Plan: | Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991281-VB01 |
Aan de Scholtensteeg 1 te 's-Heerenbroek is op een agrarisch bouwperceel een voormalige varkensmesterij gesitueerd. Naast een woning staan er op het perceel nog enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Doordat het perceel op een zeer markante locatie ligt, namelijk de 'entree' van het Nationaal Landschap IJsseldelta, is er het voornemen om de ruimtelijke kwaliteit op locatie te verbeteren. De huidige woning blijft behouden. In de eerste opzet werd nog uitgegaan van realisering van een aantal woningen. Deze plannen zijn echter achterhaald. In de huidige opzet wordt uitgegaan van de vestiging van een bedrijf in roerende zaken op het perceel.
Door afbraak van de ontsierende schuren en toevoeging van het bedrijf biedt dit kansen om de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het erf te verbeteren. Om het erf op grotere schaal landschappelijk in te passen en compensatie te bieden voor de transformatie van de schuren naar een bedrijf worden een aantal landschappelijke toevoegingen in de directe omgeving gedaan.
Binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" te wijzigen naar "Bedrijf" als opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing. Het plan voldoet in grote lijnen aan de voorwaarden die aan deze omzetting worden gesteld. Echter wordt niet voldaan aan de regels voor sloop van niet karakteristieke bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling past daardoor niet binnen de geformuleerde wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig. Het voorliggende bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische regeling om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan de Scholtensteeg 1 in 's-Heerenbroek, Overijssel. Het plangebied is gelegen op de 'entree' van het Nationaal Landschap IJsseldelta, komend vanaf de ontsluitingsweg van het stedelijk gebied Stadshagen van de gemeente Zwolle en het bebouwingslint 's-Heerenbroek. Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden en ontsluitingswegen. De ontsluiting vindt plaats via de Scholtensteeg.
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied
Voor de Scholtensteeg 1 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', welke is vastgesteld op 6 maart 2014. Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Landschap'.
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding 'Buitengebied 2014' bron:ruimtelijkeplannen.nl
Omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met dit bestemmingsplan, is de voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Salderen binnen een plangebied, of reductie van onbebouwde plancapaciteit, is in beginsel Laddervrij. Op voorwaarde dat er geen sprake is van Laddergevoelige functies zoals winkels en kantoren, waarbij ruimtelijk relevante effecten op de omgeving optreden. Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' de ladder wel als leidraad kan dienen.
Ad 1.
Het bedrijf in roerende zaken voorziet in een behoefte, waarbij sprake is van een functieverandering agrarisch (intensieve veehouderij) naar bedrijf en gedeeltelijke sloop van landschapsontsierende bebouwing. Het ruimtebeslag wordt met de nieuwe functie gereduceerd ten opzichte van de bestaande situatie. Op grond van het hudige planologische regiem is er geen maximum aan bebouwd oppervlakte gesteld voor het agrarsich bedrijf zolang binnen het bouwvlak wordt gebouwd. Het huidige agrarsiche bouwvlak heeft een oppervlakte van 5120m2. In de nieuwe situatie wordt het bebouwd oppervlak wel gemaximaliseerd tot ten hoogste 1500m2. Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.
De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering. In paragraaf 2.2 is ingegaan op het provinciaal beleid. Daarna is in paragraaf 2.3 aandacht besteed aan het gemeentelijk beleid. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In paragraaf 3.2 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.
Ad 2.
De locatie ligt buiten bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen ontwikkeling is ontstaan vanuit een vraag naar een definitieve vestiging van het bedrijf in roerende zaken. Door medewerking te verlenen ontstaat een belangrijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. In eerste instantie was het de bedoeling het terrein te herontwikkelen met nieuwe woningen. Hiervan wordt echter afgezien. De locatie - buiten bestaand bebouwd gebied - biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.
Ad 3.
Met de ligging aan de Scholtensteeg en bij de Zwolseweg/N764 en Hasselterweg/N331 is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de vestiging van een bedrijf in roerende zaken. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor het bedrijf met bedrijfswoning is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
In 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel schetst een visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe de provincie– samen met de partners – vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe de provincie zich daarvoor wil inzetten.
Omgevingsverordening Overijssel 2017
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn:
In deze verordening wordt verstaan onder:
Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie mogelijk gemaakt door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.
Omgevingsverordening Overijssel 2017
Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
Het plangebied ligt binnen de Groene omgeving. Ontwikkelingen in de Groene omgeving laten de provincie samengaan met een impuls in kwaliteit, de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (KGO).
De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met het instrument wordt ruimte geboden voor ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden dus voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. In alle gevallen gaat het daarbij minimaal om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling zelf (basisinspanning). Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Uitgangspunten van het provinciaal beleid zijn:
Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving In 2010 heeft de provincie in samenwerking met verschillende gemeenten het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld. Dit werkboek dient voornamelijk als referentiekader en inspiratie met veel voorbeelden uit de praktijk. Tegelijkertijd wordt met het werkboek ook geprobeerd een voorzet te geven aan gemeenten in de richting van een gemeentelijk beleidskader.
Uitvoeringsmodel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft een functieverandering waarbij landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en een versterking ontstaat op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.
Hierna wordt ingegaan op andere relevante, generieke beleidskeuzen.
Weidevogel- en ganzengebied:
De provincie besteedt speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt plaats op vrijwillige basis via weidevogelgebiedsplannen. Het plangebied ligt in een ganzengebied. In de huidige situatie betreft het gebied een bestaand agrarisch bedrijf met bedrijfswoning. De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt en bedrijf in roerende zaken wordt gerealiseerd in twee bedrijfsgebouwen. waarvan 1 bestaande en 2 nieuw te realiseren bedrijfsgebouw. De benodigde oppervlakte is kleiner dan de oppervlakte ten tijde van het agrarisch bedrijf. Hiermee worden geen knelpunten verwacht.
