direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 6e wijziging Tuindersweg 10
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991247-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Tomatenkwekerij Van den Belt B.V. is voornemens het bestaande glastuinbouwbedrijf uit te breiden met een nieuwe, aaneengesloten, kas nabij de Tuindersweg 10 te IJsselmuiden. Dit past binnen de algehele trend van schaalvergroting binnen de glastuinbouw om op die wijze efficienter te kunnen telen en daarmee de concurrentie in binnen en buitenland aan te kunnen.

Teneinde deze uitbreiding te kunnen realiseren is het noodzakelijk een watergang te dempen die halverwege de beoogde uitbreiding is gelegen. Hierbij zal parallel aan de huidige watergang een nieuwe waterverbinding gerealiseerd worden door middel van een duiker. Deze duiker zal worden overkluist door de nieuwe kas.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 6e wijziging Tuindersweg 10' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991247-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit een watergang welke is gelegen op de percelen kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie I, perceelnummers 2640 en 2643. De projectlocatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Hoofdtocht, aan de oostzijde door een perceel grasland, aan de zuidzijde door diverse woningen met bijbehorende bijgebouwen aan de Tuindersweg en aan de westzijde door een glastuinbouwbedrijf. Afbeelding 1 (rood kader) geeft de luchtfoto van de projectlocatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0001.png"

Afbeelding 1: Luchtfoto projectlocatie (bron: Bing Maps)

De projectlocatie bestaat in de huidige situatie uit een watergang. De watergang bevindt zich grotendeels tussen de Tuindersweg en de Hartogsweg (afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0002.png"

Afbeelding 2: Huidige situatie (bron: Google Earth)

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Huidige situatie

De projectlocatie ligt in het glastuinbouwgebied Koekoekspolder te IJsselmuiden. Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 april 2015 door de gemeenteraad van Kampen. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de percelen de enkelbestemmingen 'Water' en 'Agrarisch Glastuinbouw'. Daarnaast ligt op deze percelen ook de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap'.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014" weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0003.png"

Afbeelding 3: Bestemmingsplankaart projectlocatie (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3 Agrarisch glastuinbouw

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van de volgende agrarische bedrijven:
  • b. glastuinbouwbedrijven;
  • c. vollegronds tuinbouwbedrijven;
  • d. intensieve kwekerijbedrijven.

Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

Algemeen

  • 1. er mogen geen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een aardwarmte-energiebedrijf;
  • 2. gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogen enkel worden gebouwd wanneer er sprake is van een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf;
  • 3. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de oppervlakte niet meer bedragen dan aangegeven.

Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:

  • I. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8,5 m en 10 m;
  • II. bij nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf mag het oppervlak aan kassen niet minder dan 5000 m2 bedragen.

Artikel 10 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterbeheer en waterberging;
  • c. waterlopen met bijbehorende taluds;
  • d. bermen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. recreatieve voorzieningen;
  • h. kunstwerken en kademuren;
  • i. bruggen ten behoeve van fiets- en wandelpaden en wegen;
  • j. perceelsontsluitingen;
  • k. dammen en/of duikers.

Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

1.4.2 Toekomstige situatie

Het bestaande glastuinbouwbedrijf wordt uitgebreid met een nieuwe, aaneengesloten, kas welke over de bestaande watergang komt te liggen. Daarnaast valt een gedeelte van de uitbreiding van de kas met ca. 94m2 aan de noordzijde buiten het bestaande bouwvlak.

Gelet hierop is de beoogde uitbreiding in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. Er moet daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in het bestemmingsplan.

Binnen de enkelbestemming 'Water' is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen van 'Water' naar 'Agrarisch - Glastuinbouw', met dien verstande dat:

  • 1. de wijziging wordt toegepast voor het verleggen van watergangen;
  • 2. het verleggen noodzakelijk is voor een doelmatige verkaveling van het glastuinbouwgebied;
  • 3. de afvoer- en waterbergingscapaciteit niet afneemt;
  • 4. het bevoegde waterstaatsgezag over de wijziging is gehoord.

b. ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden;

  • 1. de woonsituatie;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • 4. de cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • 5. de fysieke en externe veiligheid;
  • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Aan de 4 punten zoals genoemd onder lid "a" kan worden getoetst. Er is sprake is van een verlegging van de watergang/tocht. Voor het aaneen kunnen bouwen van de kassen (doelmatige verkaveling) is het noodzakelijk de watergang te dempen. Het water wordt in de nieuwe situatie afgevoerd door een duiker met een minimaal vergelijkbare afvoercapaciteit en het verlies aan waterberging wordt elders op de percelen van het glastuinbouwbedrijf gecompenseerd middels het graven van vervangend water.

