direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e wijziging Nieuwstad 10
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991270-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Nieuwstad 10 te Wilsum was een agrarisch bouwperceel gevestigd. Op het perceel staat een bedrijfswoning en één grote schuur. Voorheen stonden er op het perceel nog twee bijgebouwen. Deze twee bijgebouwen zijn inmiddels gesloopt. daarnaast is het asbest op het dak van de grote schuur inmiddels verwijderd.

Het perceel is al een aantal jaren niet meer als agrarisch in gebruik en de initiatiefnemer is daarom voornemens om de geldende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' op het perceel te wijziging in de bestemming 'Wonen'. Binnen het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' als vervolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing. Hiervan wordt bij deze ontwikkeling dan ook gebruik gemaakt. De gemeente Kampen is positief over de voorgenomen planontwikkeling en heeft middels een principebesluit aangegeven medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling, mits:

  • De twee bestaande kleine schuren op het perceel gesloopt zouden worden;
  • Het asbest op het dak van de grote schuur vervangen zou worden door passende nieuwe dakbedekking.

Het asbest op het dak van de grote schuur is inmiddels vervangen. Ook de bestaande kleine schuren zijn gesloopt. Aan de voorwaarden van het principebesluit is dus voldaan.

Inmiddels is de plek van één van de kleine schuren weer ingevuld door een nieuwe overkapping die is aangebouwd aan de grote schuur. Deze overkapping heeft meer kwaliteit en een betere ruimtelijke inpassing dan de eerdere schuur die op die plek stond.

Ook zal moeten worden voldaan aan de voorwaarden die onder de wijzigingsbevoegdheid van het wijzigingsplan worden gesteld. Deze komen aan bod in dit voorliggend wijzigingsplan.

Het voorliggende wijzigingsplan biedt de planologisch-juridische regeling om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Met dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Nieuwstad en Wilsum 2012'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft het perceel Nieuwstad 10 te Wilsum in Overijssel. Het plangebied wordt met name omringd door woningen. Navolgend is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0001.png"

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het perceel Nieuwstad 10 geldt het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012', welke is vastgesteld op 13 september 2012. Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met dit bestemmingsplan, is de voorliggende wijzigingsplan opgesteld. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Wilsum en Nieuwstad

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de diverse onderzoeksaspecten.
  • Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen aan bod in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Relatie met ontwikkeling:

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen  

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Toetsing ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning.

2.1.3 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Nationaal Landschap IJsseldelta is één van de twintig nationale landschappen. Binnen dit Nationaal Landschap staat 'behoud door ontwikkeling' centraal. Dat betekent dat ontwikkelingen niet onmogelijk zijn, maar dat de ontwikkelingen geen afbreuk moeten doen aan de kwaliteiten en kenmerken van het nationale landschap.

Relatie met ontwikkeling:

Bij de planvorming (zie hoofdstuk 3) is rekening gehouden met de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het plangebied, waarmee aansluiting is gezocht met de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

2.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Gelet op het voorgaande is de ontwikkeling niet in strijd met het Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

In 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel schetst een visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe de provincie– samen met de partners – vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe de provincie zich daarvoor wil inzetten.

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn:

  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • sociale kwaliteit.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. Duurzaamheid: duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
  • 3. Sociale kwaliteit: het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie mogelijk gemaakt door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Omgevingsverordening Overijssel

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

Het plangebied ligt binnen de Groene omgeving. Ontwikkelingen in de Groene omgeving laten de provincie samengaan met een impuls in kwaliteit, de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (KGO).
De KGO maakt het onder meer mogelijk om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming toe te voegen. Hoofddoel hierbij is het versterken van ruimtelijke kwaliteit. Bij dit voornemen is de KGO van toepassing omdat er een functiewijziging plaatsvindt. Bebouwing in de vorm van twee oude schuurtjes van slechte kwaliteit wordt gesloopt waarmee de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. De sloop van de twee schuurtjes is de invulling van de KGO opgave.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Generieke beleidskeuzes.
  • Ontwikkelingsperspectieven.
  • Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking . Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft een functieverandering. Daarnaast is landschapsontsierende gebouwen (twee schuren) gesloopt en ontstaat een versterking op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt ingegaan op andere relevante, generieke beleidskeuzen.

Nationale Landschappen:

De provincie zet hier in op het koesteren, conserveren, consolideren van bestaande kwaliteiten en het versterken van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten in ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt binnen Nationaal Landschap 'IJsseldelta'. De ontwikkeling betreft een functieverandering. Daarnaast is landschapsontsierende gebouwen (twee schuren) gesloopt en ontstaat een versterking op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.

Relatie met ontwikkeling:

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling, die bijdraagt aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het gebied.

Windenergie:

De provincie heeft voor de ontwikkeling van duurzame energie een kaart met zoekgebieden voor windenergie opgezet. Het plangebied valt in een gebied wat aangemerkt is als 'uitsluitingsgebied nationale landschappen'.

Relatie met ontwikkeling:

Dit is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

De locatie ligt binnen het gebied 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Relatie met ontwikkeling:

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen op het huidig functioneel gebruik van het plangebied. Daarmee doet het geen afbreuk aan de ambities binnen het ontwikkelperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.
  • Natuurlijke laag: Rivierengebieden

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten. Ambitie voor het Vecht-Regge-Dinkelsysteem is herstel van de natuurlijke dynamiek van deze typische laagland rivieren.

Relatie met ontwikkeling:

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Rivierenlandschap

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw.

Relatie met ontwikkeling:

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

  • Stedelijke laag: Verspreide bebouwing

De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken als identiteitsdrager van erftransformaties benut. Gebiedsgewijze aanpak van herstel erven en bebouwing volgens het ‘Streekeigen huis en erf’ concept.

