direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideinderhof, vierde fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991320-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om te voorzien in de behoefte aan woningen in de kern Kamperveen was een woningbouwplan ontwikkeld als afronding van het bestaande wijkje Zuideinderhof in de buurtschap Zuideinde. Er werden in totaal circa 22 tot 23 woningen in dit plangebied beoogd. Aan toekomstige bewoners werd veel ruimte geboden bij het bepalen van de gewenste kavelgrootte en vrijheid gegeven in het te bouwen woningtype en de locatie op de kavel. Om dit mogelijk te maken werd in 2012 gekozen voor een flexibel bestemmingsplan 'Zuideinderhof 3e fase', waarbij op de wensen van de toekomstige bewoners ingespeeld kon worden.

In dit fexibele bestemmingsplan werd een opdeling gemaakt in de woonbestemming. Binnen het gedetailleerde bestemde deel, dat als eerste zou worden ontwikkeld, werd het mogelijk circa 15 woningen te realiseren. Na realisatie van die ontwikkeling zou het overige deel, dat globaal was bestemd tot woningbouw, worden uitgewerkt met een capaciteit van ten hoogste 8 woningen.

Deprogrammering woningbouw

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. Met het opstellen van deze regionale visie werd begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen voor het Wonen in West-Overijssel. De visie beschreef onder andere de zoektocht naar een balans op de woningmarkt, waarbij het teveel aan plancapaciteit weg bestemd moest worden. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van de regionale woonafspraken. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken was het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen”. De gemeente Kampen had deze woonafspraken ook ondertekend en zich daarmee gecommiteerd om de harde plancapaciteit aan woningbouwmogelijkheden in bestemmingsplannen op minimaal 100% te brengen.

Omdat er sprake was van een overcapaciteit, had het college de beleidsnotitie "De woningmarkt van Kampen in balans" vastgesteld. In deze beleidsnotitie was de werkwijze geschetst om tot een goede balans te komen op de Kamper woningmarkt. Eén van de voorgestelde stappen was het opstellen van een paraplubestemmingsplan om op een aantal gronden in eigendom bij de gemeente en in de Hanzewijk plancapaciteit weg te bestemmen.

Bij de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan 'Deprogrammeren Woningbouw' (parapluplan) in 2019 verviel het deel van het bestemmingsplan 'Zuideinderhof 3e fase', waarin met een wijzigingsbevoegdheid nog 8 woningen mogelijk werden gemaakt. Omdat er nog voldoende kavels beschikbaar bleven en de uitgifte achter op schema liep, was het niet de verwachting dat deze extra woningen nodig waren. Hiermee werd er een bestemming 'Agrarisch' zonder wijzigingsbevoegdheid op het gebied gelegd.

Nieuw planologisch kader

Voor de leefbaarheid in kleine kernen is het nu van belang dat er woningbouw plaatsvindt, zo ook in Kamperveen. Inmiddels is er weer aantoonbare behoefte aan woningbouw in Kamperveen. Om het laatste deel van het Zuideinderhof te kunnen ontwikkelen voor de bouw van ten hoogste 8 woningen, is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, vierde fase' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991320-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

De locatie waar de woningbouw komt betreft een voormalig agrarische perceel was is ingeklemd tussen de in 2018 gerealiseerde woningen aan het Zuideinderhof en de school en sportveld. De ligging van het plangebied in Kamperveen is gevisualiseerd in onderstaande afbeelding 1. Afbeelding 2 is een weergave van de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied Kamperveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging plangebied directe omgeving

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Zuideinderhof, vierde fase vervalt een deel van deze plannen gedeeltelijk.

Gedeeltelijk vervallen:

Bestemmingsplan   College/Raad   Identificatie  
Deprogrammeren Woningbouw (parapluplan)   07-07-2016   NL.IMRO.0166.00991192-VB01  
Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)   17-12-2020   NL.IMRO.0166.00991291-VB01  
Zuideinderhof, derde fase   13-12-2012   NL.IMRO.0166.00991112-VB01  
Parkeren (parapluplan)   28-03-2019   NL.IMRO.0166.00991237-VB01  

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de locatie Zuideinderhof 4e fase in Kamperveen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 nationale belangen omschreven. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Relatie met het plan

Het plan voorziet in de lokale woningbehoefte. Het levert een bijdrage aan de leefbaarheid van het dorp en maakt het ook mogelijk voor starters om een woning in het eigen dorp te bouwen. Het betreft een inbreidingsplan dat goed aansluit bij de bestaande omgeving. De planontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het kabinet vastgesteld en samen met de zogeheten Uitvoeringsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland. In de uitvoeringsagenda wordt inzichtelijk welke inzet het Rijk en regio nu al verrichten en welke gezamenlijke acties de NOVI daaraan toevoegt.

Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Op basis van een zorgvuldig selectieproces zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen:

  • Havengebieden van Rotterdam en Amsterdam;
  • Landelijke gebieden De Peel en het Groene Hart;
  • Energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking en erfgoed: Groningen en regio Zwolle;
  • Grensoverschrijdende gebieden Zuid-Limburg, North Sea Port District.

De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Voor Oost-Nederland.is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Relatie tot het plan

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.

2.1.3 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Relatie met het plan

In paragraaf 3.6 Ecologie wordt nader ingegaan op de invloed van het bestemmingsplan op de Natura 2000-gebieden.

2.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Relatie met het plan

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van ten hoogste 8 woningen. Gelet op het voorgaande is hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkelingen die mogelijk wordt gemaakt. De ladder voor duurzame verstedelijking blijft hierdoor buiten beschouwing.

2.1.5 Conclusie

Het Rijksbeleid staat voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van 8 woningen, niet in de weg.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. De Omgevingsvisie is op 3 maart 2021 geactualiseerd (Actualisatie 2019/2020) en geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria.

In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevings verordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid

In de Omgevingsverordening worden de principes van concentratie (artikel 2.1.2), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4) omschreven.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsverordening is het eerdere detailkader, zoals 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw beleidsinstrument ingevoerd: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat ervan uit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

2.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Om de ruitelijke kwaliteit waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Voor dit plangebied zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van belang:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen. Nieuwe ontwikkelingen voorzien uitsluitend in nieuwe woningen als er behoefte is en de realisatie past binnen de geldende woonafspraken, op basis van regionale afstemming.

Hieronder wordt voor deze ontwikkeling per artikel nader ingegaan.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

In Kamperveen groeit het aantal huishoudens in de periode van 2019 tot en met 2028 met ongeveer 15 tot 20. In 2019 zijn er 10 woningen toegevoegd aan Kamperveen, daarna niet meer. In het woningbouwprogramma staan voor Kamperveen twee losse woningen en dit project, Zuideinderhof 4e fase, op de planning. In totaal staan er nu dus tien woningen gepland waaronder deze acht woningen. Het plan past daardoor binnen de lokale woningbouw behoefte voor de komende jaren.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De woningbouw is een stedenbouwkundige afronding van het bestaande woongebied aan de Zuideinde. Het plangebied is ingeklemd tussen dit woongebied en de bestaande woonbebouwing en de school van Zuideinde en behoort daarmee tot het bestaande bebouwde gebied. Gelet hierop is er als gevolg van het voornemen geen sprake van extra ruimtebeslag door het bouwen van 8 woningen.

Artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid

Bij het ontwerp van de tweede fase van Zuideinderhof 2012 is uitgegaan van de bouw van zowel vrijstaande als half-vrijstaande woningen. Deze woonvormen passen binnen de visie van landelijk wonen. Om aan de vraag naar betaalbare woningen tegemoet te komen is de verkaveling zo opgezet dat een bouwblok van drie aaneengeschakelde woningen ook mogelijk is. Zo is er een aanbod van woningen voor starters, gezinnen en senioren, van vrije kavels en betaalbare woningen. Ook is het mogelijk om in de aaneengeschakelde woningen eventueel een CPO-initiatief te realiseren. Door deze variatie is ook de toekomstbestendigheid geborgd omdat de mix van bewoners bijdraagt aan een duurzame samenleving en geeft toekomstige generaties genoeg evenwichtige mogelijheden om in hun behoeften te voorzien.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Het woningbouwplan dient in harmonie te zijn tussen de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de woningen. De voorwaarden zijn te vinden in het beeldregieplan. De ambitie van de gemeente bij de ontwikkeling van nieuwbouw Zuideinderhof 2012 was om het buurtje van extra kwaliteiten te voorzien, zowel in de architectuur als dat van de openbare ruimte. Het is de verplichting voor de gemeente om het plan zo goed mogelijk in overeenstemming met het beeldregieplan uit te voeren. Van de bewoners en hun architecten wordt gevraagd zich aan de beschreven beeldkwaliteit te houden. De ruimtelijke kwaliteit van deze ontwikkeling is ook nader onderbouwd in paragraaf 3.2.1.4 Ruimtelijke beeldkwaliteit.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie/toevoeging van ten hoogste acht woningen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.3.2 Woonvisie 2016-2021 van deze toelichting).

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het wonen past binnen de generieke beleidskeuzes. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het wonen op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.

  • 2. Ontwikkelingsperspectief

Het plangebied voor het buurtschap Zuideinde is aangemerkt als 'Buitengebied/Groene omgeving'. Het ontwikkelingsperspectief voor de buurtschappen is 'buitengebied, accent productie, schoonheid van de moderne landbouw'. Dit zijn gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen en waar ruimte wordt gegeven aan verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

  • 3. Gebiedskenmerken

De natuurlijke laag van het plangebied is een laagveengebied, de laag van het agrarisch cultuurlandschap bestaat dan ook uit laagveenontginningen. Het plangebied is op de stedelijke laag niet aangegeven, ook omdat het hier een kleine kern betreft. De visie geeft aan dat als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan moeten deze bijdragen aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de lintstructuur door in de stedenbouwkundige opzet op een drietal plaatsen van de Zuideinde West lange zichtlijnen op het achterliggende landschap te creëren. Op deze wijze wordt aangesloten bij de van oudsher aanwezige langwerpige kavelstructuur. Het onderliggend bestemmingsplan houdt dan ook rekening met bovengenoemde ambities.

2.2.4 Conclusie

Onderliggend plan sluit aan op het provinciaal beleid. Dit beleid staat voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van ten hoogste 8 woningen, niet in de weg.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De Structuurvisie Kampen spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Naast de huidige waarden en beschrijving van knelpunten voor de stad en de omringende landschappen, komen ook gewenste ontwikkelingen en toekomstige kwaliteiten aan bod.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen de behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald en op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken. Hiervoor worden drie opeenvolgende stappen gedefinieerd.

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande dorpsomgeving en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.

Voor de kern Kamperveen is gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke uitbreiding voor eigen inwoners (gezinsverdunning en natuurlijke aanwas). Doel daarvan is de leefbaarheid te garanderen en mensen de mogelijkheid te bieden in hun eigen dorp te blijven wonen. Op de kaart bij de structuurvisie is het onderhavige plangebied dan ook aangewezen als uitbreidingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede kaart Structuurvisie Kampen 2030

Het bestemmingsplan Zuideinderhof voorziet in de in de Structuurvisie 2030 beoogde woningbouwontwikkeling voor Kamperveen.

2.3.2 Woonvisie 2016-2021

Woonvisie en Bouwsteen Wonen

In 2016 is de Woonvisie Kampen 2016 -2021 vastgesteld. Dit vormde de afgelopen jaren de basis voor het woonbeleid. Momenteel wordt er gewerkt aan de Bouwsteen Wonen als nieuwe woonvisie aansluitend op de Omgevingsvisie en de Bouwsteen Wonen zal in 2021 vastgesteld worden in de Raad. In deze visies worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. Het is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ander belangrijk onderdeel van de Woonvisie is de wens om in alle prijscategorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Hiervoor is de leidraad om tot een verdeling in prijscategorieën te komen weer ingevoerd, namelijk 30 procent goedkoop, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Hiernaast streeft de gemeente Kampen er naar dat 20% van de nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen zijn. Bij behoefte uit de markt wordt woningbouw door Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) door de gemeente gefaciliteerd. Daarnaast zal het College toezien op toepassing van de leidraad 70%-25% en 5% voor de verdeling over respectievelijk Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen.

Regionale Woonagenda West-Overijssel

Op 2 maart 2021 heeft het college de regionale woonagenda West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan meerjarige afspraken tussen provincie Overijssel, gemeenten en partners over opgaven en ambities. Centraal in de woonagenda West-Overijssel staat de grote woonopgave voor de komende tien jaar waarbij er in West-Overijssel circa 40.000 woningen gebouwd moeten worden. Dit betekent dat gemeenten als Kampen de woningbouwproductie aanzienlijk moeten versnellen. De woonopgave is gebaseerd op een verwachte groei van het aantal huishoudens met 35.000 tot 40.000. De onderbouwing hiervoor is gebaseerd op Primos-prognoses, BPD hittekaart, de krapte-indicator, migratie-onderzoek RIGO en meerdere woonbehoefte-analyses. De grootste woningbouwopgave ligt bij Kampen en IJsselmuiden, maar ook in de kleine kernen is behoefte aan meer woningen.

Woonbehoefteonderzoek

Uit het Woningbehoeftenonderzoek Kleine Kernen van adviesbureau Companen uit 2019 blijkt dat de verwachte huishoudensgroei 2018-2028 als volgt is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0005.png"

Totale behoefte 80-105 woningen.

In oktober 2019 is de actualisatie van het Regionale Woningbouwprogrammering (RWP) vastgesteld 'Ruimte voor woonkwaliteit'. Bij de actualisatie van het RWP is er voor gekozen om de woningbehoefte vastgesteld in de regionale woonafspraken 2017 in stand te houden. Dit is een middeling van meerdere prognoses (2012 t/m 2016) in combinatie met een bandbreedte, omdat deze voor West Overijssel het meest stabiele beeld laat zien. Daarnaast wil de provincie met de actualisatie van het RWP ruimte bieden aan wonen op inbreidings- en transformatielocaties die in een kwalitatieve behoefte voorzien, door wat meer los te komen van de aantallen. Voor Kampen is de netto woningvraag vastgesteld op 1525 tot 1865 voor een periode van 10 jaar. Omdat Kampen tot 2035 blijft groeien mogen we met een bandbreedte van +10% rekenen, de woningbehoefte is dan 1865. Als we de verdeling 70-25-5 toepassen komt de woningbehoefte in de Kleine Kernen op 93 woningen voor de komende 10 jaar. Gezien de woningbouwopgave in West Overijssel zoals deze genoemd is in de Regionale Woonagenda West Overijssel uit 2021 is de RWP uit 2019 een lage inschatting van de daadwerkelijke woningvraag.

Relatie met het plan

In Kamperveen groeit het aantal huishoudens in de periode van 2019 tot en met 2028 met ongeveer 15 tot 20. In 2019 zijn er 10 woningen toegevoegd aan Kamperveen, daarna niet meer. In het woningbouwprogramma staan voor Kamperveen twee losse woningen en dit project, Zuideinderhof 4e fase, op de planning. In totaal staan er nu dus tien woningen gepland waaronder deze acht woningen. Het plan past daardoor binnen de woningbouw behoefte voor de komende jaren.

2.3.3 Extern veiligheidsbeleid 2013

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedgebied is wel toegestaan, mits:

    • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
    • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Relatie met het plan

Voor een specifieke beschrijving voor het plangebied wordt verwezen naar de paragraaf 3.3.5 Externe veiligheid.

