direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 3e wijziging Wittensteinse Allee 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991203-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Wittensteinse Allee 4 is een aanvraag ingediend voor wijziging van de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf” naar “Wonen” met realisatie van een tweede wooneenheid binnen de bestaande bebouwing (op de "deel"). Het agrarische bedrijf is reeds geruime tijd beëindigd. Hergebruik voor agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied 2014” kan de bestemming gewijzigd worden naar "Wonen-2" voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing. Het voornemen past binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid. Het betreft een karakteristieke boerderij die op deze wijze in stand kan worden gehouden. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze maakt onderdeel uit van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 3e wijziging Wittensteinse Allee 4' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991203-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het bouwplan ligt in het buitengebied van de gemeente Kampen, ten oosten van het dorp Zuideinde, aan de rand van de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Kampen (NL.IMRO.0166.00991134-VB01) en is beter bekend als Wittensteinse Allee 4 te Kamperveen, kadastraal bekend Gemeente IJsselmuiden, sectie G, perceel 439.

Het voormalig agrarisch erf ligt op een terp aan de weg, op het erf staat een hallenhuisboerderij met een inhoud van circa 1250m³ met bijbehorende agrarische gebouwen.

De gronden en de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimte en bijgebouwen werden lange tijd gebruikt voor agrarische doeleinden. De huidige bewoner heeft in 2007 zijn agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd.

De volgende afbeeldingen tonen luchtfoto's van de planlocatie, de rode cirkel geeft de ligging van het bouwplan aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0001.png"

Ligging planlocatie in groter verband

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0002.png"

Ligging planlocatie

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf". In deze bestemming zijn regels gegeven waaraan de wijziging moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de regels voldoet, kan er gebruik van worden gemaakt.

Het plangebied is eveneens aangewezen met de dubbelbestemming "Waarde - cultuurhistorie", "Waarde - Archeologie 1" en "Waarde - Landschap", de bouwaanduiding is karakteristiek. Volgens het bestemmingsplan zijn de als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse bestemd voor:

  • Het uitoefenen van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden bedrijfsvoering;
  • behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • bedrijfswoningen en bouwwerken.

1.4.1 Wijzigingsvoorwaarden

Volgens art. 4.9 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen naar "Wonen" voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

1. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden

redelijkerwijs niet langer mogelijk is;

2. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot;

3. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;

4. niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat:

I. een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bestaande niet-karakteristieke bijbehorende bouwwerken niet gesloopt hoeft te worden, tenzij deze oppervlakte al in de vorm van karakteristieke bijbehorende bouwwerken aanwezig is;

II. In afwijking hiervan mogen gebouwen 1 op 1 worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;

5. één (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;

6. het aantal woningen niet toeneemt;

7. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

8. bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat:

I. wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2;

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2014 (plangebied is rood omlijnd).

1.4.2 Bouwplan in relatie tot wijzigingsvoorwaarden

Het omzetten van de bestemming naar wonen, en het realiseren van een extra woning in de bestaande bebouwing is gelet op het feit dat voldaan wordt aan de gestelde regels mogelijk.

Bedrijfsbeëindiging: Het agrarische bedrijf ter plaatse is door de huidige eigenaar in 2007 beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden is om economisch redenen op deze relatief kleine locatie en niet meer mogelijk.

Bestemmingsvlak: Een voorwaarde van het bestemmingsplan is dat het bestemmingsvlak wordt niet vergroot, dat is hier ook niet nodig, het bestemmingsvlak blijft zijn huidige afmetingen houden, het wordt alleen omgezet naar "Wonen".

Het karakter: Het uitgangspunt is dat de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet wordt aangetast.

Bebouwing: De niet-karakteristieke (houten berging achter rietgedekte jongveestal) bebouwing wordt gesloopt (ca. 32m²), de bestaande karakteristieke jongveestal (ca. 100m²) welke evenwijdig aan de woning/Wittensteinse Allee staat blijft behouden en zal worden gerestaureerd. De Hooiberg (ca. 75m²) wordt in zuidelijke richting verplaatst, de kapschuur (ca. 175m²) zal te zijner tijd 1 op 1 vervangen en verplaats worden in noordoostelijk richting.

