direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 9e herziening Zwolseweg 25
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991317-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zwolseweg 25 te 's-Heerenbroek is op een agrarisch bouwperceel een voormalig agrarisch bedrijf gesitueerd. Naast een bedrijfswoning staan er op het perceel nog enkele voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. De wens is om de karakteristieke boerderij te splitsen tot twee woningen, hierdoor kunnen er twee gezinnen op het erf wonen. Door de ontwikkeling blijven de karakteristieke kenmerken en doorzichten behouden en wordt de boerderij opnieuw bewoonbaar voor de nieuwe generatie. Erfverbetering en bewoning is erg waardevol voor het lintdorp 's-Heerenbroek.

Daarnaast biedt het slopen van de ontsierende schuren en het verbouwen van de boerderij kansen om de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het erf te verbeteren. De initiatiefnemer heeft in samenwerking met het Oversticht een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarbij de nieuwe wensen gecombineerd worden met de karakteristieke kenmerken.

1.2 Procedure

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Kampen. Binnen dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming “Agrarisch-Agrarisch bedrijf”. Om het voorziene plan mogelijk te maken is een woonbestemming noodzakelijk. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" te wijzigen naar "Wonen" als opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing (artikel 4.9.1). Het plan voldoet in grote lijnen aan de voorwaarden die aan deze omzetting worden gesteld. Echter wordt niet voldaan aan de regels voor het toevoegen van een extra woning. De voorgenomen ontwikkeling past daardoor niet binnen de geformuleerde wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig. Het voorliggende bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische regeling om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Buitengebied 10 herziening Zwolseweg 25 “ bestaat uit de volgende stukken:

  • Deze toelichting met bijbehorende bijlagen
  • Verbeelding (NL.IMRO.0166.00991317
  • Regels met bijbehorende bijlagen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014, 9e herziening Zwolseweg 25 vervalt een deel van de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   College/Raad   Plannummer  
Buitengebied 2014   06-03-2014   NL.IMRO.0166.00991134-VB01  
Parkeren (parapluplan)   28-03-2019   NL.IMRO.0166.00991237-VB01  
Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)   17-12-2020   NL.IMRO.0166.00991291-VB01  

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 5 toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging en gebruik

Het erf aan de Zwolseweg nummer 25 maakt onderdeel uit van het kleinschalige lint van erven in de landelijke kern S' Heerenbroek. Het erf bestaat uit een karakteristieke boerderij met voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

In de nieuwe situatie zijn er twee toegangen tot het erf. Beide toegangen worden ontsloten door de Zwolseweg.

2.2 Huidige planologische situatie

Buitengebied 2014'

Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'buitengebied 2014' welke is vastgesteld op 6 maart 2014. Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0001.png"

Figuur 1 Huidige planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Ter plaatse geldt de enkelbestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf'. De voor agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Daarnaast geldt er voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2'. De voor 'Waarde-Archeologie-2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede

bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge verwachtingswaarde.'

In oostelijke richting van het plangebied liggen ook gronden met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. De voor 'Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn – behalve voor de ander aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de behoud en bescherming van archeologische waarden.

Tot slot geldt er voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-landschap'. De voor 'Waarde-landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in:

  • a. de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:
  • b. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • c. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • d. het relïef in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • e. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

In artikel 4.9 van de bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Zo is er het mogelijk dat de bestemming 'Agrarisch- agrarisch bedrijf' gewijzigd kan worden naar 'Wonen', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Agrarisch', 'Tuin', 'Groen', 'Natuur', 'Bos' en/of 'Water' voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

  • 1. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is;
  • 2. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot;
  • 3. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • 4. niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat:
  • 5. één (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;
  • 6. het aantal woningen niet toeneemt;
  • 7. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • 8. bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat:
  • a. Wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2;

“zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)”

In de gemeente Kampen is de laatste jaren sprake van een toename van splitsing van woningen en (delen van) gebouwen in meerdere woningen en omzetting van (gedeelten van) woningen en (gedeelten van) gebouwen waarin wonen is toegestaan, naar meerdere kamers ten behoeve van onder andere kamerverhuur en zorgwoningen. Vooral in delen van de historische binnenstad van Kampen dreigen deze onzelfstandige woonvormen voor problemen op het gebied van leefbaarheid te zorgen. Daarbij gaat het met name over de mate waarin deze woonvormen voorkomen en de manier waarop.

Het parapluplan 'zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning' is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

“parkeren (parapluplan)”

In het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' is een aanvullende regeling ten aanzien van parkeren neergelegd. Deze regeling is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Hier wordt in paragraaf 5.6 verder op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het initiatief

3.1 Het plan

De huidige boerderij met de voormalige bedrijfsgebouwen zijn verouderd, om deze locatie bewoon- en leefbaar te houden voor de volgende generatie is een transformatie van het erf wenselijk. De boerderij is rond het jaar 1950 gebouwd. Het plan is om met twee gezinnen op één erf te wonen, waarbij de bestaande, karakteristieke boerderij wordt verbouwd tot een twee onder 1 kap woning. Hiertoe wordt circa 600m2 landschapontsierende voormalige agrarische bebouwing gesloopt en vindt landschappelijke inpassing plaats, waarin ook de twee nieuwe bijgebouwen zodanig worden gerealiseerd, dat de karakteristieke lijnen naar het achterland versterkt worden.

