direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zalk 2012, 2e herziening Broeksteeg 1A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991255-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Broeksteeg 1a te Zalk was voorheen het dorpshuis Hoge Brink gevestigd. Vanwege verplaatsing van de activiteiten naar het nieuwe multifunctioneel centrum 'An de Steege' is gezocht naar een nieuwe passende invulling van deze gronden. Wonen is daarbij de meest passende bestemming geacht.

Met dit plan wordt voorzien in de mogelijkheid voor de bouw de 5 woningen, waarvan 2 stuks twee-onder-een kap en 1 vrijstaande woning.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de oude kern van Zalk op de hoek van Broeksteeg – Brinkweg. In het omliggende gebied is in hoofdzaak sprake van woningen, met enkele verspreid liggende bedrijven en maatschappelijke functies. In afbeelding 1.1 is de locatie van het plangebied met een rode belijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0001.png" Afbeelding 1: kaart met plangebied en omgeving (bron: www.Topotijdreis.nl)

1.3 Verantwoording

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige- en gewenste situatie van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 3;
  • In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen beschreven;
  • In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • In hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en gaat in op de inspraak en het overleg over het bestemmingsplan.

1.5 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Zalk 2012, 2e herziening Broeksteeg 1A' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991255-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.6 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan "Zalk 2012". Op 29 mei 2013 heeft de gemeenteraad dit plan vastgesteld. De gronden waar deze 5 woningen worden gebouwd hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

De beoogde realisatie van deze 5 woningen past niet binnen deze bestemmingen en de regels van dit bestemmingsplan. Er geldt ook geen wijzigingsbevoegdheid om deze ontwikkeling mogeljik te maken. Daarom is voorliggende herziening, Zalk 2012, 2e herziening Broeksteeg 1A, van het geldende bestemmingsplan opgesteld.

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan vervalt dit deel van het geldende bestemmingsplan "Zalk 2012".

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Broeksteeg 1a te Zalk was voorheen het dorpshuis 'Hoge Brink' gevestigd. De activiteiten zijn verplaatst naar het nieuwe multifunctioneel centrum 'An de Steege'. Daarmee heeft het verenigingsgebouw zijn functie verloren. In 2014 is reeds door het college van burgemeester en wethouders medewerking uitgesproken voor het mogelijk maken van woningbouw op de locatie van het (voormalige) dorpshuis.

Het perceel is gelegen binnen het plangebied van het 'bestemmingsplan Zalk 2012' en is daarin aangeduid met de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens is het plangebied aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. In afbeelding 2.1 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Daarin is het plangebied aangeduid met een rode omlijning.

De voorgenomen woningen zijn op grond van het voornoemde bestemmingsplan niet bij recht toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0002.png" Afbeelding 2.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zalk 2012 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied is het voormalige verenigingsgebouw gesitueerd. Het erf rondom het gebouw is hoofdzakelijk voorzien van bestrating. Afbeelding 2.2 geeft het vooraanzicht van het perceel en verenigingsgebouw vanaf de Broeksteeg weer.

Het verenigingsgebouw bestaat uit een hoofdgebouw met een lagere aanbouw. Het verenigingsgebouw heeft een bebouwd oppervlak van ca 530 m². Het geheel bevat een bouwlaag met kap. Het hoofdgebouw heeft een hoogte van 7,90 meter. De bebouwing is opgericht omstreeks 1970 en is aan vervanging toe.

Er is binnen de huidige maatschappelijke bestemming geen nieuwe invulling gevonden. De huidige situatie doet afbreuk aan het straat en bebouwingsbeeld van het centrum van Zalk. Tevens is zoals aangegeven reeds in 2014 medewerking uitgesproken voor het mogelijk maken van woningbouw op de locatie van het (voormalige) dorpshuis. Op basis van deze mogelijkheden zijn de gronden (door)verkocht aan initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0003.png" Afbeelding 2.2 foto aanzicht verenigingsgebouw (bron: weekblad De brug 19 februari 2016)

In het dorp Zalk is de behoefte naar woningbouw voor de eigen inwoners aanzienlijk. Op basis van deze behoefte heeft de gemeente Kampen in samenwerking met Dorpsbelangen Zalk mogelijke locaties voor woningbouw onderzocht. Daarbij is tevens het plangebied aangewezen als een (potentiele) woningbouw locatie.

2.2 Gewenste situatie

Initiatiefnemer is voornemens binnen het plangebied vijf woningen op te richten. Bij brief van 10 december 2014 is principe medewerking verleend voor de sloop van het dorpshuis en nieuwbouw van vijf woningen binnen het plangebied. Daarbij is besloten om aan deze ontwikkeling voorrang te geven mede gezien de ondersteuning van de financiering van het nieuwe multifunctioneel centrum. In paragraaf 3.4.2 is een nadere onderbouwing gegeven betreffende de woonvisie alsmede woningbouwprogrammering.

Daarbij is een twee-onder-een kap gesitueerd aan de Brinkweg, een twee-onder-een kap gesitueerd aan de Broeksteeg en op de hoek een vrijstaande woning, welke georiënteerd is op de Brinkweg.

De voorgevels van de beide twee-onder-een kap woningen bevatten een sprong in de voorgevel en zijn haaks op de Brinkstaat respectievelijk de Broeksteeg gesitueerd.

De vrijstaande woning is parallel aan de Broeksteeg gesitueerd. Daarmee zijn de woningen iets gedraaid ten opzichte van elkaar en de aangrenzende bebouwing. Deze draaiing is een typisch kenmerk voor het 'dorpse' karakter en ruimtelijke kwaliteit van Zalk. Hiermee is een speelse indeling passend in het straat en bebouwingsbeeld alsmede de dorpse identiteit van Zalk. Afbeelding 2.3 geeft de voorgenomen situering van de vijf woningen en bijgebouwen weer.

Elke woning wordt voorzien van een vrijstaand bijgebouw van ca 20 m² in het achtererfgebied. De vijf woonpercelen zullen allen worden voorzien van een eigen uitweg en parkeergelegenheid voor op eigen perceel voor twee personen voertuigen.

