direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 6e herziening Wittensteinse allee 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991231-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het perceel Wittensteinse Allee 6 is gelegen in Kamperveen, behorend bij de gemeente Kampen. Ter plaatse van het plangebied is een boerderij gevestigd, welke inmiddels geruime tijd leeg staat en in verval is geraakt. De boerderij maakt een historisch onderdeel uit van landgoed Wittenstein. Gravin van Rechteren zou het oude landgoed (gedateerd uit circa 1600) rond 1800 hebben geërfd en voorts drie boerderijen hebben laten bouwen. Hoewel de boerderijen niet streekeigen zijn, betreffen het boerderijen met een zekere cultuurhistorische waarde.

In maart 2014 heeft er een wijziging plaatsgevonden in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', waarbij ter plaatse van het plangebied twee nieuwbouwpercelen zijn toegekend. Een voorwaarde aan de realisatie als kwaliteitsimpuls in de groene omgeving is het slopen van alle bestaande bouwwerken, waaronder de boerderij.

Vanwege de historie die verbonden is aan het landgoed Wittenstein, zijn de nieuwe eigenaren van het perceel echter geïnteresseerd in behoud van de boerderij. Ook omwonenden hebben hiervoor hun belangstelling kenbaar gemaakt. De initiatiefnemers zijn voornemens om de bestaande boerderij en de bijbehorende schuur te restaureren naar de oude staat. De overige bouwwerken welke niet tot de oorspronkelijke staat van de boerderij behoren zullen gesloopt worden. Hierbij zal tevens een rijbak voor paarden worden aangelegd alsmede een kleine hooischuur. Op het andere perceel zijn de initiatiefnemers voornemens om een nieuwbouwwoning en een schuur te realiseren.

Zoals hierboven globaal omschreven past de voorgenomen ontwikkeling echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Immers richt het huidige bestemmingsplan zich op de realisatie van nieuwbouw en zijn de initiatiefnemers daarentegen voornemens een gedeelte van het perceel te restaureren naar de oorspronkelijke staat. Naar aanleiding van een ingediend principeverzoek ten behoeve van de wenselijke ontwikkelingen, heeft de gemeente Kampen aangegeven in beginsel haar medewerking te willen verlenen aan de noodzakelijke herziening van het bestemmingsplan voor het perceel Wittensteinse Allee 6 te Kamperveen.

In de voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat het perceel Wittensteinse Allee 6 te Kamperveen. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. De globale ligging van het plangebied is daarop aangeduid. De exacte begrenzing van het plangebied staat aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0001.png"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied

Uit onderstaande afbeelding blijkt daarnaast dat het plangebied kadastraal valt binnen twee percelen. Hierna zal het onderste perceel (perceelnummer 936) aangehaald worden als 'perceel 1'. Het bovenste, kleinere perceel (perceelnummer 937) zal aangehaald worden als 'perceel 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0002.png"

Afbeelding: uitsnede kadastrale kaart ter plaatse van het plangebied

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 6e herziening Wittensteinse allee 6' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991231-VB01

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. In de toelichting zijn een beschrijving van het plan, het relevante beleid en de relevante onderzoeken voor de omgevingsaspecten opgenomen. De onderzoeken die aan dit plan ten grondslag liggen zijn in de bijlagen opgenomen.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen 2' gekregen. Overige en voor de wenselijke ontwikkelingen minder van belang zijnde gedeelten van het perceel zijn bestemd met 'Tuin' en 'Agrarisch'. Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemmingen 'Archeologie 1' en 'Landschap'. Ten slotte is er, ter plaatse van het bouwvlak, sprake van een 'specifieke bouwaanduiding' in het bestemmingsplan. In bijlage 7 van het bestemmingsplan is nader omschreven wat de specifieke bouwaanduiding concreet betekent voor het perceel Wittensteinse Allee 6. Hieruit blijkt dat op een gedeelte van het plangebied de voorwaardelijke verplichting rust om de huidige bebouwing te verwijderen.

