direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991245-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het 'Gat van Seveningen' is een monding van de IJssel. Hier is de plaatselijke watersportvereniging en jachthaven 'ZC '37' gevestigd. De haven heeft uitzicht op de stad Kampen en is gelegen vlak naast de ingang van het Ganzendiep.

Op de haven bevindt zich een zogeheten Zaanse loods, welke gebruikt wordt voor de opslag van boten. Het betreft een loods uit 1939 die in 1959 is aangekocht en herbouwd door ZC '37 op de huidige plaats. De initiatiefnemer wil deze loods graag vervangen, omdat er geen plaats meer is voor grotere boten. In verband met de karakteristieke Zaanse kenmerken van de loods zal de loods door De Vereniging (tot behoud van) de Zaanse Loods worden afgebroken en in Noord-Holland weer worden opgebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0001.png"

Afbeelding: impressie bestaande Zaanse loods

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van de rivier de IJssel. Links naast de monding van het Ganzendiep, ligt het Gat van Seveningen. Hier ligt een jachthaven met aanlegplaatsen. De kern van Kampen bevindt zich tegenover het plangebied aan de overzijde van de IJssel. De kern van IJsselmuiden bevindt zich ten oosten van het plangebied. De direct omgeving van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied. Uit onderstaande afbeelding volgt de ligging van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0002.png"

Afbeelding: situering plangebied (rood omcirkeld)

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de desbetreffende loods aan welke gesloopt zal worden. Het betreft een karakteristieke Zaanse loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0003.png"

Afbeelding: luchtfoto Pijperstaart 8 (betreffende loods rood omlijnd)

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de regels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991245-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen.

Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel Pijperstaart 2 de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gekregen. Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en 'Waterstaat - Waterkering'. Ten slotte is het plangebied bestemd met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' in verband met de waarborging van het onderhoud en de verbetering van nabije waterkeringen.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0004.png" Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'Buitengebied 2014'

1.5 Toekomstige situatie

Gelet op functionaliteit, is de nieuwe botenloods breder dan de bestaande loods. Hierdoor past de botenloods planologisch niet binnen het bestaande bouwvlak. Er moet daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan waarin is opgenomen dat de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 10% mag worden verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de nieuwe loods weer. De volledige bouwplannen zijn opgenomen in Bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0005.png" ’’’

Afbeeldingen: impressie toekomstige botenloods

In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak met 2 meter verschoven. Met deze verschuiving vindt er een overschrijding plaats met de maximale vergroting van 10%. De situering is weergegeven op de navolgende afbeelding. Voor de volledige situeringstekening wordt verwezen naar Situeringstekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0006.png"

Afbeelding: situering nieuwe botenloods

Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling wordt de opslagruimte in totaal kleiner in vergelijking met de huidige situatie. Er is wel een open overkapping aan de dijkzijde, maar die wordt onder andere gebruikt als "milieu-hoek" die dan ook op de huidige locatie wordt weggehaald. Ook de trekker-botenwagen komt daaronder te staan. In de binnenruimte is een toiletkompartiment (ca 66 m2) opgenomen wat betekent dat de huidige toiletcontainer aan de zuidwest zijde van de loods (18 m2) ook verdwijnt. Dit alles betekent dat er minder botenopslag binnen is, maar wel onder geïsoleerde omstandigheden waardoor groot onderhoud zonder belasting op de omgeving (huidige loods is open) plaatsvindt. Daardoor wordt met de nieuwbouw de impact op de omgeving maximaal beperkt. Er is namelijk geen intensivering van gebruik, maar een concentratie van activiteiten die nu buiten plaatsvinden, naar een energie-neutrale binnenruimte zonder impact op de omgeving. Daarbij komt dat in de huidige situatie niet de mogelijkheid bestaat om het volledige energiegebruik met zonnepanelen en zonneboilers op te wekken. Deze mogelijkheid bestaat in de toekomstige situatie wel en hier wordt dan ook gebruik van gemaakt.

1.6 Ruimtelijke en stedenbouwkundige inpasbaarheid

Omdat de haven en de daarbij behorende botenloods een beeldbepalende plek inneemt langs de IJssel en het stadsfront Kampen, is een passend ontwerp van belang. Een eenduidige hoofdvorm met een "sobere uitstraling" vormt de basis van het ontwerp.