De vrijstaande woning zal aan de zijgevel grenzend aan de Broeksteeg niet voorzien worden van aanbouwen om een strakke gevellijn aan de wegzijde te kunnen behouden. Voor alle woningen geldt dat in een beperkte uitbouw respectievelijk erker aan de wegzijde voorzien kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0004.png"

Afbeelding 2.3 situatie tekening d.d. 3 april 2018 (bron: Architectenburo J.H. v. Lente)

De woningen zijn qua bouwvolumes gelijk. Omdat de woningen in Zalk niet identiek zijn in kleurstelling, materiaalgebruik, gevelindeling en uitstraling wordt er voldoende onderscheid aangebracht tussen de woningen. Het betreft een onderscheid:

  • in kleurstelling van het metselwerk en dakpan;
  • in verschillende soorten dakkapellen;
  • met en zonder overstek;
  • in de gevelindelingen.

Samen met de welstand wordt bekeken hoe er een gevarieerd beeld ontstaat. De zonnepanelen worden geïntegreerd in het dakvlak zodat de zonnepanelen onderdeel uitmaken van het ontwerp.

De hoofdvorm van de woningen is ingetogen en dorps en wordt vormgegeven in een bouwlaag met een kap. De oppervlakte van de woningen (hoofdgebouw) is ca 85 m². Er is sprake van een lage goothoogte. Met de bebouwingshoogte van de woningen is rekening gehouden met de windvang van de molen 'De Valk' uit 1860 (zie paragraaf 4.9). De gevels zullen uitgevoerd worden in metselwerk, waarbij tevens sprake is van een gemetselde topgevel.

Het metselwerk van de woningen zal onderling verschillen respectievelijk afwisselen. Het dak zal worden uitgevoerd in een zadeldak. De daken zullen per woningen afwisselend worden uitgevoerd met rode en antraciet kleurige dakpannen. De daken kunnen voorzien worden van eenvoudige dakkapellen. Typologie van de woningen sluit eveneens aan bij de dorpse identiteit van Zalk.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

3.1 Europees en rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In dezen zijn de volgende nationale belangen van belang:

  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Hieronder wordt wet- en regelgeving met betrekking tot deze belangen behandeld.

3.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel).

De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Dit project omvat de bouw van vijf woningen binnen bestaand bebouwd gebied in de bebouwde kom van Zalk. Met dit project wordt het gewenste kwaliteitsniveau niet negatief beïnvloed. Met dit project is de digitale watertoets doorlopen (zie paragraaf 3.6).

3.1.3 Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt daarmee proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een water robuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het waterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Samenwerking is een belangrijke voorwaarde om tot een doeltreffend optreden te komen. In het Bestuursakkoord Water (2011) zijn duidelijke afspraken gemaakt wie waarvoor verantwoordelijk is in het waterbeheer. Uitgangspunt daarbij is dat maximaal twee bestuurslagen zich met een onderwerp bezighouden.

Het project gebied is volgens het Nationaal Waterplan gelegen binnen het stroomgebied rivieren.

Dit project omvat de bouw van vijf woningen binnen bestaand bebouwd gebied in de bebouwde kom van Zalk. Er worden met dit project geen waterbelangen van groot belang belemmerd. Met dit project is de digitale watertoets doorlopen (zie paragraaf 3.6).

3.1.4 Ruimte voor de Rivier

De Beleidslijn grote rivieren dient twee doelen: primaire waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij er sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

Dit project omvat de bouw van vijf woningen binnen bestaand bebouwd gebied in de bebouwde kom van Zalk. Er worden met dit project geen waterbelangen van groot belang belemmerd. Met dit project is de digitale watertoets doorlopen (zie paragraaf 4.7).

3.1.5 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.

3.1.6 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ondanks het bestaan van deze definities is het niet altijd duidelijk of een bepaalde ontwikkeling onder het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' valt en of de Ladder dus van toepassing is. In de loop der jaren heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een behoorlijk aantal uitspraken gedaan over welke ontwikkelingen nu wel of niet onder dit begrip vallen.

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladder plichtig is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan artikel 3.1.6 tweede lid onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.7 Conclusie europees en rijksbeleid

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur (vastgesteld 12 april 2017) bevat samen met de Omgevingsverordening het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel. De Omgevingsvisie is een integraal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd.

Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is: 'een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat zorgt dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden.

Het motto van het provinciale beleid is: inspireren, innoveren en investeren. Daarbij wordt uitgegaan van vertrouwen in bestuurlijke- en maatschappelijke partners, verbinden van verschillende disciplines en diverse partijen en door helder en daadkrachtig optreden versnellen in de uitvoering. In de Omgevingsvisie komt dit motto tot uitwerking in de werkwijze, het uitvoeringsmodel en de keuze voor instrumenten.

In de Omgevingsvisie Overijssel zijn opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, namelijk:

  • Generieke beleidskeuzes;
  • Ontwikkelingsperspectieven;
  • Gebiedskenmerken.

Het uitvoeringsmodel is in het kader van dit project in de volgende paragraaf, in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening, nader uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0005.png"

Afbeelding 3.1 schematische weergave van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Hierbij wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt er een toets plaats aan de zes in de omgevingsvisie aangegeven ontwikkelingsperspectieven voor de groene- en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.2.3 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel

Generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de volgende artikelen van belang:

  • artikel 2.1.2, Principe van concentratie;
  • artikel 2.1.5, Ruimtelijke kwaliteit;
  • artikel 2.2.2, Nieuwe woningbouwlocaties;
  • artikel 2.13.3, Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden;
  • artikel 2.14.4, Overstroombaar gebied.

