direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2018
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991257-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op basis van een tweetal verkavelingsschetsen is ruimtelijke invulling gegeven aan de percelen Parallelweg 1 en 2 te IJsselmuiden. Vanwege het beëindigen van de intensieve veehouderij (1) en het tuinbouwbedrijf (2) ter plaatse, komen de locaties vrij voor herontwikkeling. Om de bedrijfsbeëindiging van de intensieve veehouderij en de verplaatsing van het kassencomplex mogelijk te maken, dienen hiervoor in de plaats respectievelijk 12 en 11 woningen te worden gerealiseerd. De gemeente Kampen is onder voorwaarden bereid om medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van het percelen Parallelweg 1 en 2 te IJsselmuiden, als een samenhangende gebiedsontwikkeling.

1.2 Voorgeschiedenis

Bij brief van 23 september 2009 heeft LTO Vastgoed burgemeester en wethouders verzocht om medewerking te verlenen aan een plan voor woningbouw op het perceel Parallelweg 2 te IJsselmuiden. Aan dit verzoek ligt ten grondslag een verplaatsing van het ter plaatse gevestigde tuinbouwbedrijf naar het tuinbouwgebied 'De Koekoek'. Hiertoe zal een kavel in dit gebied moeten worden aangekocht. Gedurende de planvormingsprocedure is duidelijk geworden dat deze ontwikkeling alleen mogelijk is indien de milieubelemmeringen als gevolg van de intensieve veehouderij op Parallelweg 1 weggenomen worden. Omdat de sanering van deze veehouderij op zichzelf ook past binnen de gemeentelijke beleidsdoelstellingen en leidt tot een aanzienlijke milieukundige verbetering voor een ruimere omgeving, is de herontwikkeling van deze locatie in voorliggend bestemmingsplan meegenomen, zodat de transformatie van beide locaties zowel ruinmtelijk, planologisch als milieukundig in een integraal plan gerealiseerd kunnen worden.

Het plan moet voldoen aan de de beleidsdoelstellingen uit de Structuurvisie 2030 van de gemeente en de gemeentelijke Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek. Verder moet de haalbaarheid van het plan zijn gebaseerd op een financiële onderbouwing.

LTO Vastgoed heeft middels diverse schetsen invulling gegeven aan de geformuleerde voorwaarden voor Parallelweg 2, Pouderoyen Compagnons heeft dat voor Parallelweg 1 uitgewerkt. De uitwerkingen richten zich op een goede doorkijk, noord-zuid kavels die goed passen bij een ervenconcept en voldoende groene plekken en open ruimten. Verder is bij de verkaveling rekening gehouden met het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit heeft geresulteerd in een definitieve verkavelingsschets voor Parallelweg 1 van 22 december 2017 van en voor Parallelweg 2 van 14 februari 2012. Deze schetsen zijn geprojecteerd in de context van het zogeheten Tussenland, zoals beschreven in de Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek.

Doel van het plan is de sanering van de intensieve veehouderij en de bedrijfsverplaatsing van het tuinbouwbedrijf mogelijk te maken en op de percelen meerdere erven met in totaal 23 nieuwe wooneenheden te realiseren.

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2018' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991257-OW01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Ligging van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de Parallelweg 1 en 2, ten noordoosten van de kern IJsselmuiden. Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Koekoeksweg en ten westen van de Oudendijk. Het projectgebied bevat de percelen kadastraal bekend gemeente IJsselmuiden, sectie I, nummer 6 (Parallelweg 1) en nummer 13 (Parallelweg 2).

De ligging van het projectgebied is in afbeelding 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging projectgebied (luchtfot: kadviewer).

In het projectgebied is thans een intensieve veehouderij met bedrijfswoning (circa 8.352 m2) en een tuinbouwbedrijf aanwezig, bestaande uit een kassencomplex (circa 8.770 m2) en een bedrijfswoning met bijgebouw.

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Voor de locatie Parallelweg 1 geldt het bestemmingsplan "IJsselmuiden Dorpsrand, 1e herziening Parallelweg 1" (planstatus: vastgesteld 1 februari 2017), identificatie: NL.IMRO.0166.00991172-VB03. Daarin is de bedrijfslocatie als intensieve veehouderij bestemd.

Voor de locatie Parallelweg 2 is het bestemmingsplan de Koekoek, vastgesteld op 8 februari 1982, van toepassing.

Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervallen beide plannen voor de gedeelten die vallen binnen het plangeied van voorliggend bestemmingsplan volledig.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk. Wel behoort het projectgebied tot het Nationaal Landschap IJsseldelta. Voor dit landschap zijn kernkwaliteiten vastgesteld. Deze kernkwaliteiten zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel verder uitgewerkt.

2.1.2 Bro; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.


De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.


Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.


Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

In voorliggende gebiedsontwikkeling is woningbouw primair een middel om de sanering van overtollige bebdrijfsbebouwing mogelijk te maken. Daarnaast is de aard vand de woningbouw afgestemd op de beoogde doelgroep, zijnde landelijk wonen. Daarvoor is in de bebouwde kom geen mogelijkheid. Daarnaast beoogt de gemeente actief in de zone tussen IJsselmuiden en de polder Koekoek tot gebiedsontwikkeling te komen, waarbij landelijke woonvormen een belangrijke rol vervullen.

2.1.3 Natura 2000

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5 in het kader van de Wet Natuurbescherming.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009) en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

De ontwikkeling van de glastuinbouw in Overijssel concentreert de provincie in de Koekoekspolder, een gebied van ca. 500 ha in de gemeente Kampen, waar ruimte is voor ca. 250 ha kassen. Hiervan wordt momenteel ruim 100 ha benut. De verwachting is dat de resterende ruimte de komende jaren benut wordt. Samen met de gemeente en andere partners wordt gekomen tot een goede inrichting en beeldkwaliteit van de overgangszone Koekoekspolder – Nationaal Landschap. In deze overgangszone dus geen glastuinbouw, maar  tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid is wel goed mogelijk. De verplaatsing van onderhavig glastuinbouwbedrijf en beeindiging van de intensieve veehouderij, in ruil voor een nieuwe landelijke woonomgeving, passen in deze zoneringsdoelstelling.

Voor de ontwikkeling van een toekomstgericht glastuinbouwcluster in de Koekoekspolder is het behoud van een 'kritische massa' van de glastuinbouw in de regio belangrijk. In de Koekoekspolder is die kritische massa aanwezig. Een consortium van partijen pakt de herstructurering onder leiding van de gemeente Kampen voortvarend op met aandacht voor waterbeheer, landschap, ruimtelijke kwaliteit en duurzame energie (warmte voor woningen). 

Onderhavige ontwikkeling geeft een goede ruimtelijke en functionele invulling aan de overgangszone tussen de Koekoekspolder en het Nationaal Landschap. De beide bedrijfsbeeindigingen in het plangebied en wijziging naar een rurale woonomgeving is zowel functioneel als ruimtelijk en milieukundig een passende invulling in deze overgangszone.

Waterveiligheid

Uit de Omgevingsvisie blijkt dat het projectgebied gelegen is binnen de dijkring Mastenbroek (dijkring 10). De binnen de dijkringen 10 en 11 gelegen polders zijn de meest risicovolle gebieden als het gaat om overstromingen. Paragraaf 2.5.1 van de Omgevingsvisie, de zogeheten Overstromingsrisicoparagraaf, geeft inzage in de risico's bij overstroming en de maatregelen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Verwezen wordt verder naar de overstromingsparagraaf in dit plan.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009) en latere actualisaties

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie met de bijbehorende actualisaties (laatstelijk geconsolideerde versie van 1-10-2017). In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

I Gebiedskenmerken

a. natuurlijke laag

Het projectgebied valt onder de natuurlijke laag laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is dat een hoog waterpeil van belang wordt geacht. Laagveengebieden (geen laagveenrestanten zijnde) krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

In het projectgebied worden geen veranderingen aan het waterpeil en het veenpakket aangebracht. Daarnaast wordt in het gebied meer oppervlaktewater toegevoegd (zoals extra sloten) en wordt meer ruimte gereserveerd voor waterberging. Het verhard oppervlak neemt door de ontwikkeling aanzienlijk af en er is ruimte voor herstel van een meer natuurlijke waterhuishouding met voeding door schoon hemelwater. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm.


b. laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het projectgebied onder de laagveenontginningen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/werkmilieus.


De laagveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur worden gerespecteerd en versterkt bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.