Beekdal- en veenweidegebieden:
Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is een leidraad van de provincie. Door het voortborduren op die dragende structuren wordt samenhang en karakter versterkt. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan. Herontdekken van de landschappelijke dragers en daarop voortbouwen kan ook het contrast tussen de verschillende landschappelijke ensembles groter maken. Het plangebied ligt voor een deel in een veenweidegebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling die bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten van het gebied.
Nationale Landschappen:
De provincie zet hier in op het koesteren, conserveren, consolideren van bestaande kwaliteiten en het versterken van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten in ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt binnen Nationaal Landschap 'IJsseldelta'. De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling die bijdraagt aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het gebied.
Windenergie:
De provincie heeft voor de ontwikkeling van duurzame energie een kaart met zoekgebieden voor windenergie opgezet. Het plangebied valt in een gebied wat aangemerkt is als 'uitsluitingsgebied nationale landschappen'. Dit is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
De locatie ligt binnen de gebieden 'schoonheid van de moderne landbouw' en 'stadsrandgebied'. Bij 'schoonheid van de moderne landbouw' is ruimte voor schaalvergroting en verbreding. Een 'stadsrandgebied' is een overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving, het is zowel een entree van de stad als een verbinding met het buitengebied. Kansen voor bijvoorbeeld stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, zoals woon-/werklandschappen.
Natuurlijke laag: komgronden: Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: laagveenontginning: De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus. Het voorgestelde plan voor het plangebied draagt bij aan het beleefbaar maken van de cultuurhistorische kwaliteiten.
Stedelijke laag: Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.
Lust- en leisurelaag: Stads- en dorpsranden: Verbind ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Tegengaan van verrommeling in de randzones. Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus. Het plan draagt bij aan de ontwikkeling van aantrekkelijke woonmilieus.
In eerste instantie was het plan om op het perceel een aantal woningen te realiseren. In het kader van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit was daarbij een uitgebreid proces doorlopen. Dit heeft geresulteerd in een basis waarop de nu voorgestelde verbetering ruimtelijke kwaliteit is afgeleid. In paragraaf 3.2.2 is hier nader op ingegaan. De nu voorgenomen ontwikkeling biedt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, passend binnen het provinciaal beleid. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt een belangrijke kwaliteitsslag behaald en wordt ruimte geboden voor ontwikkeling. De landschappelijke inpassing zal overeenkomstig het inrichtingsplan en de daaraan gekoppelde kwalitatieve verplichting worden gerealiseerd. Daarmee is sprake van een impuls in kwaliteit, de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (KGO).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap.
Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en als stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.
Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.
Afbeelding 3: Uitsnede Structuurvisie Kampen 2030
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'Agrarisch en landschappelijk gebied'. De structuurvisie voorziet in handhaven en verder versterken van de landschappelijke karakteristieken van het landschap van de IJsseldelta en het beter benutten van de potenties van de verschillende cultuurlandschappen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop van landschapsontsierende bebouwing met de bouw van twee en een versterking van de karakteristieken van het landschap. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsopgaven van de structuurvisie.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit de structuurvisie.
In eerste instantie werd voor het perceel uitgegaan van het realiseren van een viertal woningen op het perceel. Deze ontwikkeling wordt in de beleidsmatrix getoetst aan een aantal beleidsprincipes. Het plan komt dan met een bepaalde score op een lijst. Zodra er ruimte is kan het plan doorgang vinden.
De eerdere ontwikkeling scoorde in ieder geval punten op het onderdeel 'Voorkeur om leegstand buitengebied tegen te gaan door herbestemming VAB-locaties' en wellicht ook onder 'Voorkeur voor landschappelijk hoogwaardig ingeklede planontwikkeling (uitstijgend boven normaal niveau)'.
Vastgesteld kan worden dat de aanspraak op de eerdere woningcapaciteit kan worden teruggegeven omdat nu sprake is van functieverandering agrarisch (intensieve veehouderij) naar bedrijf in roerende zaken, zodat deze elders in de gemeente Kampen kunnen worden ingezet.
De colleges van B&W van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben voor het Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijk uitvoeringskader voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) opgesteld. De analyse is ook toepasbaar voor delen van het buitengebied die buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta vallen.
De (on)mogelijkheden van activiteiten in VAB's worden bepaald op basis van:
Ad a. omgevingscriteria op gebiedsniveau
De gebiedskenmerken conform het provinciaal omgevingsbeleid zijn leidend voor de wijze waarop de kernwaarden in de praktijk herkenbaar kunnen worden ingezet en de hieruit volgende toelaatbaarheid van (bedrijfs)activiteiten.
Ad b. Algemene en objectgerichte criteria
De gemeente Kampen staat in principe positief tegenover nieuwe functies in VAB's, omdat dit helpt de karakteristieke bebouwing in stand te houden en daarmee een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland levert. Het kan daarbij gaan om wijzigingen naar:
Het gaat hierbij om een functiewijziging, waarbij intensieve agrarische bedrijf wordt gewijzigd naar een bedrijf in roerende zaken. Hiermee krijgt het perceel een nieuwe economische functie en levert een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland. In de nieuwe situatie is buitenopslag op het perceel ook niet meer toegestaan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past, daar waar mogelijk, binnen het beleid voor functieverandering.
De gemeente Kampen heeft in samenwerking met de naastgelegen gemeenten Zwolle en Zwartewaterland een landschapsontwikkelingsplan gemaakt. Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.
In het landschapsontwikkelingsplan is opgenomen dat in het buitengebied bebouwing vrijkomt. Het vinden van passende functies voor die bebouwing is van belang. Daarnaast dient op zorgvuldige wijze te worden omgegaan met uitbreidingen op of nabij de oude erven. Het doel ervan is het behoud van karakteristieke en/of monumentale bebouwing en het vinden van het gewenste economische draagvlak, zonder dat dit leidt tot ongewenste invloeden op het landschap.