In artikel 2.1.2. lid 1 is aangegeven dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In artikel 2.1.5 lid 1,2 en 3 is aangegeven dat in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwd moet worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In het kader van de toelichting zoals bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In artikel 2.2.2 is aangegeven dat bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten worden voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties, voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

In artikel 2.13.3 is aangegeven dat bestemmingsplannen welke voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

In artikel 2.14.4 is aangegeven dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien kunnen alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

Toetsing van het initiatief

Dit project omvat de bouw van vijf woningen binnen bestaand bebouwd gebied. Dit project is een kleinschalige woningbouw locatie, gelegen in de oude kern van Zalk welke voorziet in een behoefte van een lokaal karakter. Dat dit project in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel is nader onderbouwd in paragraaf 2.4.2.

Dat met dit project wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken is nader onderbouwd in paragraaf 2.2.3.3.

Met dit project wordt een passende invulling gegeven aan de voormalige locatie van het verenigingsgebouw van Zalk. De voorgenomen woningen zullen worden gerealiseerd passend in het straat- en bebouwingsbeeld in het dorpskarakter van Zalk. Dit project zorgt daarmee voor een kwaliteitsverbetering voor het projectgebied en de omgeving.

In de paragraaf “gebiedskenmerken” is onderbouwd aangeven op welke wijze dit project bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Het plan is gelegen binnen een potentieel intrekgebied met stedelijke functies voor oppervlaktewinning. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater.

In de artikelen 2.13.4 tot en met 2.13.8 is aangegeven welke functies zullen worden toegestaan als er wordt voldaan aan het stand-still principe of het stap-vooruitprincipe. Volgens 2.13.4 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe. In intrekgebieden met stedelijke functies vallen onder niet risicovolle functies in elk geval projecten van minder dan 100 woningen. Daaraan wordt in deze situatie voldaan. Het stand still-principe houdt in dat nieuwe functies niet mogen leiden tot vergroting van de risico's op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit). Dit plan voorziet per saldo niet in nieuw ruimtebeslag. Tevens is er geen sprake van een functie die regelmatig grote bezoekersaantallen trekt. Het gebruik voor wonen zal niet gepaard gaan met verontreinigende emissies. Uit de vergelijking van de risico's voor de grondwaterwinning van de voorziene functies en van de voorheen toegelaten functies kan gesteld worden dat voldaan wordt aan het stand still-principe.

Overeenkomstig het tweede lid van artikel 2.14.5 is in deze toelichting voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Zie paragraaf 4.7.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”.

In dorpen buiten de stedelijke netwerken mag worden gebouwd voor de lokale behoefte aan wonen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus dienen bij te dragen aan het vitaal en aantrekkelijk houden van dorpen. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houdend met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie.

Verantwoording

Dit project voorziet in de herontwikkeling van de voormalige locatie van het verenigingsgebouw van Zalk. met de bestemming 'Maatschappelijk'. De locatie is gelegen binnen een bestaand bebouwd gebied van het dorp Zalk. Het betreft een inbreidingslocatie zeer geschikt voor transformatie door middel van deze herontwikkeling. Met dit project worden vijf woningen mogelijk gemaakt. De invulling is passend in het straatbeeld van het dorpskarakter van Zalk. Deze herontwikkeling geeft een passende invulling aan deze inbreidingslocatie.

Gebiedskenmerken

Bij de Omgevingsvisie is de Catalogus Gebiedskenmerken vastgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe de provincie de ruimtelijke kwaliteit wil realiseren. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de groene omgeving als de stedelijke omgeving zijn tot stand gekomen door soms eeuwenoude processen. De provincie hanteert hierbij een lagenbenadering. In totaal zijn er vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving).

Bij de natuurlijke laag en de agrarische laag maakt het projectgebied onderdeel uit van het rivierenlandschap waarbinnen specifiek het landschap 'oeverwallen'. Het rivierenlandschap kenmerkt zich met wegdorpen op de oeverwallen en de (handels)steden aan de rivier. Het is een dynamisch landschap, bestaande uit een samenhang tussen rivier, uiterwaarden, dijken, wielen, oeverwallen, komgronden en natuurlijk reliëf/ rivierduinen met veel functies, zoals water, verdediging, vervoer, handel, schoonheid, natuur.

De voorgenomen woningen zijn gesitueerd, op de voormalige locatie van het verenigingsgebouw van Zalk, binnen een bestaand stedelijk gebied. Met deze ontwikkeling worden de voornoemde natuurlijke- en landschappelijke kenmerken niet aangetast.

Binnen de stedelijke laag valt het projectgebied in 'Woonwijken 1955 – nu' en is aangeduid als 'Informele trage netwerk'. Voor deze gebieden geeft de provincie als richting aan dat ontwikkelingen zich naar de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, in de bebouwing dienen te voegen maar daarbij als onderdeel daarvan wel herkenbaar mag zijn. Herstructurering dient voort te borduren op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp. In het gebied 'Informele trage netwerk' bestaat de ambitie om de ligging en de dichtheid van het netwerk in te zetten om de intensiteit van het gebruik te sturen. Daarnaast wil men het erfgoed langs het informele trage netwerk benutten om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

Het plangebied is gelegen in de oude kern van Zalk, gemeente Kampen. De te realiseren woningen hebben een ingetogen en dorpse vormgeving en zijn daarmee passend in het dorpskarakter van Zalk.

Op het perceel was voorheen het verenigingsgebouw van Zalk gesitueerd. De voorgenomen woningen zijn gelegen in de bebouwingslijn van de aangrenzende woningen gelegen aan de Broeksteeg en Brinkweg. Zie afbeelding 1.1 (situatietekening). Daarmee geeft dit project een passende invulling aan deze locatie.

De laag van de beleving geeft aan dat het plangebied geen aanduiding.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Waterschapsbeleid

Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van voormalig Waterschap Groot Salland. Volgens mij is het waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Het waterplan is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor onze primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen. Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen:

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers);
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Het plan voorziet in de sloop van verenigingsgebouw van ca 530 m² en de bouw van een vijf woningen met elk een oppervlak van ca 85 m² met elk een bijgebouw van ca 20 m². De voorgenomen woningen zijn gesitueerd binnen de oude kern van Zalk. Door de sloop van de bebouwing en herinrichting tot (nieuwe) woonerven zal de oppervlakte verharding binnen het plangebied fors afnemen.