Het verwijderen van een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf, het toevoegen van woningen en het aanbrengen van een slotenstructuur welke aansluiten op of passen in de reeds bestaande bebouwings- en landschapsstructuur is in overeenstemming met de Omgevingsvisie. De ontwikkeling als zodanig vormt een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag. De gebiedskenmerken worden op micro-niveau - van het ter plaatse te realiseren wooncluster - geintegreerd, door kenmerkende elementen als weitjes en groene en waterlijnen tot in het wooncluster te realiseren. De landschapskarakteristiek wordt daarmee voelbaar tot in het plangebied.


c. stedelijke laag

Het projectgebied ligt in een overgangszone tussen de woonwijken van IJsselmuiden en het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder. Met de beoogde ontwikkeling wordt een betere aansluiting op het landschap gerealiseerd. De stedelijke invulling in de vorm van enkele erven, afgewisseld met landschapselementen zoals de weiden, bomenrijen en sloten, waar alle woningen op gericht worden, resluteren in het in deze zone beoogde landelijke woonmilieu. Het respecteren en volgen van de bestaande verkaveling en slotenpatroon versterkt de relatie met het onderliggende landschap. Om deze reden vormt de ontwikkeling als zodanig een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag. Er wordt bewust geen ruimtelijke relatie gelegd met de wijk Losse Landen, die met de achtertuinen gericht zijn naar het Tussenland en daarmee een naar binnen gerichte woonwijk is. Ook ligt een brede afwateringssloot aan de rand van de woonwijk die ervaren wordt als een harde grens. In onderhavig gebied wordt aan de zuidzijde een vergelijkbaar ruimtelijk concept toegepast, waarbij de erven zich met achterzijde richten naar de sloot.


d. lust- en leisurelaag

In de lust- en leisurelaag is er geen informatie die belemmerend kan zijn ten behoeve van de ontwikkeling in het projecgebied. Indirect draagt de sanering van de bedrijven en herontwikkeling van een groen en landelijk woonmilieu wel bij aan de belevingswaarde van het gebied.

Ontwikkelingsperspectieven


De Omgevingsvisie Overijssel gaat uit van lagen en gebiedskenmerken, maar geeft daarnaast ook voor de gehele provincie de ontwikkelingsperspectieven weer. Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op productie" met als thema's 'schoonheid van de moderne landbouw' en 'glastuinbouw: Koekoekspolder'. Nadruk ligt op schaalvergroting en verbreding van de landbouw, waarbij met name op de glastuinbouw wordt gedoeld. Meer in detail wordt de ontwikkeling van het galstuinbouwgebied voorgestaan aan de oostzijde van de Oudendijk, terwijl aan de westzijde van de Oudendijk een transformatie van het Tussengebied wordt voorgestaan.


Het plangebied ligt dicht tegen de kern IJsselmuiden aan en grenst aan een gebied dat in de Omgevingsvisie het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren". Omdat in het projectgebied momenteel nog een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf aanwezig is, belemmert dit het uitvoeringsperspectief sterk vanwege de bedrijfsmatige en milieukundige belemmeringen die deze bedrijven op hun omgeving hebben. Voor het projectgebied en haar directe omgeving kan ook voor het naastgelegen ontwikkelingsperspectief worden gekozen wanneer een functieverandering zoals in het beoogde plan wordt voorgesteld. Het gebied fungeert zodoende als overgangsgebied tussen het glastuinbouwgebied en de woonbebouwing van de kern IJsselmuiden.


Belangrijk is dat de ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie niet normstellend zijn, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen. Dit moet dan wel gepaard gaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de beschreven kwaliteitsambities. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er variaties en nadere detailleringen voor kunnen komen. De gemeente stemt ermee in dat voor dit gebied wordt afgeweken van het ontwikkelingsperspectief. In paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, onder het kopje "Structuurvisie 2030", wordt het afwijken van het ontwikkelingsperspectief nader gemotiveerd.


II Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging van functies indien:

  • de SER-ladder en de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in acht worden genomen;
  • sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen dit vragen;
  • aangetoond is dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
  • er wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, en
  • de beoogde ontwikkeling passend is binnen de vierlagenbenadering en binnen het ontwikkelingsperspectief.

Ten aanzien van de SER-ladder kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in een overgangsgebied tussen de woonbebouwing van IJsselmuiden en de glastuinbouwlocatie, waar de gemeente inzet op een gebiedstransformatie met o.a. extra woningbouw. Het projectgebied is op dit moment een bebouwd gebied en wordt als transformatiegebied gezien waarbinnen de beoogde woningbouwontwikkeling plaats kan vinden. De beoogde ontwikkeling legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving, omdat er juist een afname van het verhard en bebouwd oppervlak wordt gerealiseerd en er meer (openbaar) groen in het gebied terugkomt. Met de sanering van de intensieve veehouderij en de kassen als primair doel van dit plan en een kwalitatief goede inpassing van de beoogde woningbouw als middel wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt, zowel op plangebiedsniveau als op de schaal van de regionale zonering IJsselmuiden, tussengebied en glastuinbouwgebied Koekoek.

Er is sprake van een maatschappelijk belang, omdat het huidige glastuinbouwbedrijf wordt verplaatst naar een locatie meer centraal in het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder en omdat het veehouderijbedrijf met haar ruimtelijke en milieukundige inpact op de omgeving wordt gesaneerd. Met de bouw van woningen wordt de bedrijfssanering en de bedrijfsverplaatsing gefinancieerd en wordt voorkomen dat de bestaande bedrijven verpauperen of dat leegstand ontstaat met kans op minder wenselijk hergebruik. In het hoofdstuk Uitvoerbaarheid wordt dit nader toegelicht. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat op de nieuwe locatie voor het glastuinbouwbedrijf gebruik gemaakt gaat worden van aardwarmte, hetgeen past binnen de ambities van de provincie Overijssel.

Bovendien wordt met dit plan voorzien in de regionale woningbehoefte, zoals die is vertaald naar het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het plan voorziet is de huisvestingsmogelijkheid van gezinnen en biedt een landelijke woonomgeving, waar in de gemeente behoefte aan is, naast de grotere binnenstedelijke woonmilieus.

Door de beoogde ontwikkeling worden de landschappelijke waarden van het landelijke woonmilieu versterkt. De wijze waarop de ecologische waarden worden behouden en versterkt staat omschreven in paragraaf 3.5 Ecologie. Met de beoogde ontwikkeling wordt ingesprongen op de mogelijkheid om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te versterken, zoals uit hetgeen onder "Nationaal Landschap IJsseldelta" in deze paragraaf beschreven is. De locatie zal de groene schil rond de polder Koekoek ruimtelijk versterken.

Het plan is passend binnen de geldende gebiedskenmerken en van het ontwikkelingsperspectief kan gemotiveerd worden afgeweken. Zie hiervoor paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, Structuurvisie 2030.

Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden voorwaarden verbonden om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Uit het vorenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Omgevingsverordening. Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het beeldkwaliteitsplan, wordt voldaan aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het projectgebied wordt ingericht als een hoogwaardig woonmilieu, met onder meer de aanleg van bomensingels en kleine weiden. Ook het te realiseren slotenpatroon draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit die past binnen de bestaande omgeving. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De status "Nationaal Landschap" houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.


De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit nationaal landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.


Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren. Op perceelsniveau leidt dat voor onderhavig plan tot de opgave om de perceelsvorm en landschappelijke inbedding af te stemmen op de gebiedskwaliteiten, te komen tot ontstening en een ruimtelijk en milieukundig verbeterde inrichting.

De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Aangezien het hier gaat om het beëindigen van een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf, waarbij woningen op de locatie terug worden gebouwd, passend in de bestaande historische bebouwingsstructuur, staat de Omgevingsverordening het bouwen van de woningen niet in de weg. De weidsheid wordt gerespecteerd en beperkt versterkt door met name het het glastuinbouwcomplex te verwijderen, het terugbrengen van de geringere bebouwings-oppervlakte en het realiseren van bebouwing die beter past in de directe omgeving. Het plan sluit aan bij de oude rationele verkaveling.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Het doel van deze visie is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030.

De structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie worden masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen opgesteld.

De belangrijkste opgaven

In de structuurvisie staat een aantal opgaven omschreven die van invloed is of betrekking heeft op het projectgebied. Deze opgaven zijn een uitwerking van onder andere het ontwikkelingsperspectief uit de provinciale Omgevingsvisie, maar wijkt hiervan ook op onderdelen af. De opgaven uit de structuurvisie met betrekking tot het projectgebied zijn:

a. Wonen: voor de kern IJsselmuiden is een plancapaciteit vastgelegd tussen 2005 en 2030 van circa 1050 woningen;

b. Werken: de Koekoekspolder als glastuinbouwgebied is aangewezen als een te intensiveren en eventueel uit te breiden gebied ten behoeve van voorzieningen als waterberging en een groene inpassing; als één van de belangrijkste opgave voorziet de gemeente Kampen een intensivering van de Koekoekspolder, met daarbij een eventuele uitbreiding van ca. 100 ha t.b.v. voorzieningen als waterberging en groene inpassing van het gebied, als afronding naar het Nationaal Landschap IJsseldelta. Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan genoemde afronding aan de rand van de Koekoekspolder;

c. Water, natuur, recreatie en landschap: het centrale doel is het verbeteren van de veiligheid van het landschap voor overstroming van de IJssel, het beschermen en ontwikkelen van landschappen en natuurgebieden en het uitbouwen van de recreatieve mogelijkheden rond landschap, water en historische binnenstad. Voor het projectgebied betekent dit bijvoorbeeld de aanleg van fiets-, wandelpaden en kanoroutes.

d. Natuurcompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede Structuurvisiekaart gemeente Kampen.

