direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010, 1e herziening Eckertstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991249-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het plangebied van ondehavige bestemmingsplanherziening was de bestemming "Groen" opgenomen in het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010". Deze strook grond heeft destijds deze bestemming gekregen om deze strook vrij te houden van bebouwing voor een eventueel viaduct over de N50 als verbinding met een parallelweg langs de N50 richting de Flevoweg. Deze mogelijke extra ontsluiting voor het bedrijventerrein was in de structuurvisie 2030 Kampen opgenomen. De optie van ontsluiting van het bedrijventerrein vanaf deze plek is komen te vervallen door de aanleg van een nieuwe op- en afrit van het bedrijventerrein richting Eilandbrug. Het perceel kan nu toegevoegd worden aan het bedrijventerrein. Aangrenzende bedrijven van het perceel hebben interesse getoond in afname van een deel dat grenst aan hun eigendom. Er zijn ook verzoeken van andere ondernemers om een deel van dit terrein te kopen voor bedrijfsvestiging. Het bestemmingsplan moet daarvoor worden herzien.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010, 1e herziening Eckertstraat' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991249-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het terrein is gelegen aan de Eckertstraat, tegenover de ontsluitingsweg van het bedrijvenpark op de Haatlanderdijk. Het voor bedrijfsdoeleinden te realiseren gebied is ongeveer 0,5 ha groot. In het huidige bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0001.png"

Uitsnede huidige bestemmingsplan “Bedrijvenpark Rijksweg 50 – 2010”

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0002.png"

Ligging van het plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010" van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervalt een deel van dit plan volledig.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkeling;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 4 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een Ladder voor Duurzame Verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Het resultaat van de toets aan de ladder duurzame verstedelijking is weergegeven in paragraaf 2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking. Voorliggend plan raakt verder geen rijksbelangen.

2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is er een Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd welke recentelijk (1 juli 2017) is gewijzigd. In artikel 3.1.6., lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is nu bepaald dat een toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het is dus eerst van belang om vast te stellen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro) luidt als volgt: ''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.

De ladder is dus van toepassing op voorliggend plan. Het plan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied.

In de regio West-Overijssel zijn afspraken gemaakt over het deprogrammeren van bedrijventerreinen. In de regio is er sprake van een overaanbod aan bedrijventerreinen. In Kampen geldt dit niet. Ten behoeve van een recente uitbreiding van het bedrijventerrein Spoorlanden in IJsselmuiden is een Laddertoets verricht, waaruit bleek dat er behoefte was aan een uitbreiding van ca. 8 ha. 7 ha. hiervan is gerealiseerd op de uitbreiding Spoorlanden. Voor kleinschalige uitbreidingen als de onderhavige zijn nadere procesafspraken gemaakt in de regio. Deze afspraken behelsen ook kleinschalige uitbreidingen door transformatie van gronden binnen bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen. Onderhavig plan valt hieronder. De afspraak richt zich op kleinschalige uitbreidingen tot maximaal 5.000 m2 van het areaal aan bedrijventerrein door transformatie van locaties binnen het bestaand bebouwd gebied. Met bestaand bebouwd gebied worden de gronden bedoeld binnen steden en dorpen die op grond van geldende bestemmingsplannen al benut kunnen worden voor stedelijke functies. Omzetting naar bedrijventerrein is hiervoor toegestaan wanneer:

  • de uitbreiding het gevolg is van een actuele marktvraag;
  • deze onderbouwd is conform de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking;
  • dat realisatie van de uitbreiding binnen twee jaar na start tervisieligging van het ontwerp bestemmingsplan zal plaatsvinden; en
  • toevoegen boven 100% wordt toegestaan als aannemelijk is dat voldoende directe stappen worden gezet om balans tussen vraag en aanbod per 1 juli 2020 te halen.