3.3.1 Conclusie waterschapsbeleid

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald en op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande dorpsomgeving en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen. Voor kleine kernen als Zalk is hierbij bewust gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke uitbreiding voor eigen inwoners (gezinsverdunning en natuurlijke aanwas). Doel daarvan is om de leefbaarheid te garanderen en mensen de mogelijkheid te bieden in eigen dorp te blijven wonen.

Dit plan voorziet in de herontwikkeling van een inbreidingslocatie gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Met dit project worden vijf woningen mogelijk gemaakt. Met dit plan wordt een voor de dorpskern een passende nieuwe invulling aan de voormalige locatie van het verenigingsgebouw van Zalk gegeven. De situering en vormgeving van de woningen is passend in het straat en bebouwingsbeeld alsmede de dorpse identiteit van Zalk.

3.4.2 Woonvisie 2016-2021 en Woningmarkt Kampen in Balans

In 2016 is de Woonvisie Kampen 2016-2021 vastgesteld. In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ander belangrijk onderdeel van de Woonvisie is de wens om in alle prijscategorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Hiervoor is de leidraad om tot een verdeling in prijscategorieën te komen weer ingevoerd, namelijk 30 procent goedkoop, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Hiernaast streven we er naar dat 20% van de nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen zijn. Bij behoefte uit de markt wordt woningbouw door Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) door de gemeente gefaciliteerd. Daarnaast zal het College toezien op toepassing van de leidraad 70%-25% en 5% voor de verdeling over respectievelijk Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen.

De komende tien jaar heeft de gemeente ruimte voor 1880 nieuwe woningen (primos 2013). We hebben met de provincie en omliggende gemeenten Regionale Woonafspraken (RWP) gemaakt, waarbij afgesproken is dat we als gemeente maximaal 100 procent plancapaciteit hebben, dus dat we niet meer woningbouw mogelijk maken dan dat er daadwerkelijk vraag naar bestaat. Om deze afspraak uit te werken heeft de gemeenteraad in maart 2016 de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans geschreven. In 2017 zijn de regionale woonafspraken geactualiseerd, waarbij blijkt dat de gemeente Kampen een woningbehoefte van 1865 woningen kent (middeling primos 2012-2016 en 10% bandbreedte). Ook Woningmarkt in Balans is in 2017 geactualiseerd, waaruit bleek dat de gemeente Kampen een plancapaciteit had van 55%. Dit betekent dat er nog voor 45% van de behoefte voor de komende tien jaar nieuwe woningbouwplannen gemaakt moeten worden.

Bij brief van 10 december 2014 is principe medewerking verleend voor de sloop van het dorpshuis en nieuwbouw van vijf woningen binnen het plangebied. Daarbij is besloten om aan deze ontwikkeling voorrang te geven mede gezien de ondersteuning van de financiering van het nieuwe multifunctioneel centrum. De vijf voorgenomen woning zijn reeds sinds eind 2014 mee genomen in de woningprogrammering van de gemeente Kampen alsmede het dorp Zalk. Daarbij is in ogenschouw genomen dat de voorgenomen woningen aansluiten bij de woningmarkt en behoefte in de kleine kernen zoals Zalk. Het project sluit aan bij het woningbouwprogramma van de gemeente.

3.4.3 Groenstructuurvisie

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie op 4 oktober 2012 is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

Het plangebied is de voormalige locatie van het verenigingsgebouw van Zalk en is (nagenoeg) volledig gebouwd dan wel verhard. Met dit project worden vijf woningen mogelijk gemaakt. Door aanleg van de afzonderlijke woonerven zal een toevoeging van groen in de kern worden gedaan. Het plangebied is te klein om naast de transformatie tevens in een toevoeging van meer (openbaar) groen te voorzien.

3.4.4 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2017 een (herziene) routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffing van de routes zijn bepaald. Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel zijn een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5

3.4.5 Beleid afwijken bestemmingsplannen

Voor het afwijken van een bestemmingsplan heeft de gemeente Kampen een beleid opgesteld. In dit beleid worden eisen gesteld aan aanvragen voor ontheffing van het bestemmingsplan dan wel het herzien van bestemmingsplannen welke jonger zijn dan vijf jaar.

Het geldende bestemmingsplan Zalk 2012 is vastgesteld op 29 mei 2013 en daarmee ouder dan de gestelde vijf jaar. Het afwijkingenbeleid staat daarmee niet in de weg om medewerking te verlenen aan dit project.

3.4.6 Welstandsnota

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningsplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren om zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

3.4.7 Conclusie gemeentelijk beleid

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan omvat de bouw van vijf woningen binnen de oude kern van Zalk.

4.1 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Met dit plan wordt van een maatschappelijke functie omgezet naar wonen. De functiewijziging van maatschappelijk naar wonen zal minder belastend zijn voor de directe omgeving.

Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De indicatieve afstanden hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het voormalige agrarische bedrijf op het perceel Hoge Brink 9 is gestaakt en ter plaatse wordt woningbouw ontwikkeld. Daartoe is op 25 januari 2018 een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld. Daarbij is de voormalige bedrijfswoning bestemd tot gemengd.

In de nabijheid (straal 100 meter) van het projectgebied zijn de volgende bedrijfsbestemmingen gesitueerd:

  • Brinkweg 11, bestemming 'Maatschappelijk';
  • Hoge Brink 9, bestemming 'Gemengd';
  • Kerkplein 3, bestemming 'Horeca'.

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bij recht detailhandel, kantoren, dienstverlening en bedrijven als genoemd in de categorieën 1 toegestaan. De maatschappelijk en horeca bestemmingen laten een gebruik voor de uitoefening van bedrijven behorende tot categorie 1 mogelijk. Bedrijven tot de categorie 1 zijn in dezen de gebruiksfunctie met de hoogte milieucategorie en daarmee aan uitgangspunt genomen in dezen. Volgens de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt voor categorie 1 een richtafstand van (maximaal) 30 meter.

Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Daarmee kan er geen sprake zijn van belemmering van de bedrijfsactiviteiten en kan aangenomen worden dat op dit perceel sprake is van een goed woon- en leefklimaat in dezen.

Wet geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder.

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden (maximale) waarden voor geurbelasting. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.

Op grond van de Wgv gelden voor dieren met geuremissiefactoren een maximale waarde van 2 ouE/m3. Deze waarde geldt ten opzichte van gevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom in een niet-concentratiegebied, zoals voor het plangebied van toepassing is. Op grond van de Wgv gelden voor dieren zonder geuremissiefactoren een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom. De voornoemde waarden worden gemeten van het meest dicht bijgelegen dierenverblijf tot aan de gevel van de gevoelige functie, in dezen de voorgenomen woningen.

In de omgeving van Zalk zijn diverse agrarische bedrijven gelegen. De bedrijven dieren met geuremissiefactoren zijn gelegen op ruim voldoende afstand zodat de belasting op de gevels van de voorgenomen woningen beneden de maximale waarde van 2 ouE/m3 ligt. De bedrijven dieren zonder geuremissiefactoren zijn op meer dan de geldende vaste afstand van 100 meter van de voorgenomen woningen gelegen.

Daarmee wordt met dit plan voldaan aan de gestelde geurnormen en is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen betreffende dit plan.

4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de beoogde functie(s). Er is met dit project sprake van de toevoeging van een gevoelige functie. Daarom is door Mateboer Milieutechniek bv is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport 184477/AM d.d. 10 juli 2018. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 2. In het rapport is geconcludeerd dat:

“De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de locatie aan de Broeksteeg 1A te Zalk is met het uitgevoerde bodemonderzoek voldoende vastgesteld. Er is in de grond maximaal een licht verhoogd gehalte aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

De herkomst van het licht verhoogde gehalte aan PAK in de bovengrond is onbekend. Ter plaatse zijn geen antropogene bijmengingen waargenomen die een dergelijke verontreiniging kunnen veroorzaken.

Op grond van onderliggend onderzoek zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.”

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.3 Geluid

Met dit plan is sprake van de toevoeging van vijf woningen. Een woning is een geluidsgevoelig object op grond van de Wet geluidhinder en daarmee dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt. Deze afweging richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wegverkeerslawaai

De voorgenomen woningen zijn aan te merken als een geluidsgevoelig object. Het plangebied is gelegen binnen de zone van de meerdere wegen binnen de oude kern van Zalk. De omliggende wegen zijn zover bekend gelegen binnen een 30 km zone waardoor volgens de Wgh akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.

Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het projectgebied (straal 500 meter) is geen spoorweg. In dezen kan railverkeerslawaai geen invloed hebben.

Industrielawaai

Het projectgebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein. In dezen kan industrielawaai geen invloed hebben.

Goed woon- en leefklimaat

Ondanks voornoemde dient een woon- en leefklimaat gegarandeerd zijn. Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied met een verwevenheid van hoofdzakelijk wonen afgewisseld met centrumfuncties. De Brinkweg en Broeksteeg zijn de doorgaande wegen in de oude kern van Zalk. Desondanks zal de Brinkweg en Broeksteeg in hoofdzaak gebruikt worden door bestemmingsverkeer van het dorp Zalk. In het kader van de omgevingsvergunning bouwen zullen de minimale geluid(isolatie)eisen van het Bouwbesluit in acht worden genomen. Hiermee kan worden gesteld dat in dezen een woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

Daarbij zal het wijzigen van een maatschappelijke functie naar wonen een positieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de overige woningen in de nabije omgeving van het plangebied.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project draagt slechts in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit plan voorziet niet het mogelijk maken van de voornoemde omvang aan woningbouw, een wijziging van de infrastructuur dan wel een kantoorlocatie. Er is in dezen sprake van een plan dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Dit plan voorziet in een de bouw van vijf woningen. Een woning is aan te merken als een kwetsbaar object.

De risicokaart Nederland is nagezien op de aanwezigheid van bronnen welke een effect kunnen hebben op de veiligheid binnen het project gebied. Binnen een straal van 500 meter van het projectgebied zijn geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen dan wel transport van gevaarlijke stoffen over weg of spoor, bekend. De binnenvaarwegroute 'Corridor Rijn - Oost-Nederland' is gelegen op ca 365 meter van het plangebied.

Vaarwegtrajecten (hoofdvaarwegen) behorende bij de Regeling Basisnet en die aangewezen zijn op grond van artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen behoren tot het Basisnet-Water. In bijlage III van de Regeling is de exacte beschrijving van de ligging en de PR 10-6 contour aangegeven.

Voor binnenvaarwegroute 'Corridor Rijn - Oost-Nederland' is de PR 10-6 contour voor al de aangegeven delen aangegeven op een afstand van 0 meter. Dat houdt in dat het plangebied ruim buiten de risicocontour is gelegen.

Conclusie

Vanwege externe veiligheid is er geen belemmering in dit bestemmingsplan vast te stellen.

4.6 Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen zijn de archeologisch waardevolle gebieden.

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij het bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of er daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Ten behoeve van de archeologische monumentenzorg bij ruimtelijke planvorming is door de gemeente Kampen een archeologische waardenkaart opgesteld, om zodoende de archeologische waarden te beschermen. Deze kaart moet geraadpleegd worden, alvorens bodemingrepen plaatsvinden. De verwachtingswaarde bepaalt of er een nader bodemonderzoek uitgevoerd moet worden alvorens een ruimtelijke ingreep plaatsvindt. Het gemeentelijke archeologie beleid is vervolgens vertaald in het geldende bestemmingsplan.

In het 'bestemmingsplan Zalk 2012' is het plangebied aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Volgens de bouwregels behorende tot de voornoemde dubbelbestemming dient bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 onderzoek naar de archeologische waarde van de gronden te worden uitgevoerd.