Er is gekozen voor een eenduidige hoofdvorm waarin alle functies zijn ondergebracht en waar de gekozen materialen en de openingen in de gevel aansluiten bij de hoofdvorm. Ten aanzien van de kleurstelling is aangesloten op gebiedseigen kleuren afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing op het perceel danwel het gebied.

De welstandscommisie heeft het ontwerp akkoord bevonden, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf Welstandsnota. Hiermee kan gesteld worden dat de plannen ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar zijn.

1.7 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk Beleidskaders bevat de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus.
  • Hoofdstuk Onderzoek geeft een beschrijving gegeven van het plangebied met de huidige en toekomstige situatie en de diverse onderzoeksaspecten.
  • In hoofdstuk Juridische regeling wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • In hoofdstuk Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde relevante beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijksbelang 'Grote rivieren' is van toepassing op deze ruimtelijke onderbouwing. Het bouwvlak is gelegen buitendijks en wordt vergroot met 10%. Hierdoor is er sprake van theoretische afname van bergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier. Feitelijk zal het bebouwd oppervlakte in de toekomstige situatie kleiner zijn als in de huidige situatie. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter. Het bergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier neemt dus niet af. Deze ruimtelijke onderbouwing raakt verder geen Rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden. De voorgenomen ontwikkeling betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes (of-vraag)

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt er een vervanging van de bestaande bebouwing plaats. Er is echter geen sprake van uitbreiding.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Voor het perceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. De provincie wil ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw verbinden met cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Rivierengebied

Binnen het rivierengebied wordt onderscheid gemaakt tussen oeverwallen en het winterbed. Ontwikkelingen op oeverwallen moeten bijdragen aan het herstel van de natuurlijke variatie. Ontwikkelingen in het winterbed moeten bijdragen aan de vergroting van de ruimte voor de rivier, de rivier-dynamiek, hermeandering en/of het vasthouden van water en aan het versterken van een open en afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos. De voorgenomen ontwikkeling doet hieraan geen afbreuk, omdat het bouwvollume niet toeneemt en het om vervangende nieuwbouw gaat. Het bouwvolume neemt zelfs af. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Rivierenlandschap

Het rivierenlandschap kenmerkt zich door wegdorpen op de oeverwallen en (handels)steden aan de rivier. De ambitie van de provincie is om de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in het winterbed moeten bijdragen aan recreatieve toegankelijkheid. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen het rivierenlandschap.

Stedelijke laag: Informele trage netwerk en verspreide bebouwing

Het informele trage netwerk is van toepassing bij ontwikkelingen die plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen. De ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het paden netwerk door lange afstands-, wandel- en fietsroutes te benutten. Daarnaast heeft de locatie het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing', welke ziet het behoud en de ontwikkeling van de kenmerkende erfenstructuur en volumematen bij ontwikkelingen op erven. De voorgenomen ontwikkeling doet aan beide gebiedskenmerken geen afbreuk, omdat het bouwvollume niet toeneemt en het om vervangende nieuwbouw gaat. Het bouwvolume neemt zelfs af. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter.

Lust- en leisurelaag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2013)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud en de versterking van recreatie en toerisme in Kampen in, op en aan het water. De realisatie van de nieuwe botenloods zal de kwaliteit van de functies ter plaatse verbeteren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Kampen 2030.

2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is vastgesteld door drie gemeenteraden en beslaat het gehele buitengebied. Het doel van het plan is de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de drie gemeenten verder te ontwikkelen.

Het plangebied behoort volgens het LOP tot het deelgebied 'IJssel'. Kenmerken van het gebied zijn tijden van hoog en laag water, slingerend door het landschap. Ook ligt er een belangrijke rol voor de IJssel als rustgebied met natuurterreinen, rietoevers en open randmeren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de openheid, de herstel van oude rivierlopen en extensieve dagrecreatie op de dijken en de kades worden gezien als gewenst.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de recreatie en het toerisme van Kampen en past hierdoor binnen het LOP.

2.3.3 Welstandsnota

In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2017, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Noordwendigedijk te Kamperveen opgenomen als 'Buitengebied'.