Op de uitsnede van de Structuurvisie (afbeelding 2) is te zien dat het projectgebied buiten het gebied "Ontwikkeling glastuinbouw Polder de Koekoek" valt (lila arcering). Het project maakt deel uit van de deelzone 'rand Koekoek/Mastenbroek' en kent de volgende arceringen:

- aansluiten op linten (wonen), en

- IJsselmuiden, de linten (ruimtelijke structuur).


De arceringen duiden op (woon)bebouwing in aansluiting op de kern IJsselmuiden. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de opgaven die beschreven worden in de structuurvisie en sluit aan bij de opgaven uit de structuurvisie.
Ter ondersteuning van het gebiedsproces en de gebiedsdoelen, zijn in voorliggend plan de volgende ontwikkelingen meegenomen:

- de aanleg van wandelpaden;

- minder bebouwing en verharding ten opzichte van de huidige situatie;

- de aanleg van nieuwe waterlopen, weiden en groenelementen;

- meer ruimte voor het vasthouden of bergen van water, en

- het bouwen van woningen in een (voor dit gebied van oudsher kenmerkende) ervenstructuur.

In paragraaf 2.1 van de visie zijn 'erftransformaties' als concrete doelstelling opgenomen om het gebiedsproces invulling mee te geven.

2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden

De Structuurvisie 2030 van de gemeente Kampen is nader uitgewerkt in gebiedsvisies, waarin de uitgangspunten van de structuurvisie voor diverse deelgebieden nader uitgewerkt worden. Eén van deze deelgebieden is de dorpsrand van IJsselmuiden en het tuinbouwgebied Koekoekspolder. In deze gebiedsvisie worden ook uitgangspunten gegeven voor woningbouw in het “Tussenland”: het overgangsgebied tussen de lager gelegen Koekoek en het hoger gelegen rivierduin, waar ook het projectgebied is gesitueerd. Deels betreft het tussenland een grootschalig veengebied, deels een meer kleinschalig verveningslandschap, een gebied waar het veen ooit is afgegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Ligging projectgebied op basis van Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek

Opgemerkt wordt dat de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek ogenschijnlijk exact begrensd is, waarbij Parallelweg 2 juist binnen het visiegebied is getekend en Parallelweg 1 er net buiten. Evenwel behoren beide locaties ruimtelijk en functioneel tot dit deelgebied, dat van de Koekoekspolder wordt gescheiden door de Oudendijk en de robuuste lijnbeplanting parallel aan de Oudendijk. In de kaart staat daarom ook een uitbreidingsrichting 'Uitbreiding landelijk wonen en landschapsonwikkeling' symbolisch weergegeven vanuit de planlocatie verder in zuidelijke richting. De grens in de tekening moet daarom ook niet als een abslotue grens worden gezien waarbij aan weerszijden van de grens andere onwtikkelmogelijkheden zouden gelden. Vandaar dat de generiek bepaalde ruimtelijke en functionele beleidsdoelen voor onderhavige gebiedsontwikkeling ontleend worden aan de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek, om zo tot een ruimtelijk integrale goede gebiedsontwikkeling te komen.

De linten, de tochten en de Oudendijk krijgen voldoende ruimte om als belangrijke ruimtelijk dragende structuren overeind te blijven. Waarschijnlijk vraagt het overeind houden van de structuren te veel ruimte binnen het glastuinbouwgebied. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Met onderhavige ontwikkeling wordt aan de buitenzijde van de Oudendijk (buiten glastuinbouwgebied) invulling gegeven aan de herstructurering van de overgang tussen glasgebied en IJsselmuiden.

Binnen de landschappelijke structuur is in het projectgebied in aansluiting op de dorpsrandvisie ruimte voor de ontwikkeling van royale, landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe woningen aangepast zijn aan de natte omstandigheden. De ontwikkeling kan plaatsvinden vanuit de transformatie van bestaande erven en glastuinbouwlocaties, maar ook op nieuwe locaties.

Het bestemmingsplan is op basis van voornoemde bouwstenen opgesteld. Het betreft hier de transformatie van een bestaand glastuinbouwbedrijf naar drie kleine erven en van een intensieve veehoudering naar twee bebouwingsclusters. De erven en clusters zijn met bomensingels en watergangen omgeven. Hiernaast worden rondom de woningen weides aangelegd, uitdrukkelijk voor hobbymatig agrarisch gebruik. Tevens bestaat in het projectgebied het voornemen een (openbaar) wandelpad aan te leggen, waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de wens om in het tussenland een fijnmazig wandelwerk te realiseren.

2.3.3 Landschapsontwikkelingsvisie Nationaal Landschap IJsseldelta

Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het aanwezige landschap binnen deze gemeenten. De zwakkere plekken worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid wordt aangebracht. Dit dient te gebeuren door beheer, herstel en nieuwe aanleg van elementen.

Het landschapsontwikkelingsplan wordt door de gemeenten gebruikt om mede sturing te geven aan ontwikkelingen in het buitengebied. De visie op het landschap en de ontwikkelingen in de komende 10 jaar zijn daarvoor de basis. Met deze visie in de hand kunnen de gemeenten vervolgens nagaan op welke wijze landschapsdoelen te realiseren zijn en hoe ontwikkelingen bij te sturen zijn, zodanig dat deze passen in de landschapsontwikkelingsvisie. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die op enigerlei wijze een invloed hebben op de landschappelijke kwaliteiten van het gebied van de drie gemeenten. De ontwikkelingen kunnen zowel groot- als kleinschalig zijn, kunnen afkomstig zijn van particulieren of organisaties, maar het kunnen ook initiatieven van de gemeenten zelf of van andere overheden zijn. Dit landschapsontwikkelingsplan is niet rechtstreeks bindend voor burgers, organisaties of bedrijven. De grote lijnen in de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn neergelegd in gemeentelijke structuurvisies.

In de Landschapsontwikkelingvisie zijn landschappelijke kernkwaliteiten verbeeld in een beeldstructuur. Het doel is een doorontwikkeling van deze beeldstructuur. Initiatieven binnen het gebied van de Landschapsontwikkelingvisie dienen bij te dragen aan deze ontwikkeling van het landschap. Op de landschapstypenkaart ligt het projectgebied in gebied 8: “droogmakerij Koekoekspolder".

Het glastuinbouwgebied Koekoekspolder ligt als afgerond blok in één van de compartimenten van de Polder Mastenbroek. Voor de overgang van glastuinbouw naar de open polder, waarin het plangebied gelegen is, wordt een stadsrandstudie opgesteld.

Per landschapstype is een ontwikkelkaart opgesteld. Onderstaand wordt ingegaan op de wijze waarop de beoogde ontwikkeling hierop aansluit.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de voor dit gebied gewenste gevarieerde ecologische zone aan de west- en noordzijde van de polder. Daarnaast wordt er veel waarde gehecht aan het stevig en eenduidig casco van watergangen en bermen langs infrastructuur. Deze blijven intact en er worden nieuwe watergangen gegraven. Bij het versterken van het landschap kan de beplanting op en rondom erven eveneens als voorwaarde worden gezien. Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is dan ook het aanleggen van groen tussen de erfclusters, één en ander in lijn met de beschrijving op de ontwikkelkaart: groen in de vorm van grasbermen en kleine weides. De structuurbepalende brede groensingel langs de Oudendijk blijft geheel behouden en vormt de rand van onderhavige gebiedsontwikkeling. De nieuwe woonbebouwing is passend binnen het gebied, waarbinnen rurale woonvormen deel uit maken van het gemengde gebied met de al aanwezige grote diversiteit in bebouwing, kleur stenen, bouwjaar en type.

De beoogde ontwikkeling sluit eveneens aan bij de gewenste versterking van het landschap aan de westrand van de droogmakerij Koekoekspolder. Het terugbrengen van watergangen en kleine weides is een versterking van het landschap. De bebouwing, inclusief groene omranding, past binnen de omschrijving op de ontwikkelkaart.

2.3.4 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De Woonvisie Kampen is op 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie is daarmee een verdere uitwerking van het onderdeel wonen uit de structuurvisie Kampen 2030. De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. Van de totale woningbouwproductie is 25% in IJsselmuiden gepland. Hiermee is de productie voor IJsselmuiden voldoende om de groei van de eigen bevolking in IJsselmuiden op te vangen. De groei van buiten de gemeente wordt voorzien in de stad Kampen. De toevoeging van 23 nieuwe woningen in het projectgebied past binnen het woningbouwprogramma.
Naar verwachting worden de woningen vanaf 2019 opgeleverd.

2.3.5 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen (Raadsvergadering 29 mei 2013) het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden die zich bovendien op ruime afstand van de planlocatie bevinden. Zowel de aspecten plaatsgebonden risico als groepsrisico leiden op deze locatie, mede gezien de aard en de omvang van het woningbouwplan, niet tot beleidsmatig bijzondere voorwaarden. Wel is het meer generieke communicatiebeleid van teopassing wanneer zich ergens binnen de gemente ofd in de regio een calamiteit voordoet.

In paragraaf 3.3.5 wordt ingegaan op het punt externe veiligheid binnen de planlocatie.