Op de volgende afbeeldingen is respectievelijk een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' en de afbeelding behorende bij de voorwaardelijke verplichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0003.png"

Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'Buitengebied 2014'

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0004.png"

Afbeelding: Voorwaardelijke verplichting

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven.
  • Hoofdstuk 3 bevat de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus.
  • Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plangebied met de huidige en toekomstige situatie en de diverse onderzoeksaspecten.
  • In hoofdstuk 5 komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Momenteel staat aan de voorzijde van het perceel de boerderij, welke dienst heeft gedaan als woning. Daarnaast staan er meerdere bouwwerken op de percelen, waaronder een schuur die deel uitmaakt van de oorspronkelijke situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0006.png"

Afbeeldingen: Impressie huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is de historische boerderij gerestaureerd naar de oorspronkelijke staat. Dit geldt eveneens voor de schuur op het perceel die deel uitmaakte van de oorspronkelijke situatie.

Zoals reeds beschreven zijn er thans meerdere bouwwerken geplaatst op beide percelen. Deze bouwwerken behoren niet bij de oorspronkelijke situatie. De initiatiefnemers zijn daarom voornemens om deze bouwwerken te slopen. Onderstaand overzicht afkomstig uit het principeverzoek door de initiatiefnemers toont welke bouwwerken gesloopt zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0007.png"

Afbeelding: overzichtstekening van de te slopen bebouwing

De initiatiefnemers willen daarnaast een paardenrijbak aanleggen. Hiervoor zal een lage omheining (1.30 meter) met houten planken worden gebruikt. Ten behoeve hiervan wordt daarbij een kleine hooischuur gerealiseerd. Daarnaast zijn de initiatiefnemers voornemens een nieuwbouwwoning te realiseren. Daarbij zal tevens een schuur geplaatst worden.

2.2.1 Toekomstige planologische situatie

Teneinde de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken zal er een noodzakelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' moeten plaatsvinden.

Zoals reeds omschreven in paragraaf 2.1. is er ter plaatse van het plangebied thans sprake van twee bouwvlakken, te weten één bouwvlak per perceel, waarop hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Echter is het gebruik en bouwen op gronden met de van toepassing zijnde bestemming 'Wonen 2' enkel toegestaan, nadat is voldaan aan de voorwaardelijke verplichting die van toepassing is op het perceel. Dit betekent dat alle huidige bebouwing gesloopt zou moeten worden. Gezien deze tegenstrijdigheid met het voornemen van de initiatiefnemers om de oorspronkelijke boerderij en schuur te behouden, dient de voorwaardelijke verplichting om alle gebouwen te slopen gedeeltelijk te worden gewijzigd. In de wenselijke situatie dient het bestemmingsplan het behoud van de boerderij en de schuur mogelijk te maken. De gemeente Kampen heeft middels een principebesluit aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief. Aangezien er opnieuw moet worden voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zijn er de volgende voorwaarden gesteld aan de realisatie van het initiatief:

  • behoudens de boerderij en de schuur, dient de overige bebouwing gesloopt te worden;
  • er dient een landschaps- en erfinrichtingsplan te worden opgesteld door een deskundig bureau;
  • er dient inpassing plaats te vinden van de tweede nieuwbouwkavel in een stedenbouwkundige ervenstructuur;
  • er moet een architectonisch hoogwaardige uitvoering van de bebouwing op het perceel plaatsvinden, welke uitstijgt boven het normale niveau en waaronder begrepen de uitvoering van de dakbedekking in riet;
  • er moet worden bijgedragen aan het herstel van de historische lanenstructuur van de Wittensteinse Allee conform het inrichtingsplan.

De wenselijke paardrijbak wordt gedeeltelijk gerealiseerd op gronden die bestemd zijn met 'Agrarisch'. Omdat een paardrijbak op deze bestemming slechts mogelijk is wanneer er een aanduiding 'rijbak' aanwezig is, moet dit onderdeel van het bestemmingsplan ook worden herzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde relevante beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2012)

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is er een Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd welke recentelijk (1 juli 2017) is gewijzigd. De nieuwe Ladder betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder van duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) bestaat uit 'treden' die doorlopen dienen te worden in het geval van een nieuwe, stedelijke ontwikkeling. Hierom is het van belang om allereerst vast te stellen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro) luidt als volgt: ''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.