Relatie met ontwikkeling:

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering en past binnen deze ambitie. Er wordt een nieuwe invulling gegeven aan een voormalig agrarisch erf. Twee verouderde ontsierende schuren zijn recent al gesloopt.

  • Laag van de beleving: Verblijfsrecreatie

De Nieuwstad is aangewezen als recreatieve route.

Relatie met ontwikkeling:

Het planvoornemen leidt niet tot belemmeringen hiervan.

2.2.1 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie 1.0

De omgevingsvisie 1.0 geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen in Kampen. De visie is opgesteld vooruitlopend op, en vanuit het gedachtegoed van, de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. De visie is het ruimtelijke kader voor de grotere ontwikkelingen en initiatieven die niet op basis van het omgevingsplan (nu nog de diverse bestemmingsplannen) kunnen worden gerealiseerd. Het doel van deze omgevingsvisie is om een leefomgeving te hebben en te houden waar het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is. Deze omgevingsvisie is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. Deze visie brengt structuur en samenhang in ons voorheen versnipperde sectorale beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.).

Centraal in deze visie staan de Kampense kernwaarden die we koesteren, de Kampense perspectieven die meer houvast moeten bieden en de maatschappelijke opgaven waaraan we werken. De kernwaarden zijn gebaseerd op de huidige kaders, beelden en ambities vastgelegd in het beleid van de gemeente Kampen. Ruimtelijke initiatieven moeten passend zijn en bijdrage leveren aan deze opgaven en kernwaarden. We werken in deze omgevingsvisie met gebiedsprofielen. In elk van de te onderscheiden gebieden hebben de geformuleerde opgaven in de Omgevingsvisie een specifieke doorwerking. In de gebiedsprofielen geven we aan of bepaalde opgaven specifiek spelen of prioriteit hebben. Ook geven we hierin aan of in bepaalde gebieden specifieke aandacht nodig is voor kernwaarden en of er kansen liggen om bepaalde kernwaarden nog verder te versterken. We willen de kwaliteiten van Kampen beter benutten om onderscheidende en innovatieve woonmilieus te ontwikkelen, en ons relatief traditionele woningaanbod te verrijken. Denk hierbij ook aan landelijke woonmilieus op vrijkomende agrarische erven. Herbestemmen van karakteristiek/cultuurhistorisch waardevol vastgoed voor wonen, zien we als kans om waardevolle panden te behouden. Ook is het een kans om onderscheidende en aantrekkelijke woonmilieus aan onze gemeente toe te voegen.

In de omgevingsvisie ligt onderliggend plangebied binnen agrarisch landschappelijk gebied (Buitengebied). Zie onderstaande afbeelding. Het is van belang dat bestaande landschappelijke kwaliteiten behouden en/of versterkt worden indien zich ontwikkelingen voordoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0004.png"

Afbeelding 4: Ligging plangebied, aangeduid met de rode ster, binnen de Omgevingsvisie 1.0.

Uitgangspunt hierbij is een herkenbaar buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen op de rand van dorp en buitengebied die inspelen op de bijzondere kwaliteiten van ons buitengebied.

Relatie met ontwikkeling:

Onderhavig voornemen ziet toe op een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming (transformatie). In de beoogde situatie zijn de twee verouderde schuren gesloopt en wordt de paardrijbak verwijderd. De gemeente wenst zich onder andere in te zetten voor het landschappelijk wonen en tevens het behouden van de landschappelijke kwaliteiten. Onderhavig plan sluit aan bij de ambities en idealen van de gemeente Kampen en is daarmee in lijn met de gemeentelijke Omgevingsvisie 1.0.

2.3.2 Bouwsteen wonen

De gemeente Kampen heeft in 2021 de 'Bouwsteen Wonen 2021-2025' opgesteld, om de ontwikkelingen op de woningmarkt om te buigen naar kansen voor de gemeente Kampen. Deze 'bouwsteen' wordt als onderdeel beschouwd voor de omgevingsvisie die in 2022 wordt vastgesteld. Met de 'Bouwsteen Wonen 2021 – 2025' geeft de gemeente richting en sturing aan het woonbeleid van de gemeente Kampen. Dit wordt toegelicht aan de hand van 5 pijlers.

  • 1. Beschikbaarheid van woningen

De gemeen te Kampen zet in op het bouwen van meer woningen en stimuleert de doorstroming van woningen. Door middel van de verhoging van de nieuwbouwproductie van 250 naar 400 woningen per jaar tot 2025.

  • 2. Betaalbaarheid

De gemeente Kampen wil een gemeente blijven waar ook lagere en middeninkomens een fijne woonplek kunnen vinden. Hierbij wil de gemeente afspraken maken met de corporaties over de benutting van de 'vrije toewijzingsruimte' voor middeninkomens. Daarnaast wil de gemeente de 30/40/30 richtlijn hanteren voor de toekomstige woningbouwprogramma's. Hiermee stuurt de gemeente op verschillende doelgroepen. Ook maakt de gemeente Kampen vrijwillige afspraken met de ontwikkelaars om woningen bij voorrang aan dorpsbewoners te verkopen.

  • 3. Ruimte voor kwaliteit

In de gemeente Kampen wil de gemeente ruimte bieden aan bijzondere woonmilieus, ook bij grotere gebiedsontwikkeling. Ook wil de gemeente Kampen ruimte bieden aan bijzondere woonconcepten, bijvoorbeeld voor senioren.

  • 4. Aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid

De gemeente Kampen schenkt aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid. Op het gebied van leefbaarheid wil de gemeente Kampen zich verbeteren in voorzieningen, groen, veiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte. Hierbij is het noodzakelijk dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft. Er moet voldoende groen en natuur aanwezig zijn.