2.3.4 Groenstructuurvisie

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie, vastgesteld 4 oktober 2012, zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0006.png"

Afbeelding 5: Uitsnede kaart Groenstructuurvisie Zuideinde

Relatie met het plan

Aan de noordrand van het plangebied komt op de scheiding met het agrarisch landschap een groenstrook van ten minste 6 meter breed. Deze groenstrook sluit aan op de groene rand rondom Zuideinderhof. Afhankelijk van de vraag naar de kavelgrootte, varieert deze groenstrook in breedte waardoor er een 'rafelige' achterkant van percelen ontstaat. Dit beeld past bij Zuideinde, waar de achterzijde van de kavels nergens in een strakke lijn staan en steeds verspringen.

Op de hoek van de groenstrook aan de noordrand, nabij het sportveld achter de school, staat een grote eik. Deze dient in de kroonprojectie gevrijwaard te worden van iedere bouw- en graafactiviteiten.

In het beeldregieplan wordt meer geschreven over de gewenste kwaliteit van de erfgrenzen direct gelegen tegen het openbaar groen. Insteek is dat de erfgrenzen worden beplant met gebiedseigen beplanting. Bij de percelen die met hun zijtuin grenzen aan openbare paden en groen komt op het eigen terrein een 1 meter brede groene haag.

Langs het pad naar de school staan in de groenstrook bomen een aantal eiken. Deze lijn/rij bomen worden na realisatie van de woningen doorgezet. Aan het eind van de nieuwe straat wordt een nieuwe beuk geplant.

Op basis hiervan is verzekerd dat de hoofdgroenstructuur in het plangebied Zuideinde 4e fase niet wordt aangetast en dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Groenstructuurvisie.

2.3.5 Welstandsnota 2017

In de gemeente Kampen willen we zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Hiervoor heeft de gemeente een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een aanvraag omgevingsvergunning inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen. Middels de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in verschillende welstandsniveau's en criteriagebieden. Daarnaast is aangegeven waar nog beeldkwaliteitsplannen gelden.

De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor specifieke of grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Een Beeldkwaliteitplan/beeldregieplan borgt bij dergelijke nieuwe ontwikkelingen het uiterlijk van gebouwen en hun omgeving. Voor dit plangebied is aangegeven dat de uitgangspunten gelden zoals opgenomen in het beeldregieplan 'Afronding Zuideinderhof'.

2.3.5.1 Beeldregieplan

In dit Beeldregieplan 'Afronding Zuideinderhof' zijn zowel voor de locatie van de woning, de architectuur als de openbare ruimte richtlijnen gegeven die als leidraad dienen om het beoogde resultaat te behalen. Daarnaast fungeren deze richtlijnen als welstandsbeleid voor dit woongebied, waarop de ontwerpen van de woningen zullen worden getoetst. In het beeldregieplan gaat het niet om extra voorschriften en regels. De ambitie is de versterking van de structuur van het lint: hierarchie van bebouwing in het lint, afwisselende volumematen, onderascheid in voor en achter, en koppeling van het erf aan het landschap. Voor een uitgebreide beschrijving van de geldende criteria wordt verwezen naar het beeldregieplan 'Afronding Zuideinderhof'.

2.3.6 Conclusie

Onderliggend plan sluit aan op het gemeentelijk beleid. Het plan voorziet in het beleid waarmee, op basis van ruimtelijke kwaliteit, invulling wordt gegeven aan een versterking en afronding van de dorpskern van Zuideinde.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Zuideinde is één van de drie kernen van Kamperveen. Het is gelegen in de meest zuidwestelijk deel van de gemeente Kampen, stijf tegen de grens van de gemeente Oldebroek. Het plangebied Zuideinderhof 2012 tweede fase is groot circa 3.125 m2. Het voetpad naar de basisschool vormt de zuidelijk begrenzing en het sportveld achter de school de westzijde. Aan de noordzijde ligt het open agrarisch landschap en aan de oostzijde grenst het gebied voor een deel aan een groenstrook en gedeeltelijk aan de weg Zuideinderhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0007.png"

Afbeelding 6: Huidige situatie plangebied 2021

Het terrein ligt braak en is momenteel begroeid met ruigte- en kruidenvegetatie (zie afbeelding 6). Aan de grens van het perceel staan enkele kleine, jonge eiken en één oudere, grote eik. Het plangebied is grotendeels omsloten door bebouwing: aan de zuid- en zuidoostzijde staan (nieuwbouw)woningen en aan de noordwest-zijde staat een bassischool. De noordzijde van het plangebied grenst aan een voetbalveld met aan de rand enkele eiken en aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan agrarisch grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0008.png"

Afbeelding 6: Plangebied met op de achtergrond het voetbalveld en fietsenhok basisschool

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing
3.2.1.1 Planontwikkeling

De nieuwbouw in Zuideinde concentreert zich aan de Zuideiderhof, een zijweg van de Zuideinde West die een van de oudste wegen is waaraan Zuideinde is ontwikkeld. De nieuwbouw rondom Zuideinderhof is in verschillende fasen ontwikkeld. In 1990 is de eerste nieuwbouw daar gekomen: vier vrijstaande woningen en twee blokjes van twee-onder-één kap woningen. Ongeveer tien jaar later heeft nogmaals een uitbreiding plaats gevonden van drie vrijstaande woningen en twee tweekappers. De derde fase is in 2012 gestart, een project van 15 woningen.

3.2.1.2 Planbeschrijving

Het woningbouwplan Zuideinderhof 2012 is ontwikkeld om in de woningbouwbehoefte van Zuideinde te voorzien. De totale capaciteit van Zuideinderhof 2012 bedraagt circa 22 woningen. Er is een verdeling gemaakt in de fasering van uitgifte. Binnen het eerste deel dat is ontwikkeld zijn 15 woningen gerealiseerd. Thans worden voorbereidingen getroffen het tweede deel, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen, om te zetten van agrarische bestemming naar woonbestemming. Het plandeel heeft een capaciteit van 6 tot 8 woningen. Het ligt in de noordwestelijk hoek van de nieuwbouw.

3.2.1.3 Toelichting ontwerpverkaveling

Het stedenbouwkundig ontwerp van het tweede fase van het woningbouwplan Zuideinderhof 2012 is gemaakt op basis van en voortgeborduurd op de uitgangspunten zoals die zijn geformuleerd voor woningbouw Zuideinderhof 2012.

Bij de opzet van het stedenbouwkundig verkaveling van het woningbouwplan Zuideinderhof 2012, zijn twee elementen belangrijke dragers van het ruimtelijke plan. Allereerst is het zichtlijn vanuit de Zuideinde-West naar het verderop gelegen agrarisch landschap. De nieuwe ontsluitingsweg voor het woonhofje Zuidenderhof is geprojecteerd in deze zichtlijn. De groenstrook in het verlengde van de weg ligt eveneens in de zichtlijn. Hierdoor is het doorzicht vanuit de oude bebouwinglint naar het open landelijk gebied behouden.

Verder is in het nieuwbouwplan Zuideinderhof 2012 een voetpadverbinding geprojecteerd waardoor een veilige looproute is ontstaan naar de basisschool even verderop. Dit pad vormt de scheiding tussen de eerst fase en tweede fase van Zuideinderhof 2012.

Woningcategoriën 

Bij het ontwerp van de tweede fase van Zuideinderhof 2012 is uitgegaan van de bouw van zowel vrijstaande als half-vrijstaande woningen. Deze woonvormen passen binnen de visie van landelijk wonen. Om aan de vraag naar betaalbare woningen tegemoet te komen is de verkaveling zo opgezet dat een bouwblok van drie aaneengeschakelde woningen ook mogelijk is. Zo is er een aanbod van woningen voor starters, gezinnen en senioren, van vrije kavels en betaalbare woningen. Ook is het mogelijk om in de aaneengeschakelde woningen eventueel een CPO-initiatief te realiseren.