Het bevoegde waterstaatsgezag (Waterschap Drents Overijsselse Delta) is gehoord door middel van de aanvraag van een watervergunning welke inmiddels is verleend (Dossiernummer: Z/17/011875). Zie bijlage 1 Watervergunning.

Ten behoeve van de toelaatbaarheid van de wijziging zullen de onder lid "b" genoemde punten worden afgewogen in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Naast de wijzigingsbevoegdheid binnen de enkelbestemming 'Water' is in het geldende bestemmingsplan ook een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze 'Algemene wijzigingsregels' is opgenomen dat de oppervlakte van het bouwvlak met maximaal 10% mag worden verkleind of vergroot en de grenzen van het bouwvlak daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven. De onderstaande afbeelding geeft een impressie van de nieuwe kas weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0004.png"

Afbeelding 4: beoogde uitbreiding kassen

Onderhavig document beschrijft het verzoek tot wijziging van het vigerende bestemmingsplan van de bestemming 'Water' naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw' en de grenzen van het bouwvlak te verschuiven ten behoeve van de realisatie van een aaneengesloten uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf. De bouwregels behorende bij de enkelbestemming 'Agrarisch glastuinbouw' kunnen bij deze wijziging ongewijzigd blijven.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in Hoofdstuk 2.
  • in Hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal. De uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen hier ook aan bod;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen in Hoofdstuk 4 aan de orde;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in Hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • Vervolgens komen in Hoofdstuk 6 inspraak en vooroverleg op het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Dit hoofdstuk vat het beleidskader samen dat relevant is voor dit wijzigingsplan. Het (inter)nationale en provinciale beleid staat in verschillende nota's over ruimtelijke ordening.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk tot 2040 vastgelegd. In de structuurvisie steekt het rijk in op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast staat de gebruiker centraal. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Deze 13 belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen eerst kijken of er vraag is naar deze ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling (schaalvergroting glastuinbouw binnen de greenports) past binnen de in de structuurvisie uitgesproken ambities om in 2040 tot de meest concurrerende economieën ter wereld te behoren en past daarmee binnen dit beleidstuk. Gezien de omvang van de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een verder direct europees of rijksbelang. Daarmee valt het plan onder de verantwoordelijkheid van gemeente en provincie om te zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing. Dit wijzigingsplan dient hiertoe.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In dit vastgestelde stroomgebiedbeheerplan staan de doelen, maatregelen en kosten beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Het voorliggende plan heeft geen impact op de waterkwaliteit in het gebied heeft daarmee geen raakvlakken met dit beleidstuk. Overige wateraspecten komen later aan bod.

2.1.3 Het Nationaal Waterplan (2016)

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde Deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Deze Deltabeslissingen zijn in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en zijn inmiddels in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geïntegreerd.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Marine Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

De maatregelen uit het Nationaal Waterplan hebben geen betrekking op het voorliggend wijzigingsplan. Het voorliggende plan raakt geen rijksbelangen op het gebied van water. In ruimtelijke plannen moet wel een waterparagraaf c.q watertoets worden opgenomen waarin de wateraspecten van het plan worden beschreven. Hoofdstuk 3 gaat hier nader op in.

2.1.4 Ruimte voor de Rivier

De Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

Het voorliggende plan heeft geen raakvlakken met dit beleidstuk.

2.1.5 Natura 2000-gebieden (2017)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

De afstand tussen het plangebied aan de Tuindersweg en de omliggende Natura 2000-gebied (het gebied Rijntakken) bevindt zich op een toetsafstand van 3,2 km. Het dichtsbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied bevindt zicht op een toetsafstand van 1,25 km ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0005.png"

Afbeelding 5: Natura 2000 gebied ten westen van de projectlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0006.png"

Afbeelding 6: Natuur Netwerk Nederland gebied ten noorden van de projectlocatie

In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het onderzoek naar de mogelijke effecten van dit plan op deze Natura-2000 gebieden. Ook de resultaten van het onderzoek naar de effecten op (andere) flora- en faunasoorten komt daarbij aan de orde.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 mei 2017 is de omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt de omgevingsvisie als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lusten leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2017)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied. Deze beschrijving is in hoofdstuk 3 gegeven.