  • 5. Samenwerking en ruimte voor initiatieven

De gemeente Kampen wil in de toekomst nog meer samenwerken met marktpartijen, corporaties en particulieren aan 'gebiedscoalities'. De gemeente grijpt de kans door gebiedsvisies te maken. Daarnaast stimuleert de gemeente Kampen ruimtelijke initiatieven van marktpartijen. Om de beoogde versnelling daadwerkelijk te realiseren kiest de gemeente Kampen om zoveel mogelijk werkzaamheden bij de marktpartijen te laten. Uiteraard met inachtneming van de publiekrechtelijke rol van de gemeente. Als laatst zullen particuliere initiatieven, zoals (pré-)mantelzorgwoningen en initiatieven bij Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) zoveel mogelijk gefaciliteerd worden door de gemeente Kampen.

Relatie met ontwikkeling:

Met voorliggend initiatief wordt invulling gegeven aan diverse pijlers uit het woonbeleid. De transformatie van het erf betreft een duurzame particuliere ontwikkeling. Bij de transformatie van een agrarische bedrijfswoning en de benutting van het bestaande, wordt in lijn met het VAB-beleid gewerkt. Deze ontwikkeling scoort in ieder geval punten op het onderdeel 'Voorkeur om leegstand buitengebied tegen te gaan door herbestemming VAB-locaties'. Er wordt met deze ontwikkeling geen aanspraak gemaakt op de woningcapaciteit van de gemeente. Het aantal woningen blijft namelijk gelijk. Met dit wijzigingsplan wordt alleen de functie van een bedrijfswoning veranderd naar een burgerwoning.

2.3.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan Nieuwstad en Wilsum 2012

In het bestemmingsplan 'Nieuwstad en Wilsum 2012' zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.6. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen van 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' naar 'Agrarisch', 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en/of 'Water', met dien verstande dat:

  • a. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is;
  • b. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot;
  • c. de milieutechnische uitvoerbaarheid is aangetoond;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. sloop plaatsvindt van niet-functionele gebouwen.

Toetsing van de ontwikkeling aan de wijzigingsbevoegdheid

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' die gewijzigd kan worden de bestemming "Wonen', omdat:

  • a. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is. De locatie is namelijk omringd door woning waardoor uitbreiding onmogelijk is. Een agrarisch bedrijf uitvoeren met een omvang van het huidige perceel biedt geen bestendig economisch toekomstperspectief voor een agrariër;
  • b. het bestemmingsvlak zal met de wijziging niet worden vergroot. Het bestaande bouwvlak wordt om de woning gelegd wat betekent dat deze wordt verkleind ten opzichte van de bestaande situatie;
  • c. de milieutechnische uitvoerbaarheid is aangetoond in paragraaf 3.3 Milieutechnische toelaatbaarheid;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dat is aangetoond in paragraaf 3.3.4 Milieuzonering;
  • e. de twee kleinere schuren die geen functie meer hadden en voorheen op het perceel stonden zijn inmiddels gesloopt. Op de plek van één van de voormalige schuren staat nu nog een bouwwerk welke moet worden verwijderd. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Met dit wijzigingsplan wordt dus voldaan aan de criteria van de wijzigingsbevoegdheid.

2.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het wijzigingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk wordt dan ook op de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante aspecten ingegaan. Eerst wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Daarna komen de ruimtelijke aspecten en de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan de orde.

3.2 Huidige en toekomstige situatie

3.2.1 Huidige situatie

De locatie Nieuwstad 10 ligt in de kern Nieuwstad ten noorden van de plaats Wilsum in de gemeente Kampen. De locatie bestaat uit een voormalige boerderij met boerenerf. Op het erf waren voorheen een tweetal kleine schuren en één grote schuur gesitueerd. Deze twee kleine schuren zijn gesloopt en het dak met asbest van de grote schuur is inmiddels vervangen. In de tussenliggende periode is er wel een paardrijbak gerealiseerd die mede op grond van milieutechnische redenen verwijderd moet worden. De buurpercelen van de betreffende locatie zijn bestemd voor wonen. Nieuwstad vormt een clustering van woningen in een verder overwegend agrarisch gebied. Op de navolgende afbeelding is het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0005.png"

Afbeelding 5: Ligging van het perceel in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0006.png"

Afbeelding 6: Huidige situatie van het perceel.

3.2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie kent het perceel de bestemming 'Wonen' in plaats van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf '. Op het perceel blijft de bestaande boerderij en de grote schuur bestaan. De boerderij zal als burgerwoning functioneren en de schuur als bijgebouw. Voor wat betreft de ontsluiting van het plangebied en de verkeersbewegingen die hiermee gepaard gaan, worden gezien de aard en omvang van het planvoornemen geen problemen voorzien. Het parkeren wordt volledig binnen het plangebied en op eigen terrein opgelost. Verder is het noemenswaardig dat op het perceel hobbymatig 5 pony's worden gehouden. De mest die afkomstig is van deze paarden wordt direct opgeslagen in een meststrooier die voldoet aan de milieuwetgeving en wordt met enige regelmaat afgevoerd.

De betonplaat in het grasland die voorheen werd gebruikt als mestplaat is niet meer in gebruik en zal ook niet weer in gebruik genomen worden als mestplaat. De paardrijbak wordt van het perceel verwijderd evenals de daaraan grenzende bouwwerken die op de locatie van de inmiddels gesloopte schuur staan. Dit conform onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0007.png"

Afbeelding 7: De te verwijderen elementen zijn met zwarte kruizen aangegeven.