Wegstructuur 

De ontsluiting van de tweede fase Zuideinderhof 2012 vindt plaats via een centraal gelegen weg welke aansluit op de noord-zuid lopende hoofdontsluitingsweg van Zuideinderhof. Het heeft een breed profiel van 8 meter, waarvan 4,65 m verharding en aan weerszijden ongeveer circa 1,65 brede rabatstroken. De individuele woonkavels worden ontsloten op deze weg.

Verkaveling 

Het kavelpatroon zoals die langs de noordrand van Zuideinderhof aanwezig is, wordt in het plangebied doorgezet. Afhankelijk van de kavelbreedte is de perceelgrootte plusminus 360 tot 640 m2. Het kunnen twee of drie kavels worden, afhankelijk van de vraag. Ook de kaveldiepte kan variatie in worden aangebracht afhankelijk van de vraag en ligt tussen de 28 tot 33 meter.

Aan de zuidzijde van de centrale ontsluitingsweg komen kleinere kavels: tweekappers of mogelijk drie-aaneen-gebouwd. De kavelgrootte van de percelen varieert van circa 280 m2 tot mogelijk ongeveer 420 m2. Door een afwisseling in rooilijnen ten opzichte van de weg ontstaat een variatie in het straatbeeld. De afmeting voortuin kan variëren van 2,50 tot 8 meter.

Parkeren 

Het parkeren voor de woningen vindt plaats op het eigen erf. Op het eigen perceel moet ruimte gereserveerd worden voor de opstelplaats van twee auto's. Voor de woningen waar het niet mogelijk is om op eigen terrein te parkeren èn voor het bezoekers-parkeren wordt extra parkeerruimte mogelijk gemaakt langs de centraal gelegen toegangsweg. De parkeernorm is op basis van de ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) gemiddeld 2,1 parkeerplaats per woning.

Groen 

Aan de noordrand van het plangebied komt op de scheiding met het agrarisch landschap een groenstrook van ten minste 6 meter breed. Deze groenstrook sluit aan op de groene rand rondom Zuideinderhof. Afhankelijk van de vraag naar de kavelgrootte, varieert deze groenstrook in breedte waardoor er een 'rafelige' achterkant van percelen ontstaat. Dit beeld past bij Zuideinde, waar de achterzijde van de kavels nergens in een strakke lijn staan en steeds verspringen.

Op de hoek van de groenstrook aan de noordrand, nabij het sportveld achter de school, staat een grote eik. Deze dient in de kroonprojectie gevrijwaard te worden van iedere bouw- en graafactiviteiten.

In het beeldregieplan wordt meer geschreven over de gewenste kwaliteit van de erfgrenzen. Insteek is dat de erfgrenzen worden beplant met gebiedseigen beplanting. Bij de percelen die met hun zijtuin grenzen aan openbare paden en groen komt op het eigen terrein een 1 meter brede groene haag. Schuttingen moeten worden vermeden, want schuttingen passen niet bij het gewenste dorpse karakter. Langs het pad naar de school staan in de groenstrook bomen.

3.2.1.4 Ruimtelijke beeldkwaliteit

Aangezien Zuideinde is gelegen in een landschappelijk en visueel waardevol gebied, is nadere aandacht besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw. De nieuwbouw moet passen binnen de huidige ruimtelijke karakteristiek.

Dorps bouwen 

Tijdens het ontwerpmoment van het woongebied Zuideinderhof 2012, is gesteld een woonomgeving te maken dat garanties in zich heeft voor een hoogwaardig woon- en leefklimaat. In het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde projectopdracht is de doelstelling als volgt geformuleerd:

De verkaveling, woonbebouwing en openbare ruimte moeten passen binnen het adagium 'dorps bouwen'. Er wordt aangesloten bij de genius loci. Dit betekent enerzijds dat organisch wordt gebouwd, maar ook dat wordt gezorgd voor een logische afronding van Zuideinderhof”.

Beeldregieplan 

Ten aanzien van het toekomstige (ruimtelijke) beeld, wordt verwezen naar de beschrijving in het beeldregieplan. Wat daarin wordt aangegeven is van toepassing op de jongste uitbreidingsplan Zuideinderhof waarvan dit plandeel het sluitstuk is. In de beeldambitie gaat het niet alleen om de verkavelingsopzet en de inrichting openbare ruimte waarvan wordt verwacht dat het aansluit bij de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit, maar dat ook de architectonische kwaliteit van de woningen zich als zodanig moet manifesteren. Naast de zorgvuldige inrichting van de openbare ruimte van wegen, groenstroken en verkavelingsstructuur, dragen ook de verschijningsvorm van de woningen en de erfinrichting rondom de woningen bij aan het woongenot. Het basisidee voor het beeldregieplan is een aantal mogelijkheden aan verkavelingen en woningtypen aan te bieden, dat toegesneden kan worden naar de vraag en behoefte, dat de kwaliteit borgt. Zo worden specifieke eisen gesteld aan de situering van de woningen ten opzichte van elkaar, de hoofdvorm, het materiaalgebruik, kleurstelling, erfafscheidingen en beplanting.

Eisen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit

Zoals hierboven is beschreven, dient in het woningbouwplan harmonie te zijn tussen de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de woningen. De voorwaarden zijn te vinden in het beeldregieplan. De ambitie van de gemeente bij de ontwikkeling van nieuwbouw Zuideinderhof 2012 was om het buurtje van extra kwaliteiten te voorzien, zowel in de architectuur als dat van de openbare ruimte. Om dit te bewerkstelligen is het streven geweest om een woonbuurtje met een hoge kwaliteit te realiseren. Het is de verplichting voor de gemeente om het plan zo goed mogelijk in overeenstemming met het beeldregieplan uit te voeren. Van de bewoners en hun architecten wordt gevraagd zich aan de beschreven beeldkwaliteit te houden. Bij de ambtelijke- en welstandbeoordeling zal het beeldregieplan een belangrijke rol spelen bij de toetsing van de bouwplannen. Dit schept duidelijkheid voor de toekomstige bewoners en dat men komt te wonen in een buurt met aantrekkingskracht en een hoogwaardige uitstraling.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Het plan Zuideinderhof is gelegen in de kern Zuideinde, in deze kern wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en, geur) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen.

In onderstaande tabel 1 is gekeken of de dichtstbijzijnde bedrijven belemmeringen opleveren voor het plangebied. Indien er sprake is van een mogelijke belemmering is nader onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0009.png"

Tabel 1: Overzicht omliggende bedrijven

Voor de CBS Koldewijn Schoele zijn er in de bestaande situatie woningen gelegen op circa 8 meter van de terreingrens van de school. De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen op ten minste 12 meter van de terreingrens. Tussen de nieuwe woningen en het schoolplein is een gebouwtje gesitueerd welke het geluid van spelende kinderen gedeeltelijk afschermt. De belangrijkste bron voor de 30 meter richtafstand is het speelplein waar kinderen geluid maken en het verkeer. Het komen en gaan van de auto's is aan de westzijde van het schoolgebouw op ruim 50 meter afstand van de nieuwe woningen. Het schoolplein zelf is gedeeltelijk aan de noordkant gelegen ( op ruim 40 meter afstand) en gedeeltelijk aan de oostkant. Het centrum van het speelplein aan de oostkant is op 33 meter afstand ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen.

Door de aanwezigheid van bestaande woningen komen er vanwege de nieuwe woningen geen extra beperken voor de school. Doordat de school met name in de dag periode is geopend en niet in de avond en in het weekend kan gesteld worden dat de nieuwbouwwoningen nagenoeg geen overlast ondervinden van de school.