Titel 2.10 uit de verordening gaat in op glastuinbouwlocaties. Er wordt aangegeven dat er niet voorzien wordt in nieuwe mogelijkheden voor vestiging van glastuinbouwbedrijven buiten de als "glastuinbouw" aangegeven gebied de Koekoekspolder.

Het voorliggende plan past binnen het beleidskader zoals verwoord in de verordening aangezien de beoogde ontwikkeling is gelegen in het glastuinbouwgebied de Koekoekspolder.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Op dit punt wordt nader ingegaan onder het gemeentelijke beleid en de waterparagraaf.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede Structuurvisiekaart

In de structuurvisie is de ambitie opgenomen om de economische ontwikkeling in dit gebied toe te spitsen op glastuinbouw. De voorliggende ontwikkeling past daardoor binnen deze ambitite.

2.3.2 Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek (2011)

Deze gebiedsvisie (vastgesteld in 2011) zoomt specifiek in op de dorpsrand van IJsselmuiden die - net als de Koekoekspolder - in het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt. Centraal in de gebiedsvisie staan de omgevingskwaliteiten in het gebied van de dorpsrand (waarbij ook de Koekoekspolder is meegenomen) en de wijze waarop hierop bij toekomstige ontwikkelingen kan worden voortgebouwd.

Kenmerkend voor de Koekoek is de orthogonale structuur van bedrijvige linten waaraan gewoond en gewerkt wordt. Deels dichtgezet met glas, maar ook nog stukken met weides en kwekerijen. Met de ontwikkeling van de Koekoek als glastuinbouwgebied is veel aandacht nodig voor de linten als kwalitatieve, dragende structuren van de polder. De ambitie is afwisselende linten te ontwikkelen, waaraan het prettig wonen en goed werken is. Ook het realiseren van meer bergingsruimte voor het water is een belangrijke opgave in en rondom de Koekoek. De gebiedsvisie geeft als ruimtelijk kader voor de Koekoekspolder aan:

De linten, de tochten en de Oudendijk krijgen voldoende ruimte om als belangrijke ruimtelijk dragende structuren overeind te blijven. Waarschijnlijk vraagt het overeind houden van de structuren te veel ruimte binnen het glastuinbouwgebied. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Deze keuzes moeten op schaal van de hele polder plaatsvinden.

Paragraaf 3.3 gaat in op de vertaling van deze beleidsuitgangspunten in het bestemmingsplan.

2.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het Gemeentelijk Verkeer en VervoerPlan is 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan bestaat uit drie deelplannen: het categoriseringplan voor gemotoriseerd verkeer, het fietsbeleidsplan en het openbaar vervoerplan. Naast de deelplannen is er een uitvoeringsplan. Het GVVP geeft een doorkijk tot 2030 en wil met het plan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur samen met bestaande beleidskaders integreren tot één integraal kader.

Het voorliggende plan heeft geen raakvlakken met dit beleidstuk.

2.3.4 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in hoofdstuk 3.

2.3.5 Welstandsnota (2017)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Over het plangebied wordt het volgende aangegeven:

Het plan is gelegen in deelgebied "Buitengebied" waarbij de Koekoek onder welstandniveau 3 is ingedeeld. Het ambitieniveau is daarmee relatief laag. Over kassen staat slechts aangegeven dat deze bestaan uit een staalskelet met glas en dat het materiaal transparant is. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning zal dit aspect eveneens aan de orde komen, maar het plan zal passend zijn binnen de welstandsnota.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota 2017.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

In de directe omgeving van het plangebied is enkel sprake van bebouwing in de vorm van het kassengebied Koekoekspolder. Deels dichtgezet met glas, maar ook nog stukken met weides en kwekerijen. Er is over het algemeen sprake van een gelaagde opbouw van de bebouwing: onbebouwde erfzone - bedrijfswoningen - kassen. Ter plaatse van de projectlocatie wordt de noordzijde begrensd door de hoofdtocht, de oostzijde door een watergang en een perceel grasland, de zuidzijde door diverse woningen met bijbehorende bijgebouwen aan de Tuindersweg en aan de westzijde door het glastuinbouwbedrijf. De watergang bevindt zich grotendeels tussen de Tuindersweg en de Hartogsweg

3.3 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt de bestaande kas uitgebreid waarbij het noodzakelijk is de watergang te dempen die halverwege de beoogde uitbreiding is gelegen. Hierbij zal parallel aan de huidige watergang een nieuwe waterverbinding gerealiseerd worden door middel van een duiker. Deze duiker zal worden overkluist door de nieuwe uitbreiding van de kas.

