direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 7e herziening Noordwendigedijk 6A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991232-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het perceel Noordwendigedijk 6A is gelegen in De Roskam in de gemeente Kampen te Kamperveen. De initiatiefnemers zijn woonachtig aan het desbetreffende perceel oefenen een Bed & Breakfast (hierna: B&B) genaamd 'Het Olifantspad' uit. Zij zijn voornemens om de huidige B&B activiteiten uit te bereiden en daarnaast worden er twee nieuwe activiteiten ontwikkeld. De toekomstige activiteiten bestaan uit:

  • B&B-accommodaties;
  • Paardenstal;
  • Kas.

Verder zullen er hobbymatig vier paarden worden gehouden voor privégebruik. Ook zal er een massagepraktijk bestaan waar de activiteiten in het bestaande woonhuis plaatsvinden. De gewenste ontwikkelingen dienen zorg te dragen voor een aantrekkelijk verblijf- of bezoekadres voor toeristen, daar het perceel gelegen is langs een veel gereden fietsroute. De voorgenomen ontwikkelingen van de initiatiefnemers zijn echter thans niet mogelijk binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Een deel van de voorzieningen is ook illegaal aangelegd. Het gaat om de het deel van de B&B dat in de garage is gevestigd en de geplaatste zonnepanelen. Ook bevond er zich een massagepraktijk aan huis welke niet past binnen het bestemmingsplan. Deze is op last van de gemeente opgeheven. Dit zijn recreatieve/maatschappelijk activiteiten welke niet binnen de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Wonen 2' zijn toegestaan. Door middel van een legalisatieonderzoek is onderzocht of de illegaal aangelegde activiteiten gelegaliseerd kunnen worden. Naar aanleiding van het legalisatieonderzoek is er een principeverzoek ingediend bij de gemeente, waarin de gemeente is gevraagd of strijdigheden op het perceel kunnen worden toegestaan. De gemeente Kampen heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de noodzakelijke herziening van het bestemmingsplan voor het perceel Noordwendigedijk 6A te Kamperveen. In de voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 7e herziening Noordwendigedijk 6A' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991232-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat het perceel Noordwendigedijk 6A te Kamperveen. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De globale ligging van het plangebied is aangeduid op onderstaande afbeelding. De exacte begrenzing van het plangebied staat aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0001.png"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel Noordwendigedijk 6A hoofdzakelijk de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen 2' gekregen. Kleinere gedeelten van het perceel zijn bestemd met 'Tuin' en 'Water'. Daarnaast zijn op het perceel de dubbelbestemmingen 'Cultuurhistorisch', 'Archeologie 1' en 'Landschap' van toepassing. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0002.png"

Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'Buitengebied 2014'

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal. Daarnaast bevat hoofdstuk 3 de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus ;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro. Deze luidt: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventuin of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een chalet, een paardenstal en een kas. Uit jurisprudentie volgt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang moet worden bezien in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging, de aard van de voorziene functie, alsmede het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met het voorgaande plan. De Afdeling heeft uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS, ECLI:NL:RVS:2014:3398. Onderhavige ontwikkeling kan hieronder geschaard worden. Daarnaast is deze ontwikkeling niet groter dan 500 m2 en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd kan worden dat de planologisch ontwikkeling in het kader van de Ladder geen belemmeringen met zich meebrengt.

2.1.4 Het Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde Deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Deze Deltabeslissingen zijn in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en zijn inmiddels in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geïntegreerd.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Marine Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. De maatregelen uit het Nationaal Waterplan hebben geen betrekking op het voorliggende bestemmingsplan. In ruimtelijke plannen moet wel een waterparagraaf c.q watertoets worden opgenomen waarin de wateraspecten van het plan worden beschreven. Hoofdstuk 3 gaat hier nader op in.

2.1.5 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 2.5 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep vindt er geen nadelige invloed plaats op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0003.png"

Afbeelding: afstand tussen de onderzoekslocatie en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (geel gearceerd)

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland. Daar het NNN geen externe werking kent is verder onderzoek in het kader hiervan niet noodzakelijk.

2.1.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van het Rijk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes (of-vraag)

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' van toepassing. Het ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Er wordt ruimte geboden aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Initiatieven binnen het desbetreffende ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door klimaatverandering).

De voorgenomen ontwikkeling is geen agrarische ontwikkeling. Echter heeft de gemeente Kampen aangegeven ruimte te bieden aan dergelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Kamperveen. De voorzieningen op het perceel staan ten doel van een duurzame en doelmatige uitvoering van activiteiten wat aansluit bij de verduurzaming van het gebied.