Op het perceel is het voormalige verenigingsgebouw aanwezig. Met de bouw van verenigingsgebouw is het plangebied grotendeels verstoord. Daarbij is heeft het plangebied een kleiner oppervlak dan de voornoemde 2.500 m².

Dit plan zal daarmee geen verstoring van de bodem met zich mee brengen waarmee de doornoemde 2.500 m² wordt overtroffen. Daarmee kan op basis van de vigerende bouwregels behorende bij de 'Waarde - Archeologie 1' archeologisch onderzoek achterwege blijven. Tevens is met dit plan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' achterwege gelaten.

Wel geldt hierbij de meldingsplicht bij toeval vondsten conform art. 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.7 Water

In het kader van dit plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 5 juni 2018, zie Bijlage 4. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Dat houdt in dat het waterschap akkoord gaat met dit plan, mits voldaan wordt aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf.

4.7.1 Watertoets

Standaard waterparagraaf korte procedure

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op Broeksteeg - Brinkweg te Zalk.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Toepassing

Met dit plan zal het regenwater vanaf de bebouwing worden afgevoerd via het bestaande rioleringsstelsel. De percelen zijn namelijk te klein om het regenwater geheel aftekoppelen. Daarbij is in de huidige situatie reeds sprake van afvoer van regenwater via het rioleringsstelsel. Waarbij met dit plan het verhard oppervlak zal afnemen, waarmee tevens de belasting op het rioleringsstelsel zal afnemen.

Het regenwater op het maaiveld zal op het perceel zelf in de grond infiltreren, waarbij het overtollige water bij hevige regenval via de openbare weg zal worden afgevoerd via de openbare systemen.

4.7.2 Overstromingsrisico

Grond van de omgevingsverordening dient te zijn voorzien in een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Het plangebied is gelegen binnen dijkring 11. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel. In het kader van de projecten Ruimte voor de Rivier en de Bypass Kampen zijn maatregelen getroffen welke leiden tot een daling van de waterstand op de IJssel van circa 0,6 m nabij Hattem, ongeveer 1,0 m bij de Bypass tot een daling van 0 m nabij Kampen. Als gevolg van deze maatregelen is de overstromingskans en het slachtofferrisico van dijkringgebied 11 gedaald. De overstromingskans is bijna halveert, het economisch risico is gedaald met een factor 3 en het slachtofferrisico is ruim halveert. Na uitvoering van Ruimte voor de Rivier zijn voor dit gebied geen verdere maatregelen nodig om aan de overstromingskansnorm te voldoen.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet Natuurbescherming en gebiedsbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het projectgebied is gelegen op circa 270 meter van het natura2000 gebied 'Rijntakken' gelegen.

De Rijntakken bestaat uit vier deelgebieden. Het deelgebied waar het omgaat is Uiterwaarden IJssel. Dit deelgebied van de Rijntakken omvat het systeem van de rivier de IJssel, de aanliggende oeverwallen en de uiterwaarden. De IJssel is een zijtak van de Rijn en loopt van Arnhem tot aan het IJsselmeer. Het Zwarte Meer ligt in de voormalige IJsseldelta tussen de Noordoostpolder en het Kampereiland. Het is een groot, ondiep randmeer dat grotendeels bestaat uit open water met lokaal watervegetaties van voedselrijke milieus. Het gebied Ketelmeer en Vossemeer bestaat uit een uitgestrekt zoetwatermeer, zand- en modderbanken en moerasvegetatie.

Met dit plan kan een toename van de uitstoot van stikstof op het natura2000 gebied met zich mee brengen. Deze toename is in beeld gebracht door Fopma NatuurAdvies. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport met nummer 2018/237 d.d. 11 februari 2019. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van stikstofeffecten dan wel overige effecten, op Natura 2000-gebieden.

Gelet op de ligging van het plangebied binnen de bestaande bebouwing van de oude kern van Zalk alsmede de omvang van het project, zal deze geen effect hebben op dit gebied dan wel de daarin voorkomende biotopen en habitat.

4.8.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In Wet Natuurbescherming worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het projectgebied.

Het projectgebied is gelegen in de oude kern van Zalk en is omringd door hoofdzakelijk woonpercelen, waardoor het projectgebied kan worden aangemerkt als verstoord en het heeft geen bijzondere functie voor beschermde plant- of diersoorten. Het perceel is volledig bebouwd dan wel bestraat en er zijn op het perceel geen waterlopen aanwezig. De bestaande voormalige bebouwing binnen het projectgebied is in een redelijke staat van onderhoud en is wind en waterdicht. Daarmee is de bebouwing onaantrekkelijk als verblijf dan wel nestplaats(en) voor fauna.

Het is gezien voornoemde onwaarschijnlijk dat er met werkzaamheden binnen het project gebied aan beschermde flora en fauna schade wordt toegebracht, wordt verjaagd dan wel wordt aangetast. Daarnaast dient bij werkzaamheden de algemene zorgplicht van de Wet Natuurbescherming te worden betracht.

Om het voornoemde te onderbouwen is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Fopma NatuurAdvies. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport met nummer 2018/237 d.d. 11 februari 2019. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 1. In het rapport is de volgende conclusie aangegeven:

“Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen en de aanbevelingen uit tabel 6 worden uitgevoerd, dan kunnen effecten op broedvogels voorkomen worden en is er voor vogels geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er is ook voor de overige natuurwaarden geen ontheffing noodzakelijk.”

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan te verwachten. De aangegeven aanbevelingen en mitigerende maatregelen dienen in de navolgende procedure tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning te worden betrokken.

4.9 Molenbiotoop

Het plangebied is gelegen binnen de zone aangeduid als 'vrijwaringszone – molenbiotoop' op grond van het 'bestemmingsplan Zalk 2012'. Deze zone is bepaald vanwege de nabij gelegen korenmolen De Valk (stellingmolen). Het betreft een instructiemolen, dat wil zeggen dat deze molen wordt gebruikt om liefhebbers op te leiden tot vrijwillig molenaar. De molenbiotoop beschermt het functioneren van deze molen. Het eerste aspect van de molenbiotoop is de windvang. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. In het geldende bestemmingsplan is aangegeven dat de bouwhoogte niet hoger mag bedragen dan 5 meter dan wel de hoogte welke volgende bijbehorende berekening molenbiotoop is bepaald.