3.3.1 Uitgangspunten

Conform het gemeentelijke beleid geldt als uitgangspunt voor het bestemmingsplan om de landschappelijke waarden in de Koekoekspolder waar redelijkerwijs mogelijk te behouden. Redelijkerwijs omdat het volledig behouden van alle waarden op zekere gespannen voet staat met de aanwijzing van het gebied als concentratiegebied voor de glastuinbouw. De belangrijkste landschappelijke structuurdragers in de Koekoekspolder vormen de bebouwingslinten, de tochten en de Oudendijk (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0008.png"

Afbeelding 8: Belangrijkste structuurdragers van de Koekoekspolder

3.3.2 Bebouwingslinten en tochten

Het bestemmingsplan zet in op het behoud van het landschappelijke casco van bebouwingslinten en tochten. Voor het behoud van de bebouwingslinten is het gewenst dat de huidige onbebouwde (groene) erfzones van 20 meter aan weerszijden van de wegen blijven bestaan (gemeten uit het hart van de weg). Omdat het gebied achter deze onbebouwde zone al voor een groot deel is ingericht met kassen heeft een uitbreiding van de onbebouwde erfzone landschappelijk weinig meerwaarde. Dit zou bovendien ten koste gaan van een relatief groot oppervlak aan kassen.

Het bestemmingsplan voor de Koekoekspolder is gericht op behoud van het huidige bebouwingsbeeld waarin – op de meeste percelen - sprake is van een gelaagde opbouw van de bebouwing: onbebouwde erfzone - bedrijfswoningen - kassen. In de toekomst zal door de verder gaande schaalvergroting minder dan voorheen sprake zijn van (nieuwe) agrarische bedrijfswoningen en is een traditionele oriëntatie van de bebouwing ten opzichte van de weg bedrijfseconomisch niet altijd meer wenselijk. In voorkomende gevallen betekent dit dat achter de bebouwingsvrije erfzone van 20 meter direct kassen worden gebouwd.

Ook ten aanzien van de tochten is het bestemmingsplan gericht op bescherming. Daartoe zijn ze positief bestemd. Het bestemmingsplan stelt geen vergaande eisen aan de afstand tussen de tochten en (nieuwe) kassen en bedrijfsgebouwen. Met het oog op het beheer van de watergangen geldt wel een afstandseis van 5 meter. In overleg met het waterschap kan deze afstand verkleind worden tot 2,5 meter. Voor dit specifieke geval heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap en heeft deze ingestemd met het verplaatsen en vervangen van de watergang door parallel een duiker aan te leggen.

3.3.3 Landschappelijke en ruimtelijke inpassing

De eerste 75 meter van de watergang wordt niet gedempt en blijft onaangetast, waardoor het aangezicht van het lint langs de Tuindersweg grotendeels in tact zal blijven. Achter de bebouwingsvrije zone van 20 meter, het lint, staan op grote delen van de Tuindersweg reeds tuinbouwkassen.

In de toekomstige situatie worden de agrarische gronden, die evenwijdig lopen aan de bestaande kassen samengevoegd. De tussengelegen watergang zal worden gedempt en verlegt. Door demping en verlegging van de bestaande watergang kunnen de agrarische gronden worden samengevoegd tot één grote kavel om zo grootschalige, toekomstige kassenbouw mogelijk te maken,.hetgeen op meerdere plaatsen in de polder ook al is gebeurd

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Woon- en milieusituatie

Binnen de projectlocatie is geen sprake van woningen of een woonsituatie. Ten zuiden van de projectlocatie bevindt zich het woninglint aan de Tuindersweg. Dit betreffen voormalige agrarische bedrijfswoningen (nummers 18, 20 en 22) met bijbehorende schuren en een perceel met woonbestemming (nummer 14). De bestemming van de direct aan de woningen gelegen gronden blijven ongewijzigd, namelijk glastuinbouw. Derhalve wijzigt de milieusituatie van de nabij de planlocatie gelegen woningen niet.