De voorgenomen ontwikkeling richt zich op behoud van de bestaande bebouwing en daarnaast op de realisatie van een nieuwe woning. De Afdeling is ten aanzien van kleinschalige woningbouw van oordeel "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes (of-vraag)

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er zowel sprake van het benutten van bestaande bebouwing (namelijk het behoud van de boerderij en de schuur) als van herstructurering.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Het ontwikkelperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Enerzijds worden melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen landgebruik gezien, anderzijds gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Naast de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere sectoren, is het doel om behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen nadrukkelijk te verbinden. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt namelijk bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Dit betekent onder andere het behoud van de diverse woonmilieus die voor verschillende groepen aantrekkelijk zijn: buurtschappen, landgoederen, bedrijfswoningen, (knoop)erven.

3.2.1.1 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met het instrument wordt ruimte geboden voor ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden dus voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. In alle gevallen gaat het daarbij minimaal om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling zelf (basisinspanning). Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Uitgangspunten van het provinciaal beleid zijn:

  • 1. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit.
  • 3. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast.
  • 5. De grondslag voor ruimtelijke kwaliteit en de ontwerpingrediënten die daarbij gehanteerd worden, worden ontleend aan de gebiedskenmerken zoals opgenomen in de Catalogus gebiedskenmerken van de omgevingsvisie.
  • 6. Er is ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling, als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de gebiedskenmerkencatalogus wordt uitgevoerd.


Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In 2010 heeft de provincie in samenwerking met verschillende gemeenten het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld. Dit werkboek dient voornamelijk als referentiekader en inspiratie met veel voorbeelden uit de praktijk. Tegelijkertijd wordt met het werkboek ook geprobeerd een voorzet te geven aan gemeenten in de richting van een gemeentelijk beleidskader.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling van de bouw van de woning met bijgebouwen is in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.

Met de uitvoering van het advies van de ervenconsulent conform Bijlage 2 wordt voldaan aan de KGO regeling en het LOP. Deze uitvoering dient binnen 2 jaar na realisatie van de bouwwerkzaamheden/betrekken van de woning plaats te vinden. Hieronder wordt tevens verstaan het duurzaam instandhouden van het groen op eigen terrein en 2 jaar onderhoud en 1ste jaar inboet van het plantwerk op grond van derden. Dit is ook via een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2013)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de identiteit van de plek niet aangetast en wordt aangesloten op de karakteristiek van de locatie. De ontwikkeling wordt namelijk landschappelijk ingepast en met het behoud van een historische boerderij en de schuur wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Door de sloop van de niet tot de oorspronkelijke staat behorende bebouwing en de realisatie van een extra woning, ontstaat er extra invulling van het perceel. Daarnaast sluit de beplanting en ervenstructuur aan bij de omgeving en wordt met de schuurwoning een bijdrage geleverd aan de hoogwaardige architectonische inpassing.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Kampen 2030.

3.3.2 Woonvisie 2016-2021

In de Woonvisie 2016-2021 worden de verschillende woonbelangen in kaart gebracht en vormt de basis voor het woonbeleid. De visie is gericht op het in balans brengen van de woning voorraad waarbij de inwoners van de gemeente centraal staan. Het voornemen is vanuit een open bestuursstijl samen met inwoners en maatschappelijk partners te investeren in de samenleving.

De komende tien jaar heeft de gemeente plaats voor 1865 nieuwe woningen. Dit aantal sluit aan bij de regionale afspraken die er gemaakt zijn. Naast de aantallen is er duidelijk een kwalitatieve opgave. Het grootste deel van de voorkeur voor het woonmilieu gaat uit naar het stedelijk gebied. Een kleiner deel, circa 5% naar het landelijk/ dorps gebied. In aantallen maakt dit ongeveer een hondertal woningen.

Naast de kwalitatieve en kwantitatieve opgave is er steeds meer vraag naar wonen in het kader van zorg en welzijn. De vraag naar verzorgd wonen, aanleun, woonzorg complexen, en service woningen neemt fors toe. De gemeente stimuleert initiatieven waarbij er ruimer word gekeken naar mogelijkheden voor bijvoorbeeld zelfstandige woonruimtes voor ouderen.