Beleid

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Kampen. Het beleid richt zich vooral op boerderijen en de karakteristieken van buurtschappen. Het beleid luidt als volgt: 'Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen dienen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen'. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden aangesloten bij de welstandscriteria die gelden voor het buitengebied voor hoe ver dit mogelijk is. Verder moet worden aangesloten bij de algemene criteria.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota. Dit is het toetsingskader van de welstandcommisie voor de bouwplannen geweest. De welstandscommissie heeft de nieuwbouwplannen akkoord bevonden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

3.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de sloop van een bestaande loods op het perceel Pijperstaart 2 in Kampen en de realisatie van een nieuwe botenloods. In de navolgende paragrafen worden de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en vindt er een toetsing aan deze voorwaarden plaats.

3.1.1 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

43.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven.

43.1.1 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in lid 43.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
3.1.2 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

Artikel 43.1

ad a: Teneinde de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dienen de grenzen van het bouwvlak gewijzigd te worden.

Artikel 43.1.1. 

ad a: Het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Deze bestemming en aanduiding genieten een bepaalde bescherming. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande loods en de nieuwbouw van een nieuwe loods op nagenoeg dezelfde locatie. Daarnaast neemt het oppervak van de verharding niet toe. Er is overleg geweest met het Waterschap en Rijkswaterstaat wat betreft de plannen. Op de conclusie van dit overleg en de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot het aspect water wordt verder ingegaan in paragraaf Water.

ad b: Het initiatief heeft niet tot gevolg dat de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad. Het initiatief omhelst een realisatie van een nieuwe, grotere botenloods. Er is echter geen sprake van een verandering in de gebruiksmogelijkheden van de gronden.

Wel hebben belanghebbenden die zich geschaad voelen in hun belangen door de ontwikkeling van het initiatief de mogelijkheid om gedurende de inzageperiode van zes weken een zienswijze in te dienen. Een nadere toelichting vindt plaats in paragraaf Maatschappelijke uitvoerbaarheid.

ad c: In de navolgende paragrafen wordt per aspect een nadere toelichting gegeven. Hierop vooruitlopend kan worden gesteld dat de genoemde omgevingsacpecten geen belemmering opleveren voor de realisatie van de botenloods.

3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

In 1998 is een nulsituatie-bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de jachthaven en hier zijn verschillende bodemverontreinigingen aangetoond:

  • Bovengrondse dieseltank (2000 L): matig verhood gehalte aan minerale olie
  • Bovengrondse afgewerkte olietank: sterk verhoogde gehalten aan minerale olie
  • Opslagloods (betreft locatie huidige aanvraag): matig verhoogd zinkgehalte
  • Parkeerterrein: matig verhoogd gehalte aan zink in bovengrond, sterk verhoogde gehalten zink in ondergrond
  • Winterstalling: sterk verhoogde gehalten aan PAK

Destijds is aanbevolen om nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de verontreinigingen. Gezien het jaartal van het onderzoek en de toekomstige herinrichting moet een actualiserend en nader onderzoek plaatsvinden. In ieder geval op de locaties die relevant zijn voor de bouwplannen. Daarom is door Ecoreest een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. dit rapport is opgenomen in Bodemonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn navolgend weergegeven.

Samenvatting

Aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de geplande vervangende nieuwbouw van een botenloods ter plaatse van het onderzochte terreindeel.

Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het gebruik van de locatie (botenloods).

Vooronderzoek

De onderzochte locatie betreft een bestaande botenloods op het terrein van een jachthaven. De opdrachtgever is voornemens de huidige loods te vervangen door een nieuwe loods. Het buitenterrein rondom de loods is deels verhard met asfalt, beton en tegels. De overige delen van de jachthaven vallen buiten de scope van het onderzoek.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 3,5 m-mv opgebouwd is uit zandige klei en matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,95 m-mv. Plaatselijk is een laag menggranulaat onder de verharding aanwezig en zijn lichte bijmengingen met baksteen in de bodem waargenomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond overschrijden de gehalten aan zware metalen, minerale olie, PAK en/of PCB de achtergrondwaarden. In de zintuiglijk baksteen houdende delen van de bovengrond (mp. 1 en mp. 4) overschrijden de gehalten aan zink en/of lood de interventiewaarden.