3.4.2 Milieuregime/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden. Met dit besluit zijn diverse agrarische besluiten onder het Activiteitenbesluit gebracht, zoals het Besluit glastuinbouw en Besluit landbouw.

Ten behoeve van de uitbreiding is op d.d. 28 december 2017 een melding Activiteitenbesluit ingediend (kenmerk Omgevingsdienst IJsselland: 894-2018). Het betreft een melding voor een inrichting type B. Op 15 februari 2018 heeft de omgevingsdienst geconcludeerd dat de melding voldoet aan de daarvoor geldende indieningsvereisten.

3.4.3 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Afgezien van het feit dat de milieusituatie van de woningen door de beoogde ontwikkeling niet wijzigt, ligt de dichtstbijgelegen woning bovendien op circa 50 meter van de plangrens. Deze afstand voldoet ruim aan de VNG richtlijn van 30 meter voor glastuinbouw.

3.4.4 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

De projectlocatie is gelegen in een gebied waar in het verleden watergangen aanwezig waren, welke in het verleden reeds zijn gedempt. De bodemkwaliteitskaart is niet van toepassing indien sprake is van verdachte activiteiten, waaronder mogelijke dempingen van watergangen. Bij het opnieuw graven van watergangen en nieuw te bouwen kassen zal onderzocht moeten worden of er in verband met mogelijk aanwezige dempingen, een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740) moet worden uitgevoerd.

Ten behoeve van de bouw en het gebruik van een kas is het uitvoeren van bodemonderzoek echter niet verplicht. Het verblijven van mensen is in een kas ondergeschikt (< 2 uur per dag). Een bodemonderzoek wordt dan ook voor dit project niet uitgevoerd.

3.4.5 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Een kas produceert geen direct geluid. Ondanks de, zeer licht, verhoogde productie door de uitbreiding van het areaal zal het aantal voertuigbewegingen opgevangen kunnen worden door efficiëntere vulling van de vrachtwagens of gebruik van trailers. De realisatie heeft daarmee geen impact op geluid. Een aanvullend geluidonderzoek is dan ook niet nodig.

3.4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Vanuit een kas is geen sprake van rechtstreekse uitstoot die kan leiden tot verhoogde stikstofdeposities ter hoogte van nabijgelegen natuurgebieden. Zoals reeds onder het kopje geluid aangegeven, zullen de voertuigbewegingen niet toenemen. Een stikstofdepositieberekening is dan ook niet uit te voeren.

Daarnaast stelt Artikel 5.16, lid 2 Wet milieubeheer dat voor wijzigings- en uitwerkingsplannen van een moederplan van na 2007, een beoordeling van luchtkwaliteit niet aan de orde is.

3.4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. De externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedgebied van een risicobron. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in de 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat het plangebied niet is gesitueerd in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart externe veiligheid (bron: risicokaart.nl)

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen ondergrondse of bovengrondse routes voor transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt het plangebied ruimschoots buiten de 200 m-zone vanaf rijkswegen en spoorwegen in het kader van de basisnetroute voor gevaarlijke stoffen. Hierdoor is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het project is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

3.5 Water

Het plan is reeds voorbesproken met en inmiddels tevens getoetst door waterschap Drents Overijsselse Delta. Middels het verlenen van een Watervergunning is toestemming verleend voor het uitvoeren van het plan. Doorstroming wordt gegarandeerd door middel van de aanleg van een duikerverbinding. Waterberging zal worden gerealiseerd door middel van het graven van vervangend water in de nabijheid van het plangebied.

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta (voorheen Groot Salland) staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het plangebied ligt in dijkring 10 (waterkering 105) Mastenbroek en wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op meer dan 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied. Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor polder de Koekoek is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur.

Plannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen zoals agrarische functies en incidentele woonbebouwing en ook onderhavig initiatief. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Hoe deze in voorkomend geval plaatsvinden is onderwerp van het beleid voor risicocommunicatie dat (landelijk) in ontwikkeling is en door de gemeente, samen met waterschap en de Veilligheidsregio IJsselland, ook wordt ontwikkeld.