Beantwoording van de vragen:

  • er is een actuele marktvraag. Twee aangrenzende bedrijven willen direct uitbreiden.Voor de overblijvende gronden is ook voldoende actuele belangstelling van andere bedrijven;
  • in de gemeente Kampen is er nog ruimte voor extra bedrijventerrein, zoals blijkt uit een Laddertoets voor de uitbreiding van bedrijventerrein Spoorlanden;
  • dit is het geval. De aanliggende bedrijven willen zo snel als mogelijk aan de slag;
  • dit is niet aan de orde.

De voorgenomen wijziging van de bestemming is gemeld in het ambtelijk afstemmingsoverleg deprogrammeren bedrijventerreinen en zal achteraf worden gemeld in het bestuurlijk overleg. Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met de directe buurgemeenten, Zwartewaterland en Zwolle.

Het voorliggende plan voldoet aan de vereisten van de Laddertoets.

2.1.3 Beschermingsregime Natura-2000 gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 2 kilometer van het gebied Ketelmeer & Vossemeer en op een afstand van ruim 1 kilometer van het gebied Rijntakken (deelgebied uiterwaarden IJssel).

Voor nader onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 3.5 Ecologie.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beidskeuzes (of-vraag)

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van inbreiding op een bestaand bedrijventerrein. Voor de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties in de stedelijke netwerken' van toepassing. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Voorliggend plan voorziet in inbreiding op een bestaand bedrijventerrein en past binnen de kaders van de Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening (2017)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document. De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld. Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten v an het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Kampen 2030.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.1 Inrichting van het gebied

Het westelijk deel van het terrein ligt aan de zijde van de N50 en daarmee duidelijk in het zicht vanaf de autoweg. Voor de bouwwerken aan de zijde van de N50 worden hoge architectonische kwaliteitseisen gesteld.

Op regelmatige afstand langs de N50 zijn, als een repeterend element, lage terpen in het groen aangelegd met bomen er op. Eén daarvan ligt ter hoogte van onderhavig terrein. Samen met de centrale ontsluitingsweg vormt het een doorkijk over het terrein van en naar het aansluitend landschap. De terp behoort tot het mandelig gebied waarvoor afspraken gelden over het onderhoud.


Het beeldkwaliteitplan Bedrijvenpark Rijksweg 50 geeft richtlijnen voor de inrichting van de kavels. Tegen de kavelgrens dient de ondernemer een 1 meter brede haag aan te brengen op eigen terrein van maximaal 1 meter hoog. Als er een hekwerk wordt geplaatst, dient deze achter de haag te komen.

3.2 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Binnen het plan vind er een wijziging plaats van de bestemming Groen naar Bedrijventerrein. De oppervlakte waarop deze wijziging van toepassing is bedraagt meer dan 1500 m2. Bij het ontwerp van het bedrijventerrein is een berekening uitgevoerd voor de benodigde retentie voor het hele bedrijvenpark. Bij deze berekening was dit plangebied al meegenomen als zijnde bestemming Bedrijventerrein. Voor het gedeelte van het bedrijvenpark dat nu een wijziging van de bestemming krijgt is dan ook geen aanleg van extra retentie benodigd.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Voor alle ruimten gelegen beneden straatpeil geldt dat de waterafvoer op het hoofdriool alleen kan plaats vinden middels een persleiding en een pompvoorziening met terugslagvoorziening. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan het toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Overstromingsrisico

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. De afvoer van de IJssel en de waterstanden op het IJsselmeer (en daarmee op Ketelmeer en Vossemeer) tijdens een storm spelen een belangrijke rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0003.png"

Figuur: Dijkring 11 (IJsseldelta)

Dijkring 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Schademodellering

De resultaten van de overstromingsberekeningen worden gebruikt om economische schade en slachtoffers te bepalen met HIS-SSM, versie 2.5 (de schade- en slachtoffermodule van Rijkswaterstaat Waterdienst, voorheen de DWW). De schade- en slachtoffermodule is ontwikkeld voor geheel Nederland om inzicht te krijgen in de schade en slachtoffers ten gevolge van een overstroming. Het gaat hierbij om de 'orde van grootte' van de getallen. De totale schade die wordt berekend is de som van de directe waterschade (vanwege direct contact van objecten met water), directe schade door bedrijfsuitval en indirecte schade (bij toeleverende en afnemende bedrijven door doorsnijden van aan- en afvoerroutes). Bij de berekening wordt gebruik gemaakt van de standaardmethode met per locatie de maximale overstromingsdiepte, maximale stroomsnelheid en stijgsnelheid.