Aantal woningen: De bestemming kan alleen wijzigen als er één (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft, dit is ook het geval. Het aantal woningen neemt juist toe, omdat het hier een karakterestieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimte ("deel") van meer dan 1000m³ betreft mag binnen deze bebouwing het aantal woningen worden vergroot naar niet meer dan 2.

Conclusie: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de huidige "Agrarische" bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan te wijzigen naar "Wonen". Tevens mogen zij toestaan dat er een extra woning gerealiseerd wordt binnen de huidige bebouwing. Voor de gemeente zijn daar verder geen kosten aan verbonden, afgezien van de kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen om bouwvergunning/omgevingsvergunning. Die kosten worden door middel van het heffen van leges gedekt.

Samenvattend kan gesteld worden dat het plan planologisch en financieel haalbaar is en voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Een verdere uiteenzetting van de financiële aspecten van deze ontwikkeling kan daarom in dit kader achterwege blijven.

Het initiatief voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het geldende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het erf ligt op een terp aan de weg. Mogelijk heeft het een relatie met het Landgoed Wittenstein (gehad), vanwege de ligging van het erf (in de direkte omgeving van het landgoed en aan een laan), de gaafheid en de gekleurde luiken op de boerderij. Het erf wordt omgeven door bomenrijen (laanbomen langs de weg en een bomenrij langs de inrit). De bebouwing staat haaks op en parallel aan elkaar en de weg. De scheiding tussen het woon- en bedrijfsgedeelte is aanwezig. Op het voorerf ligt een kleine siertuin. De overige ruimte is beplant met gras (eveneens het talud van de terp), waarin een grote solitaire boom en een waslijn zijn opgenomen, en wordt begrens door een hekwerk. Op het erf staat een hallenhuisboerderij met bijgebouwen. De boerderij bestaat uit een bouwlaag met een lage kapversieping bij het woonhuisgedeelte. De boerderij heeft een met riet gedekte wolfskap. De vensters in de voorgevel zijn voorzien van gedecoreerde trommelvelden en hebben luiken. Naast de boerderij staat een stal onder een met riet gedekte wolfskap. Achter op het erf een kapschuur met golfplaten dak. De hoofdvormen zijn intact en de gevels zijn goed bewaard. De voorgevel van de boerderij is bijzonder gaaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0004.png"

Straatbeeld voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0005.png"

Achtererf

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0006.png"

Straatbeeld achtererf

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

3.1 Europees en rijksbeleid

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 10 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Er hoeft geen ladderparagraaf geschreven te worden. Het plan past binnen de regionale woonafspraken omdat dit een voorziene wijziging is binnen het bestemmingsplan Buitengebied. Daarmee voldoet het aan de 100% norm van de provincie. Het toevoegen van 1 of 2 woningen past binnen het woonbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

De provincie Overijssel heeft met de Omgevingsvisie Overijssel het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd. De Omgevingsvisie beschrijft de koers van de provincie Overijssel op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaamheid en Sociale kwaliteit vormen hierin de rode draad.

Ambitie van de provincie: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag. De woningbouw ontwikkelt zich primair in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. Het gaat hierbij om voormalige agrarische bedrijven, maar ook om (nieuwe) landgoederen.

Vanuit de beleidsambities staat de provincie voor een groot aantal opgaven, zoals de bouw van nieuwe en herstructurering van bestaande woonwijken en bedrijventerreinen, het vergroten van de veerkracht van watersystemen, de realisatie van de EHS, schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de ontwikkeling van nieuwe functies op voormalige boerenerven, ontwikkeling van duurzame energieopwekking en energiebesparing, en de verbetering van het wegen en spoornet.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Natuurlijke laag: Het plangebied ligt binnen deze laag binnen laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is dat een hoog waterpeil van belang wordt geacht.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder de laagveenontginningen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken.

