direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 10e herziening Melmerweg 2A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991307-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De schietvereniging Op de Korrel is nu tijdelijk gehuisvest aan de Reigersweg in Kampen.

De schietvereniging is in 2012 op initiatief van de gemeente Kampen naar de locatie Reigersweg verhuisd, toen hun locatie aan de Vloeddijk 38 door de gemeente voor andere doeleinden werd ingezet. Zowel de gemeente als de schietvereniging zijn enige jaren bezig geweest om een nieuw onderkomen op een andere locatie te realiseren. Uiteindelijk is er een locatie gevonden aan de Schansdijk te Kampen. Deze locatie is geschikt voor de schietvereniging, omdat er meerdere organisaties/clubs zijn gehuisvest, die moeilijk inpasbaar zijn binnen de woonomgeving, zoals een hondenclub, een BMX-baan en een vereniging voor radiografisch bestuurbare vliegtuigjes.

Het is de verantwoordelijkheid van de schietvereniging een nieuw onderkomen te realiseren en de gemeente Kampen levert daaraan een financiële bijdrage. De afspraak die gemaakt is tussen de vereniging en gemeente ten tijde van het verlaten van de accommodatie aan de Vloeddijk, is dat er gezocht zou worden naar een nieuwe permanente locatie die minimaal gelijkwaardig is aan de oude accommodatie. Dat betekent dat de vereniging de beschikking dient te krijgen over een locatie voor een nieuw clubgebouw met daarin voldoende ruimte voor de realisatie van 10m-/12m schietbanen. De nadrukkelijke wens van de vereniging is om de accommodatie uit te breiden met een 50- en 100m schietbaan. De vereniging is bereid om deze meerkosten voor eigen rekening te nemen.

Voor de vestiging van de schietvereniging aan de Schansdijk, moet het bestemmingsplan worden herzien.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 10e herziening Melmerweg 2A' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0166.00991307-VB01);
  • regels.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen nabij de Schansdijk in Kampen. Het plangebied ligt in de oksel van de N50 en de N307 (Flevoweg). Het sluit aan op gronden die in gebruik zijn voor wieleractiviteiten, waaronder een BMX-baan, voor hondentrainingen en een terrein dat gebruikt wordt door een modelvliegclub. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied omringd door agrarische gronden. De ontsluiting vindt plaats via de Schansdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0001.png"

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplan

Voor de beoogde locatie aan de Schansdijk geldt nu het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', welke is vastgesteld op 6 maart 2014. Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch' en de gebiedsaanduiding 'geluidszone-industrie' vanwege het aan de overzijde van de N50 gelegen bedrijventerrein..

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding 'Buitengebied 2014' bron:ruimtelijkeplannen.nl

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in Hoofdstuk 2 Beleidskaders.
  • In Hoofdstuk 3 Onderzoek wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de diverse onderzoeksaspecten.
  • Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 Juridische regeling de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen aan bod in Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid, evenals het gevoerde vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 Onderzoek is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (LDV) verankerd. De LDV is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De LDV moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling. In het Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:

Bestaand stedelijk gebied 

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling 

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van:

  • Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Toets aan de Ladder

Er is sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling wanneer het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. In dit geval gaat het om een nieuwe accommodatie voor een schietvereniging die meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime mogelijk was. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een motivering op basis van de Ladder gegeven.

Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Onderliggend initiatief betreft een stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient het plan onderbouwd te worden aan de hand van de LDV.

Behoefte aan de ontwikkeling

Op verzoek van de gemeente Kampen heeft de vereniging in 2012 haar locatie aan de Vloeddijk 38 ontruimd. Deze locatie, in de binnenstad van Kampen, moest worden verlaten vanwege uitbreiding voor Quintus, het centrum voor kunsteducatie in Kampen. De gemeente Kampen heeft toen een accommodatie aan de Reigerweg 20 in Kampen beschikbaar gesteld aan de schietvereniging. Dit betrof een tijdelijke locatie. Deze locatie is gelegen op het bedrijventerrein Haatland in Kampen. De gemeente heeft hierbij aangegeven dat dat er gezocht zou worden naar een alternatieve locatie. De vereniging heeft aan de Reigerweg de beschikking over 9 schietbanen, 5 van 10 meter en 4 van 12 meter. 12 meter was ook op de oude locatie de maximale schietafstand. De locatie is te klein en wordt er niet voldaan aan de huidige voorschriften. Hierdoor is het niet mogelijk voor de vereniging om wedstrijden te organiseren. De gemeente heeft de accommodatie ook nodig voor uitbreiding van een naast gelegen bedrijf.

In april 2019 heeft het Muller Instituut het onderzoeksrapport “De sportschutter in Nederland” gepubliceerd. Dit betreft een onderzoek onder leden en voormalige leden van KNSA-schietsportverenigingen naar tevredenheid en motieven voor beëindiging lidmaatschap in 2018/2019. Uit dit onderzoek blijkt dat de redenen waarom men lid wordt van een schietsportvereniging vooral bepaald worden door het aanbod en de afstand. Uit dit zelfde onderzoek blijkt ook dat dat de helft van de schutters de voorkeur heeft voor het schieten met een groot kaliber pistool en ook het groot kaliber geweer scoort hoog. Echter de meeste verenigingen bieden de wapengroepen klein kaliber geweer en klein kaliber pistool aan, zo ook bij de SSV Op de Korrel. Daarom is de nadrukkelijke wens om op de nieuwe accommodatie 10, 12, 25, 50 en 100 meter schietbanen te realiseren. Daarmee wordt de vereniging aantrekkelijk voor een grote groep schutters en voorziet in een behoefte. Schietbanen waar met een groot kaliber geschoten kan worden liggen op minimaal 40 km afstand van Kampen. De dichtstbijzijnde 100 meterbaan is gesitueerd in Almelo. De vereniging verwacht in het eerste jaar een ledengroei van 15%, die zich daarna zal voortzetten.

