direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991223-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Flevoweg 74 is in 1865 een gemaal gebouwd. Naast het gemaal is een bedrijfswoning (Flevoweg 72) gebouwd. Het gemaal is tot 1993 in gebruik geweest als gemaal. Daarna is het gemaal verkocht en heeft er zich een bedrijf gevestigd dat als doel heeft om het gemaal in stand te houden en educatie aan bezoekers te geven over de geschiedenis van het gemaal. Tussen het gemaal en de woning in staat een in 1929 gebouwd, voormalig trafogebouw dat eigendom is van de gemeente, maar is inmiddels (op basis van verhuur), fysiek en exploitatie-technisch als keuken onderdeel van het bedrijf.

De eigenaren van het gemaal zijn tevens eigenaren van de bedrijfswoning. De eigenaren zijn voornemens de bedrijfswoning te verkopen. Op basis van het huidige bestemmingsplan is dit niet mogelijk, omdat de bedrijfswoning hoort bij het bedrijf dat is gevestigd in het gemaal. Om de bedrijfswoning los te kunnen verkopen moet de bestemming 'Cultuur en ontspanning' daarvan worden gewijzigd naar 'Wonen'.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Uitgangspunten en doel

Het uitgangspunt en doel van de voorgenomen ontwikkeling betreft enkel en alleen de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, zodat de verkoop aan derden kan plaatsvinden. De fysieke staat van erf en bebouwing blijft ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0001.png"

Figuur 1: Huidig aanzicht van de woning

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991223-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten westen van de stad Kampen. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van omgeving van het plangebied opgenomen (plangebied in rode cirkel). Daar onder is een luchtfoto van het plangebied zelf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0002.jpg"

Figuur 1: Situatie in groter verband

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0003.jpg"

Figuur 2: Detail situatie

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72 vervalt het befreffende deel van dit plan. Omdat de systemtiek en de regels niet 1:1 aansluiten bij het 'Buitengebeid 2014' (ondanks dat het de 4e herziening is) is er juridisch onderscheid tussen beide plannen. Daarover meer in Hoofdstuk 5 Juridische regeling.

Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' heeft het perceel Flevoweg 72 de bestemming 'Cultuur en ontspanning' gekregen. De bedrijfswoning heeft de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Daarnaast liggen op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde-Landschap' en 'Waarde-Cultuurhistorie'.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0004.png"

Figuur 3: Uitsnede van het bestemmignsplan Buitengebied 2014

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in Hoofdstuk 2 worden de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus beschreven;
  • in Hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • in Hoofdstuk 4 komen de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen aan bod;
  • in Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet wordt behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • in Hoofdstuk 6 komt vervolgens als laatste de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

2.1.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

2.1.4 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt op een afstand van:

  • 1,4 kilometer van het Ketelmeer & Vossemeer
  • 1,8 kilometer van het Veluwerandmeer
  • 2,4 kilometer van Rijnstakken (IJsseloevers)

Het plan heeft geen gevolgen voor de natuurgebieden omdat de woonfunctie niet veranderd.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden.

Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

2.2.1.1 Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder (vergelijkbaar met de Ladder voor duurzame verstedelijking). Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt bestaande bebouwing benut.

2.2.1.2 Ontwikkelingsperspectieven

Voor het perceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat twee aspecten. Enerzijds open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Anderzijds landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) die voorkomen in diverse landschapstypen en waar ruimte is voor ontwikkeling van intensieve veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan dit ontwikkelperspectief.

2.2.1.3 Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

In de veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan dit open karakter.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Laagveenontginningen

De ambitie van de provincie Overijssel is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze cultuurhistorische kwaliteiten.

Stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Lust- en leisurelaag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel en alleen de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het woningaantal in de gemeente blijft gelijk en de fysieke staat van de bebouwing blijft ongewijzigd. Om deze redenen wordt niet nader ingegaan op de Regionale woonafspraken, de Structuurvisie Kampen 2030, de Woonvisie 2010-2020, het Externe veiligheidsbeleid en de Welstandsnota.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de gemeente Kampen.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige en toekomstige situatie

De aangevraagde bestemmingsplanherziening betreft alleen het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning. In de huidige situatie is er een economische en functionele relatie tussen de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning. In de toekomstige situatie zal dat niet meer het geval zijn, omdat de woning wordt verkocht. Daarom wordt het plan vanuit beide kanten beoordeeld op de daaruit volgende milieuaspecten.