In het voorliggende plangebied worden geen veranderingen aan het waterpeil en het veenpakket aangebracht. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm.

Stedelijke laag: Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.

Lust- & leisure laag: Voor de locatie en wijde omgeving is 'donkerte' van belang. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen significante toename plaats van lichthinder.

3.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Conclusie:

De provincie Overijssel zet met haar beleid in op het behoud en het versterken van landschappen met zeldzame of unieke landschapskwaliteiten. Door het wijzigen van de bestemming en het creëren van een extra woning wordt er een bijdrage geleverd aan de verbetering en het behoud van de bijzondere kwaliteiten van het landschap. Het provinciaal beleid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldend bestemmingsplan

Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat wordt voldaan aan de punten als genoemd in art. 4.9.1 van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 (NL.IMRO.0166.00991134-VB01).

Tevens mag er wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimte van tenminste 1000m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing worden vergroot tot niet meer dan 2.

3.3.2 Structuurvisie Kampen 2030

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009. Basis voor deze visie is de notitie van Bouwstenen. Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Het creëren van een extra woning in de aangebouwde bedrijfsruimte van de karakteristieke bedrijfswoning past in dit beleid.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Het plangebied valt binnen de beschrijving van Slagenlandschap. Het gebied wordt gekenmerkt door de structuur van lange, rechte parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen en dijken en wegen. Het landschap is open met boombeplanting aan de doorgaande wegen en dijken, en bovendien in singels rondom de boerderijen. De boerderijen zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd met een meer geconcentreerde bebouwing aan het Zuideinde en het gehucht Kamperveen. Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

Het bouwplan wordt op zichzelf beoordeeld en er wordt beoordeeld of het bouwplan de relatie met de omliggende bebouwing niet verstoort. Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied.

Conclusie:

Via het bestemmingsplan kan de bestemming gewijzigd worden naar "Wonen". Woningsplitsing van karakteristieke panden in het Buitengebied is meegenomen in het beleidsdocument "De woningmarkt van Kampen in balans", en het initiatief past ook binnen de regionale woonafspraken. Het toevoegen van 1 of 2 woningen past binnen het provinciale woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.2 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.2.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn hebben deze in een vergunning of in het activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen waardoor het bedrijf planschade kan claimen.

Onderzocht moet daarom worden of dergelijke bedrijven in de omgeving aanwezig zijn en uitgesloten moet worden dat deze door de wijzigingen benadeeld worden. Alleen in geval bedrijven in de omgeving geprojecteerd zijn (het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk maar ze zijn nog niet gerealiseerd) kan gebruik worden gemaakt van de VNG brochure "Bedrijven en Milieuzonering".

Op het adres Wittensteinse Allee 1 is een Paardenpension en opfokstal voor jonge paarden tot 3 jaar gevestigd. tevens wordt er op de locatie dressuurlessen gegeven. Deze activiteiten vallen in de categorie 3.1 hier geldt een afstand eis van 50 meter. Hier kan ruim aan worden voldaan de afstand van het bouwblok tot aan de woning is ca. 88 meter. Tevens is het een bestaande woning die ook nu al een dwangpunt vormt voor de omliggende bedrijven. De woonbestemming vormt dan ook geen belemmering voor de omgeving.

4.2.2 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij een omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

Ten noorden aan de Wittensteinse Allee op een afstand van ca. 88 meter is bovengenoemd paardenbedrijf gevestigd. In handreiking "Bedrijven en milieuzonering" wordt een richtafstand van 50 meter geadviseerd tot milieugevoelige functies. De huidige afstand van circa 88 meter is voldoende om een aanvaardbaar woonmilieu te waarborgen.

Het bestemmingsplan laat in feite nog toe dat op het perceel Wittensteinse Allee nr. 4a een agrarische bedrijf opgericht mag worden, en dus een belemmering zou zijn, echter het perceel is zo klein dat dit niet mogelijk is.