Onderzoek mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied

Het plan betreft een stedelijke ontwikkeling. De locatie waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft een locatie buiten bestaand stedelijk gebied. De gemeente heeft in de afgelopen jaren gezocht naar een locatie voor de schietvereniging, waarbij in eerste instantie steeds gezocht is naar een locatie in bestaand stedelijk gebied. Een accommodatie voor een schietvereniging, met een baan van 100 meter, laat zich echter moeilijk inpassen in bestaand stedelijk gebied. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de omvang van een dergelijke accommodatie, maar ook door de sport an sich. Voldoende afstand tot omliggende (woon)bebouwing is gewenst en ook het delen van voorzieningen met andere sportverenigingen is tot op zekere hoogte niet vanzelfsprekend. Een dergelijke accommodatie zou op een bedrijventerrein een plaats kunnen krijgen maar de gemeente beschikt niet over gronden waar dit gefaciliteerd kan worden. Bovendien heeft de gemeente deze gronden hard nodig voor vestiging van (nieuwe) bedrijvigheid. De gemeente beschikt nog maar over een zeer beperkt aanbod van bedrijventerrein.

De gemeente heeft onderzocht of vestiging van de accommodatie mogelijk was op het sportpark De Maten/De Venen in Kampen. Echter dit leverde veel problemen op met betrekking tot de ontsluiting en situering, welke alleen met veel extra kosten konden worden opgelost. Bovendien zou de accommodatie dan worden gesitueerd op een locatie waar ook veel (jonge) kinderen komen sporten.

Het onderzoek naar mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied heeft tot resultaat gehad dat geen geschikte locatie kon worden gevonden.

Motivering locatiekeuze 

De locatie maakt deel uit van de Laagveenontginning Kamperveen. Belangrijke kenmerk van het landschap is de grootschaligheid. Opgaande beplanting is aanwezig op de dijken en om de erven van de boerderijen. Een belangrijke opgave voor het gebied is het behouden van het grootschalige en het robuuste van het gebied. Maar ook het inpassen van stedelijke ontwikkelingen in het gebied waarbij de karakteristiek van het landschap behouden blijven en verder versterkt.

Op de locatie zijn al verschillende verenigingen actief. Het geheel is omzoomd door een beplantingssingel en watergang. De beplantingsingel zorgt ervoor dat het geheel als een groen eiland in het opengebied van Kamperveen zichtbaar is. Vergelijkbaar met een erf van een boerderij. De schuurarchitectuur van het clubhuis van de wielerclub versterkt dit beeld. Ruimtelijk is het belangrijk dat het geheel los ligt van de N50 en hierdoor onderdeel is van landschap en niet van de provinciale weg N307.

In de landschappelijke inpassing van de schietvereniging worden dezelfde middelen ingezet. Een beplantingssingel met watergang om het gebouw zorgt ervoor dat de schietvereniging wordt opgenomen in het geheel en niet zichtbaar is vanaf de N50.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0003.jpg"

Concept landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0004.jpg"

Uitwerking landschappelijke inpassing met nieuwe watergang, schouw pad en beplantingssingel

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.1 Natura2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van de Natura2000-gebieden Rijntakken, Veluwerandmeer, Zwarte Meer of Ketelmeer & Vossemeer. Op het aspect Ecologie wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5 Ecologie.

2.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

Omgevingsvisie Overijssel

Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. Speerpunten in het beleid zijn duurzaamheid, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Met name duurzaamheid en Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zijn op dit initiatief van toepassing.

Duurzaamheid 

De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten. Onderliggend initiatief sluit daar op aan. Bestaande panden zijn gesloopt om een toekomstbestendige ontwikkeling te realiseren.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.Het onderliggende initiatief sluit hier bij aan door het realisatie van een nieuwe groene singel om het complex.

Ruimtelijke kwaliteit 

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het 'mooie', de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

Ten aanzien van de gebruikswaarde gaat het onder meer om de nut en noodzaak van een initiatief, het gaat om een bestaande functie waar herhuisvesting voor nodig is. De huidige locatie voldoet niet meer (o.a. ruimtebehoefte), en de bestaande ruimte is nodig voor uitbreiding van een bestaand bedrijf, waarvoor ruimte nu schaars is. Een accommodatie voor een schietvereniging, met een baan van 100 meter, laat zich moeilijk inpassen in bestaand stedelijk gebied. Samen met de initiatiefnemer heeft de gemeente gezocht naar een nieuwe locatie. Hierbij is de huidige locatie in beeld gekomen vanwege de al aanwezige clustering van andere (sport)verenigingen in het overgangsgebied van stad en landelijk gebied. De locatie heeft een goede bereikbaarheid en levert ter plekke geen conflicten op met omliggende functies.

De belevingswaarde van het initiatief is passend op deze locatie, onder meer door een landschappelijke inpassing, waarbij het perceel wordt omzoomd door een robuuste groenstructuur en de beoogde bebouwing qua maat en vormgeving aansluiten bij het landelijk gebied.

