direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenstad, 1e herziening Bolwerk 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991183-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het pand Bolwerk 12 is aangekocht door de Islamitische Stichting Nederland. In dit pand was gevestigd het postbedrijf PostNl en ook andere bedrijvigheid. De Nebi Moskee, nu nog gevestigd aan de Groenestraat in Kampen, is onderdeel van de Inslamitische Stichting Nederland. Beoogd wordt dat deze moskee verplaatst naar het pand Bolwerk 12. In het pand wordt dan een gebedsruimte gevestigd, als onderdeel van een Islamitisch Cultureel Centrum. Omdat de huidige bestemming van het pand Bolwerk 12 niet passend is voor dit beoogde gebruik moet het bestemmingsplan worden aangepast.

1.2 Uitgangspunten en doel

De uitgangspunten voor deze herziening zijn vastgelegd in het bestemmingsplan Binnenstad en de gebiedsvisie Binnenstad. Het doel van deze herziening is om een goede juridische basis te leggen voor het beoogde gebruik en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Binnenstad, 1e herziening Bolwerk 12' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991183-VB01

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de binnenstad van Kampen en ligt ingeklemd tussen het Bolwerk en de Oranjesingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991183-VB01_0001.png"

1.5 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplannen Binnenstad van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Binnenstad, 1e herziening Bolwerk 12 vervalt een deel van dit plan.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 3;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 4 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • In hoofdstuk 6 komen de inspraak en het overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen, voor zover het betrekking heeft op het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Geen van deze 13 nationale belangen is direct van toepassing op voorliggend plan.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In voorliggend plan gaat het om hergebruik van een bestaand pand in een stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste van een zorgvuldig ruimtegebruik.

2.1.2 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het gebied Uiterwaarden IJssel op een afstand van circa 400 meter. Aangezien het voorliggende plan enkel een ander gebruik van een reeds bestaand pand mogelijk maakt en dit gebruik geen verzwaring inhoudt ten opzichte van het gebruik dat reeds was toegestaan is de activiteit niet van invloed op dit Natura 2000-gebied.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009) en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009) en latere actualisaties

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Natuurlijke laag 

De natuurlijke ondergrond wordt door de functieverandering van het pand niet aangetast.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Dit gebied heeft al sinds de veertiende eeuw een stedelijke uitstraling waardoor er geen relatie is met het agrarisch cultuurlandschap.

Stedelijke laag

In de Omgevingsvisie heeft de provincie Overijssel ruimtelijke kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de sturing op kwaliteit. Hoewel het pand als zodanig geen bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit wordt bij deze functievernadering wel de kans aangegrepen om de uitstraling van de buitenruimte te verbeteren en tevens de groene gordel rondom de binnenstad enigszins te verbeteren. In combinatie met de parkeergarage die schuin tegenover het pand gerealiseerd gaat worden verbetert de entree naar de binnenstad.

Lust&Leisure laag

De functiewijziging als zodanig doet geen afbreuk aan het verbeteren van de entree aan de stadsrand en het vormgeven van deze entree als visitekaartje van de historische binnenstad (in overeenstemming met de ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie – de lust- & leisurelaag).

2.2.3 Nationaal Landschap IJsseldelta

Om de aanwezige landschappen te behouden en te 'ontwikkelen met kwaliteit', heeft het Rijk twintig landschappen in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap. Doel van de aanwijzing van de Nationale Landschappen is dat de kwaliteit van het landschap in deze gebieden wordt behouden en versterkt.

De binnenstad van Kampen valt binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap IJsseldelta. De IJsseldelta heeft deze status te danken aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn volgens de Nota Ruimte grofweg:

a. de grote mate van openheid;

b. de oudste rationele, geometrische verkaveling (Polder Mastenbroek);

c. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Ook de Kamper binnenstad is een belangrijke kernkwaliteit in het gebied als stad met een duidelijke identiteit en een kenmerkend rivierfront met een langte van 2 kilometer. Achter dit negentiende-eeuwse stadsfront is de hoger gelegen middeleeuwse stadskern met haar honderden monumentale panden zichtbaar. Tussen de kern en het IJsselfront staat de oude stadsmuur die eind vorige en begin deze eeuw als waterkering in ere is hersteld.Het plangebied maakt onderdeel uit van de Kamper binnenstad.