Grondwater:

In het grondwater uit peilbuis 1 overschrijdt het gehalte aan barium de streefwaarde.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Plaatselijk overschrijden de gehalten aan lood en/of zink de interventiewaarden in de bovengrond.

De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

De gemeten sterk verhoogde gehalten aan zware metalen geven formeel gezien aanleiding tot nader onderzoek.

Uit informatie van Rijkswaterstaat blijkt echter, dat de locatie buitendijks ligt. Op grond hiervan is ter plaatse niet de Wet bodembescherming maar de Waterwet van toepassing. Rijkswaterstaat is hiervoor bevoegd gezag.

Op grond van de Waterwet bestaat voor de aangetoonde sterke verontreiniging(en) geen noodzaak tot nader onderzoek en/of saneringsmaatregelen.

Ecoreest adviseert om de voorgenomen werkzaamheden te melden bij Rijkswaterstaat door middel van het indienen van een werkplan voor artikel 3.11 van de Waterwet (slopen van een vast object), onder bijvoeging van deze rapportage.

Daarnaast adviseert Ecoreest om de plaatselijk onder de verharding aanwezige laag menggranulaat op asbest te onderzoeken conform paragraaf 5.2.3 van de NEN5720:2017 en/of de NEN5897+C2:2016.

Op 10 september 2018 is een werkplan voor artikel 3.11 van de Waterwet ingediend bij Rijkswaterstaat. Hierbij dit het bodemonderzoek meegestuurd. Waarbij is aangegeven dat in het bodemonderzoek staat dat wordt geadviseerd om onder de verharding aanwezige laag menggranulaat op asbest te onderzoeken. Echter is het zo dat bij de ontwikkeling van de nieuwe botenloods de verharding (stelconplaten) gelicht wordt en vervolgens weer wordt teruggelegd. De grond zal dus niet geroerd worden en asbest zal daarmee niet vrijkomen. Daarmee is aangegeven dat een onderzoek naar asbest in de bodem niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem levert vooralsnog geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is uitgevoerd en is opgenomen in Watertoets. Dit heeft er toe geleid dat de normale procedure gevolgd moet worden. Het waterschap heeft daarom een uitgangspuntennotitie opgesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Deze uitgangspuntennotitie is opgenomen in Uitgangspuntennotitie. Het waterschap adviseert de uitgangspunten te verwerken in het plan. De initiatiefnemer is vrij te bepalen op welke wijze wordt voldaan aan de uitgangspunten. Eventueel kan over maatregelen advies worden gevraagd aan het waterschap.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Waterkeringen

In het plan ligt een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap het waterstaatswerk en verschillende beschermingszones.

  • De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
  • Bij de aanvraag van deze watervergunning moet worden aangetoond dat het bouwwerk en de bouwwerkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering niet in gevaar brengt. Hierbij is de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering van belang, maar ook dat de waterkering goed onderhouden en geinspecteerd kan worden.
  • Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (tot 4 meter uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" (soms tot 100 meter uit de teen van de waterkering).
  • Voor dit plan is het van belang dat er een goed vooroverleg met de afdeling vergunningen van het waterschap plaatsvindt. Onderwerpen voor bespreking zijn de afmetingen en locatie van het gebouw, de fundering van het bouwwerk, het eventuele plaatsen van heipalen, de eventuele locatie van een hek en eventueel bijkomende werkzaamheden zoals kabels en leidingen, sloop- en bouwwerkzaamheden en de fasering van deze werkzaamheden.

Buitendijks bouwen

Het plan ligt in een buitendijks gebied. De waterbeheerder is Rijkswaterstaat. Het waterschap adviseert contact op te nemen met Rijkswaterstaat in het kader van de watertoets. De waterkeringen (dijken) zijn in beheer van het waterschap. De ruimtelijke ontwikkeling valt in het waterstaatswerk en beschermingszone van de waterkering. Er is in februari 2016 contact geweest met Rijkswaterstaat. Daarbij gaf Rijkswaterstaat aan dat de locatie voor de nieuw te bouwen loods wat hun betreft akkoord is. Of er nog een watervergunning verleend kan worden hangt af van hoe de loods er uit ziet. Daarom zullen de bouwtekeningen ter beoordeling naar Rijkswaterstaat worden gestuurd.