Het initiatief heeft toekomstwaarde, aangezien het aansluit op een al bestaande clustering van vergelijkbare functies. Dit maakt het ook mogelijk dat bepaalde functies wellicht krimpen en andere weer groeien, zonder dat dit grote effecten heeft op de ruimtelijke inpassing en beeld van het cluster van functies. Door de clustering kan gebruik gemaakt worden van bestaande infrastructuur.

Conclusie 

Onderliggend initiatief sluit aan op de ambities in de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Woningbouwontwikkeling op inbreidingslocaties (in de vorm van transformatie) is een actueel onderwerp in de verordening.

In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In onderstaand figuur is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0005.png"

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

In paragraaf 2.1 Nationaal beleid is de locatiekeuze nader onderbouwd. Hieruit blijkt dat inpassing in het bestaand stedelijk gebied niet haalbaar en wenselijk is gebleken. Door de verplaatsing van het verenigingsgebouw vanuit een bestaand bedrijventerrein ontstaan ter plekke betere mogelijkheden voor optimale/efficiënte benutting van het bestaande bedrijventerrein. Door de clustering van de vereniging met vergelijkbare functies ontstaat flexibiliteit voor de toekomst en kan de impact op de omgeving beperkt blijven door een goede landschappelijke inpassing. De functie voorziet in een (regionale en lokale) behoefte.

2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart valt het plangebied aangemerkt binnen de 'typering' als agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap. Primair is dit gebied aangewezen als 'ruimte voor de agro- en foodsector'. De beoogde functie wijkt hier van af, maar sluit aan bij een al bestaand cluster met vergelijkbare functies, het ruimtebeslag is zeer beperkt. De ruimtelijke inpassing sluit aan bij de karakteristieken van het grootschalige landschap.

3. Gebiedskenmerken

In deze paragraaf worden de huidige ruimtelijke kenmerken van het (bestemmings)plangebied beschreven op vier lagen: op het niveau van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke laag en de lust & leisurelaag (voor meer informatie over de vier lagen(benadering) zie paragraaf 6 van de Omgevingsvisie Provincie Overijssel).

  • De natuurlijke laag Zeekleigebied en randmeren

De geformuleerde ambitie voor deze laag is de stoerheid en het open karakter van deze landschappen te bewaren en versterken. De beoogde ontwikkeling is duidelijk omkaderd door een robuuste en min of meer gesloten groenstructuur, waardoor een duidelijke begrenzing tussen het open landschap en het cluster van voorzieningen ontstaat.

  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap

Open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland.

De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde.

De beoogde ontwikkeling sluit hier op aan door duidelijk de grens te markeren tussen de openheid en het cluster met voorzieningen. Door de situering van beoogde ontwikkeling nabij de bebouwde kom van Kampen en de al aanwezige erfbeplanting blijft de karakteristieke openheid van het landschap behouden.

  • De stedelijke laag

Uitganspunt is dat ontwikkeling van erven bijdragen aan het behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. De beoogde ontwikkeling wordt door een compacte clustering onderdeel van een al bestaand cluster van voorzieningen, die passen bij de overgang tussen stedelijk gebied en landelijk gebied. De ontwikkeling is landsschappelijk ingepast en 'gemaskeerd' zodat het open landschap herkenbaar blijft.

  • De lust en leisure laag / Laag van de beleving: Bakens in de tijd IJssellinie Unindatieveld

In de omgeving zijn geen concrete of zichtbare 'bakens' aanwezig. De beoogde ontwikkeling gaat onderdeel uitmaken van een bestaand cluster met voorzieningen, groen ingepast op de overgang van landelijk-en stedelijk gebied. Door een robuuste groene omranding en watergangen ontstaat een landschappelijke eenheid, door het programma (sport en buitenluchtactiviteiten) ontstaat een markering van de overgang land en stad, een informele aankondiging van de stad, komende vanuit het landelijk gebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0006.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede Structuurvisie Kampen 2030

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'Agrarisch en landschappelijk gebied'. De structuurvisie voorziet in handhaven en verder versterken van de landschappelijke karakteristieken van het landschap van de IJsseldelta en het beter benutten van de potenties van de verschillende cultuurlandschappen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bijdrage aan de sportvoorzieningen in Kampen. De sociale betrokkenheid en het verenigingsleven bloeit in Kampen en de gemeente hecht er daarom bestaande voorzieningen, bij noodzakelijke verplaatsing, een nieuwe plek te geven in de gemeente. In dit geval is er aansluiting gezocht bij bestaande sportvoorzieningen die weliswaar zijn gelegen in het buitengebied, maar heel goed bereikbaar zijn vanuit de stad, bijvoorbeeld met de fiets. De SSV Op de Korrel heeft leden die wonen in de gehele gemeente Kampen en ook daarbuiten. Ook daarvoor is deze locatie geschikt omdat de locatie goed bereikbaar is via de N50 en de aan te leggen parallelweg van de N307.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de structuurvisie.

2.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan

Een van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoersbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners;
  • blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.

Overigens staat het in de planning om in 2023 een nieuwe mobiliteitsvisie vast te laten stellen.

Relatie met initiatief en conclusie 

Het initiatief past bij voornoemde ambities om Kampen een aantrekkelijke plek te laten zijn om deze vorm van recreatie/sport aan de rand van de stad te situeren. De situering maakt dat de locatie goed en veilig bereikbaar is. Opgemerkt wordt dat de oversteek op de Flevoweg (N307) recht tegenover de Schansdijk is vervallen door de komst van een parallelweg aan de noordzijde van de Flevoweg (tussen N50 en randmeren Flevoland). Daarmee ontstaat er een optimale ontsluiting van het perceel, te bereiken via de parallelweg onder de N50 door. De aanleg van de parallelweg is gestart in 2020 en medio 2021 gereed gekomen.