De gemeente heeft aangegeven dit in de toekomst bij een bestemmingsplanherziening te herstellen.

Daarnaast is de huidige woning nummer 4 nu ook al een belemmering voor de omgeving.

De reeds aanwezige woningen zijn bepalend voor de ontwikkelingsruimte voor de agrarische bedrijven in de omgeving. Ter aanzien van het aspect geur kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn en dat er gesproken kan worden van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is een bodemonderzoek uitgevoerd (mei 2015 (Bijlage 1 Bodemonderzoek). Het onderzoek, waarbij uitgegaan is van een onverdachte locatie, is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat:

De bodem bestaat voornamelijk uit matig fijn zand, in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Het bodemonderzoek is in orde, doch in één van de mengmonsters van de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond. De overige analyseresultaten voor grond en grondwater zijn niet verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de locatie geschikt is voor de bestemming wonen.

4.2.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Er is geen spoorweg of industrieterrein in de nabije omgeving.

De geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde. Door het opsplitsen van de bestaande woning veranderd de geluidsbelasting niet. Voor omliggende bedrijven is de woning nummer 4 nu al belemmerend en voldoet aan de richtafstand.

Ten aanzien van het verkeerslawaai kan gesteld worden dat er niets verandert de woning wordt namelijk opgesplitst in twee wooneenheden. Dus voor het wegverkeerslawaai verandert er niets.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële

regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties)

opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder

toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende

categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

De buurtschappen van Kamperveen zijn bestaande kernen waar geen bedrijven zijn gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Nabij het plangebied ligt de spoorlijn Hanzelijn op een afstand van circa 3100 m. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan "Kamperveen 2012" is in 2011 een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de N50 op het plangebied (zie Bijlage 2 QRA). Omdat de extra woning aan de Wittensteinse Allee in het zelfde plangebied ligt kan dit onderzoek ook hiervoor gebruikt worden. De gebruikte afstanden in het onderzoek zijn vele malen groter, hierdoor kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Nabij het plangebied ligt de rijksweg N50 op een afstand van circa 3100 m. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan "Kamperveen 2012" is in 2011 een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de N50 op het plangebied. Omdat de extra woning aan de Wittensteinse Allee in het zelfde plangebied ligt kan dit onderzoek ook hiervoor gebruikt worden. De gebruikte afstanden in het onderzoek zijn vele malen groter, hierdoor kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel. De IJssel is gelegen op circa 4100 m van het plangebied. Op grond van het ontwerp Basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn, qua externe veiligheid, geen relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

Nabij het plangebied liggen een viertal aardgastransportleidingen op diverse afstanden. Voor het bestemmingsplan "Kamperveen 2012" is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de aardgastransportleidingen op het plangebied. Omdat de extra woning aan de Wittensteinse Allee in het zelfde plangebied ligt kan aan de hand van dat QRA onderzoek gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Bestrijdbaarheid/zelfredzaamheid

De brandweer is bij het vaststellen van het bestemmingsplan "Kamperveen 2012" gevraagd om een advies te geven over de mate van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Ook zijn binnen het plangebied genoeg opstelplaatsen voor hulpdiensten aanwezig. Er is voldoende bluswater capaciteit aanwezig en het plangebied is goed bereikbaar. Omdat het plan aan de Wittensteinse Allee in het zelfde plangebied ligt wordt het advies van de Brandweer d.d. 27 januari 2012 overgenomen (zie Bijlage 3 Advies brandweer) .

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

Resultaat: via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen. (zie Bijlage 4 Watertoets).