Om het landschap van de IJsseldelta beter te beleven is er onder meer aandacht voor toeristische voorzieningen nodig. Een vitale Kamper binnenstad biedt goede kansen om toeristen naar het gebied te trekken en verder de IJsseldelta te laten ontdekken. De Koggewerf wordt bij naam genoemd als trekpleister binnen het gebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan betekent dit dat de historische kwaliteiten van de binnenstad gewaarborgd moeten blijven en dat er verder ruimte moet zijn voor de recreatieve ontwikkeling van de binnenstad (vitale binnenstad), waarbij met name de Koggewerf aandacht zou moeten krijgen. De historische kwaliteten van de binnenstad worden niet aangetast door voorliggend plan. Het bestaande pand blijft gehandhaafd, alleen de functie van dit gebouw wijzigt. Het hergebruik draagt bij aan een vitale binnenstad.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

De Structuurvisie Kampen spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Naast de huidige waarden en beschrijving van knelpunten voor de stad en de omringende landschappen, komen ook gewenste ontwikkelingen en toekomstige kwaliteiten aan bod. Voor de binnenstad zijn de volgende aspecten uit deze nota van belang:

  • het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad betreft het verbeteren van de levendigheid en vergroten van de sociale cohesie. De woonfunctie behouden en waar mogelijk uitbreiden, o.a. door wonen boven winkels;
  • het werken betreft vooral versterking van het toerisme in het oude centrum. Ook het voorzieningenniveau in de binnenstad (detailhandel en culturele voorzieningen) moet worden verbeterd;
  • wat betreft verkeer: Verkeerscirculatieplan Binnenstad wordt uitgevoerd. Voor de binnenstad is sprake van het zoeken naar een evenwicht tussen bereikbaarheid en uitstraling. Dit kan betekenen dat de auto op sommige plekken een minder dominante positie krijgt;
  • er wordt ingezet op de restauratie van het plantsoen op de voormalige vestingwerken waarbij gekeken wordt of er mogelijkheden liggen om het groene karakter door te zetten richting de IJssel.

Het gaat om kwaliteitsverbetering van de binnenstad door het opwaarderen van de openbare ruimte, het autoluw maken van de binnenstad en het verbeteren van de bereikbaarheid en de parkeervoorzieningen; het bovenstroomse deel van de IJsselkade, omgeving Stadsbrug en Spoorkade moeten anders worden ingericht; onderzoek naar ondergrondse parkeervoorzieningen is gewenst. Voor de openbare ruimte wordt verwezen naar de uitvoering van het Masterplan Binnenstad. Door alle nieuwe ontwikkelingen aan de zuid-westzijde van Kampen Hanzelijn met station; nieuwe wegen en aansluitingen; de ‘Bypass’ (met alle ontwikkelingen) zal men in de nabije toekomst Kampen steeds minder benaderen vanaf de IJssel(kade), waar dit voor eeuwen altijd het geval is geweest. Dit brengt bijna een soort ‘kanteling’ van Kampen teweeg. Toch heeft de IJsselkade de beste papieren om ook in de toekomst het karaktervolle gezicht van Kampen te blijven (‘balkon’-functie; verblijfsrecreatie; activiteiten) bepalen.

2.3.2 Gebiedsvisie Binnenstad (2012)

In 2012 heeft de gemeenteraad de gebiedsvisie Binnenstad vastgesteld. De gebiedsvisie is een laag tussen de structuurvisie en het bestemmingsplan. De historische binnenstad werd met het samengaan van de gemeenten Kampen en IJsselmuiden in 2001 het geografische hart van de nieuwe gemeente. Maar ook in andere opzichten vormt de binnenstad hét hart van Kampen. Water-, fiets- en autoroutes komen hier samen in een omgeving met veelal uiteenlopende belangen; de historische binnenstad is tegelijkertijd voorzieningencentrum, uitgaanscentrum, evenemententerrein, toeristische trekpleister en woongebied.

Met de vele uiteenlopende belangen en ‘ruimteclaims’ is het de vraag hoe we ervoor zorgen dat de historische waarden van het beschermd stadsgezicht behouden blijven. En tegelijkertijd, hoe we ruimte kunnen bieden aan de dynamiek die nodig is om een toekomstbestendige ontwikkeling van de stad mogelijk te maken. Interessant in dit spanningsveld tussen behoud en dynamiek is de vraag hoe we de kansen die nieuwe ontwikkelingen bieden, een meerwaarde kunnen laten hebben voor zowel de historische binnenstad als de vele bewoners, ondernemers en bezoekers.

Om alle belangen in deze dynamische omgeving op elkaar af te kunnen stemmen, is er een gebiedsvisie voor de historische binnenstad opgesteld, een kader voor afwegingen tussen belangen en (gewenste) ontwikkelingen (in ruimte én in tijd). In de gebiedsvisie worden verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in het deelgebied Stadswallen.