De kenmerkende aspecten van de boerderij blijven behouden. Zo wordt het onderscheid in het voor- en achterhuis behouden. Het voorhuis wordt gerenoveerd, specifieke kenmerken zoals de lichte kozijnen blijven behouden. Het achterhuis wordt vernieuwd, de huidige stalgevels blijven hierbij wel behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0002.png"

Figuur 2a Foto voorhuis Zwolseweg 25 te 's-Heerenbroek. Figuur 2b circa 600m2 landschap- ontsierende bebouwing wordt gesloopt.

3.2 Landelijke inpassing

Bij de erfontwikkeling wordt voortdurend rekening gehouden met de kwaliteitsverbetering. Zo wordt de doorzicht naar het open weide landschap behouden langs de zijden van het erf, wordt het verschil tussen hoog (wegzijde) en laag (veldzijde) behouden en behoudt het erf de agrarische (ingetogen) inrichting, de erfbeplanting wordt wel uitgebreid met enkele streekeigen hagen en losse bomen, zie het landschapsplan in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0004.png"

Figuur 3 Landschapsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Relatie met initiatief

De splitsing van de boerderij en het veranderen van de bestemming is een dusdanige kleinschalige ontwikkeling welke geen belangen uit de SVIR raakt.

4.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0005.png"

Figuur 4 Verbeelding Barro (Bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Relatie met initiatief

Het plangebied is gelegen net buiten de zone 'Grote Rivieren'. Het Barro bevat geen regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 (ECLI:NBL:RVS:2015:2921) een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Relatie met initiatief

Voorliggend bouwplan voorziet in de splitsing van een woning. Het onderliggende initiatief bedraagt minder dan de realisatie van 11 woningen. De ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling is daarom niet van toepassing.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur (2017), actualisatie september 2018

De omgevingsvisie schets de visie van de provincie Overijssel op de ruimte binnen deze provincie. Onderwerpen als water, milieu, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur komen binnen deze omgevingsvisie aan bod. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende drie onderdelen: Visie, Beleid en Uitwerking.

In het buitengebied, ook wel Groene Omgeving genoemd, zet de provincie vooral in op behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur en waterkwaliteit, de realisatie van waterkwaliteitsdoelen en het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden en het opwekken van hernieuwbare energie. Daarnaast zet de provincie ook in op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economisch dragers.

Binnen deze Groene Omgeving hebben de hierboven genoemde 'groene' functies de prioriteit. Andere ontwikkelingen die niet primair thuishoren in de groene omgeving, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, natuur- en wateropgaven. Op (voormalig) agrarische erven is – onder voorwaarden- ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving hier geen ruimte voor biedt. Daarnaast geldt hier ook dat de woning actief moet bijdragen aan behoud en versterking van landschap, natuur en andere opgaven in de Groene Omgeving.

Toets aan initiatief

Het onderliggende initiatief (op een voormalig agrarisch erf) voorziet in het opsplitsen van een woning. Daarbij wordt, in lijn met het provinciale beleid rekening gehouden met de kwaliteiten van het landschap ter plaatse. Het landschapsplan van de Zwolseweg 25 te 's-Heerenbroek is als Bijlage 1 opgenomen.

4.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0006.png"

Figuur 5 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel).

Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op de volgende drie niveaus:

      • 1. Generieke beleidskeuzes
      • 2. Ontwikkelingsperspectieven
      • 3. Gebiedskenmerken

De drie hierboven genoemde begrippen worden hieronder toegelicht.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toets aan initiatief

1. Generieke beleidskeuzes

De provinciale beleidskeuzes bepalen onder andere of een initiatief mogelijk is. In de provincie Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn de volgende:

  • b. Integraliteit
  • c. Toekomstbestendigheid
  • d. Concentratiebeleid
  • e. (boven)Regionale afstemming
  • f. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

1. Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toets aan initiatief

Ten aanzien van het onderliggende initiatief is een integrale afweging gemaakt waarbij beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte mee wegen. De keuze van opsplitsen van de woning sluit aan op de behoefte van de volgende generatie. Bewoning in het karakteristieke dorp 's-Heerenbroek is waardevol en het herstructureren van de woning

met bijbehorende berging/schuur sluit aan op de behoefte van de volgende generatie. De kwaliteit waarmee de ontwikkeling wordt vormgegeven is afgestemd op de omgeving en er zijn waar nodig kwaliteitsimpulsen toegevoegd. Op basis van hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van integraliteit.

2. Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Toets aan initiatief

Aan de Zwolseweg 25 vinden geen agrarische activiteiten meer plaats. Het opsplitsen van de woning draagt bij aan de behoefte van de toekomstige generatie. Bij het realiseren van dit initiatief krijgt deze boerderij in het karakteristieke lintdorp een andere invulling waarbij de leefbaarheid en nabijheid gewaarborgd blijft.

3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toets aan initiatief

Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Dit maakt dat het concentratiebeleid niet van toepassing is op dit initiatief.

4. Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toets aan initiatief

Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Dit maakt dat een bovenregionale afstemming niet van toepassing is.