2.3.6 Welstandsnota (30 maart 2017)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Daarnaast is voor een aantal gebiedsontwikkelingen een specifiek beeldkwaliteitplan uitgewerkt. Ook voor onderhavige locatie is een dergelijk beeldkwaliteitplan vervaardigd, dat onderdeel uitmaakt van de welstandsnota.

Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is het terugbrengen van de karakteristieke verkavelingsstructuur in het projectgebied. De nieuwbouw sluit aan bij de karakteristieke erf- en woonbebouwing van de Koekoekspolder. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de gebiedsbeschrijving en de welstandscriteria uit de vigerende welstandsnota.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke aspecten maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Het projectgebied betreft twee percelen met agrarische doeleinden, die thans in gebruik zijn als intensieve veehouderij en als tuinbouwbedrijf met zowel open als bedekte teelt. Voor de bedekte teelt is een kassencomplex aanwezig met een oppervlakte van circa 8.770 m2.

De kern van het project is om het plangebied te transformeren naar erfclusters met in totaal 23 woningen. Hiertoe wordt het bestaande kassencomplex gesloopt. De bestaande woning blijft bestaan. Ook de intensieve veehouderij wordt geheel gesloopt, inclusief de bedrijfswoning.

Dit bestemmingsplan heeft als doel het onder ruimtelijke en planologische randvoorwaarden mogelijk maken van woningbouw. De huidige agrarische bestemmingen maken hierbij plaats voor de bestemmingen wonen, verkeer, water, groen etc.

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Bij stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing gaat het om inspelen op de karakteristieken van het omliggende landschap. Het projectgebied ligt in het overgangsgebied tussen een zandrug en de polder Mastenbroek. In dit gebied is sprake van smalle, diepe percelen van elkaar gescheiden door greppels. Aan de nabij gelegen Koekoeksweg zijn al verscheidende landelijke woonerven gerealiseerd in het kader van de gebiedsvisie. De landelijke woningen op ruime kavels vormen een afwisseling met het open landschap, het belangrijkste uitgangspunt voor ontwikkeling in het Tussenland. Bij ontwikkeling van het gebied is uitgangspunt om de verkaveling een afwisseling tussen open en gesloten te laten zijn. De in dit plangebied te realiseren bebouwingsdichtheid is gerelateerd aan de saneringsopgave (glastuinbouwbedrijf en veehouderij, beide van een aanzienlijke omvang). Rekening houdend met deze opgave, leidend tot een de hierna uitgwerkte locatieontwikkelingen en bebouwingsdichtheden, zijn inrichtingsplannen gemaakt die rekening houden met de ruimtelijke doelstellingen uit de gebiedsvisie.


Voor de beide plocaties, Parallelweg 1 en 2 zijn separaat ruimtelijke visies opgesteld. De visie voor Parallelweg 2 was eerder gereed. De visie Parallelweg 1 sluit aan bij de uitgangspunten voor Parallelweg 1. Beide visies zijn hierna toegelicht en vormen een samenhangend geheel (zie afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0004.jpg"

Afbeelding 4:samenhangende ontwikkeling Paralleweg 1 en 2.

Parallelweg 2

In het projectgebied worden twee nieuwe erven aangelegd. Ten behoeve van de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing van de erven is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De definitieve verkavelingsschets (zie afbeelding 5) maakt duidelijk dat bestaande waterlopen behouden blijven en dat nieuwe waterlopen worden toegevoegd. De waterlopen dienen tevens als doorzicht en worden bij de nieuwe erven door bomensingels begeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0005.png"

Afbeelding 5:Indicatieve verkavelingschets Paralleweg 2.

Op de locatie worden in hoofdzaak tweekappers gerealiseerd obinnen kleine erfclusters, waarbij de woningen naar elkaar gericht worden en met een achterzijde op het landschap zijn gericht. Tussen de erven wordt het landschap hersteld door aanleg van watergangen, lijnbeplantingen en enkele weides. De bestaande woonlocatie blijft als zodanig behouden.

Parallelweg 1

De locatie heeft een min of meer driehoekige vorm. Aan de oostzijde sluit de locatie aan op de groenstrook die een groene rand vormt rond de polder Koekoek. Aan die zijde is er geen zicht op het landschap en zal de beslotenheid gerespecteerd worden. Aan de zuidzijde sluit de locatie aan op het open landschap waar mooi zicht is over de landerijen. Aan de westzijde ligt de deellocatie Parallelweg 2. Hierbij zal ruimtelijke aansluiting gezocht worden.


Aan de noordzijde is de kavel smal, hier staat een bestaande vrijstaande boerderij (blijft niet behouden). Aan deze zijde wordt het plangebied ook ontsloten (zie afbeelding 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0006.jpg"

Afbeelding 6: ontsluiting en samenhang met omgeving.

De indicatieve verkavelingsschets voor deellocatie Parallelweg 1 is in afbeelding 7 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0007.jpg"

Afbeelding 7:Indicatieve verkavelingschets Paralleweg 1.


Stedenbouwkundige uitgangspunten


Bij ontwikkeling van het gebied is uitgangspunt om de verkaveling een afwisseling tussen open en gesloten te laten zijn. De visie omschrijft een ontwikkeling met landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Op die manier is ook de aan de westzijde liggende kavel ontworpen.


De kavel is 8352 m2 in omvang. Uitgangspunt bij ontwikkeling is dat maximaal 70% van de kavel uitgeefbaar wordt en het overige deel wordt ingezet voor landschappelijk inrichting en waterberging. In lijn met de gebiedsvisie en locatieontwikkeling Parallelweg 2 worden de woningen gericht op kleine weides in het plangebied. De meest zuidelijke rij woning wordt voorzien van voldoende ruime achtertuinen, waardoor grenzend aan het zuidelijk gelegen landelijk gebied en zachte en groene bebouwingsrand ontstaat. In het verlengde van de insteekweg vanaf de noordzijde, is tussen de woningen door ruimte onbebouwd gelaten waardoor tussen de woningen door een beperkt zicht behouden blijft. Ook is er bij de entree van het plangebied een lang zicht vanaf de weg over de sloot, gelegen tussen Parallelweg 1 en 2.


Op de kavel komen 12 woningen verdeeld in 6 vrijstaande woningen en 6 twee-onder-een-kappers op ruime kavels. De bestaande boerderij wordt gesloopt. Bij de kavels zal voldoejnde ruimte zijn voor parkeren op eigen terrein. Bij de uitwerking tot concrete en maatvaste terreininrichting zal aandacht moeten zijn voor de realisatie van enkele parkeermogelijkheden parallel aan de straten voor openbaar/gezamenlijk gebruik. Het stedenbouwkundige plan laat daartoe de ruimte.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 1 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar het aspect bedrijven en milieuzonering.

De volgende bedrijven zijn voor onderhavig onderzoek relevant:

  • Veilingweg 1: transportbedrijf, hinderafstand: 25 meter (o.b.v. vastgestelde geluidcontour conform vigerende vergunning)
  • Veilingweg 2: fokken en houden van varkens, hinderafstand: 250 meter (o.b.v. geurhinder vigerende vergunning)
  • Veilingweg 4: paardenpension, hinderafstand: 100 meter (milieucategorie 3.2)
  • Oudendijk 1: groothandel in groente en fruit, hinderafstand: hinderafstand 50 meter
  • Oudendijk 7: agrarisch constructiebedrijf: hinderafstand 100 meter (milieucategorie 3.2)
  • Koekoeksweg 8b: aanneembedrijf, hinderafstand: 50 meter (milieucategorie 3.1)
  • Koekoeksweg 10: constructiewerkplaats, hinderafstand: 100 meter (milieucategorie 3.2)
  • Koekoeksweg 11: fokken en houden van rundvee, hinderafstand: 100 meter (milieucategorie 3.2)

De afstanden tussen de milieugevoelige functies binnen het plangebied en de omliggende bedrijven is groter dan bovengenoemde hinderafstanden, met uitzondering van het agrarisch constructiebedrijf aan de Oudendijk 7. Deze inrichting (inrit aan de Woldweg) is gelegen op minimaal 85 meter afstand een agrarisch constructiebedrijf gelegen. De richtafstand voor geluid volgens het VNG document “Bedrijven en milieuzonering” bedraagt 100 meter (voor geur en stof geldt 30 meter en voor gevaar is geen afstand opgenomen).

De activiteiten binnen deze inrichting mogen ter plaatse van de toekomstige woonbebouwing niet nadelig zijn voor het woon- en leefklimaat. Daartegenover geldt dat de vergunde activiteiten bij het constructiebedrijf niet belemmerd mogen worden door toekomstige woonbebouwing. Een en ander betekent dat bezien moet worden of de geluidbelasting ter plaatste van de geprojecteerde woningen als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting gelijk dan wel lager is dan de geluidgrenswaarden volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer:

LAr,LT dagperiode (06.00 – 19.00 uur) = 45 dB(A), LAmax = 70 dB(A)

LAr,LT avondperiode (19.00 – 22.00 uur) = 40 dB(A), LAmax = 65 dB(A)

LAr,LT nachtperiode (22.00 – 06.00 uur) = 35 dB(A), LAmax = 60 dB(A)

Voor het berekenen van de geluidbelasting is het rapport van JK Consultancy IL16217 “Akoestisch onderzoek m.b.t. Van Pijkeren Oudendijk 7, IJsselmuiden” d.d. 14 maart 2017 gehanteerd (Bijlage 8 Oudendijk 7 milieuonderzoek). De berekeningen zijn uitgevoerd conform methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. In bijlage A wordt een overzicht gegeven van de invoergegevens van het computerrekenmodel (stralenmodel). Weergegeven zijn de gehanteerde geluidvermogens alsmede de spectrale verdelingen, plaats van bronnen, afschermingen e.d.

Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de in de omgeving optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en maximale geluidniveaus LAmax berekend voor de representatieve bedrijfssituatie binnen onderhavige inrichting. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de meest nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen binnen het toekomstige projectplan Parallelweg 1. Projectplan Parallelweg 2 is relatief veraf gelegen ten opzichte van onderhavige inrichting en bovendien buiten de hinderafstand volgens VNG document "Bedrijven en milieuzonering".

In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de berekende LAr,LT en LAmax in dB(A) voor de representatieve bedrijfssituatie. Conform het gestelde in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en in het Meet- en rekenvoorschrift industrielawaai (Stc 117, 2001) zijn voor de dagperiode de berekeningen uitgevoerd voor een ontvangerhoogte van 1,5 meter en voor de avondperiode uitgevoerd voor een ontvangerhoogte van 5 meter. Gedurende de nachtperiode vinden geen bedrijfsmatige werkzaamheden plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0008.png"
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting in de toekomstige woonomgeving als gevolg van de activiteiten op het terrein van het agrarisch constructiebedrijf lager zijn de geluidgrenswaarden volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer. De toekomstige ontwikkelingen geven geen beperking voor de huidige vergunde activiteiten binnen de inrichting.

Als achtergrondinformatie zijn als bijlage 8 Oudendijk 7 milieuonderzoek en 9 Verklaring Oudendijk 7 bij deze toelichting het milieuonderzoek Oudendijk 7 gevoegd en een verklaring van het betreffende bedrijf dat de bedrijfsvoering nog altijd past binnen de representatieve onderzochte situatie in het milieuonderzoek.

Geur

In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 1 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar het deelaspect geur in het kader van bedrijven en milieuzonering. De conclusies luiden als volgt:

De meest relevante geurbelastende bron nabij het projectplan betrof de veehouderij Parallelweg 1. Door het vervallen van deze bron resulteert dit in een verlaging van de achtergrondbelasting ten gunste van het woon- en leefklimaat binnen en in de directe (woon)omgeving van het projectplan. De gemeente heeft als uitgangspunt om binnen een gebied van 2 kilometer van nieuwbouwplannen relevante geurgevoelige bronnen (veehouderijen) in kaart te brengen en als gevolg hiervan de achtergrondbelasting vast te stellen. Noot: relevante veehouderijen betreffen inrichtingen welke ter hoogte van het projectplan een geurbijdrage > 0,1 OUE/m3 veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0009.png"

In bijlage B is het V-stacks model opgenomen waarmee de geurbelasting is berekend ter hoogte van het projectplan. Bij de berekeningen is uitgegaan van de standaard ventilatienormen per diersoort zoals voorgeschreven in de handleiding V-stacks vergunning. In de bijlage zijn naast de totale geurbelasting ook de geurbijdragen van de veehouderijen afzonderlijk gepresenteerd Uit de berekeningen volgt dat de totale geurbelasting ter plaatse van de toekomstige woningen 1,37 OUE/m3 bedraagt en daarmee lager is dan de grenswaarde voor woonbebouwing, te weten 2 OUE/m3. De geurbelasting vanwege in de omgeving gesitueerde veehouderijen is daarmee lager dan de grenswaarde voor woonbestemmingen.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Parallelweg 1

Door Ortageo Zuidoost B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een verkennend bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Parallelweg 1 in IJsselmuiden (gemeente Kampen). Tevens is aanvullend onderzoek uitgevoerd op één locatie.

De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging (van agrarische bestemming in woonbestemming) en herontwikkeling van de locatie waarbij de bestaande bebouwing wordt gesloopt en nieuwbouw wordt gerealiseerd. Het doel van het onderzoek is om middels het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik en de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Deellocatie A (gehele locatie)

Op basis van de hypothese is de locatie onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting met een heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming (VED-HENL)". Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond is voor de ondergrond deze strategie gecombineerd met de strategie voor een "onverdachte niet-lijnvormige locatie" (ONV-NL). Dat betekent dat één of meerdere boringen dieper worden doorgezet en de ondergrond analytisch wordt onderzocht.

Deellocaties B en C (gedempte sloten)

Op basis van de hypothese zijn de twee locaties van gedempte sloten onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern (VEP)".


Verkennend onderzoek asbest NEN 5707

Deellocatie A (gehele locatie)

Op basis van de hypothese is de locatie onderzocht conform de strategie voor een "'verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld".

Deellocaties B en C (gedempte sloten)

Op basis van de hypothese zijn de twee locaties van gedempte sloten onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld".

In onderstaande tabel zijn de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0010.png"

In één van de vijf mengmonsters is asbest aangetoond.

Conclusies

Ter plaatse van boring 33 wordt voor lood in de grond de interventiewaarde overschreden. Door het aanvullend onderzoek is de verontreiniging met lood in zowel horizontale als verticale richting afdoende afgeperkt en is voldoende inzicht in de mate, ernst en omvang van de verontreiniging verkregen. Bij het aanvullend bodemonderzoek rondom boring 33 is ten hoogste een lichte verontreiniging met lood aangetoond. Ter plaatse van boring 33 is derhalve sprake van een verontreinigingsspot met lood waarvan de omvang wordt ingeschat op 3 m3.

Op basis van het aanvullend onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging omdat het volumecriteria van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet worden overschreden.

Alleen in het geanalyseerde grondmonster AS-MM 2 is asbest aangetoond. Omdat het asbestgehalte (gewogen) van 18,7 mg/kg d.s. beneden de gehanteerde grenswaarde van 50 mg/kg d.s. ligt, wordt nader onderzoek naar asbest niet noodzakelijk geacht.

De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert, met uitzondering van de aangetoonde sterk loodverontreiniging ter plaatse van en in de directe omgeving van boring 33, geen belemmeringen op voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie (van agrarische bestemming in woonbestemming) en het beoogde gebruik.

Bij de definitieve inrichting van de locatie dient rekening te worden gehouden met de sterk met lood verontreinigde bodemlaag in de ondergrond ter plaatse van de gedempte sloot c.q. de verontreinigingsspot ter plaatse van boring 33. Indien deze grond ten behoeve van de inrichting ontgraven dient te worden, wordt aanbevolen de sterk verontreinigde grond gescheiden te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerkingsbedrijf.

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'. In het kader van kostenefficiëntie adviseren wij om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken.

Het verkennend en aanvullend bodemonderzoek zijn als Bijlage 2 Bodemonderzoek Parallelweg 1 opgenomen bij de toelichting.

Parallelweg 2

Door Tauw BV te Deventer is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het projectgebied te bepalen. Uit het rapport van onderzoek
(zie Bijlage 3 Bodemonderzoek Parallelweg 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek) blijkt het volgende.

Op de locatie zijn enkele stoffen aangetroffen waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Echter, in de bodem is een veenlaag aanwezig. De verhoogde concentraties van cis, vinylchloride en drins in de grond worden mogelijk veroorzaakt door inbouw van chloride in het humuspakket (via binding van het chloride aan methaan), hetgeen een veel voorkomend verschijnsel is bij humus- en veenhoudende grond. De gemeten gehaltes worden derhalve als beneden de streefwaarde geïnterpreteerd. Het verhoogde gehalte van barium is naar alle waarschijnlijkheid van nature aanwezig en is niet te relateren aan activiteiten op het terrein.

Uit vorenstaande volgt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de uitvoering van het project.

De bodemvreemde laag (voornamelijk puin) welke ter plaatse van de veehouderij is gestort als demping en ophoging van het terrein is aangebracht om het terrein beter toegankelijk te maken. Er zijn ten tijde van het boringen voor het bodemonderzoek 15 proefgaten gemaakt om de kwaliteit van deze laag op te nemen, waarbij ook is gekeken naar de eventuele aanwezigheid van asbest. Zoals nu kan worden beoordeeld kan deze hoeveelheid puin normaal, inclusief de hoeveelheid puin welke vrijkomt bij de sloop van de aanwezige opstallen door een gecertificeerde puinbreker (conform BRL 2506-1) worden verwerkt tot puingranulaat, en kan weer worden ingezet als toepasbare bouwstof ten behoeve van de fundatie c.q. onderlaag van de aan te leggen wegen en verhardingen in het projectgebied. Mocht er meer aanwezig zijn dan noodzakelijk is voor de realisatie, dan kan dit eenvoudig worden afgezet naar de reguliere markt. Er is derhalve sprake van een situatie welke financieel een positieve bijdrage levert aan het plan, immers de aanvoer van een dusdanige partij granulaat is kostbaarder dan het hergebruik van de aanwezige hoeveelheid.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.
In onderhavige situatie is uitsluitend wegverkeerslawaai aan de orde, aangezien het projectgebied niet binnen de invloedssfeer van spoorwegen of een gezoneerd industrieterrein is gelegen.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (ex art. 74 Wgh e.v.) zijn ter bestrijding van verkeerslawaai zones langs wegen aangegeven die beschouwd worden als aandachtsgebieden voor geluidhinder. De breedte van de zone is afhankelijk van de capaciteit van de weg (aantal rijstroken), de toegestane snelheid van het verkeer en de aard van de omgeving (stedelijk en buitenstedelijk gebied). Voorts is in de Wet geluidhinder bepaald dat de gemeente bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, de feitelijke grenswaarden in acht moet nemen en rekening moet houden met de daadwerkelijke geluidbelasting ter plaatse.