Het terrein gelegen voor de woning zal worden ingericht als tuin of grasland conform de bestemming, waarop bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden opgericht die niet hoger zijn dan 1 meter.

Voor de woonbestemming geldt dat er een maximaal bebouwd oppervlak wordt vastgelegd van 320 m2. Deze oppervlakte bestaat uit het hoofdgebouw (woning) en de bijbehorende bouwwerken (schuur en overkapping). Het bebouwd oppervlak van 320 m2 is stedenbouwkundig aanvaardbaar omdat deze passend en aansluit bij het verdichte bebouwingspatroon aan de Nieuwstad wat voornamelijk bestaat uit oudere voormalige agrarische bebouwing. Veel woonpercelen aan deze straat hebben dan ook een vergelijkbaar bebouwd oppervlak.

3.3 Milieutechnische toelaatbaarheid

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze toelichting de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. Hierbij is ingegaan op de milieutechnische toelaatbaarheid waarvoor dit wijzigingsplan is opgesteld.

3.3.1 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Nieuwstad 10 te Wilsum. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. De aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging van het onderzoeksterrein. Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Vooronderzoek

De onderzoekslocatie is gelegen aan de Nieuwstad 10 te Wilsum en is kadastraal bekend als Gemeente IJsselmuiden, sectie L, perceel 13. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van 1.461 m2 en bestaat uit een voormalige, kleinschalige veehouderij. In het verleden is ter plaatse sprake geweest van een bovengrondse dieselolietank.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2.00 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond van het overige terrein zijn licht verhoogde waarden aan kwik, lood en PAK gemeten. Verder zijn er geen verhogingen aan de onderzochte parameters gemeten.

Grondwater:

In het grondwater zijn geen verhogingen aan de onderzochte parameters gemeten. aanbevelingen

Aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond van het overige terrein overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Ter plaatse van deellocatie A (voormalige bovengrondse tank) zijn geen verhogingen aan de onderzochte parameters gemeten.

De onderzoekslocatie, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank (deellocatie A), wordt gelet op het niet aantonen van verhogingen aan de verdachte parameters verworpen. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie ter plaatse van het overige terrein (deellocatie B), wordt gelet op de gemeten verhoogde gehalten in de bovengrond formeel verworpen. .

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen met tuin) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

3.3.1.1 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

3.3.2 Asbest

Met de voorgenomen plannen vindt geen sloop plaats. De twee kleine schuren die voorheen op het perceel stonden zijn inmiddels gesloopt. Daarnaast is het asbest op het dak van de grote schuur vervangen door passende nieuwe dakbedekking. Verder wordt er op het perceel niets gesloopt. Mochten er in de toekomst nog meer gebouwen gesloopt worden dan dient onderzocht te worden of op deze gebouwen ook asbest aanwezig is. Dit asbest dient dan verwijderd te worden. Overigens is het zo dat asbesthoudende materialen op daken wettelijk gezien voor 1 januari 2024 vervangen of verwijderd moeten worden.

3.3.2.1 Conclusie

Voor deze bestemmingswijziging hoeft verder niet gesloopt te worden. Het asbest op de daken dat voor zover bekend was, is inmiddels vervangen door andere materialen.

3.3.3 Geluid wegverkeer

Wegverkeerslawaai

Bij de ontwikkeling van het perceel Nieuwstad 10 gaat het in feite enkel om de functiewijziging van agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Het plan behelst niet het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten. De Nieuwstad en de Dorpsweg liggen het dichtst bij het plangebied. Door raadpleging van de geluidskaart van de provincie Overijssel is komen vast te staan dat ter plaatse van de percelen in de nabijheid van de locatie Nieuwstad 10 de geluidsbelasting rond de 32 dB ligt en daarmee zeker niet hoger ligt dan 45 dB. Daarmee kan ook worden aangenomen dat de belasting van het perceel Nieuwstad 10 niet hoger ligt dan 45 dB. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en hierdoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0008.png"

Afbeelding: Geluidsbelasting op het adres Nieuwstad 13 te Wilsum

3.3.3.1 Conclusie

Nader onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer kan derhalve achterwege blijven.

3.3.4 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Van plangebied naar omgeving:

De wijziging van agrarisch naar een woonfunctie heeft tot consequentie dat binnen het plangebied geen sprake is van een nieuw milieugevoelig object. De woonboerderij betreft in de huidige situatie namelijk ook al een milieugevoelig object. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

Van omgeving naar plangebied:

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. In de omgeving van het plangebied liggen enkel agrarische bedrijven. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijbedrijven bepalend. In paragraaf 3.3.5 wordt nader op het aspect 'geur' ingegaan. Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor beide agrarische bedrijven een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht.

3.3.4.1 Conclusie

Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal benut blijven.

Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak bevindt zich op een afstand van ongeveer 45 meter van het plangebied. Voor veehouderijen is in het landelijk gebied de geurafstand 50 meter. Aan deze afstand kan (net) niet worden voldaan. In de nabijheid van het plangebied liggen echter vele woningen dichter bij de dezelfde veehouderij. De veehouderij zal zijn vergunning hebben gekregen op basis van de situatie dat er woningen binnen de gestelde eis van 50 meter van de veehouderij liggen. Het feit dat er nu een functieverandering plaatsvindt op het perceel Nieuwstad 10, welke verder van de veehouderij afligt dan de woningen in de omgeving, heeft geen invloed op de vergunning en daarmee de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande veehouderij. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. De agrarische activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.

Verder is het noemenswaardig dat op het perceel hobbymatig 5 pony's worden gehouden. De mest die afkomstig is van deze paarden direct opgeslagen in een meststrooier en met enige regelmaat afgevoerd. De betonnen plaat in het grasland die voorheen werd gebruikt als mestplaat is niet meer in gebruik en mag ook niet weer in gebruik genomen worden als mestplaat. Geurhinder afkomstig van de mest van de pony's is dan ook niet aan de orde.

Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 3.3.4 nadere aandacht besteed.

3.3.5.1 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door nieuwe ontwikkelingen geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord, staat in verschillende regelingen beschreven.

Daarnaast geldt voor de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid 'Kampen IJsselsterk Veilig', dat op 29 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid, heeft zijn keuzes gemaakt. Dit betreffen zes beleidskeuzes, onderverdeeld in scope, gebiedsindeling, plaatsgebonden risico, groepsrisico, effectbenadering en risico-communicatie.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet-relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan vaak buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat bij deze plannen dient te worden voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is.

Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit).

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk, maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Korte toelichting op begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gedefinieerd, is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is.

De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr et cetera. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is. Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.

Groepsrisico

Het groepsrisico kan niet in een grootheid worden uitgedrukt, maar wordt bepaald door het aantal personen dat op een plek aanwezig is (de persoonsdichtheid) in relatie tot de afstand van de risicobron en de ligging van de veiligheidscontouren. Het groepsrisico wordt in tabelvorm gegeven waarbij de cumulatieve kans wordt genoemd dat een groep van 10, 100, 1000 personen enzovoorts ten gevolge van een calamiteit overlijden. Grafisch kan dit in de vorm van een Fn-curve worden gevisualiseerd.

Kwetsbare objecten op grond van het Vuurwerkbesluit:

  • a. woningen: gebouwen of afzonderlijke gedeelten van een gebouw die voor bewoning bestemd zijn, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
  • b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  • c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn.
  • d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  • e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  • f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  • g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  • h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  • i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  • j. gebouwen die worden of plegen te worden gebruikt voor sportieve of recreatieve doeleinden;
  • k. een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
  • l. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  • m. rijkswegen en spoorwegen.

Kwetsbare objecten op grond van het Bevi:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf.

Beperkt kwetsbare objecten op grond van het Bevi:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • d. hotels en restaurants, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • e. winkels, voor zover het niet betreft: complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover het niet betreft: kampeer- en recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om een woonfunctie toe te staan, waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd. Het plangebied ligt op ruim 500 meter afstand van de IJssel, wat geldt als route voor gevaarlijke stoffen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld.

Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

  • Luchtverkeer.
  • Spoorwegverkeer.
  • Wegverkeer.
  • Transport over water.
  • Inrichtingen.
  • Buisleidingen.

Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. De lijn Zwolle - Kampen ligt op circa 800 meter afstand en hierover vindt uitsluitend personenvervoer plaats.

Wegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op circa 600 meter afstand van de N764. Voor deze weg geldt dat hier geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport over water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter van de IJssel, waarvoor geen 10-6 contour geldt. Hierdoor valt het plangebied in zijn geheel buiten de 200 meter zone van deze transportroute. Transport van gevaarlijke stoffen over de IJssel vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Op basis van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen of nabij het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn.

Buisleidingen

In het plangebied lopen geen ondergrondse buisleidingen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van dergelijke leidingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

3.3.6.1 Conclusie

Voor wat betreft de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de gevraagde ontwikkeling. Voor het onderdeel overstromingen wordt verder ingegaan in paragraaf 3.4.

3.3.7 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Op circa 1000 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een 110 kV hoogspanningslijn. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 50 meter aan beide zijden van de leiding. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone.

3.3.7.1 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Water

3.4.1 Algemeen

De watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water en vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

3.4.2 Waterrelevant Beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotitie Stedelijk Water. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Programma voor Klimaatadaptatie, Riolering en Water Kampen 2023-2027 (PKRW) van belang.

3.4.3 Watertoetsproces

Op 8 mei 2019 was een digitale watertoets ingevuld. Het resultaat van deze digitale watertoets was dat er geen waterschapsbelang was. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Ook gelet op dat er geen sprake is van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan.

Naar aanleiding van de kennisgeving van het ontwerpplan ontvingen wij de reactie van het waterschap dat er wel degelijk een waterschapsbelang aanwezig is in verband met de ligging in de beschermingszone (B zone) van de primaire waterkering. Dit is niet naar voren gekomen bij de digitale watertoets. Naar aanleiding van deze reactie is op 29 januari 2024 opnieuw digitale watertoets ingevuld. Deze watertoets is opgenomen in Bijlage 2. Ook hieruit was de (digitale) conclusie dat er geen waterschapsbelang speelt in deze procedure. Naar aanleiding van deze conclusie is overleg gevoerd met het waterschap over deze situatie en heeft het waterschap alsnog een uitgangspuntennotitie opgesteld en toegezonden. Deze uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 3. In de uitgangspuntennotitie worden een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plangebied.

De uitgangspuntennotitie kan worden opgesplitst in drie onderdelen:

  • Waterveiligheid
  • Drinkwatervoorzieningen
  • Beheer en onderhoud
3.4.3.1 Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van waterkeringen (zoals dijken) en beperken van gevolgen van overstromingen door een water robuuste inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0009.png"

Waterkeringen

In het plan ligt een primaire kering. Het is noodzakelijk dat de functie en stabiliteit van deze waterkering is gegarandeerd.

De Waterschapsverordening stelt eisen voor activiteiten binnen de beschermingszone van een waterkering. Er wordt onderscheidt gemaakt in beschermingszone deel A en beschermingszone deel B, zoals in onderstaande tekening is weergegeven. De waterkeringen met bijbehorende zones zijn weergegeven in de kaarten behorende bij de Waterschapsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0010.png"

Voor activiteiten op de waterkering of binnen de beschermingszone deel A van de waterkering is meestal een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van de Waterschapsverordening noodzakelijk. Voor activiteiten binnen beschermingszone deel B heeft u in sommige situaties een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit nodig of u doet voor een aantal uitgezonderde situaties een melding.