5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Toets aan initiatief 

Onderliggend initiatief biedt de mogelijkheid om de bestaande boerderij te behouden. De voormalige agrarische bebouwing zal gesloopt worden. Hier voor in de plaats worden nieuwe (duurzame) bijgebouwen gerealiseerd onder andere voor het stallen van kleinvee. De reeds bestaande bebouwing die nog van goede kwaliteit is wordt gerenoveerd, hierbij is rekening gehouden met zorgvuldig ruimtebeslag. Per saldo neemt de vierkante meters bebouwing niet toe. Bovendien kan er door het realiseren van onderliggend initiatief een compact erf gewaarborgd worden. Hierbij is sprake van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

2. Ontwikkelperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing. In figuur 6 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Agrarisch ondernemen in grootschalig landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0007.png"

Figuur 6 Ontwikkelperspectievenkaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop'. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

      • 1. zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
      • 2. sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
      • 3. continu en beleefbaar watersysteem

Het ontwikkelperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken in harmonie zijn met de schaalvergroting in de landbouw. Vanuit het perspectief van ruimtelijke kwaliteit passen windenergie en tijdelijke zonnevelden ook in deze grootschalige landschappen, met name in de jonge heide- en veenontginningsgebieden. Nieuwe initiatieven wil de provincie aan laten sluiten bij bestaande bebouwing, wegstructuur en ov-routes vanuit het belang van een goede bereikbaarheid en de verkeersveiligheid van de landwegen.

Toets aan initiatief

Het onderliggende plan sluit aan bij de bestaande bebouwing en structuren van het landschap. Door landschappelijke inpassingen, zoals het behouden van de doorzichten en het aanplanten van streekeigen begroeiing wordt de Overijsselse identiteit versterkt. Door de erfverbetering wordt de leefbaarheid in het lintdorp 's-Heerenbroek versterkt. Hierbij geeft het onderliggende initiatief invulling aan de hierboven beschreven ambities.

3. Gebiedskenmerken 

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag
  • 2. de stedelijke laag
  • 3. de laag van de beleving
  • 4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap

Voor onderliggend initiatief zijn alle lagen, met uitzondering van de stedelijke laag, van toepassing.

1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.

Toets aan initiatief

Het plangebied is gelegen in een laagveengebied, zie figuur 7. Het betreft grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water- rietmoeras – opgaand moerasbos. De laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond. Een hoog waterpeil is van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.

Het plangebied behoud de bestaande erfstructuur, waarbij de doorzichten naar het open veld behouden blijven. Het open karakter en het waterpeil zullen niet beïnvloed worden door het onderliggende initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0008.png"

Figuur 7 Natuurlijke laag (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

2. Laag van de beleving In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Toets aan initiatief De Zwolseweg 25 valt binnen het IJssellinie inundatieveld. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een

onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

In het onderliggende initiatief worden cultuurhistorische waarden en de karakteristieke boerderij behouden.

3. Laag van het agrarische cultuurlandschap De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Toets aan initiatief

Het plangebied valt binnen het gebiedskenmerk laagveenontginningen. Dit open, laag en nat landschap is ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik land de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteit van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van agrarische bebouwing en woon-/werkmilieus.

Het onderliggende initiatief behoud het karakteristieke bebouwingspatroon waarbij de ontwikkeling past in het bestaande (erven)lint.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen', 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld. Dit nieuwe document is de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, mits hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Twee principes zijn leidend;

  • a. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0009.png"

Figuur 8 KGO, verbeelding van de balans

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • a. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?
  • b. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  • c. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?

a) Gebiedseigenheid van de ontwikkeling De voorgenomen ontwikkeling betreft het splitsen van een karakteristieke boerderij. Door deze ontwikkeling blijft deze locatie bewoon- en leefbaar. De kenmerkende aspecten van de boerderij blijven behouden. Hiermee past de ontwikkeling in het gebied.

b) Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. De schaal van de ontwikkeling aan de Zwolseweg 25 is relatief klein. Per saldo neemt het bebouwd oppervlak af. Hierdoor past de splitsing van de woning voor wat betreft schaal en impact, in deze omgeving.

c) Eigen belang versus maatschappelijke belangen Dit plan dient in eerste instantie eigen belang. De ontwikkeling is economisch uitvoerbaar omdat de initiatiefnemer alle kosten voor zijn rekening neemt. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Gezien het voorgaande wordt voldaan aan KGO.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Het doel van deze visie is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030.

De structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie worden masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0010.png"

Figuur 9 Structuurvisie 2030 gemeente Kampen.

Toets aan initiatief

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'Agrarisch landschappelijk gebied'. De structuurvisie voorziet in handhaven en verder versterken van de landschappelijke karakteristieken van het landschap van de IJsseldelta en het beter benutten van de potenties van de verschillende cultuurlandschappen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop van landschapsontsierende bebouwing en de nieuwbouw van twee bijgebouwen en een versterking van de karakteristieken van het landschap. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsopgaven van de structuurvisie.

4.3.2 Landschapsontwikkelingvisie (LOP) Zwolle, Zwartewaterland, Kampen

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met de naastgelegen gemeenten Zwolle en Zwartewaterland in 2010 een landschapsontwikkelingsplan gemaakt. Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap.

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.

In het landschapsontwikkelingsplan is opgenomen dat in het buitengebied bebouwing vrijkomt. Het vinden van passende functies voor die bebouwing is van belang. Daarnaast dient op zorgvuldige wijze te worden omgegaan met uitbreidingen op of nabij de oude erven. Het doel ervan is het behoud van karakteristieke en/of monumentale bebouwing en het vinden van het gewenste economische draagvlak, zonder dat dit leidt tot ongewenste invloeden op het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0011.png"

Figuur 10 Gebiedsperspectief Stroomruggen en dijken – Leefbaar bovenland (links) en gebiedsperspectief Polder Mastenbroek (rechts), uit de landschapsontwikkelingsvisie gemeenten Zwolle, Zwartewater en Kampen.

Het plangebied ligt op de grens tussen deelgebied (IJssel)stroomruggen en dijken en deelgebied Polder Mastenbroek.