In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 1 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

Uit de berekeningen volgt dat ter plaatse van de geprojecteerde woningen de geluidbelasting Lden lager is dan de voorkeursgrenswaarde Wgh. Het toekomstige wegverkeer in de directe omgeving van het projectplan heeft geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het toekomstige wegverkeer in de directe omgeving van het projectplan heeft geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

3.3.4 Luchtkwaliteit

In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 1 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) is over het aspect luchtkwaliteitd het volgende opgenomen.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteits-eisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2, Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (eerste lid) geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (opgesomd in het tweede lid) kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen.

Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van een stof;
  • 4. een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Als de toename voor één of beide stoffen hoger is, dan is het project IBM. Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging als gevolg van het project, afgezet tegen de autonome ontwikkeling

Door het wijzigen van een agrarische bestemming in een woonbestemming leidt onderhavig project niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Immers de uitstoot van fijnstof als gevolg van de vlees(stier)kalveren op het perceel Parallelweg 1 verdwijnt.

Op basis van de NSL monitoringstool (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kan bovendien worden vastgesteld dat het wegverkeer op omliggende wegen geen nadelige invloed heeft op de luchtkwaliteit in het plangebied.

Het aspect luchtkwaliteit staat daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Voor nieuwe woningbouwplannen die nu ter besluitvorming worden voorgelegd geldt dat deze gasloos moeten worden aangelegd (raadsbesluit september 2016).

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018) is met betrekking tot externe veiligheid het volgende geconstateerd.

De voorgenomen ontwikkeling heeft invloed op het aantal personen in het plangebied. In onderstaande tabel 1 is dit inzichtelijk gemaakt. Het aantal gemiddeld continue aanwezige personen is bepaald op basis van tabel 16.2 van de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" d.d. november 2007 van VROM.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0011.png"

Het betreffende perceel kan op basis van de Circulaire Risiconormering gevaarlijke stoffen als kwetsbaar worden aangemerkt. Voor onderhavig project "nieuwbouw" geldt een richtwaarde PR van 10-6.

De risicokaart geeft een overzicht van de huidige risico's in de directe omgeving van het betreffende project. Aan de hand van de risicokaart kan gesteld worden dat:

  • binnen een afstand van 200 meter tot het project geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn,
  • geen transportroutes aanwezig zijn waarop ververvoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt,
  • geen risicovolle ondergrondse (gas)buisleidingen zijn gelegen, hetgeen ook wordt bevestigd door een orientatiemelding (KLIC-melding),

E.e.a. is hierna toegelicht.

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen). De gemeente Kampen heeft in 2013 geactualiseerd extern veiligheidsbeleid vastgesteld. Het doel hiervan is om duidelijk te maken welke risico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze risico's wordt omgegaan.

Inrichtingen

In het Bevi zijn grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). Voor het groepsrisico (GR) is een verantwoordingsplicht opgenomen. Hiermee worden de aan te houden afstanden tussen inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en kwetsbare en beperkte objecten gewaarborgd.

In het Bevi is aangegeven welke inrichtingen onder de reikwijdte van het besluit vallen. Het gaat onder andere om LPG-tankstations, bedrijven waar meer dan 10.000 kilo (of liter) verpakte gevaarlijke stoffen met brandbare èn giftige verbindingen in één opslagvoorziening aanwezig is, grote ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen.

Gezien de risicokaart van de provincie Overijssel zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig. De meest nabij gelegen relevante inrichting is gelegen op 2,8 km van het plangebied, te weten Hyproca-Leympf B.V. aan de IJsseldijk 31 te Kampen.

Transport via weg, water en spoor

De regelgeving rond de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen volgt per 1 april 2015 uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs, Stb. 2013, nr. 307). De Wvgs vervangt de nota en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de WVGS en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico's bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.Voor de routering van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Redenen voor routering zijn bijvoorbeeld het omzeilen van kwetsbare situaties als dichte bebouwing, een ziekenhuis of waterwingebied. De meeste provinciale wegen zijn geschikt om in de routering opgenomente worden. Voorwaarde is wel dat een door een gemeente aangewezen routes aansluiten op wegen waar het vervoer van gevaarlijke stoffen ook is toegestaan.

De gemeente Kampen heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. In de directe nabijheid van het projectgebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Transport via buisleidingen

Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid busleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi.

In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Het proces

Waterschap Drents Overijsselse Delta is over het project geïnformeerd via een uitgevoerde watertoets (zie Bijlage 4 Waterparagraaf). De beantwoording van de vragen uit de watertoets heeft ertoe geleid dat de reguliere procedure is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Op basis van voorliggend aangepast plan is het overleg over de waterparagraaf nog gaande met het waterschap. De digitale watertoets is ingevuld en op 6 april is op verzoek van het waterschap aanvullende informatie aangeleverd. Het waterschap heeft daarop gereageerd (zie Bijlage 5 Uitgang\spuntennotitie waterschap). De uitgangspuntennotitie is verwerkt in onderstaande paragraaf.

Watersysteem

Waarborgen van een goede afwatering.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. Deze Keurzone geldt voor de groene percelen van Parallelweg 2 die aan de watergang grenzen en de achtertuinen van de meest zuidelijke woningen die op de locatie Parallelweg 1 worden gerealiseerd. Er worden geen watergangen gedempt.

Waterveiligheid 

Beschermen van inwoners tegen overstromingen. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Grenzend aan het plan ligt een regionale kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones. De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.

Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. De paragraaf is opgenomen in paragraaf 3.4.2 Overstromingsrisico.

Wateroverlast 

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.

Compensatie bij herstructurering: Bij een herstructurering neemt vaak per saldo het verharde oppervlak niet toe of af. Toch zal het toekomstige gebied moeten voldoen aan het watersysteem zoals dat tegenwoordig wordt voorgesteld waarin rekening is gehouden met klimaatverandering. Hierna is onder 'Invloed project op de waterhuishouding' toegelicht hoe de hemelwaterafvoer in het plangebied vormgegeven kan worden.

Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen, (2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein. Zoals hierna aangegeven, worden woningen verhoogd in het terrein gerealiseerd.

Waterkwaliteit 

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.

Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 80cm.

Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.

Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk.

Riolering 

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden.

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

oor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het "Besluit lozing afvalwater huishoudens" (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.

Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiente en effectieve wijze mogelijk is.

Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.

Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,20 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.

Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Het waterschap beheert deze wateren als ze voldoen aan de criteria uit de keur. Het waterschap neemt het beheer en onderhoud van deze wateren over zo snel mogelijk na realisatie in de bouwrijpfase.

Invloed project op de waterhuishouding

Met het project worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd. Dit vergt speciale aandacht voor de extra belasting van het vuilwaterstelsel, met name de afvoer van afvalwater. Er is geen toename van het verharde oppervlak (in concreto neemt het verhard oppervlak af in het plangebied, wat de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie versterkt).

Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het projectgebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. In het stedenbouwkundig ontwerp voor de locatie is uitgegaan van de verhoogde aanleg van woonpercelen en het creren van tussenliggende laagten en extra ruimte voor water in de vorm van verbrediging van bestaande slpoten en aanleg van extra slootlengte. Daarmee wordt het watersysteem meer robuust en duurzaam. Bovendien is de beeindiging van de veehouderij en van het (verouderde) glastuinbouwbedrijf gunstig voor de waterrkwaliteit.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers.

Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Met betrekking tot de watergangen gelden de binnen de Keur van het waterschap opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Omdat de Keur een zelfstandige werking heeft, zijn de regels uit de Keur niet overgeonemen in het bestemmingsplan.

Het rioleringssysteem grenzend aan het projectgebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het projectgebied ligt in het gebied van dijkring 10 Mastenbroek. Dit gebied is gelegen tussen Zwolle, IJsselmuiden en Genemuiden. De dijk wordt door drie verschillende wateren bedreigd. Het gebied van dijkring 10 Mastenbroek is een snel en diep onderlopend gebied.

Bedreigingen voor de Mastenbroekerpolder zijn de IJssel, de Vecht/Zwarte Water en het Zwarte Meer. De overstromingskans voor deze polder is één keer in de 325 jaar. Het overstromingsrisico (de kans op een overstroming en de daaruit voortvloeiende schade) is berekend op € 4.000.000,00 per jaar of één slachtoffer per jaar. Het diepste punt van deze polder ligt ten noordoosten van IJsselmuiden (-3 meter NAP). Bij een dijkdoorbraak ligt de overstromingsdiepte in het projectgebied op 6 meter.