Op de landschapstypenkaart ligt de locatie binnen het gebied 'IJsselstroomruggen en zwaardere IJsselklei'. Het gebied is een afwisseling van kleinschalige zavelige gronden en de open zware kleigronden. De waterlopen, dijken en oeverwallen vormen de ruggengraat van het gebied. In dit deelgebied wordt onder andere ingezet op het behoud en de versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke landschappelijke kwaliteiten, het multifunctionele karakter en het meer zichtbaar maken van en meer betekenis geven aan het watersysteem.
Voor dit gebied zijn de ongewenste en gewenste ontwikkeling in de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding 4: Overzicht gewenste en ongewenste ontwikkelingen LOP
Het vinden van een nieuwe economische functie wordt gezien als een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de landschapsontwikkelingsvisie.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het bestemmingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk wordt dan ook op de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante aspecten ingegaan. Eerst wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Daarna komen de ruimtelijke aspecten en de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan de orde.
De locatie Scholtensteeg 1 ligt in het buitengebied, namelijk buiten de bebouwde kom van 's-Heerenbroek. De locatie bestaat uit een bedrijfswoning met tuin, agrariche schuren en bijgebouwen. Daaromheen liggen agrarische gronden. De Scholtensteeg is de verbindingsweg tussen de Mastenbroekerpolder en de IJsseldijk.
Afbeelding 5: Huidige situatie
De locatie ligt op een markante locatie, daar waar de rand van Stadshagen het landelijk gebied en het dorp 's-Heerenbroek ontmoet. Het erf is de blikvanger op het punt van de afslag Hasselterweg - Zwolseweg. Komend vanuit Zwolle is er een aantrekkelijk zicht op de kerk van Zalk. Naarmate men dichterbij de Scholtensteeg komt, verdwijnt de kerk achter de schuren van het betreffende perceel.
Het erf heeft een duidelijke tweedeling. De voorzijde is besloten door hoge beplanting en kleine (bij-)gebouwen. Aan de achterzijde ontbreekt beplanting. Door sloop van de middelste schuur is op het erf een open ruimte ontstaan met zicht op het achterliggende weiland en bebouwing langs de Zwolseweg. Aan de buitenzijde van het erf loopt het weiland tot aan de gevels van de schuren. De schuren staan prominent in het zicht vanaf de Zwolseweg. Door de openheid is er vanaf de Zwolseweg, naast zicht op de schuren, ook zicht op parkeerplaatsen en materieel. Dit geeft een verrommeld beeld vanaf de Zwolseweg.
Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaat transformatie met behoud van het erfcomponent. De meest noordelijke schuur met een oppervlakte van 385m2 blijft behouden. De meest zuidelijke schuur wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats komt een geheel nieuwe schuur met een voetprint van 22 x 47m (1034m2). De goot en dakhoogte zal vergelijkbaar zijn met de huidige bedrijfsbebouwing, respectievelijk 3-6 en 10 meter. De huidige bedrijfswoning blijft behouden als ook het bijbehorend bouwwerk van 71m2. Het totaal bebouwd oppervlak, inclusief de woning en het daarbij behorende bouwwerk, van het nieuwe erf bedraagt in de nieuwe situatie 1590m2.
Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit werkboek geeft belangrijke handreikingen en toetsingscriteria bij nieuwe ontwikkelingen. Vastgesteld kan worden dat naast een investering in de ontwikkeling in het bedrijf in roerende zaken, tegelijkertijd geïnvesteerd wordt in de omgevingskwaliteit.
Transformatie van het erf biedt een grote meerwaarde ten opzichte van de huidige situatie. Door afbraak van de ontsierende schuren en nieuwbouw van 1 van de schuren biedt dit kansen om de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het erf te verbeteren. Door het compact houden van de bebouwing kan het zicht op het landschap in de richting van Zalk weer worden versterkt. Door een introverte inrichting van het erf kan verrommeling worden tegengegaan. Buitenopslag op het terrein wordt niet mogelijk gemaakt. Alhoewel het eigen erf niet heel groot is, is er ruimte om nieuwe, gebiedseigen, landschappelijke beplanting toe te voegen. Hierdoor keren bepaalde landschappelijke oost-west verschillen terug. Herinrichting van het erf aan de voorzijde met gebiedseigen beplanting kan het beeld van het erf verbeteren. Hierin ligt de meerwaarde ten opzichte van de huidige situatie.
Op de volgende afbeelding is de landschappelijke inpassing en herinrichting van het perceel weergegeven.
Afbeelding 6: Landschappelijke inpassing en erfinrichting
Landschappelijke inpassing
Om het erf op de grotere schaal landschappelijk in te passen wordt een aantal landschappelijke toevoegingen in de directe omgeving gedaan. Aan de zuidzijde worden twaalf hoogstam fruitbomen aangeplant, om daarmee een overgang tussen erf en landschap te creëren. Aan de westzijde van het weiland wordt langs de sloot een elzenhaag geplant. Daarnaast worden ook aan de noord- en zuidzijde eenzelfde elzenhaag geplant. Deze elzenhagen grijpen terug op het meer verdichte landschap op de overslaggronden.
Erfinrichting
De tweedeling in het erf blijft. Aan de voorzijde de bestaande bedrijfswoning met hoge beplanting en aan de achterzijde de schuren, die door hagen van het landschap zijn gescheiden.
Het huidige erf staat in 'open' verbinding met het landschap. De gevels van de schuren zijn gesloten. In de nieuwe situatie met schuren zullen er openingen in de gevels naar het omliggende landschap komen. Dit impliceert een verharding/inrichting aan alle zijden van de schuren. Door de hagen wordt een heldere afbakening van het erf en tuin naar het landschap gecreëerd.
Vanaf het open middeldeel is een open verbinding met het weiland rondom. Op het erf wordt een aantal inheemse bomen geplant. De oever van de sloot langs de Scholtensteeg wordt op natuurvriendelijke wijze ingericht. De opzet van de landschappelijke inpassing is terug te vinden in Bijlage 6 Landschapsinrichtingsplan.