In deelgebied Stroomruggen en dijken is een concentratie van diverse cultuurhistorische elementen en functies aanwezig. Samen met de waterlopen vormen de ruggen en oeverwallen de ruggengraten van het gebied. De dijken verbinden historische kernen die allemaal op de één of andere wijze een relatie hebben met het water. Aan weerszijden van de dijken liggen kolken, onregelmatige mozaïekvormige kavels en dijkwoningen. De visie richt zich op instandhouding en het toegankelijk maken en versterken van de cultuurhistorische identiteit van de oude kernen, rivierduinen, oeverwallen, stroomruggen, kronkelende dijken, kolken en verkavelingspatronen. Kenmerkende cultuurhistorische landschapselementen met gebiedskenmerkende soorten worden hersteld en versterkt. Als gevolg van het herstel van landschapselementen zoals meidoornhagen, knotwilgen, hakhout, hoogstamboomgaarden, takkenrillen, poelen, bloeiende en besdragende struiken en extensief en gericht beheer wordt de natuurrijkdom versterkt.

Historische beeldbepalende gebouwen wordt een duurzame toekomst geboden door nieuwe functies te zoeken. Voor het vinden van een nieuwe invulling mag ruim worden gedacht, experimenteren is toegestaan! Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bewoning, bedrijvigheid, horeca of een maatschappelijke functie. Maat en schaal van de ontwikkeling moet echter passen bij de plek binnen het deelgebied. Kortom, in dit deelgebied wordt ingezet op het behoud en de versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke landschappelijke kwaliteiten en het multifunctionele karakter. De natuur is gericht op gradiëntrijkdom van kolken, dijken, oeverwallen, sloten en erfbeplantingen.

In deelgebied Mastenbroek wordt ingezet op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten behelsen de grote mate van weidsheid, de oudste rationele, geometrische verkaveling, reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen. De weteringen met de erven vormen de ruggengraat van het polderlandschap. De erven zijn omgeven door groene 'mantels'. Erfbosjes, fruitgaarden en losse bomen langs de weilanden in de nabijheid van de erven worden hersteld en versterkt. De besloten erven vormen een contrast met de weidsheid van de polder. Erfuitbreiding of nieuwbouw van een boerderij is maatwerk. In ieder geval dient de terp in zijn cultuurhistorische waarde te worden gelaten. Erven dienen compact te blijven, met duidelijk onderscheid tussen de voorkanten (de boerderij met nuts- en siertuin) en de achterkanten (het bedrijfsgedeelte). Nieuwe bedrijfsgebouwen dienen zich te voegen in de bestaande erfstructuur, zoveel mogelijk aan de achterzijde van de boerderij. Bij nieuwe bedrijven of uitbreidingen van bestaande erven dient de afstand tussen twee erven zo te zijn, dat de doorkijken naar het landschap zoveel mogelijk in stand worden gehouden. De erfbeplantingen zullen het karakter van 'eilanden in de leegte' moeten houden.

Toets aan initiatief

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop van landschapontsierende bebouwing en versterking van de karakteristieken van het landschap, zoals een besloten erf met doorkijk naar het landschap. In het plan is ruimte voor het behoud van karakteristieke bebouwing door het geven van een nieuwe functie. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsopgaven van de Landschapsontwikkelingsvisie, mede opgesteld door de gemeente Kampen.

4.3.3 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag). Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet Toelichting 19 binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedgebied is wel toegestaan, mits: er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen; de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren; de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Toets aan initiatief

De planlocatie wordt momenteel al bewoond. Het plaatsgebonden risico zal dus niet veranderen. Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico).

4.3.4 Woonvisie Kampen 2016-2021

Naast deze woonvisie is ook het beleid “Woningmarkt Kampen in Balans, update 2019” van toepassing. In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Uit de update uit 2019 blijkt dat er in de periode tot 2027 in totaal 1162 woningen toegevoegd kunnen worden aan de woningvoorraad van Kampen. Daarnaast gaat deze update nader in op de kwalitatieve invulling.

Toets aan initiatief

Voorliggend plan gaat in op het splitsen van een karakteristieke boerderij waardoor er een extra adres wordt toegevoegd. De ontwikkeling scoort in ieder geval punten op het onderdeel 'voorkeur voor herbestemming (zonder sloop) monumentale of karakteristieke panden' & 'voorkeur om specifieke woonbehoefte kleine kernen in te vullen vanwege ontbreken gemeentelijke bouwlocaties.

Hiermee past de splitsing van de karakteristieke boerderij binnen het gemeentelijk woonbeleid.

4.3.5 Welstandsnota

De gemeente heeft een Welstandsnota opgesteld. Deze welstandsnota, die is vastgesteld op 30 maart 2017, heeft betrekking op de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen.

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De kwaliteit van de bebouwing moet behouden blijven en in een aantal gebieden verbeteren.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. Voor deze locatie gelden de gebiedsgerichte criteria 'Buitengebied' met het deelgebied 'Rivierengebied'. Het buitengebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan landschappen, van het kleinschalige rivierengebied tot de grootschalige verkaveling van de Mastenbroekerpolder. Uit verschillende periodes zijn, voor de IJsseldelta, kenmerkende boerderijen bewaard gebleven. De herkenbaarheid van deze verschillende boerderijtypes is een grote kwaliteit van het gebied en dient te worden behouden en waar mogelijk versterkt.

Toets aan initiatief

Door de beoogde ontwikkeling blijft het karakteristieke karakter van de boerderij behouden. Het landschapsplan (Bijlage 1) beschrijft de erfontwikkeling in relatie tot zijn omgeving.