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld bij incidentele woonbebouwing, waar in onderhavige situatie sprake van is.

De te realiseren woningen in het projectgebied worden op verhoogd maaiveld gebouwd om het overstromingsrisico te beperken. Bovendien wordt het bebouwingsvolume minder. De bepalingen uit de Omgevingsverordening staan de uitvoering van het project derhalve niet in de weg.

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Hoe deze in voorkomend geval plaatsvinden is onderwerp van het beleid voor risicocommunicatie dat (landelijk) in ontwikkeling is en door de gemeente, samen met waterschap en de Veilligheidsregio IJsselland, ook wordt ontwikkeld. Om bij overstromingsdreiging het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat deze dreiging voortijdig moet worden onderkend en dat tot evacuatie moet worden besloten.

In geval van overstroming wordt aangeraden het gebied te verlaten via de route Plasweg/Oosterlandenweg of via de route Oudendijk/Veilingweg richting de N760 (Zwolseweg). Van daaruit kan verder worden gereden in oostelijke richting (Dalfsen) of zuidelijke richting (Hattem).

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Tevens zijn verschillende soorten planten en dieren op soortniveau beschermd. In het onderzoek "Verkennend flora- en faunaonderzoek, project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport FF 18.236, mei 2018) zijn de resultaten uit het onderzoek naar deze aspecten weergegeven. Het onderzoek is als Bijlage 6 Natuurtoets bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de resultaten uit onderhavig onderzoek kan het volgende geadviseerd worden.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is, ondanks het feit dat het project is gelegen op ruime afstand tot gevoelige vegetatie, inzicht in de te verwachten effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden nodig. Omdat de beoogde ontwikkeling aan de rand van de kern IJsselmuiden plaatsvindt en buiten Natura 2000-gebied) is op voorhand alleen effect van stikstofdepositie op gevoelige vegetatie (ook wel habitattypen) niet uit te sluiten. Het betreft effecten van mogelijke toename van stikstofemissie op Natura 2000-gebied “De Rijntakken” op 2,2 km van het plangebied. Aan de hand van de in het onderzoek bijgevoegde stikstofberekening is duidelijk dat normen op dit gebied niet worden overschreden.

Voor het verstoren van holen etc. en het verstoren van beschermende zoogdieren van de categorie “algemene soorten” voor ruimtelijke ingrepen hoeft voor onderhavig plan geen ontheffing te worden aangevraagd.

In het plangebied is er geen mogelijkheid voor vogels om te broeden. Directe schade aan vogels, hun nesten en eieren is niet aanwezig. De in de wet genoemde “algemene zorgplicht” is van toepassing op alle beschermende en onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient eenieder zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze zodat nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan wordt gemaakt. Aanbevolen wordt dan ook om in ieder geval de zorgplicht in acht te nemen en daarbij de door het ministerie goedgekeurde Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector.

Omdat er geen Vogel- of habitatrichtlijngebieden en beschermende natuurmonumenten in de directe nabijheid zijn, is er geen vergunning nodig op grond van de Wet natuurbescherming. Geconcludeerd kan worden dat in het huidige gebruik van het plangebied de aanwezigheid van beschermende planten en diersoorten onwaarschijnlijk is en derhalve geen sprake is van verstoring. Gesteld kan dan ook worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermende soorten en beschermende natuurgebieden.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen. Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Een centraal hulpmiddel om te voorzien in archeologische informatie is voor de waarden- en verwachtingskaart. Deze kaart werkt in de praktijk als beleidsavieskaart. Op deze kaart zijn alle archeologische waarnemingen aangegeven, alsmede de belangrijkste uitgevoerde archeologische onderzoeken, bekende vindplaatsen en gebieden waarvoor een verhoogde archeologische verwachting geldt.

De belangrijkste legenda-eenheden op de archeologische waarden- en verwachtingskaart zijn:

  • wettelijk beschermde monumenten;
  • provinciale aandachts- of attentiegebieden (provinciale archeologische monumentenkaart);
  • overige terreinen van archeologische waarde;
  • gebieden met een verhoogde archeologische verwachting, bijvoorbeeld op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Verwachtingen (IKAW);
  • gebieden met een lage of geen archeologische verwachting, door bijvoorbeeld een eerdere verstoring of opgraving;
  • archeologische waarnemingen en vondstmeldingen;
  • archeologische onderzoeken.

Gezien de lage verwachtingswaarde en de grootte van het projectgebied is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

3.6.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden.Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden.

Ontstaansgeschiedenis
De vorming van de IJsseldelta zoals we die nu kennen begon aan het eind van de 12e eeuw. Het gebied rond IJsselmuiden was toen nog niet bedijkt en stond onder invloed van de dynamische Zuiderzee en de IJssel. De getijdenwerking in combinatie met de rivierdynamiek zorgden voor het ontstaan van een afwisselend natuurlijk landschap van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen zandgronden in de vorm van zandruggen.


Lange tijd werd de occupatie van het landschap van IJsselmuiden bepaald door deze verscheidenheid in bodem, reliëf en waterhuishouding. De hoogte van de zandruggen vormde een natuurlijke bescherming tegen het water en zo een goede plek om op te wonen. Op de zandruggen ontstonden de dorpen en buurtschappen Wilsum, Nieuwstad, Uiterwijk, Oosterholt, IJsselmuiden (de Dorpsweg), de Zandberg en Grafhorst. Ook de oude routes volgden de hogere ruggen. De zandruggen zijn sinds lang bewoond. 'Islemuthen' wordt in 1133 al vermeld in een akte van Rudolf van Steinfurt (Paasman, 1986). Vanaf het moment dat de bewoning permanente vormen aannam, ontstond ook het agrarisch landschap rondom.


Vanaf circa 1300 werd de invloedssfeer van Zuiderzee en IJssel verkleind door de aanleg van dijken. Van de oostelijke IJsseldijk tot aan Uiterwijk is bekend dat deze al bestond voor 1308 ter geleiding van het IJsselwater. In 1340 werd de IJsseldijk van Uiterwijk naar Grafhorst doorgetrokken (Muffels, 1992). De zandrug waarop IJsselmuiden ontstond kwam zo binnendijks te liggen. (bron: Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden).

Gebiedsvisie op het Tussenland

Het Tussenland is de natte, lager gelegen zone tussen de Koekoek en de dorpsrand. Door veenafgravingen en de ontwatering van de Koekoek is de bodem van het Tussenland de afgelopen 30 jaar met een snelheid van 1,5 tot 3 cm per jaar gedaald. Hierdoor is waterberging een belangrijke opgave voor ruimtelijke ontwikkelingen. Om in te spelen op de bodemdaling en het te vertragen wordt voorgesteld om een brede natte zone aan te leggen. Het waterpeil zal niet meer verlaagd worden. Het Tussenland krijgt zo de functie voor piekberging. Ook een deel van de waterberging van de Koekoek kan hier gerealiseerd worden. Naar de manier waarop dit kan plaatsvinden moet nog onderzoek verricht worden.


De historische kaarten (zie afbeelding 8) laten een dichte waaier van sloten zien rondom de Koekoek. Het Tussenland wordt een vochtig landschap met een verdicht slootjespatroon. In het kleinschalige verveningslandschap wordt het dichter en beplant met houtsingels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991257-OW01_0012.png" Afbeelding 8: topografische tijdslijn.


Binnen de historisch bepaalde landschappelijke structuur is in het gebied in aansluiting op de dorpsrand ruimte voor de ontwikkeling van royale, landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe woningen aangepast zijn aan de natte omstandigheden, bijvoorbeeld door verandawoningen op palen te bouwen (zoals die in het verleden ook voorkwamen) of door de woning op een kleine terp te zetten.

3.6.3 Monumentenzorg


De bestaande bebouwing is niet aangemerkt als Rijks- of gemeentelijk monument of als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Tevens is het plangebied niet gelegen in een beschermd stads-of dorpsgezicht.

3.7 Verkeer

De te realiseren erfclusters worden ontsloten op een eigen weg, die vervolgens op de Parallelweg wordt aangesloten.

Het bestemmingsverkeer op de doodlopende Parallelweg is in de huidige en toekomstige situatie beperkt. In de huidige verkeerssituatie rijden op een gemiddelde weekdag ongeveer 90 motorvoertuigen op de parallelweg, waarvan ongeveer 6% vrachtverkeer voor de agrarische bedrijven. Uit eerdere studie door Bono Traffics BV (bron: project BT-LOW-12-001 d.d. 12 september 2012) blijkt dat in de toekomstige situatie, oftewel na realisatie van nieuwbouw op Parallelweg 1 en 2, het aantal verkeerkeersbewegingen zal toenemen doch dat geen verkeersbeperkingen zullen optreden (bron: Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden, rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 1 Omgevingsonderzoek bij de toelichting). Het aantal verkeersbewegingen blijft immers minder dan de CROW norm van 300 voertuigen per etmaal bij een verhardingsbreedte van minimaal 3 meter. Ook in de toekomstige situatie is de breedte van de Parallelweg voldoende waarbij personenauto's elkaar met gepaste snelheid kunnen passeren zonder gebruik te maken van de berm.