In het kader van de verduurzaming worden er ook zonnepanelen op het perceel aangelegd. Daarnaast worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperkt aangezien het perceel in hand is van de initiatiefnemer en hier momenteel geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden verricht. Ook worden de agrarische bedrijven in de omgeving niet beperkt in hun mogelijkheden door de voorgenomen ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de hiervoor omschreven ontwikkelingsperspectief 'Ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' en past derhalve binnen de uitgangspunten.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

In de veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet weliswaar in het toevoegen van bebouwing, maar doet geen afbreuk aan het open karakter. De bebouwing wordt namelijk landschappelijk ingericht door zichtlijnen vanaf de dijken en wegen te creëren/behouden. Hiervoor is een inrichtings- en landschapsplan opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1. Daarnaast verandert het waterpeil niet. De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de hiervoor omschreven laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Laagveenontginningen

Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur dienen gerespecteerd en versterkt te worden bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.

De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast. De zichtlijnen vanaf de dijken en wegen worden gecreëerd/behouden. Hiervoor is een inrichtings- en landschapsplan opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1. In dit plan is ook vastgelegd dat de beplanting zal aansluiten op de voor het gebied kenmerkende bomen en hagen. De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de hiervoor omschreven laag.

Stedelijke laag - Informele trage netwerk

De ambitie is een verschuiving van het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Een schaalniveau hoger is dat het fiets- en wandelpaden netwerk op niveau van de regio wordt geïntegreerd tot een compleet systeem door onder andere de aanleg van fietssnelwegen. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

De voorgenomen ontwikkeling is deels gericht op fietstoeristen en past derhalve binnen het uitgangspunt.

Stedelijke laag - Verspreide bebouwing

De ambitie van de provincie Overijssel is zorg te dragen voor 'levende erven' die opnieuw verbonden zijn met het landschap. Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn tussen de voor- en achterkant, waarbij het erf aan het landschap is gekoppeld. De toegankelijkheid wordt hierdoor verbeterd.

De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingericht, dit is vastgelegd in Bijlage 1. Qua bebouwingsopzet wordt aangesloten bij het bestaand boerenerf waarbij de kenmerkende erfstructuur en volumematen worden aangehouden. De nieuw te realiseren B&B-accommodatie voldoet eigenlijk niet aan de kenmerkende volumemaat voor een boerenerf. De Provinicie heeft het over het "levende erf" en het versterken van de kenmerken van de structuur en volumematen hiervan. De inzet is om bouwvolumes te creëren die aansluiten bij de bestaande boerenerven in het gebied. De vorm van het perceel, de aanwezige opstallen en de beoogde functies zorgen ervoor dat de clustering van bouwwerken minder groot is dan een bestaand erf. De houtsingels rondom het "levende erf" zorgen voor een goede landschappelijke inpassing. Hierdoor wordt ook duidelijk onderscheid gemaakt tussen de voor- en achterkan van het erf.

Laag van beleving (lust en leisure)

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. De voorgenomen ontwikkeling zal hierop van positieve invloed zijn. De verwachting is dat de uitbreiding van de B&B positieve impulsen geeft aan de aantrekkelijkheid van het gebied voor toeristen.

Kwaliteisimpuls Groene Omgeving (KGO)

De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met het instrument wordt ruimte geboden voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden dus voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. In alle gevallen gaat het daarbij minimaal om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling zelf (basisinspanning). Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Uitgangspunten van het provinciaal beleid zijn:

  • 1. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit;
  • 3. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast;
  • 5. De grondslag voor ruimtelijke kwaliteit en de ontwerpingrediënten die daarbij gehanteerd worden, worden ontleend aan de gebiedskenmerken zoals opgenomen in de Catalogus gebiedskenmerken van de omgevingsvisie.
  • 6. Er is ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling, als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de gebiedskenmerkencatalogus wordt uitgevoerd.

Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In 2010 heeft de provincie in samenwerking met verschillende gemeenten het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld. Dit werkboek dient voornamelijk als referentiekader en inspiratie met veel voorbeelden uit de praktijk. Tegelijkertijd wordt met het werkboek ook geprobeerd een voorzet te geven aan gemeenten in de richting van een gemeentelijk beleidskader.

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de KGO-regeling van de provincie. Immers wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Namelijk wordt de illegale aanplant verwijderd en wordt nieuwe beplanting toegevoegd. Ook wordt aangesloten bij de erf structuur die wordt nagestreefd door de gemeente Kampen. Daarnaast zijn de grote bouwvolumes van de te bouwen schuur en stal passend en versterkt dit de uitstraling. De voorgenomen ontwikkeling draagt, gelet op het bovenstaande, bij aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Om de beloofde inspanning te kunnen waarborgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is vastgelegd dat het landschapsplan en inrichtingsplan moet worden uitgevoerd.

2.2.2 Conclusie

De beoogde plannen pasen binnen de uitgangspunten van het provinciale beleid. Er zijn geen strijdigheden met de criteria voor nieuwe ruimtelijke initiatieven. Op de laag van de Beleving wordt meerwaarde bereikt.