Profiel van vrije ruimte

Bij een deel van de waterkeringen is binnen het beperkingengebied een ruimte gereserveerd, het zogeheten profiel van vrije ruimte (zie legger). Het gaat hier over ruimte die gereserveerd is om in de toekomst noodzakelijke verbeteringen te kunnen aan de kering uit te voeren (denk aan verhogen van de kering). Voor activiteiten binnen het profiel van vrije ruimte kan een vergunning- of meldingsplicht gelden op basis van de Waterschapsverordening.

Overstromingsrisico

Het plan ligt in een dijkringgebied. Als u bouwt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) is de Provinciale omgevingsverordening (POV) van toepassing. In deze verordening zijn regels opgenomen om overstromingsrisico's te beperken. U moet in het plan hiervoor aandacht hebben en voorzieningen opnemen die zorgen dat er bij een overstroming geen slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. Zie voor meer informatie van Provincie Overijssel: Aandacht voor waterveiligheid. Gelet op het voorgaande is in dit bestemmingsplan onder 3.4.3 een overstomingsrisicoparagraaf opgesteld.

Invloedzone Grote Rivieren (Bkl § 5.1.3.4. Grote rivieren)

Het plan ligt in een reserveringsgebied (voorheen Invloedzone Grote Rivieren - uiterwaarden van IJssel en Zwarte Water). Deze reserveringsgebieden zijn binnendijkse gebieden waar de rivier via maatregelen meer ruimte kan krijgen. Om activiteiten te mogen uitvoeren binnen de reserveringsgebieden moet contact worden opgenomen met Rijkswaterstaat (omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit van het Rijk).

Relatie met het plan:

Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone B van de waterkering. Het betreft hier enkel een functieomzetting van het voormalig agrarisch bedrijf naar wonen. Hierbij wordt de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende veestal gehandhaafd. Er vinden geen (nieuw)bouwactiviteiten plaats. In het bestemmingsplan is wel een voorwaardelijk verplichting opgenomen voor het verwijderen van de paardrijbak en de daaraan grenzende bouwwerken die op de locatie van de inmiddels gesloopte schuur staan. Bij het verwijderen van deze bouwwerken vinden er geen grondwerkzaamheden plaats zoals ontgraven en het roeren van de grond met een diepte van meer dan 1 meter. Hierdoor kan gesteld worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de instandhouding van de waterkering.

3.4.3.2 Drinkwatervoorzieningen

Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0011.png"

Bescherming drinkwaterwinning (provincie Drenthe en Overijssel)

Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater.

Op grond van artikel 7.11, eerste lid, onder b Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), moet de provincie in de omgevingsverordening regels opnemen over het beschermen van de grondwaterkwaliteit in gebieden waar grondwater wordt onttrokken voor menselijke consumptie. Provincies kunnen in een omgevingsverordening omgevingswaarde stellen voor de kwaliteit van grondwater. Drinkwatervriendelijke functies stimuleren zij en aan de overige functies stellen specifieke voorwaarden. Wij adviseren u na te gaan welke regels zijn opgenomen in het POV en het plan af te stemmen met de provincie.

Relatie met het plan:

De bestaande gebouwen blijven gehandhaafd in hun oorspronkelijke vorm en materialen. Het betreft hier enkel een functiewijziging waarbij milieubelastende activiteiten die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsactiviteiten zich niet meer voordoen. Daarnaast vinden er geen (nieuw)bouwactiviteiten plaats. Gesteld kan worden dat hiermee de bescherming van drinkwaterwinning voor dit plangebied niet aangetast wordt en hier een verbetering optreedt ten opzichte van de bestaande situatie.

3.4.3.3 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. Het is nodig dat de inrichting van het gebied zo is, dat het efficiënt en effectief beheer en onderhoud van het watersysteem mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met ons plaats.

Wijze van onderhoud waterkeringen

U houdt rekening met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden (Waterschapsverordening en Legger). Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk:

  • Toegankelijkheid: Het is noodzakelijk dat de kering en percelen op de kering altijd bereikbaar zijn, zodat wij kunnen schouwen, schade herstellen en kunnen maaien. Als er een hek komt, is het nodig dat deze - met het oog op de toegankelijkheid - een minimale breedte heeft van 4 m.
  • Rijdend onderhoud op het waterstaatswerk: Bij onderhoud van de kering geldt een obstakelvrije zone op de kering en de onderhoudsstroken van de kering. Rijdend onderhoud is mogelijk vanaf een helling van 1 op 3 of flauwer. Het is nodig dat wij het maaisel op een logisch plek kunnen leggen, zoals op een onderhoudsstrook aan de onderzijde van de waterkering.
  • Pacht: Stukken dijk die in ons eigendom zijn kunnen eventueel verpacht worden aan derden.

Relatie met het plan:

Het betreft hier enkel een functiewijziging. Er worden geen nieuwe watergangen aangelegd. De functionele toegankelijkheid en onderhoud van de waterkering blijft met dit plan ongewijzigd. Daarnaast betreft het plangebied enkel gronden die in privaat eigendom zijn.