Parkeren
Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Parkeren betreft zowel het parkeren ten behoeve van het bedrijf alsmede voor de bestaande bedrijfswoning. Het erf is groot genoeg om in ieder geval 6 parkeerplaatsen te realiseren op eigen erf. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van 3 parkeerplaatsen ten behoeve van het bedrijf en 3 plaatsen voor de bedrijfswoning. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 9.1 Parkeren.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze toelichting (ruimtelijke onderbouwing) de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. Hierbij is ingegaan op de milieutechnische toelaatbaarheid waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.
Bij de ontwikkeling van het perceel Scholtensteeg 1 gaat het enkel om de vestiging van een bedrijf in roerende goederen. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Het plan behelst niet het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten. Nader onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer kan derhalve achterwege blijven.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de mate van luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Dit begrip is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.
Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord, staat in verschillende regelingen beschreven.
Daarnaast geldt voor de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid 'Kampen IJsselsterk Veilig', dat op 29 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid, heeft zijn keuzes gemaakt. Dit betreffen zes beleidskeuzes, onderverdeeld in scope, gebiedsindeling, plaatsgebonden risico, groepsrisico, effectbenadering en risico-communicatie.
Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).
Ook ruimtelijk niet-relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat bij deze plannen dient te worden voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is.
Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit).
Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk, maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.
De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.
Korte toelichting op begrippen
Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gedefinieerd, is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.
Plaatsgebonden risico
Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is.
De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr et cetera. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is. Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.
Groepsrisico
Het groepsrisico kan niet in een grootheid worden uitgedrukt, maar wordt bepaald door het aantal personen dat op een plek aanwezig is (de persoonsdichtheid) in relatie tot de afstand van de risicobron en de ligging van de veiligheidscontouren. Het groepsrisico wordt in tabelvorm gegeven waarbij de cumulatieve kans wordt genoemd dat een groep van 10, 100, 1000 personen enzovoorts ten gevolge van een calamiteit overlijden. Grafisch kan dit in de vorm van een Fn-curve worden gevisualiseerd.
Kwetsbare objecten op grond van het Vuurwerkbesluit:
Kwetsbare objecten op grond van het Bevi:
Beperkt kwetsbare objecten op grond van het Bevi:
Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om een bedrijf in roerende goederen op het perceel Scholtensteeg 1 toe te staan, waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd. Het plangebied ligt op ruim 530 meter afstand van de IJssel, wat geldt als route voor gevaarlijke stoffen.
Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld.
Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.
Luchtverkeer
Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.
Spoorwegverkeer
Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. De lijn Zwolle - Kampen ligt op circa 740 meter afstand en hierover vindt uitsluitend personenvervoer plaats.
Wegverkeer
Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op circa 70 meter afstand van de N764 en circa 180 meter van de N331, waarover geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport over water
Het plangebied ligt op een afstand van circa 530 meter van de IJssel, waarvoor geen 10-6 contour geldt. Hierdoor valt het plangebied in zijn geheel buiten de 200 meter zone van de transportroute.
Transport van gevaarlijke stoffen over de IJssel vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
Op basis van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen of nabij het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn.
Buisleidingen
In het plangebied lopen geen ondergrondse buisleidingen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van dergelijke leidingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Overstromingen
Op de Risicokaart van de provincie is aangegeven dat het plangebied in zijn geheel in een overstromingsgebied ligt. Het ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijkringgebied Mastenbroek (nummer 10).
Quickscan
Het plangebied ligt in dijkring 10, Mastenbroek. Dijkringgebied 10 ligt in de provincie Overijssel. Aan de noord- en westzijde ligt de IJssel. Voor de keringen van dijkring 10 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden.
Afbeelding 7: Overstromingskaart IJssel (risicokaart)
De overstromingsdreiging in dijkring 10 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.
Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.
In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2.000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.
Risico-inventarisatie
Op basis van de provinciale risicokaart wordt voor de locatie de overstromingskans geschat op een kleine kans. Hierbij wordt opgemerkt dat de locatie binnen een 'beschermd' gebied ligt. Binnen het gebouw kunnen mensen naar de verdieping gaan.
Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat plannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 10 Mastenbroek alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het plan stelt ook zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In de voorliggende situatie is geen sprake van nieuwe bebouwing, maar is er sprake van een bestaande bebouwing waar een nieuwe functie in komt (agrarisch naar bedrijf). In het kader van het voorliggende plan hoeft daarom hier geen nadere aandacht aan te worden besteed.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).
In 2015 was bij de planontwikkeling nog sprake van woningbouw op deze locatie. In dit kader is door EcoReest een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is thans nog geldig en kan gebruikt worden voor de onderhavige ontwikkeling. Navolgend zijn de conclusies en aanbevelingen verwoord.
Conclusies en aanbevelingen
Chemisch onderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat alleen in het grondwater een overschrijding van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming is aangetoond. Gelet op de natuurlijke herkomst van het gemeten gehalte aan barium in het grondwater wordt de onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Asbestonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek concluderen wij, dat getoetst aan de normen zoals verwoord in de beleidsbrief ‘ Asbest in bodem, grond- en puin(granulaat)’ er sprake is van een asbestverontreiniging ter plaatse van deellocatie B2 (zie tekening).
De hypothese “verdacht voor de aanwezigheid van asbestvezels in de bodem” zoals aangenomen tijdens het vooronderzoek wordt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek bevestigd.
Voor verontreinigingsgevallen na 1987 geldt de zorgplicht (artikel 13 Wbb). Indien de zorgplicht van kracht is, dient bodemverontreiniging altijd volledig verwijderd te worden tot de terugsaneerwaarde van 100 mg/kg (gewogen).
In het kader van de toekomstige bouwactiviteiten is het noodzakelijk de asbestverontreiniging te saneren. Voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden dient er een plan van aanpak te worden opgesteld dat vervolgens ter goedkeuring moet worden voorgelegd bij het bevoegd gezag (Provincie Overijssel).