Geuronderzoek

Doordat nabij het plangebied diverse veehouderijen zijn gelegen moet gekeken worden of een goed woon en leefklimaat kan worden gecreëerd. Buro Blauw heeft een Geuronderzoek uitgevoerd om de geurbelasting van veehouderijen binnen een straal van 2 km in beeld te brengen. Aan de hand van het geuronderzoek kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwbouwlocatie Zuideinderhof een goed woon- en leefklimaat kan worden gecreëerd.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de nieuwbouwwoningen geen belemmeringen oplevert voor de omgeving.

3.3.2 Bodem

Bodemkwaliteit

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daarvoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Milieukundig bodemonderzoek

Het uitgangspunt wat betreft de bodemkwaliteit in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Door Mateboer is een verkennend Bodemonderzoek (projectnummer 122041/PK, 5 juni 2012) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De aanleiding voor het onderzoek is om het onderzoeksgebied te betrekken bij de uitbreiding van het woongebied Zuideinderhof.

Het doel van het onderzoek is om een indruk te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.

Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk een lichte hoeveelheid aan puin waargenomen en in één boring brokken asfalt. Dit kan duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond

In één mengmonster van de bovengrond is een licht verhoogde gehalte aan koper aangetoond. In de rest van de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.

Grondwater

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, nikkel, zink, xylenen (som) en naftaleen aangetoond.

Conclusie

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden.

Gezien de licht verhoogde gehalten van de stoffen in de grond en in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen om de bestemming van de locatie te wijzigen. De locatie is voor woningbouw geschikt.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids(over)last ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrieterreinen. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het uitwerkingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen kunnen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen kunnen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Onderzoeksverplichting

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Langs twee wegen (Zuideinde West en Zuideinderhof) is sprake van geluidzones waarbinnen geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van de verkeersintensiteit of ligging van deze wegen is een negatief effect op het woon- en leefklimaat niet aannemelijk. De wegen in het plangebied betreffen op dit moment allebei 50-kilometerwegen, waardoor deze wegen een geluidzone hebben. Deze geluidzone heeft een aandachtsgebied van 200 meter aan weerszijden van de weg (binnenstedelijk, twee rijstroken). Doordat de geluidzone over het plangebied ligt is een Geluidsonderoek op grond van de Wet geluidhinder uitgevoerd.

Onderzoeksresultaten

De 48 dB geluidcontour (voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder, Wgh) vanwege de doorgaande weg Zuideinde West is gelegen op 8,5 meter afstand gerekend vanaf het midden van de weg. De nieuw te realiseren woningen liggen op een afstand van minimaal 87 meter gerekend vanaf het midden van de weg Zuideinde West. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh. Uit de berekening van de Zuideinderhof blijkt dat de gevelbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 47 dB (inclusief correctie art. 110g Wgh) bedraagt en daarmee lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Spoorweglawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorweg en is daarmee verder ook niet onderzocht.

Industrielawaai

In en nabij het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit of blijft ten minste gelijk;
  • het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan is een kleine uitbreiding van 8 woningen met gemiddeld 7 voertuigbewegingen per weekdag (totaal 56 extra). Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid c: het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen. Voor de volledigheid is nog NIBM rekentool gebruikt (zie onderstaande figuur) waaruit blijkt dat er geen sprake van een betekende mate en dat nader onderzoek niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0010.png"

Afbeelding 7: Worst-case berekening NIBM rekentool

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Zuideinderhof valt onder de gebiedstypering “Overig gebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

Zuideinderhof is gelegen in de bestaande kern Zuideinde, in deze kern zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

De Hanzelijn is op een afstand van circa 3,5 km gelegen van het plangebied. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De rijksweg N50 is op een afstand van circa 3,5 km gelegen van het plangebied. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 3,5 km van het plangebied. Risico's m.b.t. vervoer over de het water zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

Een tweetal aardgas transportleidingen zijn op ca 2,3 km afstand gelegen van het plangebied. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021 en de Beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015). Daarnaast is de Keur van het Waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Op 28 juni 2021 heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De Uitgangspuntennotitie is als bijlage bij de toelichting opgenomen. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan.

3.4.1.1 Plangebied

Het plan ligt aan de Zuideinderhof ongenummerd te Zuideinde in de gemeente Kampen. Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het 'Waterbeheerplan 2016-2021' en de 'Beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015)'. Een goede vertaling van het beleid naar deze uitgangspuntennotitie is tevens afhankelijk van de informatie die de initiatiefnemer, in dit geval de gemeente, van het plan heeft aangeleverd. De initiatiefnemer heeft het plan als volgt omschreven: Plangegevens Zuideinderhof: "Zuideinderhof Het huidige bestemmingsplan Zuideinderhof 3e fase is vastgesteld in december 2012. Hierin was dit deel van de gemeente bestemd als agrarische gronden met een wijzigingsbevoegdheid naar wonen. Deze wijzigingsbevoegdheid is middels het parapluplan 'Deprogrammering woningbouw' helaas verwijderd. Hierdoor is er een bestemmingsplanherziening nodig om de 8 woningen te kunnen realiseren.

3.4.1.2 Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Reeve. Rond het plangebied liggen geen primaire of secondaire watergangen in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 0m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0011.png"

Afbeelding 8: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied.

  • De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP +2m.
  • De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit podzolgronden.
  • De maximale grondwaterstand ligt op 120-140 cm onder het maaiveld.
  • Bij extreme neerslag wordt geen wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht (zie Klimaatatlas WDODelta).
3.4.1.3 Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw kleine plannen

Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 920 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 92 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een bij voorkeur vertraagde afvoer anders infiltratiesituatie.

Relatie met het plangebied

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Zuideinderhof 3e fase in 2012 is in overleg met het waterschap bepaald hoe omgegaan wordt met het regenwater en het afvalwater in het plangebied. In overleg is er bepaald dat er geen oppervlakkige waterberging voor het bestemmingsplan hoeft te worden aangelegd. Het plangebied bevindt zich in goed doorlatende ondergrond. Naast het aangrenzende plan ligt een watergang die over voldoende capaciteit beschikt en voorzien is van een goed doorlatende bodem. Deze watergang staat het grootste gedeelte van het jaar dan ook droog. De berging en infiltratie van afvloeiend hemelwater vindt dan ook plaats in het nieuw aan te leggen IT-riool dat aansluit op het aanwezige IT-riool in de van Zuideinderhof. Voor de uitbreiding van de bestaande wijk met 8 woningen wordt er ca. 44 m IT-Riool aangelegd.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.

Relatie met het plangebied

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Zuideinderhof 3e fase in 2012 is in overleg met het waterschap bepaald hoe omgegaan wordt met het regenwater en het afvalwater in het plangebied. De berging en infiltratie van afvloeiend hemelwater vind dan ook plaats in het nieuw aan te leggen IT-Riool en in het aanwezige IT-riool in de Zuideinderhof dat uitmond in aangrenzende watergang.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Relatie met het plangebied

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Zuideinderhof 3e fase in 2012 is in overleg met het waterschap bepaald hoe omgegaan wordt met het regenwater en het afvalwater in het plangebied. Het nieuw aan te leggen DWA riool (ca 40m) wordt aangesloten op het bestaande DWA riool in de wijk dat afvoert naar het gemaal Zuideinderhof. Het RWA wordt geïnfiltreerd door middel van een infiltratieriool dat bij zwaardere regenval kan overstorten in de watergang dat grenst aan de wijk.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een water robuuste inrichting.

Overstromingsrisico

  • Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een Overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

Relatie met het plan

Zie hiervoor onderstaand Overstromingsrisicoparagraaf.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in voormalige dijkring 11. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten.

Voormalig dijkring 11 bestaat nu uit de dijktrajecten 11-1, 11-2 en 11-3. Aan de noord- en oostzijde van deze dijktrajecten ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Het plangebied valt binnen het dijktraject 11-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0012.png"

Afbeelding 9: Dijktrajecten (Bron: Waterveiligheidsportaal.nl)

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0013.png"

Afbeelding 10: Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 11-1 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0014.png"

Afbeelding 11: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (Bron: Provincie Overijssel)

Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 0,5 – 0,8 meter (afbeelding 11).