2.2.3 Omgevingsverordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

2.2.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

2.2.5 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Voor dit bestemmingsplan is gelet op de ligging in het nationale landschap en de gebiedskenmerken extra aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing. Zie ook paragraaf 3.3.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bijdrage aan recreatie door de toevoeging van een derde chalet aan de B&B. Hiermee ontstaan kansen voor het uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, wat één van de ambities uit de Structuurvisie is. Doordat recreatieve activiteiten worden gerealiseerd wordt er bijgedragen aan de cultuur, eigenheid en sfeer van de locatie. De activiteiten; natuurbeleving en ontspanning staan voorop en versterken het onroerend cultuurgoed. Winstgevendheid van de activiteiten is een secundair doel en mogen de identiteit van de plek niet in de weg staan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Kampen 2030.

2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen. Het bij het plan behorende inrichtingsplan voorziet in deze waarden, en geeft borging van het behoud van deze waarden in de toekomst. Zo worden bijvoorbeeld de zonnepanelen in veldopstelling verwijderd en worden deze op daken van gebouwen gelegd. Ook wordt de oneigen beplanting rondom de kolk verwijderd en worden zichtlijnen vanaf de dijk en de wegen gecreëerd en hersteld. Door uitvoering te geven aan de aanplant van knotwilgen en singels zoals opgenomen in het inrichtings- en landschapsplan (Bijlage 1 Erfinrichtingsplan) is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het LOP.

2.3.3 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Ondanks de geringe toename van een aantal personen worden geen nieuwe maatschappelijk functies zoals een zorgcentrum en dergelijke toegevoegd. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen een 10-6 contour van een risicobron. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

2.3.4 Welstandsnota (2017)

In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2017, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Noordwendigedijk te Kamperveen opgenomen als 'Buitengebied'.

Beleid

Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen dienen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

Conclusie

Of de voorgenomen ontwikkeling past binnen de welstandsnota zal worden beoordeeld bij de aanvraag omgevingsvergunning. Met de ontwikkeling zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten en de criteria zoals beschreven in de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Ter plaatse van het plangebied staat momenteel een woning. Daarnaast hebben de bewoners een B&B gerealiseerd waarvoor, op het middelste gedeelte van het perceel, twee chalets zijn gebouwd.

Een deel van de huidige situatie betreft illegaal aangelegde voorzieningen. Op het perceel werd de garage gebruikt als B&B, wat niet was toegestaan. Ook bevond er zich een massagepraktijk aan huis welke niet past binnen het bestemmingsplan. Deze is op last van de gemeente opgeheven. Deze activiteiten betreffen recreatief/maatschappelijk gebruik binnen de bestemming 'Wonen 2', wat in principe niet is toegestaan. Daarnaast zijn er binnen de bestemming 'Agrarisch' zonnepanelen geplaatst. Deze zonnepanelen staan ten dienste van de woning en zijn daarmee ook in strijd met de bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0004.png"

Afbeelding: Impressie vooraanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0005.png"

Afbeelding: Chalets welke in gebruik zijn als B&B

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0006.png"

Afbeelding: Impressie huidige situatie

3.3 Toekomstige situatie

Zoals reeds is beschreven zijn de initiatiefnemers voornemens de huidige activiteiten ten aanzien van hun B&B uit te breiden en daarnaast nieuwe activiteiten te ontwikkelen. Hieronder zullen de beoogde ontwikkelingen concreet worden beschreven. Het gaat om de volgende functies:

  • Verblijfsrecreatie (B&B);
  • Paardenstal;
  • Kas;
  • Massagepraktijk aan huis.

Naast de functies wordt vervolgens ingegaan op de volgende aspecten:

  • Parkeren;
  • Inrichtingsplannen.

Verblijfsrecreatie (B&B)

Momenteel zijn er twee chalets gerealiseerd in verband met de B&B. Doelstelling van de initiatiefnemers is om een derde chalet te plaatsen. Douche- en toilet voorzieningen voor de chalets worden inpandig gerealiseerd.

Paardenstal

Op het achterste deel van het perceel zullen maximaal vier eigen paarden, voor eigen gebruik, worden gehouden. Hiervoor wordt een paardenstal ten behoeve van dierenwelzijn en een weiland met afrastering (paal en draad) gerealiseerd. Daarnaast wordt er naast de stal een een dichte stalen container geplaatst waar de mest wordt ingedaan. Deze wordt dan afgevoerd en er wordt een nieuwe bak neergezet.

Kas

Op het perceel zal een kas worden gerealiseerd die wordt gebruikt voor het kweken en telen van gewassen en het telen van vruchtenstruiken. Alles is kleinschalig en niet voor verkoopdoeleinden. De activiteiten vinden plaats achter de afscheiding met het buurperceel waar nu de tweede tuin ook ligt en waar in de buurt ook de kas komt te staan. De kas heeft een oppervlakte van 10 bij 6 meter en een hoogte van 3,84 meter.