Doorbraaklocatie Kampen-Noord

Er zijn berekeningen uitgevoerd waarbij een bres ontstaat bij 'Kampen-Noord' tijdens een storm op het Ketelmeer. Hierbij is uitgegaan van een maximale waterstand op het Ketelmeer van NAP+2,73 m en een afvoer op de IJssel van 900 m3/s. De bres groeit in 72 uur uit tot een breedte van 200 meter, met een maximaal bresdebiet van circa 280 m3/s. In onderstaand figuur is het verloop van de waterdiepte in tijd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0004.png"

Waterdiepte na doorbraak bij Kampen-Noord.

De maximale waterdiepte wordt in 5 uur bereikt en is 0,65 meter; daarna zakt de waterdiepte tot 0,10 meter. De waterdiepte na 20 uur zijn maximale waterdiepte van 0,18 centimeter en blijft dan gelijk het water kan daar niet weg. Anderhalf uur na de dijkdoorbraak heeft het water de N50 bereikt. De N50 functioneert als tijdelijke barrière, en zorgt ervoor dat het water zich verspreid naar het noorden en de stad Kampen. Na 3 uur stromen de laaggelegen delen van de N50 over. De meeste bewoonde gebieden in Kampen blijven (nagenoeg) droog. Op enkele plaatsen, waaronder de omgeving van de Maten stijgt het water tot 25 cm boven maaiveld en het Bedrijventerrein N50 tot 50 cm boven maaiveld.

3.3 Milieu

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een wijziging naar de bestemming "Bedrijventerrein", waarbij vestiging tot en met milieucategorie 4 zoals gedefinieerd in de VNG richtlijn bedrijven en milieuzonering mogelijk is. De oppervlakte van de inbreidingslokatie bedraagt circa een halve hectare.
In de bijlage behorende bij het besluit Milieu-effectrapportage komt deze activiteit voor in onderdeel D; plannen waarvoor een m.e.r beoordeling nodig is, echter qua omvang zit de inbreidingslokatie (0,5 ha) ruim onder de drempelwaarde van 75 ha.

3.3.1 Waarom een vormvrije m.e.r.?

Afhankelijk van de type en omvang van de ontwikkeling en het voortraject dient een m.e.r.-procedure, een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure uitgevoerd te worden. De type en omvang van een ontwikkeling, die relevant zijn in het kader van het Besluit m.e.r., staan beschreven in bijlage C en D, onder de kolom 'drempelwaarde' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0005.png"
Figuur 2: Bijlage C en D in het kader van Beluit m.e.r.

3.3.2 Doel van een vormvrije m.e.r.

Het doel van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.-procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In de bijlage behorende bij het besluit Milieu-effectrapportage komt deze activiteit (aanleg,wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) voor in onderdeel D; plannen waarvoor een m.e.r beoordeling nodig is echter qua omvang zit de inbreidingslokatie (0,5 ha) ruim onder de drempelwaarde van 75 ha.

Vanwege de verdere invulling van het plangebied wordt gemotiveerd of sprake is van negatieve effecten op het milieu. De voorgenomen ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde van genoemde categorieën, dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden

Uitgangspunten van het plan

Het plan biedt ruimte aan bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.2 conform de VNG richtlijn "bedrijven en milieuzonering". Daarbij worden inrichtingen die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi)en het Besluit Risico's Zware ongevallen (BRZO) alsmede bedrijven die worden genoemd in kolom 1 van de C en D lijst zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage expliciet in de planregels uitgesloten. Er zijn geen (bedrijfs)woningen mogelijk.