Doorbraakscenario's

Voor voormalig dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Kampen) geschat tussen de 2 en 4 dagen. (zie afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0015.png"

Afbeelding 12: Tijd tot overstroming voormalig dijkring 11 na dijkdoorbraak bij Kampen (Bron: Provincie Overijssel)

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Voormalig dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekend dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden.

3.5 Klimaatadaptatie

3.5.1 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen als gebied met een kleine kans op overstroming. Dat betekent dat er in ieder geval een overstromingsrisicoparagraaf opgesteld zal moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0016.png"

Afbeelding 13: Uitsnede Overstromingsrisicokaart (Bron: Provincie Overijssel)

Het plan moet zo worden ontworpen dat bij bebouwing rekening wordt gehouden met de maximale waterdiepte die ontstaat bij een mogelijke dijkdoorbraak. De maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak bedraagt in het plangebied circa 80 centimeter. Bij een dergelijke waterdiepte in combinatie met de kleine kans op overstroming ligt de focus van de maatregelen over het algemeen op snel herstel; wanneer het water na de overstroming het gebied uit is moeten inwoners snel terug kunnen keren naar het gebied. Rekening houden met overstromingsrisico kan dan bijvoorbeeld door middel van het hoger plaatsen van elektrische installaties of het tijdelijk afsluitbaar maken van gebouwen.

3.5.2 Droogte

Het plangebied gaat naar verwachting niet te maken krijgen met aanvullende bodemdaling. Dit betekent dat hier dan ook geen rekening mee gehouden hoeft te worden bij het aanleggen van wegen en andere infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0017.png"

Afbeelding 14: Uitsnede kaart bodemdaling 

Wat betreft grondwater zijn er op deze locatie op dit moment geen betrouwbare meetgegevens. Het enige meetpunt dat beschikbaar is laat een grondwaterstand zien die schommelt tussen 0,40 -NAP en 0,10 +NAP. Er is in juni een nieuwe peilbuis geplaatst, waarmee vanaf augustus de grondwaterstand permanent gemonitord gaat worden. Op dit moment is het nog lastig om te zeggen of hier rekening gehouden moet worden met het uitzakken van grondwater bij het aanleggen van bomen en groen.

3.5.3 Hittestress

Bij het ontwerp moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat knelpunten op gebied van hittestress ontstaan. Op dit moment is het plangebied geen knelpunt op gebied van hittestress. Als algemene regel kan wel aangehouden worden dat bomen, groen, schaduwvorming en reflecterende materialen er aan bijdragen om de kans op hittestress zo klein mogelijk te maken. Het gebruik maken van deze middelen is dan ook aan te raden, ondanks het feit dat hittestress op dit moment niet speelt in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0018.png"

Afbeelding 15: Uitsnede kaart Oppervlaktetemperatuur

3.6 Ecologie

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden. De rapportage is als Bijlage 6 opgenomen. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Veluwe dat op een afstand van circa 3.800 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt. Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden is gelegen, zijn directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden worden, gezien de ruime afstand tot habitattypen en leefgebieden, de tussenliggende infrastructuur en bebouwing, eveneens uitgesloten.

Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op een afstand van circa 350 meter en betreft de groene ontwikkelzone van de provincie Gelderland. Doordat het plangebied op ruime afstand van het NNN ligt, met daartussen woningen, houtopstanden en agrarische percelen met boeren-bedrijven, worden wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aangetast.

3.6.2 Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Van aantasting van vliegroutes of onmisbare foerageergebieden is geen sprake. Daarnaast zijn ook geen (potentiële) jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels aangetroffen. In woningen rondom het plangebied zijn mogelijk nestplaatsen van huismus aanwezig. huismussen kunnen het plangebied beperkt gebruiken als foerageergebied. Door de plannen gaan echter geen nestplaatsen en/of (onmisbaar) foerageergebied van huismus en andere vogels met jaarrond beschermde nesten verloren. Rondom het plangebied is wel broedbiotoop aanwezig van algemene vogelsoorten, zoals heggenmus, houtduif en merel die kunnen broeden in groenelementen.

De plannen hebben geen negatief effect op beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden zonder provinciale vrijstelling.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen moeten altijd voorkomen worden. Dit is voor de te verwachten soorten mogelijk door de werkzaamheden in elk geval op te starten na half juli en voor begin maart. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te voeren. Vervolgstappen voor vogels zijn niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen.

Zodoende vormt het onderdeel soortbescherming van de Wet natuurbescherming geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan of het verkrijgen van een omgevingsvergunning.

3.6.3 Stikstof

Uit de AERIUS-berekening van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van een toename (>0,00 mol N/ha/jaar) van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden. Hierdoor zijn negatieve effecten door stikstofde-positie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ook uitgesloten.

De uitvoering van het bestemmingsplan is niet strijdig met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Aangezien significante effecten op voorhand op basis van een ecologische beoordeling kunnen worden uitgesloten en geen mitigerende maatregelen nodig zijn om significante effecten te kunnen uitsluiten, is nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling niet aan de orde.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0019.png"

Afbeelding 16: Uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Kampen

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Historie plangebied

Vrij algemeen was een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver zijn hier nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning. In de late middeleeuwen was het landschap van Kamperveen geschikt voor agrarische exploitatie en verleende de bisschop van Utrecht aan een groep boeren de mogelijkheid het gebied in cultuur te brengen.

Zodoende is Kamperveen een dorp van middeleeuwse oorsprong en is het ontstaan als een veenontginning. De oude ontginningsstructuur van het dorp wordt aangegeven door de Leidijk en de Hogeweg, en is nog goed herkenbaar. De Leidijk verbond twee zandkoppen van Kamperveen; de zuidelijke daarvan is Zuideinde. De huidige Leidijk bevindt zich niet op de locatie van de oorspronkelijke Leidijk, maar kent een vergelijkbaar beloop. Haaks op de ontginningsassen Leidijk-Hogedijk groeven de boeren kavels met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Het aanleggen van de kavels had gevolg voor het landschap. Veen bestaat uit niet volledig vergane plantenresten die behouden blijven doordat bovenliggende bodemlagen lucht beletten toe te treden. Door het graafwerk werd het veen aangesneden, aan lucht blootgesteld, zodat het vervolgens oxideerde. Vervolgens klonk het veen in met maaivelddaling als gevolg. Op deze wijze raakten de gecultiveerde grondstukken in onbruik, zodat voortdurend nieuw areaal ontgonnen moest worden. Doordat de boeren het recht van opstrek bezaten, mochten ze hun grondstukken verlengen zodat een landschap vol smalle en bijzonder lange kavels ontstonden. Op deze manier kwam een slagenlandschap tot stand dat zeer kenmerkend is voor een gecultiveerd middeleeuws veengebied. Langs de nederzettingassen, de Leideijk en de Hogeweg vestigden zich de eerste bewoners. In Kamperveen ontstonden ook enkele buurschappen zoals Zuideinde, De Zande en het Oenen. Het Oenen bestaat niet meer door de inbraak van een getijdengeul van de Zuiderzee.

Onderzoek plangebied

Het plangebied is getoetst op aanwezigheid van archeologische sporen door Raap, archeologisch adviesbureau. Rapportage hiervan is gedaan in: Goossens, E. Plangebied Zuideinde West te Zuideinde, gemeente Kampen; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Raap-notitie 4183. Weesp, 2012 (Bijlage 7).