Overstromingsrisicoparagraaf

De provincie Overijssel verplicht plannen in gebieden met een risico op overstromingen om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen in het bestemmingsplan. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

Overstromingsrisicoparagraaf

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied is niet gelegen binnen een dijkringgebied. Het plangebied ligt in overstroombaar gebied. Er is daarom ook geen overstromingskans berekend, omdat daarvoor geen dijkdoorbraak nodig is. Het plan betreft echter de sloop en nieuwbouw van een botenloods. Dit betreft niet een locatie welke bewoond wordt en daarnaast zijn er beperkt mensen op de locatie aanwezig. In het ontwerp van het plan en de inrichting van het gebouw zal rekening gehouden worden met hoogwater situaties. Het oppervlakte van de nieuwe loods zal bijvoorbeeld niet vergroten, de ontvangstruimte bevind zich op de eerste verdieping en de technische ruimte is op 60 cm boven maaiveld gesitueerd.
Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Gescheiden afvoer afvalwater en hemelwater

Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Al het afvalwater wordt opgevangen, op een gemeentelijk rioolstelsel geloosd en afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit afvalwater mag niet te worden vermengd met hemelwater. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van hemelwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als infiltratie van het regenwater niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico¡¦s voor de volksgezondheid creeert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Kwaliteit afvoer hemelwater

Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.

Microverontreiniging

Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding en de keringen op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem en de keringen op efficiente en effectieve wijze mogelijk is.

Wijze van onderhoud waterkeringen

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden. Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk.

  • Toegankelijkheid: De kering en percelen op de kering moeten ten alle tijden bereikbaar zijn, zodat de schouw plaats kan vinden, schade herstelt kan worden en er gemaaid kan worden.
  • Rijdend onderhoud op het waterstaatswerk: Bij onderhoud van de kering geldt een obstakelvrije zone op de kering en de onderhoudsstroken van de kering. Rijdend onderhoud is mogelijk vanaf een helling van 1 op 3 of flauwer. Het maaisel moet op een logisch plek kunnen worden neergelegd, zoals op een onderhoudsstrook aan de onderzijde van de waterkering.
  • Praktische zaken omtrent beheer en onderhoud van de kering, zullen besproken worden met de gebiedsbeheerder van het waterschap.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats. Daarnaast zijn de gronden niet nader aangeduid met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en betreft het plangebied gronden met een lage archeologisch verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek kan in dit geval achterwege blijven.

Cultuurhistorie

Op de haven bevindt zich een zogeheten Zaanse loods, welke gebruikt wordt voor de opslag van boten. Het betreft een loods uit 1939 die in 1959 is aangekocht en herbouwd door ZC '37 op de huidige plaats. Deze loods wordt vervangen, omdat er geen plaats meer is voor grotere boten. In verband met de karakteristieke Zaanse kenmerken van de loods zal de loods door De Vereniging (tot behoud van) de Zaanse Loods worden afgebroken en in Noord-Holland weer worden opgebouwd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie.

3.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Het plangebied grenst aan het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied is ook onderdeel van het NNN. Verder liggen in de omgeving van het plangebied de Natura 2000-gebieden 'Zwarte Meer', 'Ketelmeer & Vossemeer' en Veluwerandmeren'. Deze gebieden liggen allemaal op een afstand van meer de 5 kilometer.

Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling wordt de opslagruimte in totaal kleiner in vergelijking met de huidige situatie. Er is wel een open overkapping aan de dijkzijde, maar die wordt onder andere gebruikt als "milieu-hoek" die dan ook op de huidige locatie wordt weggehaald. Ook de trekker-botenwagen komt daaronder te staan. In de binnenruimte is een toiletkompartiment (ca 66 m2) opgenomen wat betekent dat de huidige toiletcontainer aan de zuidwest zijde van de loods (18 m2) ook verdwijnt. Dit alles betekent dat er minder botenopslag binnen is, maar wel onder geïsoleerde omstandigheden waardoor groot onderhoud zonder belasting op de omgeving (huidige loods is open) plaatsvindt. Daardoor wordt met de nieuwbouw de impact op de omgeving maximaal beperkt. Er is namelijk geen intensivering van gebruik, maar een concentratie van activiteiten die nu buiten plaatsvinden, naar een energie-neutrale binnenruimte zonder impact op de omgeving. Daarbij komt dat in de huidige situatie niet de mogelijkheid bestaat om het volledige energiegebruik met zonnepanelen en zonneboilers op te wekken. Deze mogelijkheid bestaat in de toekomstige situatie wel en hier wordt dan ook gebruik van gemaakt. Dit betekent dat de stikstof emissie in gebruik daalt. Daarnaast geldt voor de realisatiefase dat kan worden gesteld dat bij realisatie de emissie naar de gevoelige gebieden, gelet op de afstanden, gering zijn en daarnaast van korte duur zijn. Een stikstofberekening wordt daarom niet nodig geacht.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

De botenloods (van oorsprong een Zaanse open houtloods) herbergt reeds vele jaren een grote (ca. 30 mogelijk meer) broedparen van de boerenzwaluw. Andere zwaluw-soorten als wel vleermuizen (overwinteren) zijn niet in/rond de loods aangetroffen. Er zijn daarom overeengkomen dat er verschillende maatregelen getroffen zullen worden om de populatie te behouden. Een verslag van deze bespreking en besluiten is opgenomen in Bespreking en besluiten m.b.t. ecologische aspecten.

Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN;
  • Er worden maatregelen getroffen zoals opgenomen in Bijlage 7 om de zwaluwpopulatie te behouden. Bouwactiviteiten zijn van begin af aan gepland vanaf medio september (vertrek zwaluwen) tot aanvang maart (medio maart komen de zwaluwen terug).

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.

Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Industrielawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt. Onderzoek naar industrielawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor blijft de luchtkwaliteit gelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden zich geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991245-VB01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied via risicokaart.nl

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Toepassen Besluit m.e.r.

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een botenloods. Uit de activiteit die mogelijk wordt gemaakt betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ''Ketelmeer & Vossemeer ", is circa 6 kilometer. Gelet op de soort activiteit (botenloods), de huidige bestemming en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor zijn nadelige gevolgen voor het milieu niet aan de orde. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r..

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Het Besluit M.e.r. vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.11 Verkeer

In de afwegingskaders zoals gesteld bij de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan moet de verkeerstechnische toelaatbaarheid aangetoond zijn. Ten opzichte van de bestaande functie vindt er geen verandering plaats in de verkeersbewegingen, omdat het hier slechts gaat om vervanging van de bestaande botenloods.Daarnaast worden er geen extra functies gecreëerd die invloed hebben op bestaande verkeersituatie.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2 komt de enkelbestemming Recreatie - Dagrecreatie voor.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1
  • Waterstaat - Waterkering
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie
4.3.1 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie ligt op gronden die horen bij recreatieplassen, aanlegplaatsen en jachthavens. Voor de scoutingvereniging bij het Ganzendiep staan we met de aanduiding 'scouting' kortdurend nachtverblijf toe. Deze bestemming gebruiken we vooral in combinatie met de bestemming Water, met name de aanduidingen 'jachthaven' en 'steiger' binnen deze bestemming. Gebouwen binnen deze gebieden staan we alleen binnen bouwvlakken toe.

4.3.2 Waarde - Archeologie 1

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal worden voorgelegd aan de provincie Overijssel en Waterschap Drents Overijsselse Delta. Daarnaast zullen de bouwplannen aan Rijkswaterstaat worden voorgelegd aangezien de ruimtelijke ontwikkeling valt in het waterstaatswerk en beschermingszone van de waterkering. Of er nog een watervergunning verleend kan worden hangt af van hoe de loods er uit ziet. Dit zal Rijkswaterstaat moeten beoordelen.

Verder zal het wijzigingsplan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De gemeente Kampen en de initiatiefnemers zullen een exploitatieovereenkomst afsluiten.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Rijkswaterstaat;
  • Provincie Overijssel.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta en Rijkswaterstaat Oost Nederland.

De provincie heeft per mail op respectievelijk 22 oktober 2018 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Rijkswaterstaat alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 16 oktober 2018 en 12 november 2018 aangegeven ook geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 27 november 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 28 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.