3.3.3 vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de m.e.r.-beoordeling moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. In het vervolg van dit onderdeel worden de criteria kort en bondig beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991249-VB01_0006.png"

Tabel 2

Kenmerken van het project

Bij het kenmerk van het project moet in het bijzonder in overweging worden genomen (zie voor de onderwerpen tabel 2):

Ad a. (omvang van het plan)

Het plangebied ligt binnen het bestaande bedrijventerrein Rijksweg 50 en bedraagt slechts ca. 0,5 ha. De omvang van het gebied is niet zodanig groot, dat dit een milieueffectrapportage rechtvaardigt.


Ad b. (cumulatie met andere projecten)

Het project maakt onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein waarvoor geluidnormen gelden ten aanzien van het door alle bedrijven gezamenlijk geproduceerde geluid in de zone rond het industrieterrein.


Ad c. (het gebruik van natuurlijke hulpbronnen)

Onder natuurlijke hulpbronnen worden onder andere niet vernieuwbare bronnen, zoals fossiele brandstoffen verstaan, maar ook vernieuwbare bronnen, zoals hout, rubber, drinkwater en zuurstof.

Ad d. (de productie van afvalstoffen)

De productie van afvalstoffen is beperkt tot het normale bedrijfsafval en deze categorie vormt naar aard en omvang geen aanleiding voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.

Ad e. (verontreiniging en hinder)

Door het toekomstig gebruik van het plangebied is verontreiniging en hinder niet aan de orde gelet op de wettelijke kaders waar de zich te vestigen bedrijven aan zullen moeten voldoen. Naar cumulatieve geluid(hinder) effecten is onderzoek gedaan door de omgevingsdienst West Overijssel en ook dit blijft binnen de normen.

Ad f. (risico van ongevallen met stoffen en technologieën)

Gelet op het feit dat risicovolle bedrijven expliciet zijn uitgezonderd in de planregels is dit niet aan de orde.


Plaats van het plan

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen: (zie voor de onderwerpen tabel 2):


Ad a. (Het bestaand grondgebruik)

Het betreft nu braakliggend terrein op een bestaand industrieterrein zonder verdere landschappelijke of natuurwaarden.

Ad b. (de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied)

Dit is in dit gebiedje niet aan de orde.

Ad c. Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende type gebieden (zie tabel 2 voor de type gebieden).


Dergelijke gebieden liggen in de omgeving echter op voldoende afstand om merkbaar door de inbreiding te worden beïnvloed.


Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen.
Onderstaand worden de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven. Anderzijds gaat het om de meer locatiegerelateerde effecten die te maken hebben met de realisatie en ingebruikname van het gebied. Dan gaat het bijvoorbeeld om de effecten op de archeologische waarden, de effecten op de waterhuishouding, de landschappelijke impact en de effecten op beschermde soorten.

3.3.4 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Voor het mogelijk maken van het bedrijvenpark N50 heeft Oranjewoud in 1998 een verkennend bodemonderzoek (Industrieterrein Haatland 7, 15009-66526) uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat in de bodem op het terrein lokaal licht verhoogde gehalten aan enkele stoffen zijn gemeten. In het grondwater is plaatselijk een matig verhoogde gehalte aan arseen aangetoond. Aangezien er geen milieubedreigende activiteiten in het plangebied zijn uitgevoerd waardoor de kwaliteit van de bodem zou zijn verslechterd beschouwen we de resultaten van het onderzoek nog als actueel. Een nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten voor het aspect bodem.