In dit plan wordt een bestaande woning behouden en wordt er daarnaast één nieuwe woning gerealiseerd. De realisatie van één nieuwe woning is dermate gering, dat er geen substantiële wijziging plaatsvindt in de woningvoorraad voor de gemeente Kampen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie 2016-2021 & Woningmarkt Kampen in Balans.

3.3.3 Landschapontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is vastgesteld door drie gemeenteraden en beslaat het gehele buitengebied. Het doel van het plan is de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de drie gemeenten verder te ontwikkelen.

Het plangebied behoort volgens het LOP tot het deelgebied ''Kamperveen en Polder Dronthen''. Kenmerken van het gebied zijn een open landschap met weilanden en vergezichten. Er is sprake van een opstrekkende verkaveling met slagen (langgerekte smalle kavels) en blokverkaveling (onregelmatig). De boerenerven hebben erfbeplanting aan de dijk, van waaruit het gebied ontgonnen is. De oude, kronkelende dijken met kolken zijn ontstaan door dijkdoorbraken. Kenmerkend aan het landschap zijn daarnaast de dijken met bomenrijen en lanen, variatie in bebouwing, boerenerven, lintdorpen met dijkwoningen en weteringen en sloten (soms met rietkragen).

Conclusie

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling hebben de initiatiefnemers door de ervenconsulent een advies laten opstellen. Het advies is opgenomen onder Bijlage 2 . Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling, met inachtneming van het advies, past binnen de waarden die verbonden zijn aan het deelgebied ''Kamperveen en Polder Dronthen'' uit het LOP.

3.3.4 Welstandsnota 2017

In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2017, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Wittensteinse Allee te Kamperveen opgenomen als 'Buitengebied'.

Karakteristieken Buitengebied

Het buitengebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan landschappen, van het kleinschalige rivierengebied tot de grootschalige verkaveling van de Mastenbroekerpolder. Uit verschillende periodes zijn, voor de IJsseldelta, kenmerkende boerderijen bewaard gebleven. De herkenbaarheid van deze verschillende boerderijtypes is een grote kwaliteit van het gebied en dient te worden behouden en waar mogelijk versterkt. De (her)inrichting van de erven en terpen met nieuwe bijgebouwen zijn een bedreiging voor het karakter en vragen om grote zorgvuldigheid.

Kamperveen en Dronthen

Het slagenlandschap oftewel veenontginningsgebied wordt gekenmerkt door de structuur van lange, rechte, smalle, parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen, dijken en wegen. De strakke geometrische lijnen worden plaatselijk doorbroken door kolken achter de dijken, de vlakheid door terpen en dijken.

De boerderijen, veelal melkveebedrijven, zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd met een meer geconcentreerde bebouwing in o.a. de buurtschappen Zuideinde en Hogeweg. Terpen van voor de aanleg van de Afsluitdijk (waarvan twee in Zuideinde), zijn relatief zeldzaam, de meeste hoger liggende historische bebouwing staat direct tegen de dijken. De boerderijen op maaiveldniveau zijn gesticht na ruilverkaveling en de aanleg van de Afsluitdijk, met grote vrijstaande of, met een tussenlid aan de eveneens grote bedrijfsgebouwen gekoppelde, woningen.

Zuideinde heeft naast woningen aan het lint een school, een kerk en een begraafplaats. Onlangs zijn hier, aan een weg haaks aan het bebouwingslint, enkele kavels voor vrijstaande en half vrijstaande woningen uitgegeven. Kenmerkend voor Hogeweg is de kronkelende weg met kolken.

Beleid

Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen dienen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen.

Criteria Buitengebied (m.u.v. De Koekoek)

Situering

  • Binnen het erf is het hoofdgebouw ten opzichte van de omringende bijgebouwen beeldbepalend, bijgebouwen hebben een ondergeschikte situering;
  • Nieuwe bedrijfswoningen van (van origine) agrarische bedrijven verstoren de bestaande structuur van het erf niet;
  • Bij vernieuwbouw van het hoofdgebouw is de bestaande situatie (omtrek fundering) het uitgangspunt;
  • Nieuwe bijgebouwen dienen haaks op dan wel parallel aan het hoofdgebouw te staan, binnen de singelbeplanting, waarbij het hoofdgebouw niet aan het zicht wordt onttrokken;
  • Nieuwe bijgebouwen dienen met de nok haaks op de weg geplaatst worden, tenzij de locatie een andere situering verlangt;
  • Silo’s en andere moderne bouwwerken nemen geen prominente plaats op het erf in.