2.3.3 Extern veiligheidsbeleid

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom zowel risicovolle inrichtingen, transportassen of buisleidingen waarover respectievelijk waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's. Invulling geven aan wettelijke verplichtingen en beleid vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid. Dit betekent dat onder meer nadere invulling wordt gegeven aan de omgang met groepsrisico en plaatsgebonden risico. Er zijn vele redenen om de gemeentelijke beleidsruimte bij de omgang met externe veiligheid te benaderen vanuit één gemeentelijke visie. De belangrijkste staan hieronder weergegeven:

  • Zorg dragen voor één duidelijke aanpak vanuit alle gemeentelijke taken;
  • Tijdige afstemming met alle betrokkenen;
  • Afstemming met de (ruimtelijke en economische ontwikkelingen) welke de gemeente nastreeft;
  • Efficiency: een externe veiligheidsbeleid zorgt er voor dat al veel belangrijke informatie bekend is en besluiten sneller kunnen worden genomen.


Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente Kampen zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities.

Conclusie

Onderliggend plan maakt geen activiteiten mogelijk die risico's veroorzaken. In paragraaf 3.3 Milieu wordt hier dieper op ingegaan voor onderliggend plangebied, waarbij gekeken wordt naar de invloed van mogelijk aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied en het eventuele effect daarvan op het plan.

2.3.4 Welstandsnota

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de gebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De gemeente wil de kwaliteit van de bebouwing behouden en in een aantal gebieden verbeteren. In de welstandsnota wordt voor de aanvragers van een omgevingsvergunning beschreven aan welke criteria bouwwerken moeten voldoen. De welstandsnota geldt alleen voor vergunningsplichtige bouwwerken zoals bepaald in de Wabo en Bor, Bijlage II (vergunningsvrij bouwen).

Relatie met het initiatief

Het initiatief maakt onderdeel uit van het buitengebied, in feite op of bij de overgang van de deelgebieden De Melm en Kamperveen. Voor de vormgeving van gebouwen zijn hierin uitgangspunten benoemd. Uitgangspunten zijn onder andere een heldere rechthoekige vorm van bebouwing en afdekking met en toepassing van gedekte kleuren. Het beoogde plan sluit hier op aan. Het bestemmingsplan legt vast dat de bebouwing van een kap wordt voorzien, en als horizontale gelede, schuurachtige volumes worden uitgevoerd

Conclusie

Het welstandsbeleid beschrijft de richting en uitgangspunten voor erfbebouwing. Het beoogde initiatief zal binnen deze uitgangspunten uitgevoerd worden.

Voorliggend plan sluit aan op zowel Rijks-, provinciaal- als gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het bestemmingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk wordt dan ook op de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante aspecten ingegaan. Eerst wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Daarna komen de ruimtelijke aspecten en de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan de orde.

3.2 Nieuwe situatie

De locatie ligt op de overgang van het landschap van Kampereiland naar het laagveenlandschap. Het landschap heeft een overwegend agrarisch karakter. Compacte erfensembles bestaande uit een woonhuis met diverse bijgebouwen zijn markant aanwezig in het open, weidse landschap. De erven zijn massieve eilandjes die zich onderscheiden van de open zee van ruimte. Opgaande beplanting is aanwezig op de dijken en om de erven van de boerderijen. Een belangrijke opgave voor het gebied is het behouden van het grootschalige en het robuuste van het gebied. Maar ook het inpassen van stedelijke ontwikkelingen in het gebied waarbij de karakteristiek van het landschap behouden blijven en verder versterkt. De inpassing in relatie tot de gebiedskenmerken en lagenbenadering is ook beschreven in paragraaf 2.2 Provinciaal beleid .

Op de locatie zijn al verschillende verenigingen actief. Het geheel is omzoomd door een beplantingssingel en watergang. De beplantingsingel zorgt ervoor dat het geheel als een groen eiland in het open gebied zichtbaar is. Vergelijkbaar met een erf van een boerderij. De schuurarchitectuur van het verenigingsgebouw van de wielerclub versterkt dit beeld. Ruimtelijk is het belangrijk dat het geheel los ligt van de N50 en hierdoor onderdeel is van landschap en niet van de provinciale weg. In de landschappelijke inpassing van de schietvereniging worden dezelfde middelen ingezet. Een beplantingssingel met watergang om het gebouw zorgt ervoor dat de schietvereniging wordt opgenomen in het geheel en niet zichtbaar is vanaf de N50. De bebouwing bestaat uit een aantal aan elkaar geschakelde bouwvolumes voorzien van een kap, waarin de verschillende functies (kantine, schietbanen) zijn ondergebracht. De langere schietbaan wordt ingepast in groene taluds en in feite een plaatselijke verhoging van het maaiveld. De bebouwing wordt grotendeels aan het zicht onttrokken door een robuuste omringende houtsingel (een deel nieuw aan te leggen en deels bestaand). De bouwhoogtes blijven beperkt tot 6 meter, met een lage goothoogte van 4,5 meter. Hierdoor ontstaan schuurachtige bouwvolumes die passen bij het landelijke beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0007.jpg"

Uitwerking landschappelijke inpassing met nieuwe watergang, schouw pad en beplantingssingel

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze toelichting de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. Hierbij is ingegaan op de milieutechnische toelaatbaarheid waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.