4.3.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Aan de noord- en oostzijde van dijkring 11 ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 0,8 tot 2,0 meter voor de laagste gedeeltes in Zuideinde (zie de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0007.png"

Afbeelding: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11

Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Zalk) geschat tussen de 0 en 6 uur (zie de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0008.png"

Afbeelding: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de Omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

Conclusie: De woning ligt op een terp circa 180cm hoger dan het omliggende terrein wat op ca. 90cm+ NAP ligt. Het risico op overstroming is naar verwachting laag. Vanuit het plangebied kan eventuele evacuatie goed plaatsvinden. Ook biedt de terp waar de woning op gebouwd de mogelijkheid als toevluchtsoord bij eventuele overstromingen.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De provincie is het bevoegd gezag voor de nieuwe natuurwet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels.

Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Ecogroen heeft een Quick Scan Natuurtoets uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in een notitie van 5 mei 2017. Deze rapportage is als Bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.

4.4.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn.

Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn Veluwe en Rijntakken op meer dan 3,5km afstand.

Op basis van de effectenindicator (Broekmeyer 2005, 2010 en Min. EZ 2015a), de voorgenomen werkzaamheden, bekende dosis-effectrelaties (zie geraadpleegde bronnen) en expert judgement zijn de te beoordelen effecten bepaald. Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebieden waardoor er geen sprake is van directe effecten zoals aantasting of oppervlakverlies van habitattypen en leefgebied van soorten. Er is evenmin sprake van (extra) betreding van leefgebieden of habitats als gevolg van de woningsplitsing. Verstoring als gevolg van licht, geluid of zichtbaar menselijke activiteit is alleen al op basis van afstand op voorhand uitgesloten. Effecten van toename van uitstoot van stikstof door toevoegen van een wooneenheid is echter niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is de te verwachten stikstofdepositie berekend.

4.4.2 Stikstofdepositie

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft als doel om effecten van stikstofdepositie op beschermde natuurwaar-den weg te nemen door:

• de emissies van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen) en;

• door (herstel)maatregelen te nemen in de Natura 2000-gebieden.

Emissie van stikstofoxiden ontstaat onder andere door verbranding van fossiele brandstoffen bij inzet van machines, stookinstallaties (en Cv-ketels) en door verkeer. De depositie als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden is met behulp van het rekenprogramma AERIUS-Calculator in beeld gebracht. Plannen die kunnen leiden tot een stikstofde-positie hoger dan 0,05 mol N/ha/jaar op habitattypen binnen Natura 2000-gebieden Veluwe of Rijntakken, kunnen niet zondermeer worden vastgesteld. Voor projecten die kunnen leiden tot een stikstofdepositie hoger dan 0,05 mol N/ha/jaar is een vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk. De Aerius-berekening is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Geconcludeerd kan worden dat er geen natuurgebieden met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn. Er zijn dus geen merkbaar nadelige gevolgen te verwachten van de realisatie en het gebruik van twee woningen op het adres Wittensteinse Allee 4 te Kamperveen. De Wet natuurbescherming staat daarmee wijziging van de bestemming niet in de weg. Er is evenmin een vergunning Wet natuurbescherming nodig.

4.4.3 Soortenbescherming

Op basis van bekende gegevens over beschermde soorten uit de NDFF (over de afgelopen 10 jaar) is binnen de in-vloedssfeer van het plangebied geen beschermde soort waargenomen. Desondanks is tijdens het veldbezoek aan-dacht besteed aan alle soorten en in het bijzonder aan de volgende gebouw bewonende soorten: vleermuizen, huis-mus, gierzwaluw, kerkuil en steenmarter.

Vogels  

Tijdens het veldbezoek zijn een baltsende huismus, een ringmus en een bezet nest van houtduif aangetroffen. Aan-wijzingen voor andere broedende vogelsoorten zijn niet waargenomen en worden op basis van de aangetroffen ter-reinomstandigheden evenmin verwacht.