Daarnaast dienen de kelders die zijn volgestort met puin onderzocht te worden op asbest (volgens de richtlijn SC-540) na sloop van de bebouwing.
Voor enkele onderdelen van het bodemonderzoek heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat dit niet leidt tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek.
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Op circa 320 meter ten noorden van het plangebied ligt een 110 kV hoogspanningslijn. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 50 aan beide zijden van de leiding. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. In de VNG-publicatie wordt een bedrijf in roerende goederen gezien als een bedrijf behorend tot milieucategorie 2. De maximale richtafstand die hiervoor geldt is een afstand van 30 meter qua geluid. Voor de overige aspecten geldt een afstand van 10 meter.
Van plangebied naar omgeving:
Zoals hiervoor al aangegeven is geluid de bepalende factor. De maximale afstand is gesteld op 30 meter. In de directe omgeving zijn een aantal woningen gesitueerd. De minimale afstand tot de dichtstbijzijnde woning is tenminste 50 meter. Het bedrijf vormt in die zin geen probleem wat betreft het aspect geluid. Nu vaststaat dat er zich binnen een straal van 30 meter om het bedrijf geen milieugevoelige objecten bevinden, vormen de onderdelen geur en stof ook geen probleem.
Van omgeving naar plangebied:
De bedrijf maakt deels gebruik van de aanwezige bebouwing en deels vindt nieuwbouw plaats op een locatie waar eerder bedrijfsbebouwing heeft gestaan. De bedrijfswoning blijft bewoond en maakt onderdeel uit van het bedrijfsperceel. Door de voorgenomen ontwikkeling/functiewijziging worden geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal benut blijven.
In een straal van 2 km rond het plangebied komt zowel in de gemeente Kampen als Zwolle een aantal agrarische bedrijven voor. Het betreffen geen intensieve veehouderijen. Voor veehouderijen is in het landelijk gebied de geurafstand 50m.
De bestaande veehouderijen liggen op een grotere afstand van het plangebied.
Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. De agrarische activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.
Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 3.3.6 nadere aandacht besteed.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.
Om te beoordelen in hoeverre de sloop, bouw en de ingebruikname van het adres Scholtensteeg 1 voor legalisering van de al gestarte bedrijfsactiviteiten consequenties heeft voor de omgeving voor wat betreft de stikstofdepositie is een aeriusberekening uitgevoerd door EcoReest BV. De rapportage/brief van EcoReest is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
De conclusie en aanbevelingen zijn hieronder integraal opgenomen uit de brief:
Door het gebruik van machines en de verkeersgeneratie ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden en de daaropvolgende gebruiksfase zal stikstof vrijkomen die mogelijk via de lucht in gevoelige habitattypen terecht kan komen. Uit de stikstofberekening die met behulp van de AERIUS Calculator is uitgevoerd blijkt dat de voorgenomen plannen, zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase, niet zullen leiden tot een significante toename in stikstofdepositie op gevoelige habitats van Natura 2000-gebieden (zie tevens bijlage 1 en 2).
Dit betekent dat er geen vergunning hoeft te worden aangevraagd of melding hoeft te worden gedaan voor de toename in stikstofdepositie.
Conclusie:
De voorgenomen ontwikkeling levert geen belemmering op vanuit het aspect stikstof en/of stikstofdepositie.
De bebouwing op het perceel zal ten behoeve van het bedrijf in roerende zaken in aantal m² lager worden. In feite zullen er twee schuren resteren voor het bedrijf, die een vergelijkbare goot- en bouwhoogte zullen krijgen, zoals thans ook in het plan Buitengebied 2014 van de gemeente is aangegeven. Het gaat hierbij om een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter maximaal.
Het adres Scholtensteeg 1 heeft via de Scholtensteeg en Zwolseweg vrijwel een directe aansluiting op de N764. Wordt gekeken naar de aantrekkende werking qua verkeer van het te vestigen bedrijf dan kan worden gesteld dat deze vergelijkbaar is met het aantal verkeersbewegingen van en naar het eerdere agrarische bedrijf. De verwachting is zelfs dat het aantal verkeersbewegingen eerder zal afnemen. Bovendien zal sprake zijn van minder zwaar verkeer van en naar het bedrijf. Voorgaande komt de verkeersveiligheid ten goede, aangezien ook de Zwolsweg/Hasselterweg voor een klein gedeelte als doorgaand fietspad ingebruik is.
Tijdens de wijziging naar bedrijf in roerende zaken zal een oude schuur worden gesloopt en zal nieuwbouw plaatsvinden, min of meer op dezelfde locatie. Hierdoor zal in een korte periode van de sloop en aansluitend de bouw meer verkeersbewegingen van en naar het perceel plaatsvinden. Bij de sloop en ook de bouw zal gebruik gemaakt worden van respectievelijk een kraanwagen en een bouwkraan. De verkeersbewegingen zullen wat dat betreft beperkt blijven tot 2 verkeersbewegingen per kraan, namelijk naar en van de bouwplaats af. Gelet op eerdere fietsverbinding is het van belang extra te letten op de verkeersveiligheid op momenten dat de kranen naar het terrein en het terrein weer verlaten. Aan de verkeersveiligheid behoeven verder geen specifieke eisen te worden gesteld.
De watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water en vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. De gemeente Kampen echter adviseert een ontwateringsdiepte van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 á 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen.
Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Het plan bevat een rioleringscomponent in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel. Voorheen was sprake van een agrarisch bedrijf en nu vestigt zich er een bedrijf in roerende zaken. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel naar verwachting af ten opzichte van het vorige gebruik. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het toenmalige Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. In Bijlage 4 zijn de samenvatting en het toetsresultaat hiervan opgenomen. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Destijds heeft het toenmalige Waterschap Groot Salland een positief wateradvies gegeven.