4.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Uit de toetsing van het plan aan het vigerende beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau blijkt dat het plan binnen de gestelde kaders valt.

Hoofdstuk 5 Toets aan ruimtelijke en milieukundige aspecten

5.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn. luchtkwaliteit, geluidshinder en externe veiligheid.

5.2 Archeologie & cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Beleidskader

In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Analyse

Op de gronden ter plaatse van de voorziene bebouwing rust de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Een gedeelte van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. De voor 'Waarde-Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0012.png"

Figuur 11 Verbeelding dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3'

De gemeente Kampen heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart (figuur 12). Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven. Voor het plangebied geldt een middelmatige verwachting, dit is gelijk met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'.  Dit houdt in dat bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Omdat de voorgestelde ontwikkeling niet groter is dan 5.000 m2, is er geen archeologisch onderzoek nodig.

Ter plekke van de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' worden geen bouwwerken geplaatst en er vinden geen bodemingrepen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0013.png"

Figuur 12 Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Kampen.

5.2.2 Cultuurhistorie

Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta. In dit landschap zijn cultuurhistorisch gezien, naast de boerderijen op huisterpen, de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de markegrenzen (ten zuiden van Wilsum en het Zwarte Water). De grootste concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd.

In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld: de IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn grofweg:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

In het landschap zijn onder meer de volgende ruimtelijk waardevolle elementen van belang:

  • De natuurlijke hoogteverschillen in het terrein.
  • Het agrarische karakter van de randen van het dorp van belang met zijn sloten en verkavelingen. Hierbij is het verschil van karakter tussen deze gebieden, gescheiden door de Zwolseweg, van belang..
  • Het contrast tussen stroomrug met rivierenlandschap ten zuiden van de Zwolseweg en veenpolderlandschap ten noorden van de Zwolseweg.
  • Het contrast tussen open landschap en verdichte erven (bebouwing en beplanting).
  • De zichten vanuit het open landschap op de erven aan de rand van het dorp.
  • Het open vizier tussen het dorp 's-Heerenbroek en de wijk Stadshagen.
  • Zicht op dakenlandschap vanaf de dijk.
  • Zwolseweg met bebouwing en beplanting als structuurdrager.
  • Informele ligging van kleine boerderijen in de dorpskern aan de zuidzijde van de Zwolseweg, grotere boerenerven aan de Zwolseweg.
  • Bouwhoogte 1 laag met kap; veel rieten daken.

Analyse

Het voorliggende project voldoet aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die in het in de IJsseldelta gewenst is. Het betreft een kleinschalig project, passend bij het landschap, waarbij de karakteristieke boerderij behouden blijft en landschapontsierende schuren gesloopt worden. Ook qua situering van de nieuw te bouwen bijgebouwen, erfinrichting en detail wordt voldaan. In de omgeving zijn geen monumenten die geschaad worden door de ontwikkeling van deze plannen.

Conclusie

Het onderliggende initiatief is op basis van de aspecten archeologie & cultuurhistorie uitvoerbaar.

5.3 Flora en fauna

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Analyse

Voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast. Deze eerste stap om de aanwezigheid van beschermde soorten en/of gebieden te bepalen, is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna. De quickscan is als Bijlage 2 opgenomen.

De quickscan flora en fauna beschrijft in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de effecten van de ingreep op soortenbescherming en gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op houtopstanden. Uit deze quickscan blijkt of de plannen (mogelijk) leiden tot aantasting van beschermde soorten en/of gebieden en of vervolgstappen noodzakelijk zijn, zoals nader onderzoek, een ontheffing en/of een vergunning. De quickscan bestaat uit een onderzoek naar soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Op 8 december 2020 is door de Natuurbank Overijssel de Quickscan natuurwaardenonderzoek opgesteld, dat op 8 september 2020 is uitgevoerd op het plangebied.

Het plangebied vormt een deel van een woonerf en wordt omgeven door intensief beheerd agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Afhankelijk van de periode van het jaar, waarin de werkzaamheden uitgevoerd worden, kunnen voortplantingsplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren beschadigd en vernield worden en beschermde dieren gedood worden. Mits vogels niet gedood worden en geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Voor deze soorten geldt namelijk een vrijstelling omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels wordt niet aangetast.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging nabij het Natura 2000-gebied Rijntakken, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten worden. Daartoe is op 21 oktober 2020 een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 3). De activiteiten in de ontwikkelfase leiden gezamenlijk tot een Nox-emissie van 5,4 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de ontwikkelfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden. De activiteit in de gebruiksfase leidt tot een Nox-emissie van 10,5 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de gebruiksfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Het aspect Flora & Fauna vormt geen belemmering voor het onderliggende initiatief.

5.4 Bodem

Beleidskader

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het plan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een plan.

Analyse

Door Kruse Milieu BV is er een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie ook Bijlage 6. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.

Conclusie

De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.5 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Analyse

Onderliggend plan maakt de functie 'wonen' mogelijk. Deze bestemming wordt aangemerkt als een geluidgevoelig object. Alcedo heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd, Bijlage 7.

In het akoestisch onderzoek zijn noodzakelijke geluidswerende voorzieningen bepaald om aan afdeling 3.1 “bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw” van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Uit het onderzoek van bepaling van de binnenwaarde blijkt dat in de woning aanvullende geluidswerende voorzieningen nodig zijn. Standaard constructies, materialen en voorzieningen zoals weergegeven in de tabel 2 van Bijlage 7 voldoen hieraan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering op het voorliggende initiatief.