3.4.4 Overstromingsrisicoparagraaf

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Een groot gedeelte van het plangebied is hoger gelegen dan de kering van dijkring 10. Alleen de Noord-Oost zijde van het plangebied en Nieuwstad zullen gedeeltelijk onder water komen te staan. Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 0,8 tot 2,0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0012.png"

Afbeelding: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden


Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in Veecaten geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B). Als er een dijk doorbreekt in IJsselmuiden wordt de aankomsttijd ook geschat op 0 tot 6 uur. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied

3.4.4.1 Conclusie

Het gaat hier om bestemmingswijziging waarbij er geen water technische aspecten op de locatie worden geraakt. De Het aspect water leidt dan ook niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de wet Natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.

De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Rijntakken. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 150 meter. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling (functieverandering) en het daarbij horende toekomstige gebruik (wonen) wordt geen invloed verwacht op beschermde waarden van het Natura 2000-gebied. Bij de uitvoering van dit plan worden geen nieuwe gebouwen opgericht dan wel bestaande gebouwen gesloopt. De bestaande bebouwing blijft in gebruik zoals dat nu ook al het geval is. De voormalige bedrijfswoning wordt als burgerwoning gebruikt. Het aantal woningen neemt in de nieuwe situatie niet toe, waardoor het gebruik gelijk blijft aan de bestaande feitelijke situatie. Hiermee kan worden vastgesteld dat in de gebruiksfase geen toename plaatsvindt van stikstofuitstoot en dat op voorhand valt te stellen dat dit geen probleem vormt. Een AERIUS-berekening kan daarom achterwege blijven.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Soortenbescherming

Op basis van de wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling (functieverandering) en het daarbij horende toekomstige gebruik (wonen) wordt geen invloed verwacht op (beschermde) dier- en plantensoorten. Daarnaast zijn de bestaande schuurtjes al een aantal jaren geleden gesloopt en is de dakbedekking van de grote schuur vervangen. Bij of in de te verwijderen van de paardrijbak en het bouwwerk zijn geen beschermde soorten te verwachten, aangezien deze ongeschikt zijn als verblijfplaats voor jaarrond beschermde soorten.

3.5.1 Conclusie

Er zijn wat betreft de ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

3.6.1 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta. In dit landschap zijn cultuurhistorisch gezien, naast de boerderijen op huisterpen, de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de Markegrenzen (ten zuiden van Wilsum en het Zwarte Water). De grootste concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd.

In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld: de IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn grofweg:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

In het landschap zijn onder meer de volgende ruimtelijk waardevolle elementen van belang:

  • De natuurlijke hoogteverschillen in het terrein.
  • Het agrarische karakter van de randen van het dorp van belang met zijn sloten en verkavelingen. Hierbij is het verschil van karakter tussen deze gebieden, gescheiden door de Zwolseweg, van belang..
  • Het contrast tussen stroomrug met rivierenlandschap ten zuiden van de Zwolseweg en veenpolderlandschap ten noorden van de Zwolseweg.
  • Het contrast tussen open landschap en verdichte erven (bebouwing en beplanting).
  • De zichten vanuit het open landschap op de erven aan de rand van het dorp.
  • Het open vizier tussen het dorp 's-Heerenbroek en de wijk Stadshagen.
  • Zicht op dakenlandschap vanaf de dijk.
  • Zwolseweg met bebouwing en beplanting als structuurdrager.
  • Informele ligging van kleine boerderijen in de dorpskern aan de zuidzijde van de Zwolseweg, grotere boerenerven aan de Zwolseweg.
  • Bouwhoogte 1 laag met kap; veel rieten daken.

De bestaande boerderij is niet als karakteristiek aangemerkt. Ook de schuur of de erfindeling zijn niet karakteristiek of van cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorische waarden zullen daarom niet worden aangetast. Verder zal er ook (niet meer) gesloopt worden.

3.6.1.1 Conclusie

Er zijn wat betreft de cultuurhistorie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.2 Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), opgegaan in de Ergoedwet, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

De gemeente Kampen heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0013.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Kampen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991270-VB01_0014.png"

Legenda Archeologische waarden en verwachtingskaart

Voor het plangebied geldt een hoge verwachting. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Omdat de bodem niet wordt geroerd is archeologisch onderzoek niet nodig.

3.6.2.1 Conclusie

Er zijn geen archeologische overwegingen, die deze ontwikkeling belemmeren.

3.7 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Er is geen sprake van een plan of besluit of vormt een kader voor activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu Het plan valt niet onder te brengen onder onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.

Het voorliggende plan biedt een juridische-planologische regeling voor een functiewijziging naar wonen. Het gaat om een bestemmingsplan op basis waarvan een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende onderdeel is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bedraagt circa 150 meter. Gelet op de huidige bedrijfsbestemming en de functiewijziging naar wonen, de aard en schaal van de wijziging, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied. Voorgaande houdt in dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het voorliggende plan.

Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend plan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project (beëindigen van de agrarisch activiteiten en daarvoor in de plaats een bedrijfsfunctie in categorie 2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij nauwlettend rekening is gehouden met de landschappelijke waarden. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2.

Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

3.7.1 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e wijziging Nieuwstad 10’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.


De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.


Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e wijziging Nieuwstad 10' komen de volgende enkelbestemmingen voor:

Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 nog van toepassing op het plangebied.

4.4 Nadere toelichting op de planregels

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Agrarisch

Het open gebied, dat voornamelijk bestaat uit weilanden heeft de bestemming 'Agrarisch' gekregen en is voornamelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik, zoals het hobbymatig houden van dieren en voor groenvoorzieningen, water en wegen.

Tuin

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Een uitzondering hiervoor geldt voor erkers. Binnen deze bestemming is een aparte erkerregeling opgenomen. Verder mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte daarvan mag ten hoogste 1 m bedragen.

Wonen

De bestaande en de te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Daar waar gestapeld mag worden gebouwd is dit aangegeven met een aanduiding.