Hoewel aan het plangebied een hoge archeologische verwachting is toegekend voor vindplaatsen uit de Steentijd en de Bronstijd (waarna het gebied waarschijnlijk is geraakt door veen) en een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (nederzettingssporen) uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, heeft het veldonderzoek geen eenduidige aanwijzingen in die richting opgeleverd. Gezien deze achtergrond is er dan ook geen aanleiding ter plaatse rekening te houden met (zwaarwegende) archeologische belangen.

Bepalingen

Voor het plangebied geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Wel blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

3.7.2 Monumentenzorg

Het betreft hier een nieuw woningbouwgebied, waarbij geen bestaande rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn in het plangebied. Karakteristieke panden zijn eveneens niet aanwezig in het plangebied. Vanuit monumentenzorg zijn er geen belemmeringen aanwezig voor het bestemmingsplan.

3.8 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De beoogde 7 - 8 woningen komen aan een bestaande weg, geheten Zuideinde West en liggen in de bebouwde kom van Zuideinde West te Kamperveen. Daarmee valt de uitbreiding binnen de 50 km/u- zone.

3.8.1 Parkeren

Op basis van de Parkeernormennota van de gemeente Kampen (11-08-2020) zijn de woningen te categoriseren als vrijstaande, respectievelijk 2/1 kap woningen en rijtjeswoningen e.e.a. afhankelijk van de daadwerkelijke verkaveling. De gebiedsbepaling is rest bebouwde kom. De bijbehorende parkeernormen zijn:

  • vrijstaande woningen: 2,2;
  • 2/1 kap-woningen: 2,1;
  • rijtjeswoningen: 1,9.

Het parkeren voor de woningen vindt in principe plaats op het eigen erf. Voor de woningen waar het niet mogelijk is om op eigen terrein te parkeren en voor het bezoekersparkeren worden extra parkeerplaatsen ingeruimd in de centrale ruimte.

3.8.2 Verkeersbewegingen

Gelet op de huidige verkeersintensiteiten is berekend dat het aantal motorvoertuigen met circa 56 motorvoertuigen per etmaal toeneemt en niet tot problemen leidt. Als gevolg van deze woningen en het rustige verkeersbeeld van het dorp en de wijk kunnen deze extra verkeersbewegingen via de hoofdweg 'Zuideinde West' verwerkt worden.

3.9 Kabels en leidingen

Indien in (de omgeving van) het plangebied kabels en leidingen aanwezig zijn, kunnen deze beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rondom het plangebied zijn geen kabels, leidingen of zoneringen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

3.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleidskader en normstelling

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Met dit bestemmingsplan worden maximaal acht woningen mogelijk gemaakt. De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en er is geen sprake van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.

Voor dit plan is de initiatiefnemer ook het bevoegd gezag en is een aanmeldnotitie niet per definitie noodzakelijk. De gemeente heeft er voor gekozen toch een vormvrije m.e.r.-notitie op te stellen Bijlage 8, zodat voor een ieder helder is wat de kaders en de basis voor de besluitvorming zijn.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Uit de effecten die in de notitie vormvrije m.e.r-beoordeling zijn beschreven, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de realisatie van woongebied Zuideinderhof 4e fase, bestaande uit 8 woningen, geen sprak is van belangrijke nadelige milieugevolgen en geen aanleiding geeft voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Aangezien het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een of meer woningen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is geregeld.

Voor de ontwikkeling van Zuideinderhof geldt dat de gemeente Kampen reeds alle grond in bezit heeft. De gemeente gaat de kavels uitgeven en kan met deze opbrengsten de kosten dekken. Het stedenbouwkundig plan dat als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan is financieel doorgerekend en naar huidige inzichten een sluitende grondexploitatie. Het bestemmingsplan is gelet hierop economisch uitvoerbaar, waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

4.2.2 overige aspecten

Een klein gedeelte van de grond in het plangebied is niet in eigendom van de gemeente. Dit betreft het gedeelte gelegen aan de zuid-west zijde van het plangebied. Deze grond is in particulier eigendom en wordt gebruikt als tuin. In het vigerend bestemmingsplan 'Zuideinderhof, 3e fase' heeft dit gedeelte nog de enkelbestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit wordt met het onderhavige bestemmingsplan gerepareerd en krijgt het de enkelbestemming 'Wonen' zodat het gebruik als tuin planologisch is geregeld. Omdat hier geen bouwvlak op wordt gelegd is het niet mogelijk om hier een woning op te kunnen bouwen, waardoor het bestemmingsplan voor dit aspect economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, vierde fase’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, vierde fase' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Dubbelbestemmingen

In dit plangebied komen geen dubbelbestemming voor.

5.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Zuideinderhof, vierde fase’ wordt gebruik gemaakt van de volgende aanduidingen:

  • Verkeer;
  • Maximum aantal wooneenheden;
  • Maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte (m).
5.3.3 Groen

Openbare groengebieden die behoren tot het structurele groen in het plangebied, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Binnen deze bestemming komen bijvoorbeeld parken, speelvoorzieningen en groenstroken voor. In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’.

De grotere groenvoorzieningen, de groene randen van het gebied, de groenzones tussen de wijken en centraal door de wijken slingerende groenvoorzieningen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming 'Groen' dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige en landschappelijke waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

5.3.5 Wonen

Deze bestemming is opgenomen in verband met de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming 'Agrarisch'. Pas na daadwerkelijke wijziging wordt deze bestemming van kracht in het plangebied.

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Vrijstaande woningen zijn specifiek aangeduid, wanneer vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrijstaande bebouwing wenselijk is. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven.

Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijbehorende bouwwerken te realiseren. De algemene regel is dat 50 m² aan bijgebouwen kan worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van het erf wordt bebouwd. Erkers worden binnen de bestemming 'Tuin' geregeld.

Afwijken en wijzigen

Met afwijking is het mogelijk om een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken te bouwen. De regeling maakt hierbij onderscheid in normale en grote percelen. Op de normale percelen is tot 80 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, op percelen groter dan 320 m2 mag maximaal 25% van het perceel worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m2.

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

5.3.6 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is een flexibele bestemming welke vooral gebruikt wordt bij nieuw te bouwen woongebieden. Bij dergelijke nieuwbouwprojecten staat de inrichting van het gebied nog niet tot in detail vast. In de bestemming is een groot aantal functies mogelijk, zodat bij de daadwerkelijke inrichting van het perceel het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt om de daadwerkelijk definitieve inrichting te realiseren. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Gestapelde woonbebouwing is niet mogelijk binnen dit plangebied. Er is veel vrijheid bij het kiezen van de locatie van het hoofdgebouw op de kavel. Via de regels zijn slechts een aantal minimale voorwaarden gesteld op het gebied van de afstand tot de voorste en zijdelingse perceelsgrens. De goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding vastgelegd.

Via de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximaal aantal te bouwen woningen in het plangebied vastgelegd op ten hoogste 8 woningen. Op deze wijze wordt de uitkomst uit het woonbehoefteonderzoek vastgelegd. Doormiddel van de aanduiding 'Verkeer' is de globale locatie van de hoofd verkeersstructuur vastgelegd. Binnen deze aanduidingen moet de ontsluiting voor het verkeer plaatsvinden.

5.3.7 Parkeren

Het wijzigen van het gebruik van gronden of gebouwen of de nieuwbouw van een gebouw kan tot gevolg hebben dat er meer autoverkeer in het gebied wordt gegenereerd. En deze auto's moeten ook ergens geparkeerd worden. Hierbij is het belangrijk dat de omgeving geen overlast ervaart van deze toename van parkeren. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwbouw van een kantoorgebouw, maar ook aan het wijzigen van de functie van een woning naar een winkel of het toestaan van het houden van evenementen op agrarisch gebied. Deze activiteiten hebben allemaal tot gevolg dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn.