Alle in het wild levende vogels zijn met de Wet natuurbescherming beschermd (zie kader 1). Bij broedvogels wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën met een verschillend beschermingsregime:

Broedvogels met jaarrond beschermde nesten

Op basis van het veldbezoek en de aangetroffen terreinkenmerken worden in het plangebied de directe omgeving van de werkzaamheden geen jaarrond beschermde nesten van broedvogels (zie kader 2) verwacht. De waargeno-men baltsende huismus nestelt bij de buren (huisnummer 4a) onder de pannen. In de te verbouwen boerderij met rieten kap en de overige opstallen is geen geschikt broedbiotoop voor vogels met jaarrond beschermde nesten aan-wezig. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming voor broedvogels met jaarrond beschermde nes-ten zijn niet aan de orde.

Overige broedvogels

In het plangebied is nauwelijks geschikt broedbiotoop aanwezig. Eventueel broedbiotoop is aanwezig buiten het te verbouwen woonhuis. In de hooiberg is een broedende houtduif aangetroffen. Eventueel te verwachten andere soorten zijn algemene vogelsoorten zoals Merel, Vink en Koolmees. Aangezien de verbouwing binnen het aanwezige pand plaatsvindt, is negatief effect hiervan op voorhand uit te sluiten. Geadviseerd wordt de werkzaamheden -voor de op termijn te slopen en verplaatsen opstallen als hooiberg- buiten het broedseizoen uit te voeren en / of vooraf te controleren of broedende vogels aanwezig zijn. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels zijn niet aan de orde.

Vleermuizen  

Het leefgebied van de in artikel 3.5 (Habitatrichtlijn bijlage IV) beschermde vleermuizen bestaat uit verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden (zie ook kader 3). Hieronder worden deze onderdelen nader beschreven.

Verblijfplaatsen 

Tijdens het veldbezoek en de inspectie van de opstallen zijn geen -potentiële- verblijfplaatsen van vleermuizen aan-getroffen. Ook in geraadpleegde bronnen is geen melding gemaakt van (potentiële verblijfplaatsen van) vleermuizen binnen het plangebied. Het te verbouwen pand en de te slopen of verplaatsen opstallen zijn ongeschikt als verblijf-plaats van vleermuizen. Er worden geen bomen geveld met potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen geveld. Ver-volgstappen ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aan de orde.

Vliegroutes en foerageergebieden

Als gevolg van de plannen worden in het plangebied geen (onmisbare) opgaande lijnvormige structuren verwijderd, dus ook geen structuren die van belang kunnen zijn als onmisbare vliegroute voor vleermuizen. Sterker nog: aanwe-zige structuren worden hersteld door aanplant van bomen in de laanbeplanting.

Ook gaat geen onmisbaar foerageergebied verloren: het bebouwd oppervlak wordt immers niet vergroot. De voor-genomen plannen leiden niet tot schade aan onmisbare vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Vervolg-stappen ten aanzien van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.

Overige soortgroepen

Op basis van tijdens het veldbezoek aangetroffen omstandigheden en terreinkenmerken en op basis van de habitat-eisen en bekende verspreidingsgegevens van beschermde soorten worden in het plangebied geen andere be-schermde waarden verwacht, zoals flora of beschermde voortplantingsbiotopen of vaste verblijfplaatsen van overige beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming (bijvoorbeeld steenmarter). Zo is vanwege het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied voortplanting van beschermde libellen, amfibieën en vissen op voorhand uitge-sloten. Geschikte waardplanten voor beschermde vlinders ontbreken.

Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde voor overige soort-groepen (flora, zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden).

4.4.4 Zorgplicht

De zorgplicht is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0009.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Kampen

Conclusie: Een archeologisch onderzoek is alleen noodzakelijk bij bodemverstoring, dus niet bij enkel een functiewijziging. Er is bijtijds informatie in gewonnen bij de gemeentelijke archeoloog drs. A. Jager, hij heeft gezien de omvang van de werkzaamheden vrijgave gegeven van archeologisch onderzoek. Al blijft de meldingsplicht conform de Monumentenwet 1988 van kracht. Dit betekend dat bij toeval aangetroffen objecten met oudheidkundige waarde gemeld dienen te worden bij het bevoegd gezag.