Massagepraktijk aan huis

Er bevond zich in het verleden een massagepraktijk aan huis welke niet past binnen het bestemmingsplan. Deze is op last van de gemeente opgeheven. In de toekomstige situatie wordt deze massagepraktijk gelegaliseerd.

Parkeren

In verband met de bereikbaarheid voor bezoekers en gasten zal de parkeergelegenheid worden verbeterd en uitgebreid. Hiervoor worden 4 parkeerplaatsen ten noorden van de garage van het woonhuis gerealiseerd. Er worden twee keer drie parkeerplaatsen aan de zijkant/zuidwestkant van het terrein gerealiseerd. In totaal gaat het om 10 parkeerplaatsen. Voor een verdere toelichting wat betreft parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.12. De exacte ligging van de parkeerplaatsen is weergegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan.

Inrichtingsplannen

Het inrichtings- en landschapsplan is opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan. Navolgende afbeeldingen geven weer hoe de toekomstige situatie er uit komt te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede inrichtings- en landschapsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0008.png"

Afbeelding: Nieuwe bebouwing

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden. In dit geval gaan het om een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de huidige situatie is er op de locatie een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe woning gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd.

3.4.1.1 Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden een aantal activiteiten mogelijk gemaakt welke mogelijke belastend zijn voor het milieu.

B&B

In de handreiking wordt voor 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' een afstand van 50 meter aangehouden en voor 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' een afstand van 10 meter. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van twee B&B verblijfplaatsen. In totaal zijn er dan 6 B&B verblijfplaatsen op het terrein te vinden. Door middel van het akoestisch onderzoek (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek) is beoordeeld dat wat betreft geluid (de grootste richtafstand) kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering oplevert. Hierop is verder ingegaan in paragraaf 3.4.3. Er zal een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Paardenstal

In de handreiking wordt voor 'paardenfokkerijen' een afstand van 50 meter aangehouden. Echter betreft de te bouwen paardenstal geen paardenfokkerij, maar een paardenstal ten behoeve van hobbymatig gebruik. Er zullen maximaal 4 paarden gehouden mogen worden. Daarnaast wordt er naast de stal een een dichte stalen container geplaatst waar de mest wordt ingedaan. Deze wordt dan afgevoerd en er wordt een nieuwe bak neergezet. Daarmee is er ook geen hinder wat betreft geur dat afkomstig is van de mest te verwachten. De afstand van 50 meter kan daarmee worden verworpen en de afstand waarop de paardenstal nu wordt gerealiseerd ten opzichte van omliggende gevoelige objecten wordt groot genoeg geacht. Er zal een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Kas

In de handreiking wordt voor 'kassen zonder verwarming' een afstand van 30 meter aangehouden. Echter betreft dit een kas voor hobbymatig gebruik en is slechts van beperkte grootte. De afstand van 50 meter kan daarmee worden verworpen en de afstand waarop de kas nu wordt gerealiseerd ten opzichte van omliggende gevoelige objecten wordt groot genoeg geacht. Er zal een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

3.4.1.2 Van omgeving naar plangebied

Aan de overzijde van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd die wordt aangemerkt als 'intensieve veehouderij'. Het betreft het perceel Noordwendigedijk 1. Door middel van een onderzoek naar agrarisch geurhinder is aangetoond dat bij de drie nieuwe B&B accommodaties wordt voldaan aan de geurnormen uit de Wgv. Bij de B&B accommodaties is van een goed woon- en leefklimaat. De drie nieuwe B&B accommodaties zijn dan ook te realiseren op basis van geurhinder van de omliggende veehouderijen. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6 Onderzoek agrarische geurhinder. Er zal een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering. Er is derhalve sprake van een verantwoorde milieuzonering.

3.4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

In opdracht van Zeinstra & Van Dijk is door Bodemvisie Milieu & Veiligheid BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een deel van het perceel gelegen aan de Noordwendigedijk 6a te Kamperveen (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek). De aanleiding voor het uitvoeren van het onderzoek zijn de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het onderzoek heeft als doel, inzicht te verschaffen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse, teneinde vast te kunnen stellen, of deze al dan niet een belemmering vormt voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

Interpretatie onderzoeksresultaten

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op zintuiglijke wijze geen afwijkingen waargenomen, die op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen zouden kunnen duiden. Eveneens is op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

Zowel in mengmonster MM1bg van de bovengrond, als in het mengmonster van de ondergrond (MM3og) zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen gemeten. In bovengrondmengmonster MM2bg is een (zeer) licht verhoogd gehalte aan PAK (VROM 10) gemeten. De gehalten aan overige onderzochte stoffen zijn allen lager dan de achtergrondwaarden.