3.3.5 Milieuzonering

Het plan laat geen gevoelige bestemmingen toe waardoor andere bedrijven op het industrieterrein in hun milieurechten worden beperkt. Ook de effect van de bedrijven (tot milieucategorie 4) op de dichtstbijzijnde woningen (enkele bedrijfswoningen op het industrieterrein) is verwaarloosbaar. Alleen het aspect geluid is nader onderzocht maar levert geen belemmeringen op.

3.3.6 Geluid

Door de extra geluidproductie die vanaf deze inbrijdingslokatie te verwachten valt (uitgegaaan is van een toename in bronvermogen van 62 dB(A)/m2) heeft dit geen impact op de bestaande zonebewakingspunten en woningen in de omgeving. Er is geen hogere waarden procedure nodig ten behoeve van het industrielawaai en op de relevante beoordelingspunten is geen sprake van een overschrijding van enig wettelijke norm. Als bijlage is het onderzoek door de omgevingsdienst West Overijssel opgenomen (Bijlage 1 geluidsonderzoek).

3.3.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Gelet op de geringe omvang en de beperkte toename van het verkeer zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten voor het aspect luchtkwaliteit.

3.3.8 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR ten gevolge van risicovol transport op de N50 en gelet op de relatieve kleine verdichting is sprake van een zeer geringe toename van minder dan 10% van het groepsrisico. Hiermee voldoet het plan aan de wettelijke eisen en het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten voor het aspect Externe Veiligheid.

Uit de effecten die in deze paragraaf zijn beschreven en de twee paragrafen hieronder, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van dit plan er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er geen aanleiding is voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.

3.4 Archeologie en cultuurhistorie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit was een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Inmiddels is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van de Erfgoedwet moet onder andere het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Erfgoedwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

In onderhavige situatie zijn er geen verwachtingen ten aanzien van archeologische waarden. Voor het plangebied gelden geen archeologische beperkingen. Wel blijft de meldingsplicht van toevalsvondsten aan de gemeente, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet, onverminderd van kracht.

Het plangebied is onbebouwd. In het plangebied zijn dus ook geen Rijks-en gemeentelijke monumenten of karakteristieke panden aanwezig.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. In de natuurtoets (Bijlage 2 Natuurtoets) zijn de effecten beoordeeld van het plan aan de wettelijke bescherming van soorten en gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van kap van bomen, zodat niet getoetst wordt aan de bescherming van houtopstanden

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuur Netwerk Nederland aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied ligt op ruim een kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 2km). Directe negatieve effecten van het plan zijn gezien de ligging buiten de begrenzing op voorhand uitgesloten. Indirecte effecten zoals verstoring is gezien de ruime afstand, de ligging en het tussenliggende afschermde gebied ook niet aan de orde. Wel kan een toename van stikstofdepositie als gevolg van extra bebouwing en de verkeersaantrekkende werking negatieve effecten op beschermde waarden in Natura 2000-gebied(en) hebben.

De berekende maximale toename als gevolg van het plan op het zoekgebied van leefgebied type 11 is 0,06 mol mol NOx/ha/jr van het Natura 2000-gebied Rijntakken (pas.bij12.nl). AERIUS Calculator laat zien dat van alle hexagonen waar het plan een toename op veroorzaakt, de huidige achtergronddepositie (variërend tussen 1.073-1.314 mol) daar lager ligt dan de kritische depositiewaarde (KDW) van dit type zoekgebied (1.429 mol). Daarnaast wordt de komende jaren een verdere daling van de achtergronddepositie verwacht. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee géén belemmering voor vaststelling en uitvoering van het plan.

3.5.2 Soortenbescherming

Uit de uitgevoerde natuurtoets blijkt dat ten aanzien van de flora geen vervolgstappen aan de orde zijn. Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen in het plangebied en deze worden oook niet verwacht.

Vanuit de fauna, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, broedvogels, amfibieën en overige soortgroepen zijn geen belemmeringen aan de orde en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk (zie Bijlage 2 Natuurtoets).