Het deelgebied Stadswallen is in zijn geheel benoemd als kwaliteit, met in het bijzonder de relatief gave en eenduidige historische uitstraling van de Plantsoenen en de beide stadspoorten. Er zijn echter enkele verstoringen in het deelgebied, waaronder het voorliggende plangebied (lcatie pand PostNL) en het Oranjeplantsoen.

In de cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling van de historische binnenstad is de huidige invulling van Bolwerk 12 beschreven als “zeer schadelijk voor de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van dit deel van de binnenstad, mede omdat het zichtbaar is van ver over de Burgel.” Voor deze locatie is dan ook de aanbeveling gedaan “om ruimtelijke, op transformatie en mutatie gerichte ingrepen kansen te geven om het gebied meer aansluiting te doen vinden op de cultuurhistorische waarden in het omringende gebied; dit ter versterking van de herkenbaarheid van de historiciteit van de Kamper binnenstad als geheel.” In de Structuurvisie is op de locatie een ‘groene’ ambitie neergelegd: ontwikkelingen op deze locatie dienen bij te dragen aan het versterken van de groene gordel rond het historische centrum. Het belang hiervan ligt in de eerste plaats in de zogenaamde “leesbaarheid” van de historische structuur van de binnenstad. De herkenbaarheid van de groene gordel van de stadswallen om de oude binnenstad vergroot de oriëntatiemogelijkheden, het weten waar je bent. Er zijn ook economische motieven om in te zetten op het behoud en herstel van de groene gordel. Denk aan de toeristische potentie van Kampen als ‘vestingstad’. Naast het versterken van de groene gordel ligt er nog een opgave voor deze locatie: zorgen voor een goede ruimtelijke begrenzing van de historische binnenstad. Ook het belang hiervan ligt vooral in de leesbaarheid van de unieke historische structuur van de binnenstad en de daarmee samenhangende oriëntatiemogelijkheden.

Om de kansen die er liggen op ruimtelijk gebied in beeld te brengen, zijn er in de gebiedsvisie vier scenario’s geschetst. Deze scenario's gaan echter allen uit van nieuwe ontwikkelingen waarbij het huidige pand Bolwerk 12 verdwijnt. Dit is echter niet de realiteit. Het gebouw blijft bestaan en krijgt alleen grotendeels een andere functie. Waar wel met het bestuur van de moskee over is gesproken is de ambitie om de groene gordel rondom het historisch centrum te versterken. Oftewel het verbinden van het stadsplantsoen met de Buitenhaven. Door de buitenruimte aan de zijde van de Oranjesingel anders in te richten en een groener/openbaar karakter te geven kan gedeeltelijk tegemoet worden gekomen aan de ambitie. De inrichting van de openbare ruimte wordt integraal bezien met het herinrichten van de Oranjesingel als gevolg van de realisatie van het perkeerdek aan de overzijde van de Oranjesingel.

2.3.3 Het Plantsoen te Kampen - een groene gordel om de oude stad (2006)

Een studie naar de ontwikkelingsrichting van het plantsoen, de parkzoom op de plek van de vestingwerken. Aanbevelingen die uit de studie voortkomen zijn:

  • relatie van Het Plantsoen met de IJssel herstellen door ontwikkelingen rondom de oude Buitenhaven en de nieuwe jachthaven aan te grijpen voor een parkachtige inrichting: wonen in een groenblauwe setting; dit gebied wordt het ‘4e Plantsoen’ genoemd;
  • ook het gebied aan de overzijde van de IJssel zou er in de toekomst opnieuw bij betrokken moeten worden, waardoor een rondwandeling rondom de stad kan ontstaan
  • verminderen van het aantal doorsnijdingen door de Flevoweg en de Kennedylaan.
  • zonering in de lengterichting behouden c.q. herstellen;
  • herinrichtingsplan opstellen voor het 1e Plantsoen.

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven zal de relatie tussen het plantsoen en de IJssel/Buitenhaven gedeeltelijk worden hersteld door de ruimte tussen het pand Bolwerk 12 en de Oranjesingel een groener en vriendelijker uitstraling te geven.

2.3.4 Externe veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico’s

De binnenstad is een dynamisch en gemengd gebied waarin ook wordt gewoond. Hierna worden de volgende risico’s beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico’s m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

De spoorlijn Zwolle-Kampen ligt op een afstand van meer dan 700 meter. Over dit baanvak worden nu en in de toekomst geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor nader onderzoek.

