direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsselmuiden Dorpsrand, 3e herziening Grafhorsterweg 57
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991225-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Al enige tijd staat het perceel Grafhorsterweg 57 te koop. De woning betreft een oude, gedateerde tuinderswoning. Vanuit de initiatiefnemer bestaat het voornemen om de bestaande bebouwing inclusief de bedrijfswoning te slopen en een nieuwe burgerwoning met bijgebouw te bouwen. Dit is niet mogelijk binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplanregeling. Hierover is contact geweest met de gemeente en er is aangegeven medewerking te willen verlenen aan de noodzakelijke bestemmingsplanaanpassing.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is aan de Grafhorsterweg tussen IJsselmuiden en Grafhorst. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0001.png"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied 1.3 Bij dit plan behorende stukken

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 juni 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel Grafhorsterweg 57 de bestemming ''Agrarisch - Glastuinbouw" gekregen. Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap''. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0002.png"

Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'IJsselmuiden Dorpsrand'

Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand, 3e herziening Grafhorsterweg 57 wijzigt een deel van het volgende bestemmingsplan van bestemming:

Bestemmingsplan   College/Raad   Goedkeuring  
IJsselmuiden Dorpsrand      

Hierbij wordt de in het plan in artikel 5.7 opgenomen wijzigingsbevoegdheid toegepast en wordt alleen de verbeelding aangepast. Zie verder Hoofdstuk 5 Juridische planopzet.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In Hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal.
  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in Hoofdstuk 3.
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in Hoofdstuk 4.
  • In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten van deze wijziging.
  • vervolgens komt in Hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Ter plaatse van het plangebied is momenteel een tuinderswoning en zijn bijbehorende bedrijfsgebouwen aanwezig. Al jaren vinden er op deze locatie geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. De bedrijfsgebouwen zijn daardoor ook sterk verouderd. Ook de tuinderswoning is gedateerd, mede doordat deze woning enig tijd te koop heeft gestaan. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0003.png"

Afbeelding: Impressie huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0004.png"

Afbeelding: Impressie huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is de huidige woning en bedrijfsgebouwen gesloopt. In plaats daarvan wordt een nieuwe woning gebouwd aan de zuidzijde van het perceel. Tevens wordt er een bijgebouw/schuur gerealiseerd aan de noordzijde van het perceel. De initiatiefnemer is voornemens om kleinvee te houden, waarvoor het perceel met bijhorend weiland erg geschikt is. 's Winters kan het kleinvee eventueel in het bijgebouw/schuur verblijven. Op de volgende afbeeldingen wordt achtereenvolgens de situatietekening, een impressie van de toekomstige situatie en het erfinrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0005.png"

Afbeelding: Situatietekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0006.png"

Afbeelding: Impressie toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0007.png"

Afbeelding: Impressie toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0008.png"

Afbeelding: Erfinrichtingsplan

 

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde relevante beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van het Rijk

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2009) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder (vergelijkbaar met de Ladder voor duurzame verstedelijking). Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt bestaande bebouwing benut.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het perceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat twee aspecten. Enerzijds open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Anderzijds landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) die voorkomen in diverse landschapstypen en waar ruimte is voor ontwikkeling van intensieve veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan dit ontwikkelperspectief.

Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0009.png"

Afbeelding: Kaart Nationaal Landschap IJsseldelta Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Komgronden

Het plangebied maakt deel uit van 'Rivierengebied met name komgronden'. Komgronden liggen verder van de rivier af, het zijn gebieden met zware klei en lokaal moerasbos. Het provinciale beleid (normstellend) is bij ontwikkelingen gericht op het behoud en het versterken van het open karakter van de komgronden.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Laagveenontginningen

Het plangebied valt landschappelijk gezien binnen de laagveenontginningen. Veel laagveengebieden zijn ontgonnen en deels ontveend. Dat heeft geleid tot twee veenontginningslandschappen met een karakteristieke maat en schaal van de ruimte: gebieden met grote open ruimtes (bijvoorbeeld polder Mastenbroek) en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting (zoals in het plangebied). Het slotenpatroon en waar aanwezig de houtsingels accentueren deze ruimtelijke structuur. De gebieden hebben een hoog waterpeil waarmee het veen zoveel mogelijk in stand blijft. Het lint in de karakteristieke bebouwingsstructuur is opgebouwd met voorkanten aan de openbare weg en de achterkanten aan het landschap. Het provinciale beleid is gericht op de bescherming van het veenpakket. Het waterpeil in deze gebieden mag niet lager zijn dan voor grasland noodzakelijk. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan behoud en bescherming van de linten, slotenpatroon en indien aanwezig de houtsingels.

Stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Lust- en leisurelaag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Kwaliteitsimpuls

Groene Omgeving (KGO regeling)

De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met het instrument wordt ruimte geboden voor ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden dus voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. In alle gevallen gaat het daarbij minimaal om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling zelf (basisinspanning). Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Uitgangspunten van het provinciaal beleid zijn:

  • 1. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit.
  • 3. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast.
  • 5. De grondslag voor ruimtelijke kwaliteit en de ontwerp-ingrediënten die daarbij gehanteerd worden, worden ontleend aan de gebiedskenmerken zoals opgenomen in de Catalogus gebiedskenmerken van de omgevingsvisie
  • 6. Er is ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling, als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de gebiedskenmerkencatalogus wordt uitgevoerd.

Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In 2010 heeft de provincie in samenwerking met verschillende gemeenten het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld. Dit werkboek dient voornamelijk als referentiekader en inspiratie met veel voorbeelden uit de praktijk. Tegelijkertijd wordt met het werkboek ook geprobeerd een voorzet te geven aan gemeenten in de richting van een gemeentelijk beleidskader.

3.2.1.1 Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling van de bouw van de woning met bijgebouwen is in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. Voorgenomen ontwikkeling past binnen de KGO regeling van de provincie. Immers met de sloop van de bestaande woning en bedrijfsgebouwen en de nieuwbouw van een woning met bijgebouwen wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande bebouwing is namelijk verouderd en niet meer als tuidersbedrijf in gebruik. De voorgenomen ontwikkeling zorgt er voor dat de leegstaande gebouwen worden vervangen voor bebouwing met een nieuwe invulling. Bovendien sluit deze 'ruil van gronden en functies`' aan bij het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De nieuwe woning en bijgebouwen worden landschappelijk zorgvuldig ingepast in aansluiting op de gebiedskenmerkencatalogus (zie paragraaf 2.2).

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nationaal Landschap IJsseldelta in de Omgevingsverordening De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn (artikel 2.6.3): a. de grote mate van openheid; b. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek; c. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen; d. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

Nieuwe ontwikkelingen (Artikel 2.6.4)

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in tabel A en tabel B in bijlage 7 van deze verordening. Aangezien het hier gaat om de sloop van een bestaande woning met bedrijfsgebouwen (waar als jaren geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden), waarbij afspraken zijn gemaakt over de herbouw van een burgerwoning met bijgebouwen (inspanningsverplichting gemeente), staat de Omgevingsverordening de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Doordat de locatie in het overgangsgebied richting het dorp IJsselmuiden ligt, is de ruimtelijke structuur relatief kleinschalig. De locatie is volgens de huidige eisen lastig exploitabel te maken is voor glastuinbouw in combinatie met bijbehorende voorzieningen en installaties, alsmede het ontbreken van groeiruimte. Aanvullend past voorgenomen ontwikkeling binnen de KGO regeling van de provincie. Immers met de sloop van de gedateerde woning met verouderde bedrijfsgebouwen en de nieuwbouw van de woning met bijgebouwen wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2013)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document. De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:

  • Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.
3.3.1.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Structuurvisie Kampen 2030.

3.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden (2011)

Deze gebiedsvisie zoomt in op de dorpsranden direct ten oosten van IJsselmuiden en Grafhorst. Het gebied beslaat de landschappelijke overgangszone tussen de hoger gelegen zandgronden (waarop IJsselmuiden en Grafhorst liggen) naar de lager gelegen veen en komgrond richting polder De Koekoek in het oosten. Ook het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in deze overgangszone. Centraal in de gebiedsvisie staan de omgevingskwaliteiten in het gebied van de dorpsranden en de wijze waarop hierbij bij toekomstige ontwikkelingen kan worden voortgebouwd.

De visie onderscheid verschillende ruimtelijke eenheden. Het plangebied ligt in het zogenaamde Tussenland, dat is op de volgende afbeelding gezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0010.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart gebiedsvisie

Het Tussenland bestaat uit de natte, lager gelegen zones om de Koekoek en is een overgangslandschap naar het hoger gelegen zandrug aan de westzijde, de Kamperzeedijk aan de noordzijde en Polder Mastenbroek aan de zuid(oost)zijde.