3.6 Verkeer

Gekozen is de ontsluiting midden in het terrein te leggen, recht tegenover de weg die aantakt op de Haatlanderdijk. Door middel van een inritconstructie, dat wil zeggen zonder ruim gedimensioneerde bochtstralen en met een verhoging met een rechtstand van 5 meter, wordt de ontsluiting vorm gegeven. Dit benadrukt nog eens de ondergeschiktheid van de weg aan de hoofdwegen. De weg is 5 meter breed en heeft aan weerszijden een bermstrook van één meter. De bebouwingslijn ligt 3 meter uit de bermstrook. De rooilijn aan de zijde van de N50 ligt op 5 meter uit de erfgrens.

Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein vormgegeven te worden. De aanvrager van een omgevingsvergunning moet aantonen genoeg parkeerplekken middels de CROW-norm (midden bandbreedte) op eigen terrein te realiseren.

3.7 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid. Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen en is toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode van terinzageligging zijn er geen zienswijzen ingediend. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. in dit geval wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, namelijk via uitgifte van de gronden aan bedrijven.

4.3 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Uitzonderingslijst vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009. Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

De provincie Overijssel heeft via een email aangegeven op zich te kunnen instemmen met de voorgestelde transformatie. Die past binnen het streven van de provincie naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik op bestaande bedrijventerreinen. Het is voor dit soort kleine transformaties, dat de provincie zal komen met een aanvulling op de afspraken die eerder zijn gemaakt voor de kleinschalige uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen ten behoeve van een concrete uitbreidingsbehoefte van zittende bedrijvigheid. Het voorstel van de provincie aan de regio houdt in dat dit soort kleine transformatiegevallen niet afzonderlijk afgestemd hoeven te worden met de regio, maar dat de toevoeging van capaciteit achteraf verrekend kan worden met de opgave die voor de betreffende gemeente geldt op grond van  de programmeringsafspraken.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010, 1e herziening Eckertstraat’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

Omdat het onderhavige plan een partiële herziening is van van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark RW50-2010' zijn de regels van dit plan onverkort overgenomen in dit plan. Alleen de verplichte onderdelen binnen de Begrippen en de Slotregel zijn opgenomen.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Rijksweg 50 - 2010, 1e herziening Eckertstraat' komen de volgende bestemmingen voor:

  • Bedrijventerrein
  • Verkeer

Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. Toegestaan zijn bedrijven tot en met categorie 4.2 van de zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG. Naast een omschrijving van de soort/aard van de toelaatbaar te achten bedrijven bevat deze lijst indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddelde bedrijf in die sector.

Omdat de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen indeling voortvloeit uit activiteiten van het gemiddelde bedrijf in de betreffende sector, moge duidelijk zijn dat (aanzienlijke) afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde bedrijf mogelijk zijn. Ter ondervanging van eventuele onvolkomenheden van de gekozen systematiek en om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is hieromtrent afwijkingbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Via een binnenplanse afwijking kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de bedrijven, die in de betreffende categorieën zijn genoemd. De inrichtinghouder moet kunnen aantonen waarom de inrichting in een lagere categorie thuishoort. Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een verbod opgenomen. Hetzelfde geldt voor vuurwerkinrichtingen. Voor Bevi-bedrijven kan een uitzondering worden gemaakt als deze kunnen voldoen aan de normering voor groepsrisico en plaatsgebonden risico. In die situaties is er geen reden meer om deze bedrijven uit te zonderen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Voor het gehele plangebied is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein- autoboulevard" van toepassing omdat de naastliggende gronden ook als zodanig zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijvenperk Rijksweg 50-2010".

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Van bedrijfswoningen kan vanwege de milieuregelgeving een belemmerende werking uitgaan voor de omliggende bedrijven.

Verkeer

In deze bestemming is het mogelijk de ontsluitingsweg aan te leggen voor de nieuwe kavels. Tevens kunnen bermen, water en groen worden gerealiseerd binnen deze bestemming.