De afstand tussen het midden van de molen tot het midden van de meest dichtbij gelegen woning is ca 91 meter. Uit de berekening molenbiotoop (h = (91/50) + (0.2*14,80) + (2.44-2.30)) blijkt dat daarmee de woningen niet hoger mogen worden dan 4.92. Dit is lager dan de gestelde 5 meter.

Echter is binnen het plangebied sprake van een bestaande situatie. Het bestaande verenigingsgebouw, dat wordt gesloopt, heeft een hoogte van 7.9 meter. De voorgenomen nieuwe woningen zullen een gelijke nokhoogte hebben. Gelet op de vrijwaringszone dient het plan te worden voorgelegd aan de Vereniging behoud van Molens in Nederland waaraan een verklaring van geen bedenkingen moet worden gevraagd. Op p.m. is de voornoemde verklaring wel/niet afgegeven. De verklaring is bij dit plan worden gevoegd als Bijlage 3 .

Conclusie

Vanuit het aspect molenbiotoop zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan. De als 'vrijwaringszone – molenbiotoop' alsmede de bijbehorende regels blijven behouden met dit plan.

4.10 Parkeren

Met dit plan wordt voorzien in de mogelijkheid voor de bouw de 5 woningen, waarvan 2 stuks twee-onder-een kap en 1 vrijstaande woning.

Op deze locatie was voorheen het dorpshuis 'Hoge Brink' met een bebouwd oppervlak van 530 m² gevestigd. De locatie heeft in 2016 de functie als verenigingsgebouw verloren. Het plangebied is in het 'bestemmingsplan Zalk 2012' aangeduid met de bestemming 'Maatschappelijk', waarbij het bouwvlak om het verenigingsgebouw is getrokken. In de volgende berekeningen is de oppervlakte van het verenigingsgebouw als uitgangspunt van de oude situatie genomen.

Voor de gehele gemeente Kampen is het bestemmingsplan 'Parkeren (parapluplan)' in procedure. Het ontwerp bestemmingsplan is heeft met ingang van 5 september 2018 gedurende zes weken voor een ieder te samen met de 'Parkeernormennota Kampen' ter inzage gelegen. Dit plan is reeds getoetst aan de uitgangspunten van de ontwerp nota en het ontwerp bestemmingsplan.

Op basis van de parkeernormen wordt voor het berekenen van de parkeereis de parkeerbehoefte van de oude situatie in mindering gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie.

Met de onderstaande parkeerbehoefte is gebaseerd op de normen vermeld voor 'rest bebouwde kom' 'matig stedelijk'. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen. In de gemeentelijke normen is niet specifiek voorzien in een verenigingsgebouw. Daarom is aangesloten bij de parkeernormen een vergelijkbaar maatschappelijk verenigingsgebouw, namelijk Sportzaal (kleinschalig).

De aan te leggen parkeerplaatsen zullen voldoen aan de afmeting zoals vermeld in de nota parkeernormen is vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991255-VB01_0006.png"

Met dit plan is er sprake van de afname van de parkeerbehoefte van (-4,24) 4 parkeerplaatsen.

In de oude situatie was op eigen terrein geen ruimte voor de voornoemde parkeerbehoefte. Voor het verenigingsgebouw was sprake van een verhard terrein welke in gebruik was als terras en buitenruimte. De vijf woonpercelen zullen allen worden voorzien van een eigen uitweg en parkeergelegenheid voor op eigen perceel voor twee personen voertuigen.

Conclusie

Vanuit het aspect parkeren zijn er geen belemmeringen betreffende dit project.

4.11 Belsuit Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Zuidwolde) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of er belangrijke, nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of er sprake is van een m.e.r.-(beoordeling)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordeling)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit project besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het projectgebied niet direct grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in de paragraaf Ecologie van dit hoofdstuk is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Wel is het plan is gelegen binnen een potentieel intrekgebied met stedelijke functies voor oppervlaktewinning. In paragraaf 3.2.3 is aangegeven dat nieuwe functies leiden tot vergroting van de risico's op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit) en dat daarmee voldaan wordt aan het provinciaal beleid.

Het plangebied behoort tevens niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied.

Milieugevolgen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke, nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Vanuit het besluit Milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen betreffende dit project.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken zijn is het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels, bepaald. De regels omvatten bepalingen betreffende het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding geeft de indeling van de bestemmingen en aanduidingen weer.

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Kampen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2008 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Zalk 2012, 2e herziening Broeksteeg 1A' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen.

In het bestemmingsplan ‘Zalk 2012, 2e herziening Broeksteeg 1A’ wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

  • Vrijwaringszone - molenbiotoop

De belangen van de molen zijn beschermd met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Door middel van verbodsbepalingen zijn nadere eisen gesteld aan beplanting, het ophogen van gronden en de bebouwing.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Wonen

Er mogen vrijstaande, halfvrijstaande grondgebonden woningen op het erf worden opgericht, waarbij het maximum aantal is beperkt tot in totaal 5 grondgebonden woningen. De minimale breedte van de woning bedraagt 5 meter. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte is de op de verbeelding aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte. De toegestane bouwhoogte wordt echter mede bepaald op grond van bouwregels welke gelden op grond van de aanduiding 'Molenbiotoop'. Bijbehorende bouwwerken binnen deze bestemming zijn enkel vergunningvrij toegestaan.

Bij de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen die worden gezien als strijdig gebruik. Het gaat hierbij om het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen en het gebruik van een woning voor bewoning met meer dan 1 huishouden.

Binnen de bestemming Wonen is het mogelijk onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om deze activiteiten aan huis uit te oefenen.

5.3.5 Waarde - Archeologie

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er zijn twee dubbelbestemmingen, namelijk 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geëist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988.

Selectiebeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt planvorming ook getoetst op archeologische monumentenzorg. In verband met beheer van archeologische waarden in het eigen grondgebied past de gemeente een selectiebeleid toe, bestaande uit: vrijgave voor planvorming, onderzoek als voorwaarde voor planvorming of behoud waarbij archeologische waarden in de bodem niet verstoord mogen worden en dit behoud geborgd dient te zijn in de planvorming.

Bij bestemming van gebieden met een 'archeologische waarde', wordt uitgegaan van de in 2009 vervaardigde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Met behulp hiervan kan voor ieder willekeurig plangebied in de gemeente de archeologische betekenis -volgens de huidige inzichten- op perceelsniveau worden aangegeven.

De waardenkaart is ingedeeld met terreincategorieën bestaande uit: monumenten en gebieden met verwachtingswaarden. De monumenten zijn bekende vindplaatsen; hiervan staat vast dat de lokale bodem archeologische waarde heeft. Voor locaties met verwachtingswaarden bestaat het vermoeden dat de lokale bodem archeologische waarde heeft.

De monumenten in het grondgebied van de gemeente zijn als topografische eenheden duidelijk te identificeren: de stadskern, de dorpskernen, de havezateterreinen, twee voormalige kerklocaties, prehistorische vindplaatsen en meer dan 200 terpen. Afgezien van de dorpskernen zijn deze vindplaatsen geregistreerd op de AMK.

Voor het overige gemeentelijke grondgebied gelden verwachtingswaarden die variëren van laag, middelmatig tot hoog. Verwachte objecten in het 'overige gebied' betreffen objecten zoals boerderijen, waterbouwkundige werken (bijvoorbeeld sluizen), scheepswrakken et cetera waarvan sporen in het bodemarchief kunnen zijn opgenomen. Een belangrijke categorie verwachtingswaarden betreffen de prehistorische vindplaatsen.

Voor de bekende vindplaatsen wordt een duidelijke begrenzing gehanteerd. De stadskern is gelegen binnen de (deels voormalige) 17e-eeuwse vestingwerken aan de landzijde, en de IJssel. Voor de dorpsgebieden geldt de begrenzing op basis van de kadastrale kaart uit 1832. De havezateterreinen, de verlaten kerklocaties en de meer dan 200 terpen worden afgebakend door perceelsgrenzen. De omvang van de prehistorische vindplaatsen is niet bekend. De begrenzing van de bekende vindplaatsen is planologisch van aard; de precieze omvang van de hier binnen gelegen archeologische waarden is alleen mogelijk door gericht bodemkundig onderzoek.

Op grond van de waardenkaart wordt nu een tweetal terreincategorieën onderscheiden: waarde 1: terreinen met een middelmatige verwachting en waarde 2: terreinen met een hoge verwachting.

Waarde 1: terreinen met een hoge verwachting

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,5 m –min maaiveld.

Waarde 2: terreinen met een middelmatige verwachting

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 5.000 m2 en niet dieper dan 0,5 m –min maaiveld.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders. Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

Waarde 3: AMK-terreinen, vindplaatslocaties en de historische dorpskernen

De waarden 2 en 3 komen niet voor in het onderhavige plangebied.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders. Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en de kosten die zijn verbonden aan de ontwikkeling van dit plan komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld omdat de kosten anderszins zijn geregeld.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Veiligheidsregio IJsselland;
  • Provincie Overijssel;
  • Vereniging tot behoud van molens in Nederland.

De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en indien nodig voorzien van commentaar:

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap heeft per mail op 26 april 2019 de volgende opmerkingen gemaakt;

  • Via De Watertoets/Korte procedure heeft het waterschap zich reeds al akkoord verklaard met het plan.
  • Ondanks de afname van het verharde oppervlak, adviseer ik toch het hemelwater zoveel mogelijk van het gemengde riool af te koppelen en te infiltreren (al of niet via infiltratiekratten) in de bodem. Dit mede gelet op de kans op wateroverlast in de omgeving; zie https://wdodelta.klimaatatlas.net/ 

Reactie gemeente:

Het afkoppelen van het regenwater van het gemengde stelsel is in het kader van klimaatadaptatie natuurlijk altijd goed. Echter de enige mogelijkheid voor dit plangebied om af te koppelen van het gemengde stelsel is om het eventueel te infiltreren in de bodem in het plangebied zelf (als de hoogte van de grondwaterstand dit toelaat). Er is geen regenwaterriool aanwezig in het openbare gebied. Echter als gemeente dwingen we het afkoppelen nu niet af. (niet via het bestemmingsplan, maar ook niet via een zogenaamde hemelwaterverordening). Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen is de initiatiefnemer hierover geïnformeerd, maar de toelichting is niet aangepast.

Veiligheidsregio IJsselland

De Veiligheidsregio Overijssel heeft op 23 april 2019 het volgende advies afgegeven;

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig. Wel geldt voor het plangebied een overstromingsrisico. Dit risico is door verschillende maatregelen gehalveerd en na uitvoering van Ruimte voor de Rivier zijn voor dit gebied geen verdere maatregelen nodig. Vanuit externe veiligheid zijn er dan ook geen bezwaren voor de uitvoering van dit plan.

Provincie Overijssel

De provincie heeft per mail op 25 april 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan.

Vereniging tot behoud van molens in Nederland

De herziening dient de sloop van bestaande dorpshuis en vervanging door vijf woningen mogelijk te maken. Omdat de nieuwe woningen een maximale nokhoogte krijgen van 8 meter, vergelijkbaar met de hoogte van het nu aanwezige hoofdgebouw (nokhoogte 7,90 meter) en er bovendien sprake is van dorpsbebouwing rondom de beoogde bouwlocatie met vergelijkbare hoogtes, zal de windvang van de molen niet verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Derhalve hebben wij geen bezwaar tegen het nu voorliggende plan.

Gelet op het voorgaande reacties van de overlegpartners is hiermee het vooroverleg positief is afgerond.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 2 juli 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en de Staatscourant en heeft vanaf 3 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 3 VVGB Vereniging behoud van Molens in Nederland