In het hele tussengebied is de omgang met het water en waterberging als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en bodemdaling een belangrijke opgave. Door de ontwatering van de Koekoek trekken de randen als het ware droog. Gestreefd wordt naar een brede natte tussenzone rond de Koekoek met een verdicht slotenpatroon. Dit kan de bodemdaling remmen. Het tussenland kan daarbij een functie krijgen als piekberging. Het tussengebied biedt veel mogelijkheden voor de ontwikkeling van een fijnmazige wandel-, fiets- en ruiternetwerk, in aansluiting op de woongebieden.

Binnen de landschappelijke structuur is in het tussengebied in aansluiting op de dorpsrand ruimte voor de ontwikkeling van royale landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe 'gebouwen' aangepast zijn aan de natte omstandigheden, bijvoorbeeld door veranda's op palen te bouwen of een kleine terp aan te leggen. Ontwikkeling kan plaatsvinden door transformatie van bestaande erven en glastuinbouwlocaties, maar ook op nieuwe locaties.

Parallel aan de structuurdragers in de randzone van IJsselmuiden (Plasweg) lopen (fragmenten van) historische landschappelijke lijnen zoals de Ringdijk. Deze achterpaden zijn (vrijwel) vrij van autoverkeer en hebben een rustig, landschappelijk karakter. Het voorstel is deze landschappelijke lijnen weer op te pakken, te herstellen en te continueren tot een recreatieve structuur. Het worden de achterpaden van IJsselmuiden waar je rustig kunt wandelen, fietsen of paardrijden. De achterpaden zijn er alleen voor langzaam- en bestemmingsverkeer; ze vormen de rustige, ontspannen en wat rafelige kant van het dorpslandschap.

3.3.2.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Gebiedsvisie.

3.3.3 Woonvisie 2010-2020 (2010) & Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. Van de totale woningbouwproductie is 25% in IJsselmuiden gepland. Hiermee is de productie voor IJsselmuiden voldoende om de groei van de eigen bevolking in IJsselmuiden op te vangen. De groei van buiten de gemeente wordt voorzien in de stad Kampen.

In dit plan worden geen nieuwe extra woningen toegevoegd, er wordt alleen één woning gesloopt en één nieuwe woning herbouwd. De woningvoorraad veranderd daarmee niet.

3.3.3.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Woonvisie 2010-2020 en het Lokaal Woonplan.

3.3.4 Landschapontwikkelingsplan (2010)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.

3.3.4.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het LOP.

3.3.5 Welstandsnota (2004)

In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2004, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Grafhorsterweg opgenomen als: buitengebied, deelgebied 'het Rivierenlandschap'.

Beleid

Het landschap dient zoveel mogelijk open te blijven. Binnen de dorpskernen dient de bestaande structuur, zoals beschreven in de gebiedsbeschrijving heterogeen en kleinschalig, behouden te blijven. Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en de bijgebouwen dienen de bebouwingskarakteristieken, zoals die in de gebiedsbeschrijving zijn beschreven te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

3.3.5.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Om dit te kunnen vaststellen is in het voorjaar van 2017 een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegespitst op de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygienisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen). het bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 1.

4.1.1 Vooronderzoek

De locatie is vanaf circa 1902 bebouwd. In 1973 en 1977 zijn bouwvergunningen verleend voor vervanging van een werktuigenberging en de bouw van een tuinderskas. In de huidige situatie is op de locatie een woning aanwezig, alsmede een voormalige tuinderskas en een aantal tuinhuisjes. Het buitenterrein is deels verhard met tegels. Ook ter plaatse van de voormalige kas is sprake van tegelverharding. Het toekomstige gebruik van de locatie is gelijk aan het huidige gebruik, namelijk wonen met tuin. De opdrachtgever is voornemens om ter plaatse een nieuwe woning met schuur te realiseren.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit kleiig zand en veen tot circa 2,0 m, gevolgd door zand tot circa 2,5 m. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 0,4 m. Tijdens het veldwerk zijn behoudens sporen rode baksteen, geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond ter plaatse van de voormalige kas overschrijden de gehalten aan lood en drins de achtergrondwaarden. In de bovengrond ter plaatse van het buitenterrein overschrijden de gehalten aan zware metalen en/of PAK de achtergrondwaarden

Grondwater:

In het grondwater uit peilbuis 1 overschrijdt het gehalte aan barium de streefwaarde.