Vormgeving

  • Vernieuwing van de hoofdgebouwen is mogelijk mitsde oorspronkelijke typologie van het betreffende boerderijtype qua hoofdvorm wordt nagevolgd;
  • Nieuwe bijgebouwen volgen de karakteristieke hoofd vorm van de bij hettype boerderij horende bijgebouwen;
  • De plattegrond van nieuwe bijgebouwen is rechthoekig;
  • De verhouding tussen het bouwvolume en de kap van nieuwe bijgebouwen sluit aan op de verhoudingen van de bestaande, oorspronkelijke bijgebouwen. Daarbij is de kap helder van hoofdvorm;
  • Aan- op- en uitbouwen, waaronder dakkapellen, voegen zich naar het bestaande bouwwerk;
  • Het bedrijfsgedeelte en het woonhuis vormen, indien van toepassing voor een bepaald boerderijtype, één onlosmakelijk geheel;
  • Verandering van de functie in een bestaande of voormalige boerderij mag niet ten koste gaan van de uiterlijke verschijningsvorm;
  • Het onderscheid tussen woon- en bedrijfsgedeelte dient, indien van toepassing, herkenbaar te blijven;
  • De plaats en afmetingen van raam- en deuropeningen in de gevels is op elkaar afgestemd;
  • De geleding van de vensteropeningen dient overwegend verticaal te zijn;
  • Dakkapellen zijn onopvallend in het dakvlak geplaatst en terughoudend ontworpen.


Detaillering, materiaal en kleur

  • Zorgvuldige en consequente detaillering toepassen;
  • De detaillering, materialen en kleuren van nieuwe gebouwen is afgestemd op de (oorspronkelijke) omringende bebouwing. Daarbij is de detaillering sober van karakter, de grote kleurvlakken gedekt en de kozijnen en windveren in (gebroken) wit of in wit/groen;
  • Bij historische boerderijen, woonhuizen en bijzondere functies, de karakteristieke rijke detaillering handhaven;
  • Bij verbouwingen aansluiten op de oorspronkelijke materialen;
  • De kleuren van andere bouwwerken, zoals silo’s, zijn gedekt en sluiten aan bij de kleuren van de bijgebouwen;
  • De dakbedekking vertoont een duidelijke textuur. Geglazuurde pannen en damwandprofielen zijn niet toegestaan. Voor de daken van bijgebouwen zijn golf profielplaten in gedekte en donkere kleuren toegestaan;
  • Geen damwandprofielen toepassen;
  • Geen glimmende materialen toepassen;
  • Geen felle en contrasterende kleuren toepassen.

Naast de Welstandsnota is door de erfenconsulent een advies voor de voorgenomen ontwikkeling afgegeven. Dit advies is opgenomen in Bijlage 2. De randvoorwaarden uit dit advies gelden als aanvullend op de randvoorwaarden uit de Welstandsnota.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een restauratie van een oorspronkelijke boerderij en bijbehorende schuur. De karakteristieke kenmerken van de boerderij en de voormalige buurtschap 'Landgoed Wittenstein' worden hierbij behouden. De ontwikkeling past hierdoor binnen de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). In dit kader is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie zal hierna worden toegelicht. Het volledige onderzoek is raadpleegbaar via Bijlage 1.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve formeel bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit plan is op 8 juni 2017 de watertoets doorlopen. In de navolgende alinea's wordt ingegaan op de desbetreffende toetsresultaten. Voor de gehele watertoets wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding 

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt door de gemeente Kampen een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels.

Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.

Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:

  • 1. voorkomen en hergebruik van afvalwater;
  • 2. voorzieningen moeten voldoen aan best bestaande techniek (bbt);
  • 3. restlozing kan worden getoetst aan de effecten op het ontvangend oppervlaktewater (emissie / immissietoets).

Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).

Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van Infomil: http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water/.

Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er wordt een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces 

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Overstromingsrisicoparagraaf

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Deze dijkring ligt in de monding van de IJssel, deels in de provincie Overijssel en deels in de provincie Gelderland. De dijkring wordt aan de westzijde begrensd door het Vossemeer en Drontermeer en aan de zuidzijde door het Veluwemassief. Aangezien het plangebied gelegen is in dijkring 11 en dit een overstroombaar gebied betreft, is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0008.png"

Afbeelding: plangebied gelegen in overstroombaar gebied (blauw gestreept)

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0009.png"

Afbeelding: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (0,5 - 0,8 m), dijkring 11 bij Zuideinde

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Zalk) geschat tussen de 0 en 6 uur (zie de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0010.png"

Afbeelding: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de Omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

In het kader van het project Ruimte voor de Rivier wordt het zomerbed van de IJssel verlaagd en een hoogwatergeul gegraven. Deze hoogwatergeul doorsnijdt dijkring 11 en verbindt de IJssel met het Drontermeer. Dit is nodig om de waterveiligheid in dit gebied ook in de toekomst te kunnen blijven borgen. De maatregelen moeten in 2019 gereed zijn.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat er ter plaatse van het plangebied een hoge verwachting met goede conservering bestaat ten aanzien van archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0012.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Kampen

Zoals reeds is aangegeven tijdens de bespreking van het geldend bestemmingsplan, is het plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit betekent dat de gronden zijn bestemd voor behoud en bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem. Er mag worden gebouwd, echter dient er bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m2 een rapport overlegd te worden op basis van archeologisch bureauonderzoek en eventueel inventariserend veldonderzoek. De archeologische waarde van de gronden dient hierin in voldoende mate te zijn vastgesteld. In de voorgenomen ontwikkeling vindt er een bodemingreep van dieper dan 50 cm plaats, doch beslaat de bodemingreep geen groter oppervlakte dan 2500 m2. Een archeologisch onderzoek kan hierom achterwege worden gelaten. Wel blijft de meldingsplicht, conform art. 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet van kracht. Indien bij de werkzaamheden zaken van oudheidkundige waarde worden aangetroffen, dan dient het bevoegd gezag (de gemeente) hiervan direct in kennis te worden gesteld.

Cultuurhistorie

Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden eveneens bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De bestemming richt zich op het behoud, de bescherming en/of het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de laan-, paden- en groenstructuren van de voormalige havezate Buckhorst en de landgoederen Wittenstein en Meerzicht.

Erfgoednota (2013)

De gemeenteraad van Kampen heeft op 19 september 2013 de erfgoednota 'Kampen, rijk aan erfgoed' vastgesteld. Cultuurhistorie is een aspect die centraal staat binnen deze nota en betekent letterlijk beschavingsgeschiedenis. De beschavingsgeschiedenis omvat alles wat in de loop der eeuwen door mensen is gemaakt. De nota richt zich voornamelijk op de ruimtelijke kant van de cultuurhistorie, te weten het onroerend erfgoed, en daarmee het behoud en de versterking van cultuurlandschappen. Het perceel Wittensteinse Allee 6 is niet opgenomen in de bij de erfgoednota behorende lijst met karakteristieke panden, echter zal hierna worden omschreven op welke wijze initiatiefnemers in de voorgenomen ontwikkeling zorgdragen voor het behoud en de versterking van de cultuurhistorie.

De ervenconsulent heeft op 28 maart 2017 advies gegeven over het voorgenomen plan. De structuur, de lanen en markante bomen van landgoed Wittenstein resteren nog, echter is het nu veel kleiner dan destijds en behoorden er destijds meerdere erven bij. Ten aanzien van het behoud van de bestaande boerderij heeft de ervenconsulent randvoorwaarden opgesteld, zoals het behoud van de erfelementen, het behoud en ontwikkeling van een sobere en doelmatige erfinrichting, de herontwikkeling van het bestaande ensemble van bijgebouwen in relatie met de boerderij, het herstel van een eikenrij langs de Zuidwendige weg en de aanleg van een informatie- en zitplek op de hoek bij de ingang van de laan.

De bouw van de nieuwe woning wordt in het lint gerealiseerd. Geadviseerd is daarom om de woning met respect voor de waarden van het bestaande erf te positioneren en te ontwerpen om zodoende het unieke van het stukje landschap, het landgoed en het erf te behouden.