Bij de voorbereiding van deze herziening bleek dat de werkelijke en planologische situatie niet in overeenstemming met elkaar waren, deels ontstaan door ommissies in het bestemmingsplan (regels en verbeelding), deels ontstaan door activiteiten van de eigenaren. Daarom wordt niet alleen (zoals gevraagd) het perceel toekomstig behorende bij nr. 72 herzien, maar ook dat van nr. 74.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie blijft bestaan of ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een brochuren met bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de huidige situatie is er op de locatie een bedrijfs-/beheerderswoning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bedrijfs-/beheerderswoning omgezet naar een burgerwoning.

Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd, omdat de woning geen onderdeel meer uit gaat maken van de inrichting van het bedrijf.

3.3.1.1 Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen andere milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt dan die er al zijn. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen andere belemmeringen dan bestaand door de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.1.2 Van omgeving naar plangebied

Op een afstand van circa 100 meter van de woning ligt een geluidszone van het bedrijventerrein. Het omzetten van de bedrijfs-/beheerderswoning naar een burgerwoning wordt daardoor niet belemmerd. Om het plangebied zijn geen milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.1.3 Binnen het plangebied

Nu de bedrijfswoning wordt afgesplitst moeten ook de milieugevolgen van die afsplitsting in beeld worden gebracht. De gevolgen hiervan zijn beschreven in paragraaf 3.3.3.2 Industrielawaai.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats. Bodemonderzoek kan in dit geval achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.

3.3.3.1 Wegverkeerslawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

3.3.3.2 Industrielawaai

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw geluidgevoelig object in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt, waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Met industrielawaai wordt in dit geval het geluid bedoeld dat afkomstig is van het bedrijf dat is gevestigd in het gemaal. Doordat de bestemming van de bedrijfswoning wordt gewijzigd naar een burgerwoning, komen de woning en het gemaal los van elkaar te staan. De woning is dan een geluidsgevoellig object en de bestemming van het gemaal maakt industrielawaai mogelijk. In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 17 oktober 2016. Het rapport is opgenomen in Bijlage 2.

Vanuit akoestisch oogpunt kan worden gesteld dat in de woning aan de Flevoweg 72 sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het geluid dat afkomstig is van de exploitatie van het naastgelegen gemaal zorgt niet voor bezwaar om de bestemming van deze bedrijfswoning te veranderen in een burgerwoning.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor blijft de luchtkwaliteit gelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
3.3.5.1 Inrichtingen
  • De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
  • Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
3.3.5.2 Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden zich geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Op circa 300 meter ligt de N50 welke is aangeduid als Basisnet weg zonder PAG indicatie.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.6 Toepassen Besluit m.e.r.

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor zijn nadelige gevolgen voor het milieu niet aan de orde. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Het Besluit M.e.r. vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats. De watertoets kan in dit geval achterwege blijven.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied is gelegen binnen dijkringgebied 11.

Dijkringgebied 11 - IJsseldelta

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang.

De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming, omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats. Ecologisch onderzoek kan in dit geval achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Cultuurhistorie

Het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie (archeologie) is verwoord in de Erfgoedverordening. De Wro vraagt om inventarisatie van de cultuurhistorische waarden voor een bestemmingsplan. Hier hebben we aan voldaan door de karakteristieke panden te inventariseren en daarnaast een inventarisatie van het cultuurlandschap te maken. De wet vraagt ons ook om aan te geven hoe we met deze geïnventariseerde waarden omgaan. Kampen heeft geen beleid op dit vlak omdat dit al wettelijk geregeld is. Monumenten worden niet via het bestemmingsplan beschermd.

Uitgangspunten

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in de status van de diverse cultuurhistorische elementen:

  • Het bestemmingsplan streeft naar zoveel mogelijk behoud, bescherming en/of herstel van karakteristieke waarden van bebouwing en cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen.
  • Het bestemmingsplan regelt de bescherming van deze cultuurhistorische waarde door de aanduiding (ka) en de dubbelbestemmingen W-L + W-CH. (Waarde Landschap en Waarde Cultuurhistorie).
  • Bouwkundige monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) worden al beschermd in de Monumentenwet (gemeentelijke monumenten in de Monumentenverordening). Het bestemmingsplan duidt monumenten daarom alleen aan ter illustratie.
3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Inmiddels is de Monumentenwet 1988 vervangen door de Erfgoedwet.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

De locatie ligt in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' en ligt daarmee in het laagst beschermde gebied, waarin verstoringen tot 2.500 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. Aangezien er in dit plan geen ontwikkeling voorzien is en/of mogelijk gemaakt wordt die een grotere verstoring veroorzaakt is een archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect archologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.2 Monumentenzorg

De gemeente Kampen is rijk aan gebouwd erfgoed. In de diverse enkelbestemmingen hebben we daarom karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is. Binnen het plangebied staan drie objecten die van cultuurhistorische betekenis zijn. Het gaan om objecten met de volgende beschermde status:

  • een rijksmonument (aangewezen op basis van de Monumentenwet 1988, nu Erfgoedwet);
  • een gemeentelijke monumenten (aangewezen op basis van de Monumentenverordening Kampen 2002);
  • een karakteristiek pand.