4.1.2 Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.

4.2 Water

4.2.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Deze is opgenomen in Bijlage 2.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. Op de volgende afbeelding wordt de ligging van de (hoofd)watergang met bijbehorende beschermingszones aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0011.png"

Afbeelding: Ligging van de (hoofd)watergang met bijbehorende beschermingszones

Voor het dempen van watergangen/sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.2.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar. Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0012.png"

Afbeelding: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de manege aan de Ringdijk is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991225-VB01_0013.png"

Afbeelding: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies en incidentele (woon)bebouwing geldt deze regel echter niet. In dit bestemmingsplan is sprake van incidentele bebouwing die voortkomt uit de verplaatsing van bestaande bebouwing binnen dijkring 10. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

4.2.3 Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

4.3.1 Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Het plangebied bevindt zich niet op de door de gemeente aangegeven grondgebieden waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden.

4.3.2 Cultuurhistorie

Aan de Grafhorsterweg zijn een aantal karakteristieke panden te vinden welke beschermd zijn via de karakteristiekregeling in het onderliggende bestemmingsplan. Grafhorsterweg 57 behoort niet tot deze karakteristieke panden en geniet niet van deze bescherming. Verder heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed op de cultuurhistorie in het gebied. De bebouwing zal aansluiten op de bestaande structuren in het gebied en de verdere inrichting is in overeenstemming met de gemeente Kampen besloten.

4.3.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Ecogroen heeft een Quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van voorgenomen bestemmingsplanwijziging ter hoogte van Grafhorsterweg 57 in IJsselmuiden. De volledige Quickscan is toegevoegd als Bijlage 3. De natuurtoets is bedoeld om inzicht te verkrijgen in aanwezige natuurwaarden en mogelijke effecten van het plan of voorgenomen activiteiten. Tijdens het onderzoek zijn te verwachten effecten van het plan getoetst aan de wettelijke bescherming van soorten en natuurgebieden. Het uitgevoerde onderzoek en de resultaten ervan zijn in voorliggende samenvatting beschreven. Op 9 maart 2017 is het plangebied door een ecoloog van Ecogroen bezocht.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de afstand, de aard van de plannen, de tussenliggende infrastructuur en bebouwing zijn geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied of het NNN te verwachten. Vervolgstappen in het kader van gebiedsbescherming zijn daarom niet aan de orde.

4.4.2 Soortbescherming
  • In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van vleermuizen niet geheel uit te sluiten in de woning (in het dak en spouwmuur). In de overige opstallen worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. In het plangebied zijn geen vliegroutes van vleermuizen te verwachten, daarnaast is de locatie slechts beperkt geschikt als foerageergebied;
  • Zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals Steenmarter) worden in het plangebied niet verwacht. Daarnaast zijn een aantal algemene zoogdiersoorten als Huisspitsmuis, Bosmuis, Egel en Mol in het plangebied te verwachten. Voor deze soorten geldt echter een (provinciale) vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming;
  • Jaarrond beschermde nestplaatsen van broedvogels zijn niet aangetroffen of te verwachten. In een klein schuurtje naast het huis was een Steenuilenkast geplaatst, die bezet bleek door een Holenduif. Achter in de tuin zijn de restanten gevonden van een oude braakbal van vermoedelijk Ransuil onder een met klimop begroeide esdoorn. De bewoonster wist te vertellen dat er enkele weken daarvoor meer braakballen lagen. Naar verwachting verblijft er af en toe een Ransuil in de dichte bossages in de tuin, van een vaste roestplaats is geen sprake. De woning is tevens niet geschikt als nestplaats voor Huismus omdat er gaas onder de dakpannen langs de dakgoot was geplaatst. Eventuele nestplaatsen waren hierdoor niet toegankelijk. Daarnaast zijn enkele (vrij) algemeen voorkomende broedvogels te verwachten in het plangebied zoals Houtduif, Merel, Heggenmus, Roodborst, Winterkoning, Vink, Witte kwikstaart en Zwarte roodstaart;
  • Aangezien permanent oppervlaktewater ontbreekt kan voortplanting van amfibieën worden uitgesloten. Wel is in bescheiden aantal overwintering van de strikt beschermde Rugstreeppad (Habitatrichtlijn-soort) te verwachten op het erf onder rommelhoekjes en in de opstallen/kassen e.d. In Polder De Koekoek is een grote populatie van deze soort bekend. Daarnaast zijn een aantal algemene amfibieënsoorten (gewone pad, kleine watersalamander en bruine kikker) overwinterend in het plangebied te verwachten. Voor deze soorten geldt echter een (provinciale) vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming;
  • In het plangebied zijn geen planten, zoogdieren (anders dan vleermuizen), reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten die bescherming genieten binnen de provincie Overijssel.
4.4.3 Advies en vervolgstappen
  • Bij renovatie of sloop van de woning dient vooraf aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. In de overige opstallen op het erf kunnen vleermuizen worden uitgesloten, voor het slopen hiervan is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
  • Sloop van de aanwezige opstallen en het opruimen van rommelhoekjes e.d. dient buiten de winterperiode uitgevoerd te worden aangezien zich hier dan overwinterende Rugstreeppadden kunnen bevinden.
  • Werkzaamheden die (nesten van) broedende vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
4.4.4 Conclusie