Parkeren

De parkeerbepaling is zo opgesteld, dat voor al deze situaties gegarandeerd is dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Het kan gaan om de volgende situaties:

  • een functiewijziging binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan, zonder dat er vergunningsplichtige bouwactiviteiten plaatsvinden. In dit geval is er geen omgevingsvergunning nodig, wanneer voldaan wordt aan de parkeerbepaling. Wordt niet voldaan aan de parkeerbepaling, omdat er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, is er een reguliere omgevingsvergunning nodig voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Door gebruik te maken van de binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden alsnog medewerking worden verleend.
  • Een functiewijziging binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan in combinatie met vergunningsplichtige bouwactiviteiten. In dit geval is er in ieder geval een omgevingsvergunning nodig voor het onderdeel bouwen. In dit kader wordt getoetst of aan de parkeerbepaling wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan de parkeerbepaling, omdat er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, is er naast de vergunning voor het bouwdeel ook een reguliere omgevingsvergunning nodig voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Door gebruik te maken van de binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden alsnog medewerking worden verleend.

Laden & lossen

De eis van voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen op eigen terrein blijft gehandhaafd. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

binnenplanse afwijking

Op andere wijze voorzien in voldoende parkeerplaatsen

Wanneer er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden, is er de mogelijkheid om binnenplans af te wijken om het plan alsnog doorgang te laten vinden. Daarbij moet dan in het kader van de belangenafweging aan het vastgestelde parkeerbeleid worden getoetst.

Afwijken bij bijzondere omstandigheden

Hiernaast is een hardheidsclausule opgenomen. Volgens jurisprudentie moet deze afwijkingsmogelijkheid alleen in bijzondere gevallen en dus terughoudend worden toegepast. Dit betreft voornamelijk de situatie waarbij het voor een bepaald bouwinitiatief of bepaalde ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijk en financieel-economisch niet mogelijk is om op of buiten het eigen terrein (volledig) te voorzien in de parkeerbehoefte, terwijl dit initiatief of deze ontwikkeling van wel van maatschappelijkof van algemeen belang is.

Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een project dat in de gemeente de werkgelegenheid aanzienlijk vergroot of voorziet in een nieuwe maatschappelijke voorziening die zeer wenselijk wordt geacht. In de omgevingsvergunning voor een dergelijk project kan dan worden uitgegaan een lagere parkeernorm.

Hierbij gelden wel de volgende voorwaarden:

  • er moet worden aangetoond dat er redelijkerwijze voldoende inspanning is gepleegd om te voldoen aan de parkeernormering;
  • de parkeernorming is (nog) de enige belemmerende factor voor de realisering van het initiatief of ontwikkeling.
5.3.8 Woningsplitsing, omzetting en kamerverhuur-/bewoning

Algemene bouwregels

Het splitsen en omzetten van woningen leidt meestal ook tot bouwkundige ingrepen. In artikel 4.1 wordt een algeheel verbod opgelegd om bouwactiviteiten uit te voeren die leiden tot woningsplitsing of woningomzetting. Uitzondering hierop zijn de bestaande situaties die reeds legaal zijn gerealiseerd of waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. In artikel 4.2 worden de randvoorwaarden weergegeven onder welke omstandigheden een (binnenplanse) omgevingsvergunning kan worden verleend.

Algemene gebruiksregels

Het is verboden activiteiten uit te voeren die leiden tot woningsplitsing, woningomzetting en/of kamerverhuur-/bewoning. Uitzondering hierop zijn de bestaande situaties waarbij het gebruik reeds legaal plaats vindt bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of waarvoor reeds een omgevingsvergunning is afgegeven.

Voorwaarden omgevingsvergunning gebruik woningsplitsing, omzetting en kamerverhuur-/bewoning

Om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning voor woningsplitsing, woningomzetting of kamerverhuur-/bewoning moet er voldaan worden aan de voorwaarden zoals benoemd bij de verschillende onderdelen.

  • De gebruiksoppervlakte wonen bij een zelfstandige woonruimte en/of woning bedraagt minimaal 60 m². Dit is in lijn met de geldende regeling voor de binnenstad van Kampen. Voor onzelfstandige woonruimte(n) is deze norm 25 m2 voor de gehele gemeente. Verder geldt bij woningomzetting naar onzelfstandige woonruimten dat niet meer dan 4 onzelfstandige woonruimten per woning en/of zelfstandige woonruimte mogen ontstaan. Voortschrijdend inzicht leert dat het voor een goed woon- en leefklimaat van belang is om niet teveel onzelfstandige woonruimten per woning te laten ontstaan.
  • De behoefte ten behoeve van de beoogde doelgroep moet zijn onderbouwd en aangetoond.
  • Er moet sprake zijn van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de Nota Parkeernormen van de gemeente Kampen, zoals die geldt op het moment van de aanvraag.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan op 28 oktober 2021 verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 3 november 2021 aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Zij heeft dan ook geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

Waterschap

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft op 10 december 2021 opgemerkt dat voor waterberging een bestaande watergang wordt benut. Het waterschap zou graag nog willen zien of hier in de praktijk al water in staat en wat er dan nog bij past aan water in het profiel. Alleen het deel waar geen water staat mag worden benut met een tijdelijke peilstijging. Het is ook niet helemaal duidelijk of het extra aan water in de watergang afkomstig van plan Zuideinderhof niet ergens in de omgeving tot overlast zorgt of kan zorgen.

Reactie gemeente

De waterparagraaf, inclusief overstromingsrisicoparagraaf, waarin de uitwerking van de uitgangspunten wordt omschreven zijn conform de eerdere afspraken die tussen de gemeente en het waterschap gemaakt. De waterparagraaf is ook al eerder voor vooroverleg op 18 augustus 2021 toegezonden aan het waterschap. Hierop zijn vanuit het waterschap geen eerdere opmerkingen gemaakt. Op basis hiervan kon worden uitgegaan dat het waterschap geen bezwaren had tegen dit bestemmingsplan.

In reactie op de opmerking van 10 december jl. delen wij nog het volgende mee.

In het kader van de uitbreiding van Zuideinderhof is het waterschap in 2012 ter plaatste geweest en hebben daarbij geconstateerd dat het hier gaat om een behoorlijk diepe watergang die droog staat en er dus sprake is van een behoorlijke drooglegging en ontwateringsdiepte. Het waterschap heeft daarop aangegeven dat er geen compenserende waterberging gerealiseerd hoeft te worden en dat de afvoer van hemelwater uit het nieuwe plan via een IT-stelsel geloosd mag worden op deze watergang. Het huidige plangebied maakte toen ook al onderdeel uit van de uitbreiding van de Zuideinderhof. Het plangebied bevindt zich in een gebied met goed doorlatende ondergrond. De aangrenzende watergang beschikt over voldoende capaciteit en is voorzien van een goed doorlatende bodem. In 2019 is er een stresstest wateroverlast uitgevoerd. Bij de stresstest met een bui T=100 zijn er geen knelpunten gesignaleerd in of nabij de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0020.jpg"

Afbeelding 17: Bestaande watergang

In RIVUS verband is er ook een regionale stresstest voor landelijk gebied uitgevoerd met een bui van een herhalingstijd van 100 jaar. Op de kaart van deze stresstest is ook duidelijk te zien dat er geen knelpunt is in het watersysteem bij Zuideinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0021.jpg"

Afbeelding 18: Stresstest Wateroverlast 2019

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991320-VB01_0022.jpg"

Afbeelding 19: Kaart regionale stresstest Landelijk gebied

Door de goede doorlatendheid van de ondergrond, het aanwezige IT-riool, de ruime bergingscapaciteit van de watergang en de uitgevoerde stresstesten, worden er door de beperkte toename van het afvoerend verhard oppervlak geen problemen of overlast in de omgeving verwacht.

Gelet op het voorgaande is het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met alle genoemde instanties afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 28 december 2021 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en op www.officielebekendmakingen.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 december 2021 overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.