Bij de eerdere watertoets ging het om de realisering van een aantal woningen op het erf. In deze situatie gaat het om een functieverandering, waarbij de agrarische bestemming komt te vervallen en een reguliere bedrijfsfunctie op het perceel wordt gerealiseerd. De effecten en gevolgen voor het aspect water zullen beperkt zijn en blijven. Met het voorkeursbeleid hemel- en afvalwater wordt rekening gehouden.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Het plangebied is gelegen in dijkring 10 en daardoor is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht gesteld.
Uit de verordeningskaart Watergebiedsreserveringen blijkt dat het plangebied in een overstroom baar gebied is gelegen.
In de omgevingsverordening heeft de provincie opgenomen dat ruimtelijke plannen die betrekking hebben op het overstroom baar gebied, voorzien dienen te zijn van een overstromingsrisicoparagraaf. Deze paragraaf biedt inzicht in:
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Het plangebied is gelegen binnen dijkring 10. Deze dijkring wordt aan de westkant begrensd door de IJssel, Oostkant door het Zwarte Water en noordzijde door het Zwarte meer.
De maximale waterdiepte en kans op een overstroming
Voor de keringen van dijkring 10 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden.
Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte verwacht van maximaal 0,8 m.
Afbeelding 8: Risicokaart
Evacuatie/ noodmaatregelen
Het plan betreft geen ontwikkeling van nieuwe verblijfsfuncties. Het perceel ligt vrijwel direct aan de Zwolseweg met aansluiting op de Hasselterweg. Mochten er onverhoopt toch mensen aanwezig zijn in het plangebied, dan kan de locatie via deze weg snel worden geëvacueerd.
Maatregelen
Het plangebied zelf wordt niet gewijzigd. Het gaat hierbij enkel om een functieverandering, waarbij het totale aantal m2 aan bedrijfsbebouwing zelfs zal afnemen. Het betreft een gedeelte van de dijkring die relatief hoog is gelegen. Deze ontwikkeling vraagt geen extra maatregelen ten behoeve van de waterveiligheid.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft een in hoofdzaak functieverandering en is niet strijdig met het vigerende provinciale beleid en het daaraan gekoppelde externe veiligheidsbeleid. Vanuit het aspect water zijn er voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de wet Natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.
In het kader van de quickscan is hierop nader ingegaan en heeft geleid tot de volgende conclusie wat betreft de gebiedsbescherming. De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa vierhonderd meter. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Gezien de geringe afstand dient er wel rekeningen gehouden te worden met verstoringsgevoelige doelsoorten die zijn aangewezen voor het Natura 2000-gebied de Rijntakken. Dit betreffen onder andere verschillende vogelsoorten (broedvogels en niet-broedvogels) en de meervleermuis. Gelet op de aard van de werkzaamheden zal er voornamelijk verstoring door geluid en trillingen plaatsvinden in de sloop- en nieuwbouwfase. Deze werkzaamheden zullen van tijdelijke aard zijn, en dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om de effecten van verstoring tot een minimum te beperken.
Indien uit nader onderzoek blijkt dat binnen de onderzoekslocatie verblijfplaatsen van de meervleermuis aanwezig zijn, dienen mogelijk maatregelen genomen te worden om nadelige effecten op de instandhoudingsdoelen van deze soort te voorkomen.
Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Soortbescherming
Op basis van de wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Op basis van de quickscan wordt wat betreft de soortenbescherming de volgende conclusie getrokken:
In de schuren binnen de onderzoekslocatie zijn mogelijk jaarrond beschermde nestplaatsen van de huismus aanwezig. De tuin en omgeving maken onderdeel uit van het leefgebied van de huismus. Daarnaast kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden onder de daken en in de spouw van de voormalige varkensschuren. Tevens kan de tuin en de directe omgeving onderdeel uitmaken van het foerageergebied van vleermuizen.
Vanwege de (mogelijke) aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van de huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen onder de daken en in de spouw, kan niet worden uitgesloten dat als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden.
De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
In de tuin en in de schuren kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Aanbevelingen en advies op basis van quickscan
Nader onderzoek
Het kan niet worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn in de schuren. Nestplaatsen van huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Om te bepalen of er al dan geen vleermuisverblijfplaatsen en nestplaatsen van huismussen in de schuren aanwezig zijn, is nader onderzoek nodig. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Leidraad voor vleermuisonderzoek is het vleermuisprotocol van 2017. Voor een volledig vleermuisonderzoek zijn meerdere veldbezoeken nodig in de periode half mei - september.
Voor het onderzoek naar de huismus wordt de methode uit het Soortinventarisatieprotocol van het Netwerk Groene Bureaus aangehouden. Huismusonderzoek vindt plaats middels twee veldbezoeken in de periode april – 20 juni.
Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn. De nadere onderzoeken zijn inmiddels uitgevoerd. De resultalten hiervan zijn terug te vinden in Bijlage 3 Nader onderzoek huismussen en vleermuizen.
Uit de veldbezoeken voor het vleermuisonderzoek komt naar voren dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn binnen de onderzoekslocatie. Uit het mussenonderzoek is gebleken dat er drie nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn, echter vallen deze nestplaatsen buiten de onderzoekslocatie. De nestplaatsen bevinden zich in de naastgelegen garage. Daarnaast zijn er enkele foeragerende huismussen rondom de onderzoekslocatie waargenomen.
Bij de voorgenomen sloop en renovatie werkzaamheden zullen geen nestplaatsen verloren gaan. Eveneens zal er geen essentieel foerageergebied worden aangetast. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van huismussen en vleermuizen is daarom niet nodig.
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden wel nestplaatsen van de boerenzwaluw en een verblijfplaats van steenmarters aangetast. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming. Er is voor deze soorten een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Binnen de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk voor deze soorten alternatieve voorzieningen aan te bieden. Voor boerenzwaluwen en steenmarters geldt een compensatiefactor voor de nestplaatsen en verblijfplaats die hun functionaliteit verliezen. Tevens zijn er, afhankelijk van de planning van het project zeer waarschijnlijk tijdelijke voorzieningen nodig. Uitwerking van deze maatregelen vindt plaats in een activiteitenplan.