Wegverkeer

Risico’s m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht). Risico’s m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour ligt op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn, qua externe veiligheid, geen relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn, qua externe veiligheid, geen relevante buisleidingen aanwezig.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

De planherziening heeft betrekking op het pand Bolwerk 12 met de daarbij behorende buitenruimte. Momenteel wordt het pand gebruikt door PostNL, maar dit gebruik zal binnenkort eindigen. Verder is het pand in het verleden voor een klein gedeelte gebruikt voor andersoortige bedrijvigheid, laatstelijk door een dierenkliniek. Het pand heeft in het bestemmingsplan Binnenstad de bestemming 'Bedrijf'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, mits opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Zoals eerder is aangegeven zal het bestaande pand gehandhaafd blijven. Er zullen aan de buitenkant van het gebouw weinig veranderingen plaatsvinden. Enkel wijzigingen om het pand beter geschikt te maken voor het beoogde gebruik zijn voorzien. De bestaande bouwhoogte van het pand blijft de maximaal toegestane hoogte, hetgeen betekent dat de bouw van een minaret niet mogelijk is. De grootste wijzigingen zullen aan de binnenzijde van het pand plaatsvinden.

Een gedeelte van het pand zal verhuurd gaan worden voor bedrijvigheid die nu al is toegestaan op grond van het bestemmingsplan Binnenstad. In het voorliggende plan zal hier rekening mee worden gehouden.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat de nieuwe functie niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. Vanuit de omgeving zijn er geen belemmeringen. In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijven aanwezig.

Naar de omgeving toe gelden de indicatieve afstanden volgens de bedrijvenlijst. De moskee is een gebouw dat gebruikt wordt om gezamenlijk het geloof te belijden, onderwijs te geven en bijeenkomsten te houden. Op het terrein van de moskee wordt een parkeergelegenheid voor de bezoekers van de moskee aangelegd. In de VNG-publicatie is de moskee onder te brengen onder milieucategorie 2 Kerkgebouwen. De richtafstand tot het omgevingstype "gemengd gebied" is 10 meter. De afstand tussen het pand Bolwerk 12 en de dichtsbijzijnde woning aan het Bolwerk is 10 meter. De aftstand tot alle andere woningen is meer dan 10 meter. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat eventuele geluidsoverlast is te verwachten van het bezoekersverkeer. Het autoverkeer zal echter vanaf de Oranjesingel het parkeerterrein benaderen. Dit betekent dat er geen of nauwelijks toename zal zijn van het autoverkeer aan het Bolwerk, zeker niet ten opzichte van het gebruik van het pand dat al mogelijk was op basis van het vigerende plan.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Aangezien het hier alleen gaat om een wijziging van het gebruik en er niet in de grond wordt geroerd levert dit aspect geen beperking op ten aanzien van het onderhavig plan.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Een sociaal cultureel centrum met een moskee is geen geluidgevoelig object. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Wel valt de moskee onder de werking van het Activiteitenbesluit (type A). Aan dit besluit zijn normen verbonden onder andere om geluidsoverlast voor derden te voorkomen. Dit besluit zondert het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden uit van de geluidnormering. Er vindt wel een normering plaats op grond van de Wet openbare manifestatie/APV.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen woningbouw, infrastructuur of kantoorlocatie. De voorliggende situatie betreft een functiewijziging naar moskee. Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling van geringe omvang is en dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Bij of in het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig. Tevens zijn er langs het plangebied geen routes of buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts een functiewijziging van een bestaand pand. Er vindt geen extra verharding plaats. Hiermee zal de ontwikkeling geen invloed hebben op het (grond)watersysteem.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied ligt binnen dijkring 11. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert. In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het gebied Uiterwaarden IJssel op een afstand van circa 400 meter. Aangezien het voorliggende plan enkel een ander gebruik van een reeds bestaand pand mogelijk maakt en dit gebruik geen verzwaring inhoudt ten opzichte van het gebruik dat reeds was toegestaan is de activiteit niet van invloed op dit Natura 2000-gebied.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Aangezien het voorliggende plan enkel een ander gebruik van een reeds bestaand pand mogelijk maakt en er geen sloop van bebouwing plaatsvindt zullen er geen beschermde soorten worden aangetast.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Aangezien het voorliggende plan enkel een ander gebruik van een reeds bestaand pand mogelijk maakt is er geen onderzoek vereist.

3.6.2 Monumentenzorg

Het plangebied is gelegen in het beschermd stadsgezicht. Het andere gebruik van het pand leidt niet tot belemmeringen voor de monumentenzorg.