4.5.2 Monumentenzorg

Gevolgen voor de karakteristieke waarde:

Bij de verbouwing van de boerderij die in twee woningen wordt gesplitst, blijft de hoofdvorm intact. Het plan betreft een verbouwing van het voormalige bedrijfsgedeelte van de boerderij.

De grootste wijziging vindt plaats in de rechterzijgevel. In deze gevel wordt de daklijn op een plek doorbroken met een uitbouw. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie is dit plan akkoord omdat de kenmerkende karakteristiek van de boerderij behouden blijft. De ingreep is in samenspraak met de welstandcommissie tot stand gekomen en akkoord bevonden. In het dakvlak van de linkerzijgevel zijn op advies van cultuurhistorie Kampen de dakvensters zo bepaald dat aantasting van het gesloten rietendak, wat kenmerkend is voor dit type boerderij zo min mogelijk wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0010.png"

Referentiebeeld aangedragen door Dhr. J. Abbink (gem. Kampen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991203-VB01_0011.png"

Impressie planuitwerking (bouwkundig tekenburo Van de Streek)

Het ontwerp is besproken met de secretaris van de welstands- en monumentencommissie. Op hoofdlijnen is het plan akkoord. In de procedure van de Omgevingsvergunning zal het plan voor advies worden voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie. Naast het ontwerp zal ook geadviseerd worden door de commissie op de toe te passen materialisering.

Erfinrichting:

Om te voorkomen dat de karakteristieke uitstraling verloren gaat door het realiseren van twee wooneenheden in de boerderij is er door een landschapsarchitect een erfinrichtingsplan opgesteld, hierin is weergegeven hoe de afzonderlijke percelen zicht tot elkaar verhouden en in elkaar opgaan, tevens wordt er aangegeven hoe om te gaan met verharding, beplanting, erfafscheiding, parkeren en de uiteindelijke locatie van de bijgebouwen de kapschuur wordt t.z.t. vervangen en gedeeltelijk verplaatst (er zijn tot op heden nog geen concrete plannen) de hooiberg wordt in zijn geheel verplaatst. (zie Bijlage 7 Erfinrichtingsplan)d.d. 12 december 2016)

4.6 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. De locatie is goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer. Een extra woonbestemming zorgt niet voor een significant hogere verkeersdruk. Minimaal 2 parkeerplaatsen per woning zullen op eigen terrein worden ondergebracht.

4.7 Kabels en leidingen

Er zijn geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen in het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen. Tussen de initiatiefnemer (tevens eigenaar) en de gemeente is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Waardoor eventueel uit dit bouwplan voortvloeiende planschade op de aanvrager kan worden verhaald. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 3e wijziging Wittensteinse Allee 4’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 3e wijziging Wittensteinse Allee 4' komen de bestemmingen Tuin en Wonen-2 voor. ;Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1;
  • Waarde-Cultuurhistorie en
  • Waarde - Landschap.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

6.3.1 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

6.3.2 Wonen-2

Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe. In dit geval is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de woning op te splitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Er is een aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' opgenomen. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze maakt onderdeel uit van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

6.3.3 Waarde - Archeologie

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie-1’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

6.3.4 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap) en bovengrondse waarden in de vorm van bebouwing en het erfensemble (Waarde - Cultuurhistorie, Waarde - Beschermd stadsgezicht en de aanduiding 'karakteristiek'):

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen. Bij het voorliggende planvoornemen is dit laatste gebeurd.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om deze plannen weer voor vooroverleg aan te laten bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

23 augustus 2016 heeft de gemeente een brief ontvangen met aanpassingen op de uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen. Daarin staat dat nu recent met alle Overijsselse gemeenten woonafspraken zijn gemaakt, besloten is om voor de kleine woningbouwplannen de voortoets in de vooroverlegfase te laten vervallen. Het gaat om plannen met minder dan 7 woningen. Het wijzigingsplan past binnen de woonafsraken. Er is dus geen vooroverleg nodig.

 

7.2 Zienswijzen

Het wijzigingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is er de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.