12 Regeling woningsplitsing, woningomzetting en woninguitbreiding Deze regeling verbiedt woningsplitsing en woningomzetting. Het is wel mogelijk om hiervan af te wijken indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in de regeling.
Deze regeling is te vinden in Artikel 11 Regeling parkeren.
In deze regeling is bepaald dat nieuw of gewijzigd gebruik slechts is toegestaan indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Deze regeling is te vinden in Artikel 15 Algemene afwijkingsregels.
In deze regels is de bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels staan hier ook in.
Deze regeling is te vinden in Artikel 15 Algemene afwijkingsregels.
In dit artikel is het afwegingskader voor afwijkingen in gebruik of in de bouwregels opgenomen.
Deze regeling is te vinden in Artikel 17 Algemene wijzigingsregels.
Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- en bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen toe te voegen of te verwijderen.
Voorliggende ontwikkeling betreft een initiatief van een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). De gemeente Kampen heeft voor deze ontwikkeling een actief grondbeleid met de aankoop van de gronden uitgevoerd. Ten behoeve van de ontwikkeling is een vertrouwelijke grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met de diverse kosten voor de ontwikkeling, alsmede de opbrengsten. Hiermee is het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
In juni 2020 is de gemeente in gesprek gegaan met de vereniging Dorpsbelangen Wilsum om een woningbouwplan te maken voor en door Wilsummers. Aanleiding voor deze gesprekken is dat op 28 maart 2019 een petitie is aangeboden aan de gemeenteraad en het college van B&W van de gemeente Kampen door de 7 Kernen van Kampen (Wilsum, Zalk, 's Heerenbroek, Kampereiland, Grafhorst, Mastenbroek en Kamperveen). Zij stellen in de petitie dat er in de kleine kernen een constante behoefte is aan kleinschalige woningbouwprojecten en dat een evenredige leeftijdsopbouw in de huishoudens van de kernen van levensbelang is voor de leefbaarheid in de kern. Het college onderschrijft deze gedachte. In januari 2019 is een woonbehoefteonderzoek gehouden die het college als leidraad gebruikt voor de ontwikkelingen voor de komende tijd.
Per kern beschikt de gemeente over geactualiseerde cijfers op zowel kwantitatief als kwalitatief niveau. Zo lagen er in Wilsum kansen voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Dit zou een oplossing kunnen zijn om juist de jongeren uit de kernen de mogelijkheid te bieden voor het bouwen van een woning. Na de gesprekken met de vereniging Dorpsbelangen Wilsum wordt vervolgens ingezet om een CPO vereniging tot stand te brengen in het dorp. Deze vereniging is in 2021 opgericht. Iedereen die economisch of sociaal gebonden is aan Wilsum kon lid worden van deze vereniging. Later konden ook mensen van buiten Wilsum inschrijven om lid te worden. Inmiddels kent de vereniging 22 leden, overeenkomstig met het aantal bouwkavels in het plangebied.
Om draagvlak te krijgen voor het plan zijn er verschillende middelen ingezet. Sinds de start van de gesprekken in juni 2020 wordt er met enige regelmaat een artikel geschreven voor het verenigingsblad (De Corner) van de plaatselijke voetbalvereniging die huis-aan-huis wordt verspreid in Wilsum. Daarnaast zijn er een aantal bijeenkomsten geweest gaandeweg het proces. Zo is op 25 augustus 2021 een centrale bijeenkomst geweest in het Multifunctioneel Centrum De Toekomst in Wilsum waar de plannen zijn gepresenteerd door de stedenbouwkundige die het verkavelingsplan aan het maken was. Daarna heeft het plan tijdens de ledenvergadering van de vereniging Dorpsbelangen Wilsum op 7 oktober 2021 ter inzage gelegen en was er tevens gelegenheid om vragen te stellen en opmerkingen te maken.
Op maandag 31 januari 2022 en op maandag 14 februari 2022 hebben gesprekken plaatsgevonden met de bewoners/eigenaren van de woningen aan de Hendrik Evinkstraat welke direct grenzen aan het plangebied. Met deze mensen is op 14 februari 2022 (na enkele aanpassingen in het plan) overeenstemming gevonden voor het plan.
Tot slot is op zaterdag 19 maart 2022 een open inloopochtend gehouden voor alle belangstellenden om kennis te nemen van het plan en om vragen te stellen en opmerkingen te maken. Direct hierna zal het plan in procedure gaan.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van ruimtelijke procedures, overleg met andere bestuursorganen. In dit geval is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap, de provincie en de veiligheidsregio.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het plan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.
Met de provincie is het voornemen om de eerder gedeprogrammeerde woningbouwlocatie nu alsnog te gaan ontwikkelen met woningbouw reeds op 28 oktober 2021 besproken en akkoord bevonden.
De waterparagraaf is in overleg met het Waterschap tot stand gekomen.
Geconcludeerd is dat het aspect Externe Veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van onderhavig plan. In het voorgaande plan (2009) waren hier ook geen opmerkingen over. Bij de verkaveling is rekening gehouden met randvoorwaarden van de brandweer.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 30 maart formeel aan de diverse overleginstanties toegezonden. Zij hebben een positieve reactie gegeven op het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan en het beeldregieplan zijn gepubliceerd op 19 april 2022 en hebben van 20 april tot en met 1 juni ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.