Het parkeren wordt geheel binnen het projectgebied opgelost. Voor de nieuw te realiseren woningen zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig, gebaseerd op:

  • 1,55 parkeerplaats per goedkope woning;
  • 1,8 parkeerplaats per middenwoning;
  • 2 parkeerplaatsen per dure woning.

3.8 Kabels en leidingen

In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen kabels en buisleidingen die een planologische bescherming kennen of die de uitvoerbaarheid van de woningbouwplannen zouden kunnen belemmeren. Ook zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Er is sprake van de bouw van één of meer woningen, zodat sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit geval wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal wordt geregeld, zodat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld.

4.2.2 overige aspecten

De verplaatsing van het glastuinbouwbedrijf naar centraal gebied in de Koekoek, waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van aardwarmte, wordt door de provincie Overijssel ondersteund. Hier is sprake van een maatschappelijk belang. Met de opbrengsten van de verkoop van de kavels zal de bedrijfsverplaatsing gefinancierd gaan worden. Dit is naar verwachting kostendekkend. Vanwege een meer groene opzet en door het verdwijnen van bedrijfsactiviteiten worden geen planschadeclaims verwacht. Een vergelijkbaar maatschappelijk belang is gelegen in de beëindiging van de intensieve veehouderij aan Parallelweg 1. De daarmee gepaard gaande saneringskosten en inkomstenderving als gevolg van bedrijfsbeëindiging worden gefinancierd uit de woningbouw. Dit is naar verwachting kostendekkend.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Voor dit bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2018’ is aansluiting gezocht bij de regeling zoals deze eerder is uitgewerkt voor het bestemmingsplan Parallelweg 2 (gedateerd 2012). De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de plankaart, is een recente kadastrale ondergrond met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Dit is in dit plan tevens de grens van de bestemming. Daarnaast zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Uitgangspunt voor de regels is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarnaast is voor de regels ook aansluiting gezocht bij de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2); deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde aangegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels per bestemming en geeft hierin ondermeer de bouwregels en het toegestane gebruik aan. De bestemmingen worden in alfabetische volgorde behandeld.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. Dit zijn regels die voor het gehele plangebied gelden of doorgaans betrekking hebben op meer dan één bestemming.
  • Hoofdstuk 4 bevat ten slotte het overgangsrecht en de slotregel, met daarin de titel van het bestemmingsplan.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2018' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Agrarisch

Op de percelen die als weidegrond worden ingericht is de bestemming Agrarisch gelegd. Binnen de bestemming Agrarisch kan agrarische bedrijfsvoering plaatsvinden (waaronder het weiden van geiten, schapen en paarden), maar het is niet mogelijk om gebouwen binnen deze bestemming te bouwen. Ook een inrichting en gebruik van de gronden als (sier)tuin is niet toegestaan, zodat de agrarische uitstraling gewaarborgd blijft. Binnen de bestemmingsomschrijving is ook water toegestaan. Het gaat hier om sloten en waterpartijen die ondergeschikt zijn en niet onder de Keur van het Waterschap vallen. Binnen de bestemming worden landschappelijk waardevolle houtsingels beschermd tegen kappen via een omgevingsvergunningstelsel en de aanduiding 'houtsingel' op de verbeelding.

5.3.2 Groen

De bestemming Groen wordt gelegd op gebieden die als openbaar groengebied zijn ingericht. In de bestemming worden ook fiets- en wandelpaden mogelijk gemaakt. In dit geval heeft het openbare fiets- en wandelpad de bestemming Groen gekregen.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

Het gezamenlijke erf en de toegangswegen hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming is ook het parkeren toegestaan. Door voor deze bestemming te kiezen wordt tegengegaan dat het gezamenlijk erf als siertuin wordt ingericht, aangezien dit vanuit het 'boerenerf'-concept ongewenst is.

5.3.5 Water

De waterbestemming wordt gegeven aan watergangen, vijvers, riviertjes, meren e.d. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen, waaronder kleine bruggen voor wandelaars en fietsers vallen binnen de bestemming.

5.3.6 Wonen

Deze bestemming staat het gebruik voor Wonen toe. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw doormiddel van het bouwvlak gemaximeerd. Door het gebruik van de typologie-aanduidingen is vastgelegd welke soort woningen binnen welk bouwvlak zijn toegestaan. Er is gebruik gemaakt van de standaardregel voor de bestemming wonen binnen de bebouwde kom, zoals deze binnen de gemeente voor nieuwe bestemmingsplannen gehanteerd wordt. Binnen de bestemming mogen enkel vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Binnen de woonbestemming is het met ontheffing mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Over het bestemmingsplan Parallelweg 2 is eerder vooroverleg gevoerd. Gezien de sterke gelijkenis tussen voorliggend bestemmingsplan en het plan uit 2012, heeft de gemeente een gericht afstemmingsoverleg gevoerd met de provincie en het waterschap in het kader van vooroverleg, alvorens het ontwerp bestemmingsplan in procedure te brengen.

Provincie

Op 12 december 2018 heeft de provincie een ambtelijk advies afgegeven op de eerste versie van het stedenbouwkundig plan voor Parallelweg 1. Deze reactie is hierna in hoofdlijnen weergegeven en van een antwoord voorzien:

Het gebied is laaggelegen. In de Structuurvisie wordt ook aangegeven dat het Tussenland wordt vernat met een verdicht slotenpatroon waar de waterstand in ieder geval niet verlaagd wordt, mogelijk zelfs verhoogd. Dit om de bodemdaling te stoppen.

Reactie: de woningbouwontwikkeling op Parallelweg 1 en 2 is ingegeven door enerzijds de noodzaak om tot bedrijfsbeeindiging te komen, wat een herontwikkeling op deze locaties vraagt en anderzijds om te voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. In de aanpassing van het eerste concept stedenbouwkundig plan tot het plan dat in voorliggende bestemmingsplan is opgenomen, zijn de volgende aanvullende maatregelen getroffen:

- woningen worden verhoogd gerealiseerd (mede na afstemming met het waterschap);

- tussenliggende groene ruimtes worden laag gehouden en kunnen wellicht een rol vervullen voor waterberging bij calamiteiten;

- er wordt extra oppervlaktewater toegevoegd en en wordt per saldo meer ruimte voor water gecreerd in het plangebied.

Aangezien de locatie in overstroombaar gebied ligt, moet er sowieso een risicoparagraaf geschreven worden.

Reactie: in paragraaf 3.4.2 Overstromingsrisico is e.e.a. uitgewerkt.

In de Structuurvisie wordt het Tussenland beschreven. Daarbij is een kaart opgenomen van hoe dit eruit kan gaan zien. Het lijkt alsof de kaart te letterlijk is genomen.

Reactie: zoals is toegelicht in paragraaf 2.3 Gemeentelijk beleid heeft het beleid uit de verschillende gemeentelijke visies ten grondslag gelegen aan de nadere invulling van het plangebied. De ontwikkeling van de voormalige glastuinbouwlocatie lijkt inderdaad sterk op het beeld dat reeds is opgenomen in de visie Tussenland, maar dat is ook verklaarbaar omdat deze ontwikkeling bij de totstandkoming van de visie reeds op hoofdlijnen bekend was. In de lijn met de visie op die concrete locatie is voor het buurperceel een verkaveling uitggewerkt die aansluit op de visie.

Zowel de ontwikkeling als de kwaliteitsimpuls moeten aansluiten bij de karakteristiek en structuur van het landschap.

Reactie: de vormgevende principes die in de visie op het Tussenland worden genoemd (respecteren en versterken verkavelingsrichting, toepassen van groene elementen en watergangen etc.) zijn meegenomen in de optimalisatie van het eerste ontwerp naar definitief ontwerp, zoals voor Parallelweg 1 is vertaald in voorliggend bestemmingsplan.

Waterschap

Op 23 maart 2018 is door Pouderoyen Compagnons de digitale watertoets uitgevoerd. Op 6 april 2018 heeft het waterschap naar aanleiding hiervan aanvullende plangegevens opgevraagd, die daarop zijn geleverd in de vorm van het volledige concept ontwerpplan. Op 7 juni 2018 heeft het waterschap de volgende reactie afgegeven:

Op basis van de aangeleverde gegevens en het beleid van het waterschap komt het waterschap tot de normale procedure. De normale procedure houdt in dat het waterschap een uitgangspuntennotitie toestuur (Bijlage 5 Uitgang\spuntennotitie waterschap) met daarin de volgende onderdelen:

  • Bestaande waterhuishouding
  • Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau
  • Vervolg watertoets en beoordeling


Het is de bedoeling dat de uitgangspunten (paragraaf 3) verwerkt zijn in het plan. om vervolgens het plan opnieuw ter beoordeling naar het waterschap terug te sturen. Aldus is gedaan.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op PM datum gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf PM datum gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn PM aantal zienswijzen binnengekomen.