3.3.1 Milieuzonering en geluid

Beleidskader 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstanden hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

Analyse 

Voor schietinrichtingen met alleen binnenbanen is een SBI-code van 931 van toepassing en valt de schietinrichting onder categorie 4.1. Hierbij horen richtafstanden voor het omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied zoals weergegeven in onderstaande tabel.

SBI   omschrijving   categorie   verkeer  
931.1   Schietinrichting   4.1   2P  

4.1   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
geur   0   0  
Stof   0   0  
Geluid   200 meter   100 meter  
Gevaar   10 meter   0  

De schietinrichting is gesitueerd op ongeveer 140 meter vanaf het midden van de N50 (100 km/uur weg). In de nabijheid van de schietinrichting is een sportcomplex met bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning is gelegen op ongeveer 80 meter van de schietinrichting en op ongeveer 240 meter van de N50. Gezien de omgeving van de schietinrichting naast een sportcomplex en hoofdinfrastructuur kan gesproken worden over een gemengd gebied. Binnen de richtafstand van geluid, 100 meter is de bedrijfswoning gelegen. Bij de schietinrichting wordt het geluid veroorzaakt door de ventilatie, het schieten en door bezoekers (aankomen, parkeren en vertrekken van auto's). Tevens zal er bevoorrading plaats vinden middels vrachtwagens. Het parkeren en de bevoorrading vindt plaats aan de zuidoostzijde. Hierbij is de afstand tot de bedrijfswoning meer dan 100 meter. De schietinrichting moet in het kader van o.a. veiligheid, speciale bouwkundige maatregelen treffen (KNSA Handboek bouw en inrichting schietsport accommodaties) waardoor het geluid afkomstig van de vuurwapens alleen via de ventilatie schachten naar buiten kunnen treden. De ventilatie zal nabij de schutter plaats vinden welke op ruim 130 meter afstand is gesitueerd van de bedrijfswoning. Indien de ventilatoren met ieder een bronvermogen van 85 dB(A) gedurende de gehele dag en avondperiode in werking zijn, is de invallende geluidbelasting op de bedrijfswoning lager dan 35 dB(A). In onderstaande figuur is schematisch de situatie weergegeven met de berekende waarde (met behulp van het Geomilieu model versie V4.50 van DGMR) voor de dagperiode op 1,5 meter/4,5 meter hoogte boven plaatselijk maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0008.png"

Conclusie 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is getoetst aan de richtlijn van de VNG “bedrijven en milieuzonering”. De realisatie van een schietinrichting op deze locatie geeft geen nadelige milieugevolgen voor de omliggende woning en directe omgeving.

3.3.2 Bodem

Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

De onderzoekslocatie ligt aan de Schansdijk te Kampen. De locatie ligt tussen de N50 en de wielerbaan in. Aan de westkant van de locatie bevindt zich een watergang dat gedempt gaat worden. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 8.000 m2 en staat kadastraal bekend als Kampen, sectie G nummer 1516. Op de locatie is geen bebouwing aanwezig en in het verleden heeft hier ook geen bebouwing gestaan.

De ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een schietbaan met clubgebouw, het dempen van een watergang en het aanleggen van een nieuwe watergang. Om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem vast te stellen is in november 2020 een verkennend bodemonderzoek en een waterbodemonderzoek uitgevoerd,Bijlage 1 Bodemonderzoek.

Resultaten bodemonderzoeken

De rapportage van het (water) bodemonderzoek staat bekend als projectnummer: B0204904/TB, Mateboer Milieutechniek, 7 november 2020). Het onderzoek is in het gehele plangebied uitgevoerd.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die kunnen duiden op mogelijke verontreinigingen.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel in de bovengrond (tot 0,5 m –mv) als in de ondergrond (0,5 – 2,0 m –mv) geen verhoogde gehalten van de onderzochte componenten aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan barium en zink aangetoond.

Uit de resultaten van het waterbodemonderzoek blijkt dat het vrijkomende slib uit de te dempen watergang ingedeeld is in de klasse 'altijd toepasbaar'. Het vrijkomende slib is verspreidbaar op de aangrenzende percelen.

Conclusie

In het onderzoeksgebied zijn slechts licht verhoogde gehalten aan barium en zink in het grondwater vastgesteld. Deze gehalten vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Er zijn geen milieuhygiënische risico's voor de voorgenomen ontwikkeling van de bouw van een schietbaan met clubgebouw.

Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Beleidskader 

In 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). In onderstaande tabel staan hiervoor de normen (grenswaarden) aangegeven.

Stof   Grenswaarde   Toetsingsperiode  
NO2 (stikstofdioxide)   40 microgram/m³   Jaargemiddelde  
  200 microgram/m³   Het uurgemiddelde wat maximaal 18 x per jaar mag worden overschreden  
PM10 (fijn stof)   40 microgram/m³   Jaargemiddelde  
  50 microgram/m³   Het 24-uursgemiddelde wat maximaal 35 x per jaar mag worden overschreden  
PM2,5 (zeer fijn stof)   25 microgram/m³   Jaargemiddelde  

Van de overige stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer mag worden aangenomen dat indien aan bovengenoemde waarden wordt voldaan en er sprake is van wegverkeer als bron ook aan de grenswaarden voor die stoffen wordt voldaan.