Voorts wordt voor het volledige ervenconsulentenadvies verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting. De realisatie van onderhavig plan zal plaatsvinden conform het advies van de ervenconsulent en draagt zodoende bij aan het behoud van de cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. In dit kader heeft er een natuurtoets plaatsgevonden. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4.

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden na de sloop van van de schuren met asbest. Bij deze schuren met asbest bestond concreet instortingsgevaar. Vandaar dat ecologisch onderzoek voorafgaand aan de sloop niet kon worden uitgevoerd. Bovendien was het in verband met rondzwevende asbestdelen bij wet verboden om bij de schuren naar binnen te gaan. Vandaar dat ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden na de sloop van de schuren met asbest. Het welzijn en voorkomen van het gevaar van de mens is in dit geval de afweging geweest om deze weg te bewandelen, wat een plausibele verklaring lijkt ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Afgezien van de schuur is het hele erf onderzocht.

Wat betreft het uitgevoerde onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hieronder worden de onderzoeksresultaten besproken.

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst niet aan een Natura 2000-gebied, Wetlands, wiedevolgelgebieden of Beschermde- of Staatsnatuurmonumenten. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is de IJsseldelta en ligt op meer dan 4 km afstand. Het plangebied grenst wel aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN-wervingsgebied waar het plangebied tegenaan ligt valt onder het gebied “Randmeerkust” en ecologische verbindingszone (EVZ) 19. Dit houdt in dat er gestreefd wordt naar onder andere natte schraalgraslanden, kwelafhankelijke vegetatie en weidevogelgebied. De conclusie van het onderzoek is dat de herinrichting van het plangebied geen effect hebben op beschermde gebieden. Een PAS (aerius) berekening wordt niet nodig geacht omdat er geen aanleiding is dat door het gewijzigd gebruik van het plangebied de stikstofdepositie toeneemt.

Soortbescherming

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan op de lijsten van de Wet Natuurbescherming.

Zoogdieren en amfibieën

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen op lijst 4 Wnb . Voor deze soorten geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Vleermuizen

Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op Wnb bern II HR IV en zijn strikt beschermd. Ten aanzien van foerageergebied geldt dat hieraan geen negatieve effecten optreden. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig.

Vogels

Uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied voor een aantal vogelsoorten geschikt is als leefgebied. Voor weidevogels is het agrarisch gebied rondom het plangebied uitermate geschikt. In de omgeving van plangebied zijn grutto, tureluur, kievit en scholekster waargenomen (waarnemingen.nl) Ook wordt melding gemaakt van de steenuil (jaarrond beschermd vogelnest). Deze soort maakt gebruik van het plangebied als leefgebied, maar heeft geen nest in het plangebied. Ook zijn geen sporen van een vaste rust- of verblijfplaats aangetroffen. De weilanden om het plangebied heen zijn zeer geschikt als foerageergebied voor de steenuil en in de omgeving staan gebouwen die geschikt zijn als nestlocatie.

Herinrichting van het plangebied zal geen negatief effect hebben op de in de buurt voorkomende steenuil. Er zal geen vaste rust- of verblijfplaats verdwijnen. De weilanden blijven onaangetast.

Voor de huismus (categorie 2 Wet Natuurbescherming) geldt dat er geen nestlocaties verdwijnen. Het plangebied zal na herinrichting nog even geschikt zijn als foerageergebied. Er kunnen tegen de nieuwbouw kasten gehangen worden om eventueel verlies van de huisvesting van huismussen te compenseren.

Conclusie

De herinrichting van het gebied zal geen effect hebben op beschermde gebieden. Het aspect ecologie levert daarom geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dienen de aanbevelingen voor vogels, zoals hierboven beschreven, in acht genomen te worden. De werkzaamheden mogen voor de overige soorten in het plangebied geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben. Ten slotte zal er altijd rekening gehouden moeten worden met de zorgplicht.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er in de voorgenomen ontwikkeling een nieuwe woning, en daarmee een nieuwe geluidsgevoelige functie, wordt gerealiseerd, is er op 18 juli 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Het volledige onderzoek is raadpleegbaar onder Bijlage 5 van deze toelichting.