3.5.3 Watersysteem

Aanvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

Watergangen:

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van A-watergangen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergangen moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Voor de aanleg van de lage duiker is een watervergunning aangevraagd bij het waterschap welke ook is verleend. Voor de te dempen watergangen wordt voor de waterberging gecompenseerd door middel van het graven van vervangend water in de nabijheid van het plangebied. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0010.png"

De kassen die dicht op de noordelijk gelegen watergang komen te staan en die binnen de beschermingszone vallen zijn eveneens vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Hiervoor zal eveneens een watervergunning aangevraagd moeten worden.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Ten behoeve van het bepalen van de natuur- en landschapswaarden van de gronden is de 'Atlas van Overijssel' geraadpleegd en is een ecologisch onderzoek verricht (zie bijlage 2 Ecologisch onderzoeksrapport).In paragraaf 3.2 van het ecologisch onderzoek wordt beschreven dat getoetst wordt aan de Habitat- en Vogelrichtlijn. De beschermde gebieden uit de beide richtlijnen worden aangeduid als Natura 2000 gebieden. Uit de kaart faunabeheerplan blijkt dat het gebied een 5 km bufferzone rond weidevogelgebied betreft. Verder wordt het gezien als Nationaal landschap. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (de Rijntakken) bevindt zich op een afstand van circa 3,2 km.

Uit de uitgevoerde ecologische quickscan Wet Natuurbescherming blijkt dat, gelet op de afstand tot het Natura 2000-gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet Natuurbescherming noodzakelijk is. De projectlocatie is gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland, er is geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerk van het Natuurnetwerk Nederland. Verder onderzoek naar invloeden is niet van toepassing. In paragraaf 2.1.5 Natura 2000-gebieden (2017) is het e.e.a. al verantwoord.

3.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit wijzigingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

In paragraaf 3.1 van het Ecologisch onderzoeksrapport wordt beschreven dat bij ruimtelijke ingrepen getoetst wordt aan de Europese en Nationale beschermde soorten.

Geconcludeerd wordt dat er geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen en dat er geen beschermde soorten of nest-/verblijfsplaatsen voor beschermde soorten zijn aangetroffen. Hiermee wordt aantasting door de voorgenomen werkzaamheden niet verwacht.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de archeologische waardenkaart waaruit blijt dat de verwachting voor het plangebied "laag" is. Daarnaast is er in de huidige situatie sprake van een watergang met aanzienlijke verstoringsdiepte. In de nieuwe situatie wordt deze gedempt en wordt er een kas met zeer beperkte verstoringsdiepte op gebouwd. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991247-VB01_0011.png"

Afbeelding 10: Uitsnede archeologische waardenkaart

3.8 Verkeer

Het plan heeft geen impact op verkeer.

3.9 Kabels en leidingen

Ten behoeve van de bouw zal een Klic melding worden gedaan. Het plangebied bestaat op dit moment uit een watergang. Het is niet de verwachting dat daar kabels en leidingen aanwezig zullen zijn.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen.

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het bouwplan valt (net) binnen de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde grenzen. Er is echter geen sprake van kosten zoals bedoeld in afdeling 6.2 van het Bro afgezien van eventuele planschadekosten.

Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente Kampen alleen medewerking verleent door middel van de vervaardiging van het plan. De kosten die verbonden zijn aan de planontwikkeling en de eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Gesteld kan daarom worden, dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden al anderszins verzekerd is.

Tussen de gemeente Kampen en de initiatiefnemers zal een planschadeverhaalsovereenkomst worden afgesloten.

4.2.2 overige aspecten

De betreffende gronden zijn inmiddels door het bedrijf overgenomen van het waterschap. Voor onderhoud aan de nieuwe waterverbinding zijn onderlinge afspraken gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 6e wijziging Tuindersweg 10’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 6e wijziging Tuindersweg 10' komen de volgende enkelbestemmingen voor:

5.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap' voor.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 6e wijziging Tuindersweg 10’ wordt geen gebruik gemaakt van nadere gebiedsaanduidingen.

5.3.3 Agrarisch - Glastuinbouw

De Koekoekspolder is aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw en ook als zodanig ingericht. In het verlengde hiervan is het bestemmingsplan er op gericht om zoveel mogelijk percelen te behouden voor (hergebruik als) glastuinbouw en zo min mogelijk glastuinbouwbeperkende functies toe te staan. Een groot deel van het plangebied heeft dan ook de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw. Binnen deze bestemming bestaat ruimte voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven of de vestiging van nieuwe volwaardige glastuinbouwbedrijven. Ook de vestiging en/of uitbreiding van witlofteeltbedrijven, champignionkwekerijen en vollegrondtuinbouwbedrijven is mogelijk.