In het grondwatermonster, afkomstig uit peilbuis 01, zijn de concentraties aan nikkel en zink verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. Aangezien deze stoffen niet in een verhoogd gehalte in de grond is aangetroffen en er geen aanwijsbare bron bekend is, die de aanwezigheid van deze stoffen zouden kunnen verklaren, wordt aangenomen dat de licht verhoogde concentraties een natuurlijke oorsprong heeft. Ook zou sprake kunnen zijn van een (nog) niet volledig hersteld chemisch bodemevenwicht, na plaatsing van de peilbuis. Aangezien slechts sprake is van een overschrijding van de streefwaarden, wordt aanvullend onderzoek, ongeachte de uiteindelijke oorzaak, niet noodzakelijk geacht.

Toetsing hypothese

Op grond van de onderzoeksresultaten, die zijn voortgekomen uit het veldwerk en de chemische analyses, kan worden geconcludeerd, dat de hypothese "onverdacht" voor de onderzoekslocatie, formeel gezien, dient te worden verworpen. Dit vanwege het plaatselijk in de bovengrond aangetroffen licht verhoogde gehalte aan PAK. Aangezien slechts sprake is van een marginale overschrijding van de achtergrondwaarde, wordt een aanvullend onderzoek, volgens een aangepaste onderzoeksstrategie, niet noodzakelijk geacht

Conclusie en advies

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op zintuiglijke wijze geen afwijkingen waargenomen, die op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen zouden kunnen duiden. Eveneens is in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

In de bovengrond is plaatselijk een zeer licht verhoogd PAK-gehalte gemeten. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan nikkel en zink. Naar verwachting hebben deze een natuurlijke oorsprong. Op basis van de onderzoeksresultaten worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de wijziging van de gebruiksbestemming van de locatie.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat rekening gehouden dient te worden gehouden met het gegeven, dat bij eventuele toekomstige grondwerkzaamheden mogelijk aanvullende analyses noodzakelijk zijn en de grond mogelijk niet zonder restricties buiten de locatie kan worden toegepast. Het Besluit Bodemkwaliteit zal dan van kracht kunnen worden.

3.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. In de huidige situatie is er op de locatie reeds een woning toegestaan. Er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.

Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Op de beoogde locatie bevinden zich momenteel een woning en een B&B. De locatie zal worden uitgebreid met B&B accommodaties, paardenstal en een kas.

Industrielawaai

Voor de realisatie van 4 B&B-accommodaties is akoestisch onderzoek door de gemeente noodzakelijk geacht. De omliggende woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek. De geluidsbelasting afkomstig van het 4 B&B-accommodaties op de omliggende woningen wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit, de Schrikkelcirculaire en de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen

Bij de omliggende woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 32 dB(A). Hiermee worden voldaan zowel aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit als aan richtwaarde (stap 2) van 45 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Maximale geluidsbelastingen

Bij de omliggende woningen bedragen de maximale geluidsbelastingen minder dan de de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit als aan richtwaarde (stap 2) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Geluidsbelastingen afkomstig indirecte hinder

Bij de omliggende woningen bedraagt de geluidsbelasting afkomstig van de indirecte hinder maximaal 43 dB(A). Hiermee worden voldaan zowel aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire als aan de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Conclusie industrielawaai

De geluidsbelastingen afkomstig van de vier B&B-accommodaties zijn dusdanig laag dat bij de omliggende woningen wordt voldaan aan de grenswaarden van de Activiteitenbesluit, de voorkeursgrenswaarde uit de Schrikkelcirculaire en richtwaarden (stap 2) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’. Bij de omliggende woningen is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering op het perceel Noordwendigedijk 6a drie nieuwe B&B-accommodaties te realiseren.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

3.4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft als doel om geurhinder van veehouderijen bij geurgevoelige objecten (zoals B&B-accommodaties) te voorkomen. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan;

  • een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de nieuwe geurgevoelige objecten;
  • geen van de bestaande veehouderijen onevenredig in zijn belangen geschaad.

Om dit te kunnen aantonen is een onderzoek naar agrarisch geurhinder uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 6 Onderzoek agrarische geurhinder.

Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij

Woon- en leefklimaat

Uit het onderzoek naar de afstandsnormen blijkt dat er geen nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de geurafstanden (25 of 50 meter) van een agrarische bouwvlak. De nieuwe woningen voldoen dan ook aan de afstandsnormen tot het emissiepunt van een dierenverblijf van 50 meter uit de Wgv en aan de afstandsnormen van een dierenverblijf van 25 meter uit de Wgv. Uit de informatie van de gemeente Kampen blijkt dat de enige veehouderij nabij de ontwikkeling met een relevante geuremissie de veehouderij Noordwendigedijk 1 is. De berekende voorgrondbelasting is hierdoor ook gelijk aan de achtergrondbelasting. Uit het onderzoek naar de voorgrondbelasting blijkt dat deze maximaal 8,0 ouE/m3 bedraagt bij de nieuwe B&B-accommodaties. De norm van 8,0 ouE/m3 uit de Wgv wordt niet overschreden bij de nieuwe B&B-accommodaties. Hierbij moet worden opgemerkt B&B-accommodaties zijn gericht recreatief (nacht)verblijf voor beperkte duur, te weten een vakantieperiode van maximaal enkele achtereenvolgende weken, daarmee is er geen sprake van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf. Bij een B&B-accommodatie is dan ook niet aan te merken als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv. Aangezien de geurnormen van 8,0 ouE/m3 uit de Wgv niet worden overschreden en er geen sprake is van de realisatie van een geurgevoelig object moet worden geoordeeld dat de B&B-accommodaties realiseerbaar zijn op de voorgenomen locaties.

Rechten van bestaande veehouderijen

Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. In de directe nabijheid van het plangebied ligt de veehouderij Noordwendigedijk 1. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van deze kalvermesterij. De veehouderij Noordwendigedijk 1 wordt niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de realisatie van de nieuwe B&B-accommodaties, aangezien op de bestaande woning Noordwendigedijk 6A hogere geurbelastingen worden berekend. Voor de vergunningverlening van deze veehouderij is de woning Noordwendigedijk 6A dan ook maatgevend. Bij deze woning wordt de geurnorm van 8,0 ouE/m3 uit de Wgv overschreden, hierdoor is een toename van de geuremissie van deze veehouderij niet mogelijk. Door de realisering het initiatief wordt het veehouderij Noordwendigedijk 1 vanuit niet in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt. In zoverre staat de aanwezigheid van de veehouderij de voorgenomen wijziging van het planologisch regime niet in de weg.

Overige hinder afkomstig van veehouderijen

De veehouderijen kunnen niet alleen hinder veroorzaken op het gebied van geur, maar ook hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar. In de VNG-publicatie ‘ Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ worden voor deze vormen van hinder richtafstanden genoemd. Uit deze publicatie blijkt dat de grootste richtafstand ten gevolge van een (pluim)veehouderij voor stof (50 meter), geluid (50 meter) en gevaar (10 meter) bedraagt. Deze afstand is de richtafstand tot een ‘rustige woonwijk’ of een vergelijkbaar omgevingstype zoals 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie). Op basis van overzichtstekening 1, bijlage A mag geconcludeerd worden dat de nieuwe geurgevoelige objecten (3 B&B-accommodaties) nabij enkele veehouderijen liggen. De woningen zijn echter niet geprojecteerd binnen de richtafstanden van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (de afstand die wordt geadviseerd aan te houden tussen veehouderijen en gevoelige bestemmingen, zoals woningen, vanwege hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar).

Conclusie

Het aspect geur levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet de haalbaarheid worden aangetoond. Met een luchtkwaliteitsonderzoek is de haalbaarheid voor het aspect luchtkwaliteit onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Luchtonderzoek. Met dit onderzoek bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

  • 1. Toets NIBM;
  • 2. Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening.

Uit dit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van de maximaal planologische invulling op basis van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.6 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

Op circa 260 meter ten zuidwesten van het terrein loopt een hogedruk aardgasleiding, de effectafstand is 395 meter. Binnen deze afstand vind een verdichting van het aantal personen plaats. Er moet dus een beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico en plaatsvinden. De ligging van de aardgasleiding ten opzichte van het plangebeid is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0009.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Het plan ligt, zoals omschreven, binnen het invloedsgebied maar wel op ruime afstand. Vanuit de wettelijke regelgeving moet het groepsrisico daarom worden verantwoord. Ondanks de geringe toename van een aantal personen worden geen nieuwe maatschappelijk functies zoals een zorgcentrum etc. toegevoegd. Hierdoor voldoet de ontwikkeling ook aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Binnen het plangebied zijn er voldoende vluchtmogelijkheden om vanaf de leiding te vluchten hierdoor kan gesteld worden dat de ontwikkeling een aanvaardbaar risico betreft. Ondanks de zeer geringe kans op een calamiteit bij de aardgastransportleiding blijft er altijd een rest risico dat er eventueel slachtoffers kunnen ontstaan.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is voor dit plan uitgevoerd en is opgenomen in Bijlage 7 Watertoets.

3.5.1.1 Standaard waterparagraaf

Relevant beleid 

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt door het Waterschap een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. De gemeente Kampen adviseert echter een ontwateringsdiepte van minimaal 100 cm, dit advies is dan ook leidend. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te

hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.

Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:

  • 1. voorkomen en hergebruik van afvalwater
  • 2. voorzieningen moeten voldoen aan best bestaande techniek (bbt);
  • 3. de restlozing kan worden getoetst aan de effecten op het ontvangend oppervlaktewater (emissie / immissietoets).

Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).

Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van Infomil:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water/

Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er wordt een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie,transportleidingen en rioolgemalen).

Rioleringssysteem

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Deze dijkring ligt in de monding van de IJssel, deels in de provincie Overijssel en deels in de provincie Gelderland. De dijkring wordt aan de westzijde begrensd door het Vossemeer en Drontermeer en aan de zuidzijde door het Veluwemassief. Aangezien het plangebied gelegen is in dijkring 11 en dit een overstroombaar gebied betreft, is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0010.png"

Afbeelding: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (0,5 - 0,8 m), dijkring 11 bij Zuideinde

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Zalk) geschat tussen de 0 en 6 uur (zie de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991232-VB01_0011.png"

Afbeelding: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de Omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

In het kader van het project Ruimte voor de Rivier wordt het zomerbed van de IJssel verlaagd en een hoogwatergeul gegraven. Deze hoogwatergeul doorsnijdt dijkring 11 en verbindt de IJssel met het Drontermeer. Dit is nodig om de waterveiligheid in dit gebied ook in de toekomst te kunnen blijven borgen. De maatregelen moeten in 2019 gereed zijn.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Algemeen

In opdracht van de Witpaard B.V. is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Noordwendigedijk 6a te Kamperveen.

Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen functiewijziging van het plangebied. Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoeksterrein (zie Bijlage 4 Ecologisch onderzoek).

De onderzoekslocatie is gelegen in Noordwendigedijk 6a te Kamperveen en wordt gebruik voor woning en recreatie. De locatie bestaat uit een woning met garage, tweetal bungalows en een ruim opgezette tuin met grote plantvakken, moestuin en locatie met zonnecollectoren. In de omgeving is sprake van akkerbouw en veehouderij.

De opdrachtgever is voornemens de functie van de locatie deels te wijzigen. Binnen het bouwvlak wordt kleinschalige nieuwbouw gerealiseerd. De zonnepanelen worden verplaatst. Daarnaast wordt de beplanting (met name gebiedsvreemde beplanting) deels aangepast. De aanpassingen vinden met name plaats binnen de tuin en het gazon.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 2.5 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland. Daar het NNN geen externe werking kent is verder onderzoek in het kader hiervan niet noodzakelijk.

3.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De te verwachte diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Mogelijk kunnen ter plaatse algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle vogelnesten zijn in het broedseizoen beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Recentelijk zijn nog enkele wijzigingen ten aanzien van archeologie opgenomen in de Erfgoedwet, die sinds 1 juli 2016 van kracht is.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Het plangebied

Ten aanzien van het plangebied vigeert dus de gemeentelijke Erfgoednota. Indien noodzakelijk wordt regelgeving uit de Erfgoedwet overgenomen. Het uitgangspunt van de gemeente ten aanzien van archeologische waarden is zoveel mogelijk gericht op behoud. Bij planvorming wordt hierbij een afweging gemaakt tussen archeologische en maatschappelijke belangen. Een verder uitgangspunt van de gemeente bij graafwerk op terreinen met archeologische waarden is geen historische kennis verloren te laten gaan.

Het plangebied omvat geen archeologische monumenten, wel geldt overwegend een hoge archeologische verwachting (Waarde Archeologie 1 en 2). Bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm zijn onderzoeksplichtig. De omvang van de geplande nieuwbouw blijft hier ruim onder.

Voor het plan geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek onder voorwaarde van inachtneming van de meldingsplicht, conform art. 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Indien bij de werkzaamheden zaken van oudheidkundige waarde worden aangetroffen dient het bevoegd gezag (de gemeente) hiervan direct in kennis te worden gesteld.

3.7.2 Cultuurhistorie

Het pand aan de Noordwendigerdijk 6a is niet opgenomen in de bij de erfgoednota behorende lijst met karakteristieke panden van de gemeente Kampen. Daarnaast doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan dergelijke cultuurhistorische waarden en wordt aangesloten op de bestaande bebouwing in het plangebied.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Milieu Effect Rapportage (MER)

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • 3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C en of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER is niet nodig is.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet nodig.

3.9 Parkeren en Verkeer

Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', publicatie 317 (oktober 2012) opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en een minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Doorgaans wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Uitwerking

Uitgangspunten

Qua functie, verstedelijkingsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Verblijfsrecreatie
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Parkeerbehoefte (per standplaats): 1.1 – 1.3 parkeerplaatsen (gem. 1.2)
  • Verkeersgeneratie (per standplaats): 0,4 verkeersbewegingen.