In de volgende alinea's wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Gelet op de ligging van het plangebied is zowel spoorweglawaai als industrielawaai niet aan de orde.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

De woningen bevinden zich in de geluidzone van de Wittensteinse Allee en de Zuidwendigeweg. Ten gevolge van de Wittensteinse Allee wordt de voorkeusgrenswaarde van 48 dB(A) Lden niet overschreden en ten gevolge van de Zuidwendigeweg is deze overschrijding beperkt tot slechts 2 dB(A). Bronmaatregelen (een stiller wegdek of een snelheidsmaatregel) zijn niet kosten effectief. c.q. gewenst. Overdrachtsmaatregelen zijn eveneens niet gewenst gelet op het landelijk karakter van het gebied. Gelet op de geringe overschrijding en het feit dat de situatie past binnen de kaders van het gemeentelijke ontheffingsbeleid wordt daarom een ontheffing verleend van de voorkeursgrenswaarde tot 50 dB(A) Lden.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.

De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen in de situatie dat de maximum snelheid op de Zuidwendigeweg buiten de bebouwde kom wordt verlaagd naar 60 km/uur en de minimaal benodigde gevelwering per nieuwe woning zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0013.png"

Conclusie

Gelet op de maximaal toegestane snelheid op de Zuidwendigeweg van 80 km/uur, is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Echter is de snelheid praktisch niet haalbaar op de weg. Gelet op de geringe overschrijding en het feit dat de situatie past binnen de kaders van het gemeentelijke ontheffingsbeleid wordt daarom een ontheffing verleend van de voorkeursgrenswaarde tot 50 dB(A) Lden.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal per saldo geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Naast het behoud van de bestaande woning, wordt er slechts één nieuwe woning gerealiseerd. Wat betreft de afstand tussen de rijbak van de hoofdwoning ten opzichte van de nieuwe woning geldt een minimale aanvaardbare afstand van 25 meter in verband met stofhinder. Deze afstand wordt niet gehaald, de afstand tussen de nieuwe woning en de rijbak is 17 meter. Echter gaat het om het hobbymatig gebruik van één paard. Daarmee kan gesteld worden dat er dusdanig weinig overlast te verwachten is wat betreft de mate van stofhinder. Het woongenot wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van de rijbak. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden. In dit geval gaat het om een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de huidige situatie is er op de locatie reeds een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hierbij een tweede, nieuwe woning gerealiseerd.

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied wordt een paardenrijbak gerealiseerd. Van een rijbak kan stofhinder worden ondervonden. Echter is in paragraaf 4.6 beoordeeld dat de rijbak geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder worden er geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van omgeving naar plangebied

Aan de Wittensteinse Allee 16 is thans een bedrijf met als activiteiten dakdekken en het bouwen van dakcontructies gevestigd. De afstand tussen beide percelen bedraagt ruim 160 meter. In de nabije omgeving van de Wittensteinse Allee 16 is op kortere afstand de woonfunctie toegestaan op meerdere percelen. Gelet hierop levert een extra woning geen belemmering op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991231-VB01_0014.png"

Afbeelding: situatieschets plangbied omringende activiteiten rondom het plangebied

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering. Er is derhalve sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.8 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Teneinde op voorhand de draagkracht van hun gewenste ontwikkelingen vast te stellen, hebben de initiatiefnemers bij buurtgenoten aan de Zuidwendigeweg en de Wittensteinse Allee geïnventariseerd hoe zij tegenover het plan staan. Hiervoor is gebruik gemaakt van een handtekeningenformulier, welke is ondertekend door alle buurtbewoners.

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij een ruimtelijke onderbouwing een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van dat plan. In het onderhavige geval is er sprake van een particulier initiatief. Dit besluit regelt de restauratie van een historische boerderij en de bouw van tweede woning. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de burgerwoning zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. Dit wordt via een planschadeverhaalsovereenkomst vastgelegd. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.

januari 2018

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Uitzonderingslijst vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de ‘uitzonderingslijst’ is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan in de groene omgeving, waarbij er sprake is van nieuwbouw/ vervanging van een bestaande woning (B1).

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland via de watertoets, waarbij zij deze op 8 juni 2017 hebben goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 3 april 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 4 april 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.