Er mogen vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen op het erf worden opgericht, waarbij het maximum aantal wordt bepaald aan de hand van de minimale breedte van de woning van 5 m. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte is de op de plankaart aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte.

De bijbehorende bouwwerken die voor een voorgevel zijn gerealiseerd worden aangeduid met 'bijgebouwen'. De oppervlakte van deze bijbehorende bouwwerken worden meegeteld bij bepaling van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Voor dit perceel is een bebouwingsregel opgenomen, waarbij een maximale oppervlaktemaat aan bebouwing is vastgelegd. Deze maximale oppervlaktemaat bestaat uit de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Verder zijn er algemene regels opgenomen waaraan de bijbehorende bouwwerken moeten voldoen.

Bij de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen die worden gezien als strijdig gebruik. Het gaat hierbij om het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten. Binnen het plan is een afwijkingsmogelijkheid, middels een omgevingsvergunning opgenomen voor de aan-huis-verbonden-beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Waarde - Archeologie 1

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geëist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988.

Op grond van de waardenkaart hebben gronden met Waarde Archeologie 1 een hoge verwachtingswaarde. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0.5 m –min maaiveld.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders. Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Een aantal specifieke zaken worden hier beschreven die gezien worden als strijdig met de gegeven bestemmingen. Zo ook het gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voorgaande houdt verband met het schrappen van het bordeelverbod.

Het feit dat een bijzondere gebruiksbepaling is opgenomen betekent niet dat met behulp van een contrario-redenering ander gebruik toelaatbaar moet worden geacht. Het gebruik zal steeds moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving in samenhang met de plankaart en de bouwregels.

In de regels is verder een aantal zaken opgenomen, die gezien kunnen worden als niet strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan burgemeester en wethouders een bevoegdheid toegekend, waarbij door het afgeven van een omgevingsvergunning voor een aantal met name genoemde gevallen kan worden afgeweken van het plan.

Indien de plankaart niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De regels geven de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen dan wel op de kaart aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze regels mogelijk worden gemaakt.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor onderdelen van hoofdgebouwen en voor een aantal andere bouwwerken, waaronder (hoek)erkers.

Het verlenen van dergelijke omgevingsvergunningen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van de omgevingsvergunning moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen kunnen wijzigen of aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen, als gevolg van wijziging van het gebruik, de bedrijfsvoering, de regelgeving of de vergunningverlening. Binnen dit artikel is een algemeen afwegingskader gegeven ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid.

Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde omgevingsvergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het Rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

Provincie Overijssel

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van de Uitzonderingenlijst vooroverleg ruimtelijke initiatieven 2023. Op deze lijst zijn ruimtelijke plannen opgenomen waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Deze lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actualisering van de Omgevingsverordening Overijssel.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)  

Vrijstelling vooroverleg KGO-plannen zoals opgenomen in de lijst uit 2016 is middels de aangepaste lijst vervallen. Er geldt nu in alle gevallen geen vrijstelling meer. De provincie wil voorkomen dat vertraging in het planproces bij gemeenten optreedt. Daarvoor zijn de volgende "maatregelen" getroffen:

  • In het kennisgevingsformulier (e-formulier) dat de gemeente opstuurt, is de optie opgenomen "KGO-plan dat past binnen gemeentelijk beleidskader";
  • Binnen 10 werkdagen reageert de provincie op de KGO-plannen, tenzij het een complex KGO-plan betreft waarbij het kan zijn dat een uitgebreider vooroverleg gewenst is.

Op 28 december 2023 heeft de gemeente, middels het e-formulier, een melding kwaliteitsimpuls groene omgeving verstuurd aan de provincie. Het KGO-plan past namelijk binnen het gemeentelijk beleidskader.

Uitkomst vooroverleg:

De provincie Overijssel heeft per mail op 15 januari 2024 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het wijzigingsplan omdat deze past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het conceptplan is niet voor vooroverleg aangeboden aan het waterschap omdat uit de conclusie uit de digitale watertoets aangaf dat het onderhavig plan geen waterbelangen raakt.

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e wijziging Nieuwstad 10' is op 27 december 2023 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad en op www.officielebekendmakingen.nl en was ook digitaal raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpwijzigingsplan heeft overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) vanaf 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode hebben wij één zienswijze ontvangen. De zienswijze, ingediend door het Waterschap Drents Overijsselse Delta, hebben wij ontvangen op 3 januari 2024.

Zienswijze Waterschap:

De watertoets is van 2019. Een watertoets is maar een jaar geldig. Daarnaast is het onderhavige perceel in de beschermingszone (B zone) van de primaire waterkering gelegen en is hier sprake van een intrekgebied drinkwater. Geen waterschapsbelang is in dit geval niet juist geconcludeerd.

Reactie gemeente:

Naar aanleiding van de kennisgeving van het ontwerpplan is naar voren gekomen dat de uitkomst van de digitale watertoets verouderd en niet correct is. Reden hiervan is de ligging van het plangebied in de beschermingszone (B zone) van de primaire waterkering. Dit is niet naar voren gekomen bij de watertoets uit 2019 en de nieuwe watertoets van 29 januari 2024. Het waterschap heeft op 1 februari 2024 in onderling overleg met de gemeente een uitgangspuntennotitie opgesteld die nu verwerkt is in de toelichting van dit wijzigingsplan. Het waterschap heeft de wijziging van de waterparagraaf ter beoordeling toegezonden gekregen en heeft op 13 maart 2024 per e-mail aangegeven akkoord te gaan met deze aanpassing. De conclusie dat het aspect water niet leidt tot een belemmering van het voorgenomen wijzigingsplan blijft ongewijzigd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Kampen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Daarnaast zijn alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit voor rekening van initiatiefnemer. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.