Berekening parkeerbehoefte

In de toekomstige situatie zijn er 6 B&B-kamers aanwezig. Uitgaande van de gemiddelde parkeerbehoefte betekent dit een parkeerbehoefte van (1,2*6) 7,2 parkeerplaatsen. De ontwikkeling voorziet in 10 parkeerplaatsen. Daarmee is er nog 2,8 parkeerplaatsen beschikbaar voor parkeren ten behoeve van de bestaande woning, dit is ruim voldoende. Daarnaast vindt parkeren plaats op eigen terrein wat betekend dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor voldoende parkeerplaatsen. De gewenste ontwikkeling levert hiermee in het kader van het aspect 'parkeren' geen belemmeringen op.

Berekening verkeersgeneratie

Op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' levert het extra aantal van 2 B&B-kamers een verkeersgeneratie van 0,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal op. Daarbij wordt opgemerkt dat dit aantal voornamelijk in het kampeerseizoen plaatsvindt. Gezien de dimensionering van omliggende infrastructuur levert het plan vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen op.

Ten behoeve van de bereikbaarheid voor bezoekers en gasten wordt de parkeergelegenheid verbeterd en uitgebreid. In totaal worden er 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1) is te zien waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect parkeren en verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De buren van het perceel Noordwendigedijk 6a zijn mondeling toegelicht over de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens is hen gevraagd een verklaring van geen bezwaar te tekenen. Alle omwonenden hebben dit document ondertekend. Dit document is opgenomen in Bijlage 8 Verklaring van geen bezwaar. De bewoners van het perceel Noordwendigedijk 6 hebben ook geen bezwaar, mits de bestaande zichtlijn vanaf dit perceel zoveel mogelijk behouden blijft.

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1. Bro. Dit plan, het bouwen van de B&B-accomodatie, de schuilstal en de kas, is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld. Wel kan er als gevolg van het realiseren van het bouwplan eventuele planschade optreden en worden geclaimd. Om dit kostenverhaal te regelen, hebben de aanvrager/ontwikkelaar en de gemeente een planschadeovereenkomst ondertekend.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 7e herziening Noordwendigedijk 6A’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2008 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • eventuele wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 7e herziening Noordwendigedijk 6A' komen enkelbestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Landschap.
5.3.1 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2014” en regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we wel hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

5.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.3 Waterhuishouding

De waterhuishuiding regelen we met verschillende bestemmingen in het plangebied. beschermd en gereguleerd. Zo voorkomen we dat er activiteiten plaatsvinden die de waterhuishouding aantasten.

Water

Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied en is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2014”. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Binnen deze bestemmingen maken we met gebruik van aanduidingen specifieke watergerelateerde activiteiten mogelijk.

5.3.4 Wonen

De bestemming 'Wonen - 2' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2014”. De bestaande rechten worden daarmee gerespecteerd. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Binnen de bestemming is door middel van een aanduiding de Bed & Breakfast als extra functie toegevoegd. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is de Bed & Breakfast toegestaan. Binnen deze aanduiding kan een bijbehorend bouwwerk met bijbehorende voorzieningen worden opgericht. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. Enkel de bewoner van de woning op het perceel mag deze Bed & Breakfast voorziening uitoefenen. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming 'Wonen - 2' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 340 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

Bovenop de oppervlakte aan de bijbehorende bouwwerken ten dienste van de woonfunctie mogen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Bed&Breakfast', bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze logiesfunctie waarbij dezelfde goot en bouwhoogte zijn voorgeschreven.

Nevenactiviteiten (massagepraktijk)

U kunt ook een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren naast de Bed & Breakfast. We hebben dit bij recht mogelijk gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woning in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echt aan huis gebonden beroep of bedrijf. De 'massagepraktijk' valt onder een beroeps- en bedrijfsmatige activiteit aan huis en wel onder 'overige dienstverlening'.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

5.3.5 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap):

Waarde - Archeologie 1 en 2 en ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2 en 5000 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast).

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

5.4.2 Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt. Als niet strijdig gebruik gelden kortstondige evenementen (mist mogelijk op basis van onder andere APV) en ondergeschikte leidingen zoals aangegeven.

5.4.3 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. In dit geval is sprake van een veiligheidszone langs het spoor. Deze is op de verbeelding aangegeven ter bescherming van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (in de begripsbepalingen omschreven).

5.4.4 Algemene afwijkingsregels

Op basis van de Wabo is aan burgemeester en wethouders een afwijkingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde gevallen. Wanneer de verbeelding licht afwijkt van de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het plan. De regeling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend. Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

5.4.5 Algemene wijzigingsregels

Binnen deze bestemming is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt het plan op (ondergeschikte) onderdelen te wijzigen. Binnen dit artikel is een afwegingskader aangegeven, alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan kan worden overgegaan.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

5.5.2 Slotregel

Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan "Buitengebied 2014, 7e herziening Noordwendigedijk 6A", de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta.

De provincie Overijssel heeft per mail op respectievelijk 31 januari 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Het waterschap heeft per mail op 13 maart 2019 aangegeven ook geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 9 april 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 10 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.