5.6 Verkeer en parkeren

Beleidskader

Voldoende parkeervoorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente Kampen wil nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van het aspect parkeren. Dit betekent dat de parkeernormen in de planregels van bestemmingsplannen opgenomen moeten worden. In het 'bestemmingsplan Parkeren' wordt gesteld dat de parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken wordt bepaald aan de hand van de "Nota Parkeernormen gemeente Kampen". Voorliggend plan dient hier aan te voldoen. Tevens dient de bereikbaarheid van de locatie gegarandeerd te zijn.

Analyse

Bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Zwolseweg. Er is zodoende sprake van een bestaande wegenstructuur. Wel zal conform de 'regeling uitwegen provincie 2020' een tweede inrit gerealiseerd worden, omdat het verkeerstechnisch en wat betreft veiligheid, functionaliteit en leefbaarheid van het erf een positieve bijdrage levert. De toe rit doet geen afbreuk aan het ensemble dat bestaat uit één erf, aldus het advies betreffende de erfstructuur van Het Oversticht, zie Bijlage 1.

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen met station Kampen op 6 kilometer afstand van het plangebied en station Zwolle op 8 kilometer. Aan de overkant van de Zwolseweg ligt op 20 meter afstand bushalte Wilsum nabij Zwolseweg 56. Vandaar rijdt Regio IJsselmond buslijn 641 tussen Zwolle Campus en Urk Vlaak. Het plangebied is ook per fiets goed bereikbaar. Voor het gemotoriseerd verkeer is de Zwolseweg N764 waaraan het plangebied gelegen is van groot belang. Dit is de provinciale weg tussen Zwolle en Kampen. Al met al is het plangebied erg goed ontsloten.

Parkeren

Het plan voorziet in de realisatie van een extra grondgebonden woning, binnen de bestaande boerderij, waardoor 2 woningen op het erf gerealiseerd worden.

In de parkeerkencijfers wordt onderscheid gemaakt tussen 5 verschillende stedelijkheidsgraden (niet stedelijk, weinig stedelijk, matig stedelijk, sterk stedelijk en zeer sterk stedelijk). In de Nota Parkeernormen gemeente Kampen is uitgegaan van matig stedelijk voor het centrum van Kampen en geldt “rest bebouwde kom” voor de overige gronden binnen de komgrenzen van de gemeente. Naarmate een gebied een lagere stedelijkheidsgraad heeft, neemt het aanbod en de kwaliteit van alternatieven voor de auto (fietsen, lopen, openbaar vervoer) af en neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe.

Voor deze woningen geldt een parkeernorm van 1,9 per woning, dat betekent dat er 4 parkeerplekken gerealiseerd worden op het erf.

Conclusie

Het voorziene plan is op basis van de aspecten 'verkeer en parkeren' uitvoerbaar.

5.7 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

5.7.1 Waterveiligheid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen. Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen, afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Waterbeheerplan (WBP) Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Drentse en Overijsselse Delta tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta

Op 1 september 2017 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Drents Overijsselse Delta in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Analyse

Watertoets

In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het plan is, vanuit waterhuishouding bezien, voor het waterschap van normaal belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0014.png"

Figuur 13 Watertoets Zwolseweg 25

Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het plangebied liggen primaire A watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -0.5 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte. De volgende uitgangspunten zijn opgesteld naar aanleiding van de watertoets:

Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

  • Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
  • Primaire A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud.
    • Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).
  • C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.

Wijzigingen aan het watersysteem

  • Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.

Relatie met initiatief

Het onderliggende initiatief betreft het slopen van landschapsontsierende bebouwing en het verbouwen van de bestaande boerderij. Hiermee worden watergangen of het watersysteem niet beïnvloedt.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw plannen

Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt geen toename van verhard oppervalk verhard. Er hoeft dus niet actief te worden gecompenseerd. Dit mag wel vrijwillig door een waterberging aan te leggen waar het aanwezige verhard oppervlak op wordt aangesloten.

Grondwateroverlast

  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
  • Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
  • Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 100 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Relatie met initiatief

In het geval van onderliggend initiatief neemt het totaal bebouwd oppervlak af. Hierdoor kan het water vastgehouden worden in de bodem. Daarnaast is de erfverharding in het gebied in staat hemelwater te laten infiltreren. Met andere woorden, het hemelwater in het plangebied valt, wordt geïnfiltreerd in de bodem en niet afgevoerd via de riolering. Daarnaast is de woning gesitueerd op het hoogste gedeelte van het perceel waardoor eventuele wateroverlast aan de woning voorkomen wordt.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.

Inrichtingseisen oppervlaktewater

  • Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk. Neem contact op met het waterschap als extra aandacht aan de inrichting van het oppervlaktewater moeten worden besteed ten behoeve van de ecologische kwaliteit.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
  • Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 100 cm.

Verontreiniging

  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Agrarische terrein: de inrichting van het agrarische terrein moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het watersysteem wordt voorkomen. Er wordt onder andere rekening gehouden met bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.
  • Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.

De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

  • Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
  • Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
  • Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.

Relatie met initiatief

In het geval van het onderliggende initiatief wordt er enkel schoon hemelwater (van dakoppervlakten of woonerven) geloosd op het oppervlaktewater. Daarnaast worden er op het erf geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
  • Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
  • Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.
    • Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).