Broedvogels
Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen tevens geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Zorgplicht
Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Voor de volledige rapportages zie Bijlage 2 Quickscan Ecologie en Bijlage 3 Nader onderzoek huismussen en vleermuizen.
Conclusie
Voor nestplaatsen van de boerenzwaluw geldt dat er alternatieve nestplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige nestplaatsen worden aangetast. Voor een verblijfplaats van de steenmarter geldt dat er alternatieve verblijfplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige verblijfplaats wordt aangetast.
Voor zowel boerenzwaluwen als steenmarters geldt een compensatiefactor voor het terugbrengen van alternatieve nestlocaties en verblijfplaatsen. Dat wil zeggen dat voor elke nestplaats of verblijfplaats die zijn functionaliteit verliest er extra alternatieve nest- en verblijfplaatsen aangeboden moeten worden. In totaal gaat het om drie nestplaatsen van boerenzwaluwen en één verblijfplaats van steenmarters die hun functionaliteit verliezen. De alternatieve nestplaatsen en verblijfplaatsen moeten tijdig voor de werkzaamheden worden aangeboden, omdat er rekening gehouden moet worden met een gewenningsperiode.
De concrete uitwerking van de benodigde mitigerende maatregelen vindt plaats in een activiteitenplan. Binnen de Wet natuurbescherming is het vereist dat de werkzaamheden plaats vinden onder begeleiding van een ecologisch deskundige. Deze geeft, in overleg met de opdrachtgever, aan waar zich geschikte locaties bevinden voor het plaatsen van alternatieve voorzieningen. Tevens adviseert deze in eventuele maatregelen die nodig zijn voor aanvang of tijdens het project. Hierbij moet gedacht worden aan de planning van het werk, bijvoorbeeld om kwetsbare periodes te ontzien en om rekening te houden met de gewenningstijd die nodig is voor alternatieve verblijfplaatsen. Ook dient de bebouwing voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt te worden gemaakt voor boerenzwaluwen en steenmarters. Dit mag pas na ontvangst van de ontheffing van de Wet natuurbescherming.
De officiële termijn voor het verkrijgen van een besluit van de provincie ten aanzien van de Wet natuurbescherming is 13 weken, met een mogelijkheid tot verlenging van 7 weken. Gezien de lange afhandeltijd en de tijd die nodig is als gewenningsperiode of voor een op kwetsbare periodes aangepaste planning, dient dit ruim voor het uitvoeren van de werkzaamheden aangevraagd te worden.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta. In dit landschap zijn cultuurhistorisch gezien, naast de boerderijen op huisterpen, de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de markegrenzen (ten zuiden van Wilsum en het Zwarte Water). De grootste concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd.
In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld: de IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn grofweg:
In het landschap zijn onder meer de volgende ruimtelijk waardevolle elementen van belang:
De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
De gemeente Kampen heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Kampen
Voor het plangebied geldt een middelmatige verwachting. Dit houdt in dat bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Omdat de voorgestelde ontwikkeling niet groter is dan 5.000 m2, is er geen archeologisch onderzoek nodig.
De ontsluiting van het terrein vindt rechtstreeks plaats op de Scholtensteeg. Deze weg is gelegen op grondgebied van de gemeente Zwolle. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er sprake moet zijn van een veilige aansluiting op de Scholtensteeg. Langs de Scholtensteeg lopen geen vrijliggende fietspaden en/of voetpaden. De Scholtensteeg is verkeerstechnisch gekwalificeerd als een gebiedsontsluitingsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur waarop in principe rechtstreeks op ontsloten mag worden.
In de nieuwe situatie zal gebruik worden gemaakt van de bestaande uitweg/ontsluiting. Deze bestaande ontsluiting behoeft geen aanpassingen voor de toekomstige bedrijfsfunctie. Dit is al gebleken omdat het bedrijf al enige tijd wordt uitgeoefend op het perceel. De huidige ligging en omvang van de uitrit is afgestemd op de huidige en te verwachten verkeerbewegingen van het bedrijf.
Door de vestiging van het bedrijf zal sprake zijn van een kleine verhoging van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie toen het nog een agrarisch bedrijf was. Gezien de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen is deze kleine toename op voorhand geen knelpunt; het gebied is goed ontsloten voor dergelijk verkeer. Een lichte stijging van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse resulteert, door de ligging aan het begin van de Scholtensteeg, niet in verkeersonveilige situaties.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Het betreft zowel het parkeren ten behoeve van het bedrijf alsmede voor de bestaande bedrijfswoning. Het erf is groot genoeg en er is voldoende ruimte aanwezig om minimaal 6 parkeerplaatsen te realiseren op eigen erf. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van minimaal 3 parkeerplaatsen ten behoeve van het bedrijf en 3 parkeerplaatsen voor de bedrijfswoning. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 9.1 Parkeren en aan de normen in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Er is geen sprake van een plan of besluit of vormt een kader voor activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu Het plan valt niet onder te brengen onder onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.
Het voorliggende plan biedt een juridische-planologische regeling voor het toestaan van een bedrijf in roerende goederen. Een activiteit behorend tot de milieucategorie 2 volgens de bedrijvenlijst van de VNG. Het gaat om een bestemmingsplan op basis waarvan een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende onderdeel is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bedraagt circa 400 meter. Gelet op de huidige bedrijfsbestemming, de aard en schaal van de activiteit, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied. Voorgaande houdt in dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht. Zie ook conclusies van de Quickscan Ecologie, Bijlage 2.
De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het voorliggende plan.
Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend plan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project (beëindigen van de agrarisch activiteiten en daarvoor in de plaats een bedrijfsfunctie in categorie 2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Wel ligt de locatie binnen het Belvedere-gebied 'Kampereiland - Mastenbroek'. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij nauwlettend rekening is gehouden met de landschappelijke waarden. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2.
Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden
In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1' komen de volgende enkelbestemmingen voor:
Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.
Bebouwing
Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen.
Afwijkende functies
Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen. Het gaat hier vaak om de legalisering van bestaande functies. Nieuwvestiging van deze functies is ongewenst.
We hebben bestaande bedrijven die niet agrarisch gerelateerd zijn (en dus eigenlijk niet in het buitengebied horen) een bedrijfsbestemming gegeven. Nieuwvestiging van bedrijven staan we niet toe, tenzij er sprake is van een VAB-locatie. We staan in het buitengebied alleen lichtere vormen van bedrijvigheid toe, maximaal milieu-categorie 2 uit de VNG brochure. Bestaande bedrijven die in een hogere milieucategorie zitten, staan we toe met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Wanneer een nieuw bedrijf zich binnen een bestaande bedrijfsbestemming vestigt, mag alleen de lichte categorie bedrijvigheid worden uitgeoefend of de specifieke aanvullende activiteit. Grote lawaaimakende en Bevi bedrijven sluiten we uit.
Met een afwijkingsprocedure kunnen we eventueel categorie 3 bedrijvigheid toestaan, wanneer de invloed op de omgeving naar haar aard gelijk is aan die van een lagere categorie bedrijvigheid. Ook kunnen we via een afwijking productiegebonden detailhandel en detailhandel in landbouwwerktuigen, landbouwmachines en meststoffen in groothandelsverpakking toestaan.
Buitenopslag
Tijdelijke en permanente opslag en/of uitstalling van materieel, materialen en overige attributen voor functioneel gebruik is op het bedrijfsperceel niet toegestaan daar waar deze is voorzien van de nadere functieaanduiding 'opslag uitgesloten'. Omdat het mogelijk wordt gemaakt om twee grote bedrijfsgebouwen op het perceel te realiseren is enkel opslag in deze gebouwen toegestaan. Hiermee wordt verromeling van het erf voorkomen.
Bedrijfswoning
Bij bedrijven mag u een bedrijfswoning bouwen, mits deze woonfunctie noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Dit staat in de begripsbepaling 'bedrijfswoning'. Het kan dus zijn dat er bedrijfsvormen zijn waarbij geen bedrijfswoning mag worden gebouwd.
Bedrijfswoningen staan we alleen toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In principe staan we één bedrijfswoning toe, tenzij op de verbeelding staat dat we meer wooneenheden toestaan.
De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.
In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap).
Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming
Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.
Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.
Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.
Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)
Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen
Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.
De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).
Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.
Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht. Het betreft overgangsrecht van bouwwerken en overgangsrecht gebruik. Het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de toepassing van het overgangsrecht is het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt kortheidshalve verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.
Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.
Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de sloop en nieuwbouw van het bedrijfsgebouw en de aanleg van de beplanting zoals opgenomen in de voorwaardelijke verplichting zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. Dit wordt via een planschadeverhaals- overeenkomst vastgelegd. Er wordt gelet op het voorgaande geen exploitatieplan vastgesteld omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De Inspectie Vrom heeft dergelijke gevallen aangegeven in haar brief van 26 mei 2009. Met dit plan is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1' is naar de volgende overlegpartners gestuurd:
Naar aanleiding van dit voorontwerpbestemmingsplan zijn de onderstaande vooroverlegreacties ontvangen.
Ad. 1) Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 14 april 2020 per e-mail de volgende opmerkingen gemaakt:
De conclusie is dat de KGO-balans voor deze erftransformatie onvoldoende is onderbouwd en de nu voorliggende verbeelding en regels onvoldoende garanties bieden voor de vereiste verbetering in ruimtelijke kwaliteit. De potentiële oppervlaktes bebouwing en verharding dienen ingeperkt te worden.
Reactie gemeente:
Op de verbeelding en in de regels is het verbod op buitenopslag opgenomen. Het bestemmingsplan 'Bedrijf' is verkleind waardoor er meer agrarische gronden tussen de elzensingel en het bedrijf komen te liggen. De drie bomen zijn verplaatst in oostelijke richting zodat deze de zichtlijn naar Zalk niet kunnen belemmeren en toch een groene beëindiging van het erf aangeven. Het maximaal toegestane bebouwd oppervlak aan bedrijfsgebouwen is verder teruggebracht tot ten hoogste 1520 m2. Ook is de voorwaardelijke verplichting aangebracht op de verbeelding.
Ad. 2) Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 31 maart 2020 heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta per e-mail aangegeven geen opmerkingen te hebben op dit voorontwerpbestemmingsplan.
Ad. 3) Gemeente Zwolle
De gemeente Zwolle heeft op 25 maart 2020 per e-mail gevraagd om een nadere toelichting van de betekenis van de nieuwe functie op de ontsluiting.
Reactie gemeente:
De ontsluiting van het erf is gelegen op grondgebied van de gemeente Zwolle. In het onderhavige geval vindt de ontsluiting plaats op de Scholtensteeg. Door de wijziging van de agrarische bedrijfsbestemming naar de enkelbestemming bedrijf, vindt er geen aanpassing plaats van de bestaande ontsluiting. De huidige ontsluiting is afdoende voor de bedrijfsfunctie. Dit is al gebleken omdat het bedrijf al enige tijd wordt uitgeoefend op het perceel. De huidige ligging en omvang van de uitrit is afgestemd op de huidige en te verwachten verkeerbewegingen van het bedrijf. Indien in de toekomst toch een aanpassing nodig is aan de bestaande ontsluiting, dan zal hiervoor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'het maken of veranderen van een uitweg' (art. 2.2, lid 1, sub e Wabo) aangevraagd moeten worden bij de gemeente Zwolle. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte.
Gelet op de reacties vanuit de overlegpartners en de aanpassingen die naar aanleiding daarvan zijn doorgevoerd in het plan, is het vooroverleg positief afgerond.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 8e herziening Scholtensteeg 1' heeft met ingang van 24 juni 2020 overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.