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen is het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 toelaatbaar wordt geacht. Door het kenniscentrum InfoMil (https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/luchtkwaliteit/slag/hulpmiddelen/nibm-tool/ ) is een rekentool ontwikkeld waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kan worden berekend en of er sprake is van niet in betekenende mate (NIBM).

In onderstaande tabel is het resultaat weergegeven van het extra verkeer van 4370 voertuigen per jaar ten gevolge van de Schietinrichting. Dat zijn gemiddeld per week 181verkeersbewegingen. Gemiddeld komen er per week 2 vrachtwagens (ongeveer 2% van het aantal verkeersbewegingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0009.png"

Conclusie

Uit deze berekening blijkt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

3.3.4 Externe veiligheid

Beleidskader 

Algemeen 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan valt onder de gebiedstypering “Overig gebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing, omdat deze aspecten niet zijn te borgen in het plan. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan.

Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet.

Het risico is het product van deze kans en het effect. De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op welke plaats bluswatervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's. 

In het plangebied is op een afstand van ca. 120 meter de N50 en op ca. 350 meter de N307 gelegen. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer 

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer 

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Hanzelijn gelegen op een afstand van ca. 2,2 Km. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg 

Ten oosten van het plangebied is de rijksweg N50 gelegen op een afstand van ca. 120 meter en op ca. 350 meter is de N307 gelegen. Over beide wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat in bijlage I vermeld dat er voor de N50 ter hoogte van het plangebied een maximale PR 10-6-contour geldt van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen belemmeringen op. De N307 is een provinciale weg, welke valt onder het gemeentelijke beleid vervoergevaarlijke stoffen, waarin deze weg is aangewezen. Gezien de afstand tot het plangebied en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die getransporteerd worden over deze weg, zijn de risico's verwaarloosbaar klein.

Transport over water

Ten oosten van het plangebied is de vaarweg de IJssel gelegen op een afstand van ca 2 km. Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig, of invloedsgebieden die over het plangebied zijn gelegen.

Buisleidingen 

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, buisleidingen aanwezig, of invloedsgebieden die over het plangebied zijn gelegen.

Verantwoording van het groepsrisico 

Personendichtheid 

Binnen het invloedsgebied bevindt zich het verenigingsgebouw. De personendichtheid is zeer gering mede omdat dit beperkt wordt door het beschikbare aantal schietbanen die tegelijkertijd in gebruik kunnen zijn.

Zelfredzaamheid 

De leden van de schietvereniging kunnen gezien worden als zelfredzaam, bij een eventuele calamiteit kunnen de leden zichzelf in veiligheid brengen. In de bedrijfsnoodplannen moet duidelijk zijn hoe gehandeld moet worden bij een calamiteit afkomstig van de N50 en de N307. In bijlage van de veiligheidsregio IJsselland wordt hier verder op ingegaan, Bijlage 2 advies Externe Veiligheid.

Bereikbaarheid 

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Het advies van de veiligheidsregio is toegevoegd als Bijlage 2 advies Externe Veiligheid.

Conclusie 

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR, hiermee voldoet het plan aan de wettelijke eisen en het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Door het voorgenomen ruimtelijke besluit is sprake van een zeer geringe toename van minder dan 10% van het groepsrisico. Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn de leden voldoende zelfredzaam. Door de weliswaar zeer geringe maar toch aanwezige kans blijft er altijd een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen ondanks de genomen maatregelen. Al met al kan gesteld worden dat het een aanvaardbare risico betreft, gezien de zeer geringe kans op een calamiteit.

3.3.5 Geur

Het plangebied is niet gelegen binnen een geurcontour van enig bedrijf. Het plan maakt het ook niet mogelijk om geur emitterende bedrijven te realiseren.

3.3.6 Geluid

In het plan worden geen geluidgevoelige gebouwen of objecten mogelijk gemaakt. Hierdoor is toetsing aan de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai niet aan de orde.

3.3.7 Mer-beoordeling

Beleidskader 

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling 

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van woningen.

Conclusie

De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Volstaan kan worden met een vormvrije mer-beoordeling. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Als Bijlage 4 Aanmeldnotitie MER van deze toelichting is een aanmeldnotitie MER opgenomen. In artikel 7.16 Wm is beschreven waar een aanmeldingsnotitie aan moet voldoen. In de aanmeldnotitie worden de voorgenomen activiteiten en de waarschijnlijke gevolgen van de activiteit voor het milieu beschreven. Deze gevolgen zijn niet negatief, wat voor het college van B&W reden is geweest om geen milieueffectrapportage op te stellen voor onderliggend plan.

3.4 Water

3.4.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op 6 oktober 2020 heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie is als Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie Watertoets opgenomen. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan

3.4.2 Watertoetsproces

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Kamperveen. Rond het plangebied liggen primaire A en secundaire B watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -0,7 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0012.png"

Watersysteem

  • Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Primaire A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud.

Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).

C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.

Wijzigingen aan het watersysteem

Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.

Relatie met het plan

In tegenstelling tot wat in de uitgangspuntennotitie wordt genoemd is er binnen het plangebied geen beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang aanwezig. Bij het invullen van de watertoets was de plangrens nog niet exact vastgelegd. Op basis van het huidige ontwerp kan geconcludeerd worden dat er geen beschermingszones van primaire en/of secundaire watergangen in het plangebied aanwezig zijn. Voor het dempen en het aanleggen van de watergangen zal een Watervergunning worden aangevraagd.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw plannen

Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1950 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 195 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een vertraagde afvoer / infiltratiesituatie.