In de bouwregels zijn de bouwmogelijkheden opgenomen voor de gronden binnen deze bestemming. De bouw van nieuwe kassen en/of bedrijfsgebouwen is bij recht mogelijk. Hierbij geldt de voorwaarde dat nieuwe bedrijufsgebouwen en/of kassen uitsluitend gebouwd kunnen worden bij volwaardige of reele (glas)tuinbouwbedrijven. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een volwaardig bedrijf wordt verstaan.

Voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) geldt dat er minimaal 5000 m2 aan kassen moet worden gebouwd. Nieuwvestiging van andersoortige tuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) bijvoorbeeld intensieve kwekerijen (witlofteeltbedrijven) is mogelijk via een binnenplanse afwijkingsregel. Daarbij moet worden aangetoond dat teelt van een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf zodanig is dat deze op beperkte schaal bedrijfseconomisch verantwoord en levensvatbaar is. In een dergelijk geval moet een advies overlegd worden van een glastuinbouwdeskundige.

Door het hanteren van de volwaardigheidseis c.q. de ondergrens van 5000 m2 betreffende de omvang van nieuwe glastuinbouwbedrijven wordt voorkomen dat medewerking wordt verleend aan het oprichten van gebouwen en bouwwerken voor niet-bedrijfsmatige activiteiten. Zo blijft het areaal met de bestemming glastuinbouw optimaal beschikbaar voor volwaardige moderne glastuinbouwbedrijven en worden geen nieuwe bedrijfswoningen gebouwd ten behoeve van niet-volwaardige bedrijven.

Binnen de bestemming zijn flexibele bouwregels opgenomen voor de bouw van kassen, bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken die de ontwikkeling van moderne glastuinbouwbedrijven faciliteren. Hierbij gaat het onder meer om gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de watervoorziening en duurzame energie-installaties.

Bij nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is ook de bouw van een bedrijfswoning toegestaan. Een tweede bedrijfswoning is uitsluitend mogelijk als indien de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor is aangetoond en er sprake is van een oppervlak van minimaal 6 ha glas. Bij volwaardige glastuinbouwbedrijven bestaat ook de mogelijkheid voor detailhandel in eigen of streekeigen producten. Daarbij geldt een maximaal verkoopoppervlak van 40 m2.

Naast flexibele bouwregels zijn in het bestemmingsplan ook enkele bevoegdheden opgenomen die een optimale inrichting van het glastuinbouwgebied kunnen bevorderen. Hierbij gaat het om wijzigingen die het verplaatsen van watergangen en/of waterbergingen mogelijk maken.

Overige (agrarische) bedrijvigheid

In de Koekoekspolder bevinden zich ook andere bedrijven dan glastuinbouwbedrijven. Voor zover deze bedrijven legaal zijn, zijn ze in het bestemmingsplan positief bestemd. Waar het gaat om de bedrijven voor witlofteelt (intensieve kwekerijen) zijn de uitbreidingsmogelijkheden vergelijkbaar met de glastuinbouwbedrijven. De uitbreidingsmogelijkheden voor de aanwezige grondgebonden agrarische bedrijven, intensieve veehouderijbedrijven en agrarische loonbedrijven zijn beperkt, gelet op de ligging in een glastuinbouwgebied en de mogelijk negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Zie voor dit laatste aspect ook het MER behorende bij het moederplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014'.

5.3.4 Water

De waterbestemming is gegeven aan de tochten. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen vallen binnen deze bestemming.

5.3.5 Waarde - Landschap

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bijbehorende regels zijn gericht op het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de landschappelijke waarden c.q. structuurdragers van de Koekoekspolder.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van wel vooroverleg.

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel.

De provincie Overijssel heeft per e-mail op 28 januari 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan past binnen het proviciaal ruimtelijk beleid.

Op 4 maart 2019 heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta per e-mail aangegeven dat voor dit plan uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden en dat er een watervergunning is verleend voor de aanleg van de lange duiker. Daarnaast heeft het waterschap verzocht om de waterparagraaf in de toelichting van dit bestemmingsplan aan te vullen met het onderdeel 'watersysteem'.

De waterparagraaf is, conform de opmerking vanuit het waterschap, tekstueel aangevuld met het onderdeel 'watersysteem'. Gelet op het voorgaande is hiermee het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 9 april 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 10 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.