Bovenstaande advies en vervolgstappen worden meegenomen bij het uitvoeren van het plan, het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

In de huidige situatie is er op de locatie een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ook een nieuwe woning gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe geluidgevoelige functie gerealiseerd.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Op de beoogde locatie bevindt zich momenteel een woning en op dezelfde locatie zal een nieuwe woning worden gevestigd. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

4.5.2 Industrielawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt.

4.5.3 Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal per saldo geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

4.6.1 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden. In dit geval gaan het om een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de huidige situatie is er op de locatie een woning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ook een nieuwe woning gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd.

4.7.1 Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.2 Van omgeving naar plangebied

Er zijn geen milieubelastende activiteiten aanwezig welke binnen de richtafstand van een gemengd gebied vallen. Er hoeft dus geen rekening te worden gehouden met milieubelastende activiteiten bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.3 Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.8 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
4.8.1 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

4.8.2 Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

4.8.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

4.8.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid. Conclusie Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de

voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

De onderhavige herziening is uitsluitend bedoeld om de omzetting van een glastuinbouwbedrijf naar een woonfunctie op het perceel Grafhorsterweg 57 mogelijk te maken conform het voorgaande plan. Hiertoe worden de bestemmingen Agrarisch - Glastuinbouw en Tuin vervangen door Wonen - 2 en Tuin.

De herziening bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels.

5.1 Procedure

Het plan betreft een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Daarvoor is in artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor beëindigde bedrijven een andere bestemming toe te kennen. Deze wijzigingsbevoegdheid is echter niet toepasbaar omdat vanwege de stedenbouwkundige inpassing ook de bestemming Tuin moet worden aangepast en die voorziet niet in een wijzigingsbevoegdheid. Daarom is een herziening noodzakelijk.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Wonen - 2

Deze bestemming staat het gebruik voor wonen toe, waarbij de regeling is ingericht op landelijk wonen. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw door middel van een bouwvlak gemaximeerd gekoppeld aan een inhoudsmaat in de regels. Per bouwvlak is één wooneenheid toegestaan, tenzij anders aangeduid. Het is bij recht mogelijk om tot 50% van het bouwperceel met een maximum van 100 m2 bijbehorende bouwwerken te bouwen.

Binnen de woonbestemming is het mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.

Middels een omgevingsvergunning is het bij afwijking mogelijk om tot 350 m² aan bijbehorende bouwwerken te bouwen als daarvoor landschapsontsierende gebouwen worden afgebroken. Verder mogen bij afwijking lichtmasten bij paardenbakken worden geplaatst.

Vanwege de voorgenomen plaatsing van de bijbehorende bebouwing is de voorgevelrooilijn op de verbeelding aangegeven.

5.2.2 Tuin

Het overgrote deel van de voormalige bedrijfskavel wordt bestemd tot Tuin, met daarin een aanduiding 'houtsingel' om de landschappelijke inpassing zeker te stellen.

5.3 Regels

De regels uit het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand zijn opgenomen, zij het met een enkele specifieke aanvullingen voor dit plan in relatie tot de opgenomen aanduidingen gevellijn en houtsingel.

5.4 Verbeelding

De verbeelding is opgenomen in het digitale bestand met het plannummer NL.IMRO.0166.00991225-VB01 en weergegeven als pdf in Bijlage 4.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) m.i.v. 7 september 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen; er zijn geen zienswijzen ingediend.

Verder komt, ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij een ruimtelijke onderbouwing een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van dat plan. In het onderhavige geval is er sprake van een particulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de burgerwoning zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.