Grondwateroverlast

  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
  • Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
  • Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Relatie met het plan

Binnen het plangebied wordt een nieuwe watergang aangelegd met een lengte van 147m en breedte van 2,5m op het wateroppervlak. Uitgaande van een maximale peilstijging van 30 cm, wordt er met een extra berging van 110,25 m3 ruim voldoende voldaan aan de opgelegde bergingseis.

Het hemelwater van het parkeerterrein en het dakoppervlak wordt in het huidige inrichtingsschets rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. Het ontwerp van het rioleringssysteem en de wijze van lozing op het oppervlaktewater wordt overlegd met het waterschap.

Binnen de gemeente Kampen adviseren we, in tegenstelling tot wat er in de uitgangspuntennotitie staat vermeld, een aanleghoogte van de vloer van minimaal 100 cm ten opzichte van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.

Inrichtingseisen oppervlaktewater

  • Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk. Neem contact op met het waterschap als extra aandacht aan de inrichting van het oppervlaktewater moeten worden besteed ten behoeve van de ecologische kwaliteit.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Verontreiniging

  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.

De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

      • Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
      • Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
      • Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.

Relatie met het plan

Het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak en het aan te leggen parkeerterrein, wordt afgevoerd naar de nieuw te graven watergang aan de Noord-Oost zijde van het plan. Het ontwerp van deze watergang komt overeen met het profiel van de huidige watergangen grenzend aan het plangebied. Het definitieve ontwerp van deze watergang wordt afgestemd met het waterschap.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:

- Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.

- Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.

Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).

Rioolcapaciteit

  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Relatie met het plan

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringsysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

  • Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.
  • Peilbeheer grasland: Het plan ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast, dus houd rekening met deze hogere waterstanden.
  • Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.

Relatie met het plan

Bij de realisatie van het plan worden geen wijzigingen aangebracht aan het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
    • Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
    • Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe moet met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2 rekening gehouden worden. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.
  • Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Relatie met het plan

De nieuw te graven watergang is geen primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang. De nieuwe watergang valt onder de C-watergangen, waarbij het onderhoud uitgevoerd wordt door de gemeente Kampen.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een water robuuste inrichting.

Overstromingsrisico

  • Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een Overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

Link provincie Overijssel: Aandacht voor waterveiligheid.

Relatie met het plan

Hieronder is de Overstromingsrisicoparagraaf opgenomen.

3.4.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Quickscan

Het plangebied is gelegen in voormalige dijkring 11. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten. Voormalig dijkring 11 bestaat nu uit de dijktrajecten 11-1, 11-2 en 11-3. Aan de noord- en oostzijde van deze dijktrajecten ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Het plangebied valt binnen het dijktraject 11-2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0013.png"

Figuur A: Dijktrajecten

Bron: Waterveiligheidsportaal.nl

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0014.png"

Figuur B: Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel

Bron: Provincie Overijssel

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 11-2 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0015.png"

Figuur C: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak

Bron: Risicokaart.nl

Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter (figuur C).

Doorbraakscenario's

Voor voormalig dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Kampen) geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie figuur D)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991307-VB01_0016.png"

Figuur D: Tijd tot overstroming voormalig dijkring 11 na dijkdoorbraak bij Kampen

Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Voormalig dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden grenzend aan het plangebied.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap een Uitgangspuntennotitie heeft opgesteld. In de waterparagraaf is aangegeven op welke wijze deze zijn vertaald naar het plangebied. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de wet Natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. In opdracht van de gemeente is een Natuurtoets verricht. Deze is als Bijlage 5 Natuurtoets bijgevoegd bij deze Toelichting.

Gebiedsbescherming en houtopstanden

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Uit de Natuurtoets zijn de volgende conclusies te trekken:

  • Het plangebied ligt op circa 1.400 meter het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Ketelmeer & Vossemeer). Gezien de aard van het voornemen en de tussenliggende infrastructuur worden directe negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.
  • Ten behoeve van het onderdeel stikstof is een stikstofbeoordeling uitgevoerd om de effecten van het plan op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in omliggende Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Uit de analyse is gebleken dat de door het plan veroorzaakte depositie in combinatie met de achtergronddepositie niet leidt tot een overschrijding van de KDW van stikstofgevoelige habitattypen en/ of leefgebieden. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en gebruiksfase worden uitgesloten.
  • Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) op circa 1.400 meter afstand. Met de beoogde ontwikkeling wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Door de afstand tot NNNgebied en tussenliggende terrein bestaande uit dijken, bebouwing en infrastructuur heeft het plan geen negatieve effecten op het NNN. Het nemen van vervolgstappen is niet aan de orde.
  • Het plan conflicteert niet met de Wet natuurbescherming onderdeel houtopstanden. Het plangebied ligt binnen de begrenzing bebouwde kom Wet natuurbescherming. Er is geen melding, herplantplicht, ontheffing en/of compensatie nodig.