Een beschrijving hiervan is opgenomen in Bijlage 3 Karakteristieke bebouwing.

3.6.2.1 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Voor deze panden zijn geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Erfgoedwet.

3.6.2.2 Karakteristieke panden

Via deze aanduiding is voor de niet-monumentale, maar wel karakteristieke panden de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen.

Conclusie

Het aspect monumentenzorg levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Verkeer

Aan de verkeerssituatie verandert niets. Beide adressen hebben al hun eigen toegang vanaf de parallelweg van de Flevoweg.

3.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Voor de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin het verhaal van de gemeentelijke kosten is zekergesteld. Een exploitatieplan is dan ook niet doorzakelijk.

4.2.2 overige aspecten

[type hier uw tekst...]

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

5.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

Tot slot zijn er nog Bijlagen bij de regels.

In Hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In Hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan en Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.1.2 Ommissies in verbeelding en regels
5.1.2.1 Bedrijfswoning

Bij de voorbereiding van deze herziening is geconstateerd dat er een ommissie zit in de bestemming 'Cultuur en ontspanning' van het bestemmingsplan Buitengebied 2014. Op de verbeelding heeft de woning de aanduiding 'bedrijfswoning', terwijl in de regels wordt gesproken over 'beheerderswoning' verwezen wordt naar de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning'. Nu de bedrijfs-/beheerderswoning omgezet wordt naar 'burgerwoning' is deze ommissie geen probleem meer, een nieuwe wordt immers uitgesloten. Toch wordt om voorgaande reden de tekst van de regels op dit punt aangepast om juridisch sluitend te zijn.

5.1.2.2 Gebouwen buiten bouwvlak

In de regels is opgenomen dat alle bebouwing binnen het bouwvlak moet worden opgericht. Geconstateerd is dat er met en zonder vergunning gerealiseerde bebouwing buiten het bouwvlak staat. In de regels wordt nu opgenomen dat bijbehorende bebouwing ook buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd.

De zonder vergunning gerealiseerd gebouwing wordt beoordeeld op vergunningvrij of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wabo. Indien dat laatse het geval is moet beoordeeld worden of de locatie ruimtelijk en planologische aanvaardbaar is. Zo niet dan zal daarop gehandhaafd moeten worden.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de Verbeelding in pdf-formaat zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. In dit geval wordt iets meer dan de aan te passen bestemming herzien, omdat de grens tussen de bestemmingen Cultuur en ontspanning en Water niet afgestemd is op de daadwerkelijke overgang. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komt de volgende dubbelbestemming voor:

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen.

In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2014, 4e herziening Flevoweg 72’ wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de enkelbestemming hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Erfgoedwet. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is, in dit geval de bedrijfswoning.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

In dit plan is die bestemming ook toegekend aan een perceel langs het water dat niet tot het eigendom van de woning behoort, maar er wel bij in gebruik is. In het kader van de vaste systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied zou de bestemming 'Agrarisch' moeten zijn, maar dat is geen reële bestemming, gezien het daadwerkelijke gebruik, de ligging en debreedte van het perceel.

5.3.4 Water

Deze bestemming omvat al het water (en bijbehorende taluds) dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen. De begrenzing is aangepast naar de daadwerkelijke situatie.

5.3.5 Wonen

De bestaande woonbebouwing is opgenomen in de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Vrijstaande woningen zijn specifiek aangeduid, wanneer vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrijstaande bebouwing wenselijk is. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Bestaande garages/bergingen/entreepartijen voor de voorgevel krijgen de aanduiding ‘bijgebouwen’. Carports voor de voorgevel zijn, voorzover legaal gerealiseerd, geregeld door het gebruik van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping'. Erkers worden binnen de bestemming 'Tuin' geregeld.

Een aanduiding is opgenomen voor de bestaande dakopbouwen. De goothoogte mag ter plaatse worden vergroot met 2,5 m en de bouwhoogte met 1,5 m. Enkel op bouwvlakken waar deze aanduiding aanwezig is, wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt een dakopbouw acceptabel geacht (met name de Flevowijk). Wanneer deze aanduiding niet aanwezig is, is een dakopbouw niet gewenst. Lessenaarsdaken zijn specifiek geregeld door het gebruik van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere dakvorm'.

Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

In een aantal bestemmingen, waaronder ‘Wonen’ komt de aanduiding ‘Karakteristiek’ voor, voor bebouwing met een dusdanig naar de openbare ruimte gekeerd cultuurhistorisch waardevol gevelbeeld. Het gaat om de bescherming van het bestaande gevel- en straatbeeld. Er vindt geen bescherming plaats van gevels die niet naar de openbare ruimte zijn gericht, vaak achterkantsituaties. Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd nader eisen te stellen voor gebouwen met de aanduiding ‘Karakteristiek’.

Woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. De bestaande goot- en bouwhoogten, alsmede de dakhelling dienen gehandhaafd te blijven. Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren. De algemene regel is dat 30m² aan bijgebouwen kan worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van het erf wordt bebouwd. Waar afwijkingen gelden is dat op de plankaart aangeduid.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

5.3.6 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen) en bovengrondse waarden in de vorm van bebouwing en het erfensemble (Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur en de Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing).

5.3.6.1 Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten. Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig. Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5.000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2.500 m2, 5.000 m2 en 100 m2).

5.3.6.2 Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta (NLIJ). Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

5.3.6.3 Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

Het buitengebied kent veel waardevolle open ruimten. Bij nieuwe ontwikkelingen bekijken we daarom zowel het bedrijfseconomisch belang als de landschappelijke inpassing. Het project “Agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek de IJsseldelta” geeft inzicht over hoe streekeigen stallenbouw en streekeigen agrarische erven het beste vorm kunnen krijgen. De structuur van de bebouwing op een erf is hierin bepalend en de (nieuwe) vorm van een erf moet aansluiten bij het type landschap waarvan het erf deel uitmaakt.

In het bijzonder bij cultuurhistorisch waardevolle erven is het van belang dat nieuwe ingrepen passen binnen de karakteristieke ervenstructuur. In het bestemmingsplan is dit via de bestemming Waarde - Cultuurhistorie dan ook geregeld. Elk gebiedstype in het buitengebied van Kampen heeft weer een andere kenmerkende ervenstructuur. Deze structuren zijn onderstaand weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0005.png"Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf. Voor dit plan is Kampereiland van belang.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (>150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

5.3.6.4 Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Er is geen sprake van een provinciaal belang of van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 6 september 2017 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf 14 september 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 3 Karakteristieke bebouwing

Inventarisatie karakteristieke erven en panden binnen het nationaal landschap ijsseldelta

Tabel I - karakteristieke erven en gebouwen, gemeente Kampen

Objectgegevens

Adres: Kampen, Flevoweg 72

Ligging: rivierenlandschap

Volumes: Gemaalwachterswoning, machinehuis en transformatorhuisje

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991223-VB01_0006.png"

Figuur : Gemaalwachterswoning Flevoweg 72.

Waardering Score  
Relatie met het landschap / stedenbouwkundige waarden     nvt  
Erfstructuur     nvt  
Erfinrichting     nvt  
Streekeigen verschijningsvorm     nvt  
Herkenbaarheid     nvt  
Mate van gaafheid   x   Waardevol  
Architectonische / cultuurhistorische / ensemblewaarde / zeldzaamheid   x   Waardevol  

NB: Bij de waardering van het erf wegen de criteria ten aanzien van bebouwing zwaarder dan de criteria ten aanzien van beplanting.

Omschrijving

Deze plek heeft een belangrijke relatie met het water. De oorspronkelijke functie van het erf om het water uit de polder weg te malen en daarbij zelf droog te blijven hangt hiermee samen. Het erf is een woonerf (geen boerenerf) en is gerelateerd aan het gemaal. Het erf ligt op een terp, op het punt waar de Flevoweg en de Schansdijk en Zwartendijk samenkomen. Erachter ligt een grote waterplas.

Op het erf staat een gemaalwachterswoning met daarachter het gemaal, een machinehuis en een transformatorhuisje. Het machinehuis en het transformatorhuisje zijn niet zichtbaar maar zijn onlosmakelijk verbonden met het gemaal en de gemaalwachterswoning. Het huis bestaat uit één bouwlaag met een kapverdieping onder een met gesmoorde bouletpannen gedekt zadeldak met topgevels. Het pand heeft door zijn ligging (en oorspronkelijke functie) een duidelijke relatie met het gemaal en bijbehorende gebouwen erachter.

NB: Door de opsplitsing van het perceel in twee eigendommen is er een fysieke scheiding tussen beide percelen ontstaan die de visuele relatie volledig heeft weggenomen.