Rioolcapaciteit

  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
  • Persleiding: In het plangebied ligt een aanvoerleiding van het rioolgemaal. Er moet worden aangetoond dat het voornemen geen negatieve impact heeft op deze persleiding. Aangezien er binnen bestaande bebouwing een extra woning wordt toegevoegd is het bovenstaande enkel relevant bij werkzaamheden aan het erf. Dit kan bijvoorbeeld sloop of herinrichting zijn. Wanneer dit aan de orde is adviseren wij de plannen vroegtijdig af te stemmen met de vergunningverlener in dit gebied. Vergeet tot slot niet een klic-melding te doen voor deze werkzaamheden).

Relatie met initiatief

In het geval van onderliggend initiatief neemt de hoeveelheid verhard oppervlak af, infiltratie in de bodem is daardoor makkelijker. De bestaande woning is reeds aangesloten op het riool, de beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de rioolcapaciteit.

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

  • Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.

Relatie met initiatief

In het geval van het onderliggende initiatief wordt de bestaande woning verbouwd. De bestaande bouwhoogte wordt gehandhaafd.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
  • Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
    • Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe moet met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2 rekening gehouden worden. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.
  • Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Relatie met initiatief

In het onderliggende initiatief worden er geen nieuwe waterlopen aangelegd. Daarnaast liggen de watergangen in het openbare gebied. Rondom de watergang zijn reeds enkele bomen aangeplant en in de toekomstige situatie worden niet meer bomen geplant rondom de watergang.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Overstromingsrisico

  • Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

Relatie met het initiatief

Hieropvolgend is de overstromingsrisicoparagraaf opgenomen (5.7.2.).

5.7.2 Overstromingsrisicoparagraaf

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Analyse

Het plangebied is gelegen in de voormalige dijkring 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten. Voormalig dijkring 10 bestaat nu uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0015.png"

Figuur 14 Dijktrajecten (bron: waterveiligheidsportaal.nl)

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0016.png"

Figuur 15 Risicokaart overstromingen en maximale te verwachten waterdiepte.

Voor het plangebied wordt een maximale waterdiepte van maximaal 2 meter verwacht.

De bewoners kunnen in het geval van een dergelijke overstroming tijdelijk schuilen op de verdiepingen van de woning. Daarnaast ligt het plangebied direct naast de Zwolseweg, het plangebied kan snel geëvacueerd worden via deze ontsluitingsweg.

Conclusie

De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.'

Analyse

Het plan voorziet in het realiseren van een extra woning in de reeds bestaande boerderij, waarin ook de bedrijfswoning gevestigd is, die nu als enkelbestemming agrarisch genoteerd staat en het realiseren van twee nieuwe bijgebouwen na de sloop van de bestaande landschapontsierende bebouwing. Dit is een gevoelige bestemming die binnen het bestemmingsplan reeds mogelijk is. In de direct omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere woningen.

De afstand tot de omliggende woningen, met ofwel agrarische of woonbestemming bedraagt ten minste 50 meter. Op Zwolseweg nummer 23 is een Bedrijf gevestigd met als hoofdactiviteit Fokken en houden van schapen en geiten. De afstand van 50 meter is voldoende om te voldoen aan de zonering voor geur, stof en geluid.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd door functies uit de omgeving, evenmin vormt het plan een belemmering voor bestaande functies.

5.9 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Analyse

Het plan betreft het splitsen en renoveren van een bestaande boerderij. Het betreft hier een plan categorie 3A.2 overeenkomstig Bijlage 4 van de Regeling niet in betekende mate bijdragen (milieukwaliteiteisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m² bvo kantoor gerealiseerd. Volgens Bijlage 5 van de Regeling draagt het plan hierdoor 'niet in betekenende mate' bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.

Conclusie

Het plan draagt in niet betekende mate bij aan luchtverontreiniging. Het project is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.10 Geur en fijnstof

Beleidskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object (artikel 4 Rgv). Het emissiepunt van het dierenverblijf is (volgens artikel 1 Rgv): bij een overdekt dierenverblijf (een stal): dat punt waar de geur naar buiten gaat (met natuurlijke of mechanische ventilatie) bij een dierenverblijf deels overdekt en deels onoverdekt is (zoals een stal met een uitloop): dat punt van het overdekte deel waar de geur naar buiten gaat (met natuurlijke ventilatie).

Analyse

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom, hierbij is de Wgv-eis dat de afstand tussen het emissiepunt en het geurgevoelige object ten minste 50 meter bedraagt. De afstand tot de omliggende agrarische bedrijven bedraagt ten minste 50 meter. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is de Zwolseweg nummer 23, hier is een bedrijf gevestigd met als hoofdactiviteit Fokken en houden van schapen en geiten.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op basis van het aspect geur.

5.11 Externe veiligheid

Beleidskader

Uitgangspunt bij het externe veiligheidsbeleid is een risicobenadering op basis van risicoberekeningen, met daarbij een wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico (een basisbeschermingsniveau voor elk individu) en een afwegingsruimte voor het bevoegd gezag om te bepalen welke risico's voor grotere groepen mensen aanvaard worden (de verantwoordingsplicht van het groepsrisico). De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid luidt: 'Het uitvoeren van een veiligheids- en risicobeleid om mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico's. De overheid garandeert een zogenaamd 'basisbeschermingsniveau' voor externe veiligheid.'

Analyse

Op een halve kilometer afstand van het plangebied liggen de buitendijkse gronden en rivierloop van de IJssel. Zoals in paragraaf 5.7.2. reeds benoemd valt het plangebied op de risicokaart onder scenario's van buitengewone gebeurtenissen onder overstromingsgebied. Het betreft hier een minimaal risico dat niet vaker dan ongeveer eens in de 10.000 jaar voorkomt. De maximale waterdiepte die op dat moment bereikt kan worden is 2 meter. Dit betekent dat bovengelegen verdiepingen vrij van water zijn. Bovendien is ontsluiting via de provinciale Zwolseweg dusdanig goed, dat het gebied verlaten kan zijn, voordat de overstroming zich aandient.

Groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Op 400 meter van de planlocatie ligt een verkooppunt van brandstoffen, waaronder LPG. Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van dit tankstation. De planlocatie is gelegen aan de provinciale weg N764. Voor deze weg zijn geen recente vervoersgegevens gevaarlijke stoffen beschikbaar. De weg maken tevens geen onderdeel uit van de 'Routering gevaarlijke stoffen gemeente Kampen 2017'. De provinciale weg N764 is daarmee geen relevante risicobron en behoeft geen nadere beschouwing in het kader van voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

De IJssel bevindt zich ongeveer 600 meter ten zuiden van het plangebied. Over de IJssel vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat in bijlage III vermeld dat er voor de IJssel een maximale PR 10-6-contour geldt van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen belemmeringen op. Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van de IJssel. Nadere beschouwing van het groepsrisico is daarmee niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991317-VB01_0017.png"

Figuur 16 Risicokaart met tankstation en transport gevaarlijke stoffen over water en weg.

Op basis van de uitgevoerde inventarisatie en beoordeling externe veiligheid wordt geconcludeerd dat er geen vervolgonderzoek of verantwoording van het groepsrisico nodig is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking voor onderliggend initiatief.

5.12 Mer-beoordeling

Beleidskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • 1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • 2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
  • 3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2.000 of meer woningen.

Conclusie

Dit document vormt de motivatie voor de vormvrije m.e.r. beoordeling. De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

5.13 Conclusie

Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend initiatief.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg
6.1.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

6.1.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.

Voor plannen in het buitengebied/ groene omgeving is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:

Nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen met KGO

Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:

  • op welke wijze de balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsruimprestatie wordt bepaald,
  • op welke wijze via het proces binnen de gemeentelijke organisatie geborgd wordt, dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit wordt behaald.

De goede werking van dit beleidskader moet zich bewezen hebben bij een aantal casussen waarover de provincie positief advies heeft uitgebracht.

Ondanks dat gelet op het vorenstaande afgezien kan worden van het voeren van vooroverleg wordt toch bewust gekozen voor voorkantsamenwerking met de provincie Overijssel voor een goede afstemming over deze planontwikkeling.

Reactie provincie:

Op 8 juni 2021 heeft de provincie per e-mail aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. De provincie heeft dan ook geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan. Hiermee is het ambtelijk vooroverleg met de provincie (o.g.v. Bro) afgerond. 

6.1.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap is geïnformeerd middels de digitale watertoets. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Drents Overijsselse Delta. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is. De standaard waterparagraaf is te vinden in Bijlage 8.

Het plan is wel ter kennisgeving voorgelegd aan het waterschap zodat eventuele opmerkingen nog vroegtijdig meegenomen en verwerkt kunnen worden in het ontwerpplan.

Reactie waterschap:

Op 4 juni 2021 heeft het waterschap per e-mail aangegeven dat de relevante onderdelen voldoende onderbouwd en toegelicht zijn. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief afgerond.

6.1.1.4 Betrokkenheid omwonenden

De directe aanwonenden aan de Zwolseweg 23, 27, 27a en 54 en 54a zijn door de initiatiefnemer bezocht. Vanuit de omwonenden zijn geen bezwaren op dit plan geuit.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 9e herziening Zwolseweg 25' is op 22 juni 2021 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug', de Staatscourant en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 juni 2021 overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat ruimtelijke plannen economisch uitvoerbaar moeten zijn. De ontwikkelings- en uitvoeringskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen omdat het kostenverhaal op een andere wijze is geregeld. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling is hiermee voldoende gegarandeerd.

6.3 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 9e herziening Zwolseweg 25’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • 4. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

7.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:

artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.

Artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is de wijze van meten opgenomen.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:

  • bestemmingsomschrijving
  • bouw- en gebruiksregels
  • afwijken van bouw en gebruiksregels

De volgende enkel- en dubbelbestemmingen zijn van toepassing op het plangebied

Agrarisch

Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Ontwikkeling

Daarnaast vragen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Een landschapsinrichtingsplan is een verplicht onderdeel van de aanvraag, waarbij bijvoorbeeld de Ervenconsulent van Het Oversticht een rol kan vervullen. Wanneer we het landschapsinrichtingsplan hebben goedgekeurd, wordt het een onderdeel van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak kunnen we mogelijk maken met een wijzigingsbevoegdheid, mits buiten Natura2000 gebieden. Deze wijziging geldt specifiek alleen voor agrarische bedrijven als nevenactiviteit. De bevoegdheid gebruiken we niet bij burgerwoningen.

Ons uitgangspunt is dat kamperen plaats moet vinden binnen het bouwvlak. Wanneer dit niet kan, kunnen we het kamperen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak mogelijk maken door het neerleggen van de aanduiding 'kampeerterrein'. Het totaal aantal kampeerplaatsen per bedrijf binnen en buiten het bouwvlak Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag in totaal niet meer dan 25 bedragen. Voorzieningen als toiletten en douches moeten binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf worden gebouwd. Ook hier geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en aansluiting bij de ervenstructuur van het boerenerf.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

Wonen 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Waarde – Landschap

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Waarde- Archeologie 2 & Waarde- Archeologie 3

Waarde - Archeologie 2 zorgt voor de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten. Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduiding regels, algemene afwijkingsregels en overige regels.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.

7.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.