Soortbescherming

Op basis van de wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Uit de Natuurtoets zijn de volgende conclusies te trekken:

  • In het plangebied zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Schade aan onmisbaar foerageergebied en onmisbare vliegroutes wordt eveneens uitgesloten.
  • In het plangebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen en of onmisbaar leefgebied van zoogdieren, amfibieën, ongewervelden, reptielen, weekdieren, vissen en groeiplaatsen van beschermde flora aangetroffen of te verwachten, met uitzondering van beschermde soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Overijssel.
  • Gedurende de broedtijd zijn diverse algemene vogels broedend te verwachten in en in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen dienen te worden voorkomen. Uitvoering van de werkzaamheden dient zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor de meeste soorten kan de periode tussen 1 maart en 15 juli worden aangehouden als broedseizoen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart, is het advies om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te laten voeren.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Beleidskader 

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Analyse

Volgens de archeologische verwachtingenkaart heeft het plangebied een lage verwachting. Het plangebied heeft als oppervlak ruim 8.000 m2. Voor een locatie met een lage verwachting wordt daarmee de onderzoeksplichtige grens niet overschreden. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk

3.7 Verkeer en parkeren

Schietvereniging SSV Op de Korrel komt bij het multisportterrein Schansdijk aan de gelijknamige Schansdijk en ligt in het buitengebied van Kampen waar een 60 km/u. zone is. Kampen wordt getypeerd als matig stedelijk.

3.7.1 Ontsluiting/wegbreedte

Ontsluiting

Aan de noordzijde van de N307 is een nieuwe parallelweg aangelegd. Het verkeer wat als bestemming de schietbanen heeft kan via deze parallelweg vanuit Kampen naar de Schansdijk rijden. Daarmee is er een nieuwe veilige ontsluitingsroute en hoeft de N307 niet meer ter hoogte van de Schansdijk overgestoken te worden.

WegbreedteDe toegangsweg aan de Schansdijk vanaf het KWC-terrein naar de ingang van de schietvereniging wordt verbreed met eenzijdig bermbeton naar 4.80 m. en is daarmee berekend op het aantal motorvoertuigen voor de nieuwe situatie, hiermee is er voldoende passeermogelijkheid.

3.7.2 Verkeersbewegingen

Er zijn 21 schietbanen, maar omdat er niet op dezelfde avond met vuur- en luchtdruk-buksen wordt geschoten, zijn er 11 banen gelijktijdig in gebruik. Dat maakt dat er tot 181 motorvoertuig- bewegingen te verwachten zijn (Publ. 381 crow 2018). De aanpassingen op het perceel hebben geen invloed op de verkeersontwikkeling.

3.7.3 Parkeren

Op basis van de parkeernormennota van de gemeente Kampen (11-08-2020) is de schietvereniging als functie niet gedefinieerd. Om toch een passende parkeerberekening te maken is de categorie bowlingcentrum gekozen. De parkeernorm is 2,8 parkeerplaats per schietbaan. Een werkdagavond is het maatgevende moment voor de berekening en maakt dat bij een 100% bezetting er 31 parkeerplaatsen benodigd zijn. De 31 parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden aangelegd.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 10e herziening Melmerweg 2A’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 10e herziening Melmerweg 2A' komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • Sport;
  • Groen.

Sport

Deze bestemming ligt op het grootste gedeelte van het plangebied. Binnen het aangegeven bouwvlak is een gebouw toegestaan, waarbij we de goot- en bouwhoogte via aanduidingen op de verbeelding hebben geregeld.

Voor de groene taluds rondom de lange schietbaan is de aanduiding 'groen' opgenomen. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze groene wandafdekking ook daadwerkelijk te realiseren zodat de landschappelijke inpassing is geborgd.

Groen

De bestemming Groen ligt op de groensingel aan de noord-oostzijde van het plangebied. De groensingel is nodig ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

Aanduidingen

In het bestermmingsplan zijn aanduidingen opgenomen voor de aanwezige geluidszone vanwege het aan de overzijde van de N50 gelegen bedrijventerrein en de groene taluds gelegen rondom een gedeelte van het gebouw.

4.4 Overgangs- en slotregels

4.4.1 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht. Het betreft overgangsrecht van bouwwerken en overgangsrecht gebruik. Het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de toepassing van het overgangsrecht is het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt kortheidshalve verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.

4.4.2 Slotregel

Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.

4.5 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegd en toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode is de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Deze zijn niet ingediend.

Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen.

De schietvereniging Op de Korrel heeft een investerings- en exploitatiebegroting opgesteld voor het nieuwe onderkomen aan de Schansdijk met de toevoeging van 50- en 100-meter schietbanen. De financiering van het nieuwe gebouw bestaat uit een deel eigen middelen, een BOSA-subsidie, de gemeentelijke bijdrage van € 200.000,- en een lening van € 275.000,-. Voor de gemeentelijke kosten van het project (waaronder aanpassing infrastructuur en organisatiekosten) heeft de gemeenteraad van Kampen in 2020 extra €100.000,- beschikbaar gesteld.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

5.3 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De Inspectie Vrom heeft dergelijke gevallen aangegeven in haar brief van 26 mei 2009. Met dit plan is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 10e herziening Melmerweg 2A' is naar de volgende overlegpartners gestuurd:

  • 1. Provincie Overijssel
  • 2. Waterschap Drents Overijsselse Delta

Naar aanleiding van dit voorontwerpbestemmingsplan zijn de onderstaande vooroverlegreacties ontvangen.

Ad. 1) Provincie Overijssel

De provincie heeft via een mailbericht van 22 januari 2021 laten weten in te stemmen met de bestemmingsplanherziening, mits in de toelichting van het plan aandacht besteed zou worden aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hier is uitvoering aan gegeven.

Ad. 2) Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het Wasterschap heeft via een mailbericht van 28 december 2020 laten weten in te kunnen stemmen met de bestemmingsplanherziening.

Gelet op de reacties vanuit de overlegpartners en de aanpassingen die naar aanleiding daarvan zijn doorgevoerd in het plan, is het vooroverleg positief afgerond.