3.7 Verkeer

Parkeren

Ten behoeve van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het gewijzigde gebruik is een parkeeradvies opgesteld door een verkeersadviesbureau. De parkeervraag is berekend. In eerste instantie is de afzonderlijke parkeerbehoefte berekend van de verschillende functies die in het gebouw worden gevestigd. Voor de minder duidelijk omschreven functies zijn relatief hoge parkeernormen als uitgangspunt genomen. Omdat niet alle functies tegelijkertijd worden gebruikt, is ook een berekening van de parkeervraag gemaakt van het drukste moment. Het Vrijdaggebed, op vrijdagen tussen 13.00 uur en 14.30 uur, is in relatie tot andere momenten van de week ver uit het drukste moment van de week. Bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein wordt daarom geadviseerd de parkeervraag (20 tot 37 parkeerplaatsen) tijdens het Vrijdaggebed als parkeernorm te hanteren. Het verkeersadviesbureau adviseert als parkeernorm 35 parkeerplaatsen te hanteren. Hiermee wordt niet afgeweken van de CROW-richtlijn (ASVV 2012) en dus ook niet van het gemeentelijk beleid (voor parkeeradvies zie Bijlage 1). In de planregels zal worden vastgelegd dat tenminste 35 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd. Fietsen worden geparkeerd nabij de ingang van het pand aan de zijde van de Oranjesingel.

Verkeersafwikkeling

De meeste parkeerplaatsen liggen aan de zijde van de Oranjesingel. Daarnaast ligt er nog een aantal parkeerplaatsen naast het pand. Om een goede doorstroming te krijgen van het verkeer is het de bedoeling dat het aankomende verkeer enkel vanaf de Oranjesingel de parkeerplaatsen kan bereiken. Het vertrekkende verkeer wikkelt zich af zowel naar de Oranjesingel als naar het Bolwerk. Het fietsverkeer kan via beide zijden (Bolwerk en Oranjesingel) het pand benaderen.

3.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een risico vormen voor de veiligheid of gezondheid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 16 september 2015 is een inloopavond gehouden in het pand Bolwerk 12 waarvoor de omwonenden waren uitgenodigd. Tijdens deze avond werd er informatie verstrekt zowel door de gemeente als door het moskeebestuur over de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. De avond werd bezocht door ongeveer 25 omwonenden. De meeste vragen gingen over het parkeren, de buitenruimte en de relatie met het parkeerdek dat schuin tegenover het plangebied gerealiseerd gaat worden.

Het ontwerpbestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. In dit geval is afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing. Met de initatiefnemer is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Binnenstad, 1e herziening Bolwerk 12’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Binnenstad, 1e herziening Bolwerk 12' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Bedrijf

De bestemming Bedrijf was van toepassing op het gehele pand Bolwerk 12 met bijbehorende buitenruimte. Omdat een gedeelte van het pand niet wordt gebruikt voor het Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum wordt deze bestemming gehandhaafd voor dit gedeelte van het pand. Bij recht is bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk. Bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden geplaatst. Alleen gebouwen van ondergeschikte aard (zoals ten dienste van berging) mogen buiten het bouwvlak worden geplaatst tot een maximaal bebouwd oppervlak van 50m² en een hoogte van 3 meter.

Afwijken en wijzigen

Middels een afwijking van de bouwregels kunnen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van 3, resp. 5 m. Verder is het middels het afwijken van de gebruiksregels mogelijk bedrijven te vestigen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, maar daarmee wel vergelijkbaar zijn en bedrijven te vestigen uit de naast hogere categorie die kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven uit categorie 1 en 2.

5.3.2 Groen

Openbare groengebieden die behoren tot het structurele groen in de binnenstad, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Binnen deze bestemming komen bijvoorbeeld parken, speelvoorzieningen en groenstroken voor. In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een gemakkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.3 Maatschappelijk

Het pand Bolwerk 12, met bijbehorende buitenruimte, voor zover niet bestemd voor Bedrijf, wordt nu bestemd als Maatschappelijk. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Dit volgt uit de begripsbepaling ten aanzien van het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ (zie artikel 1). De bestemming ‘Maatschappelijk’ is een brede bestemming. Hier is voor gekozen om een flexibel gebruik van het gebouw mogelijk te maken. Hiertoe bestaat weinig bezwaar gezien de vergelijkbare ruimtelijke uitstraling van de mogelijke functies. Gedacht moet worden aan een kerk, moskee, verzorgingstehuis, bejaardentehuis, gehandicaptenzorg, verenigingsgebouwen, onderwijs, openbare dienstverlening, bibliotheek e.d.

In deze bestemming is ook geregeld dat het aantal parkeerplaatsen, inclusief de parkeerplaatsen ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf' tenminste 35 moet bedragen.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 3;
  • Waarde-Beschermd stadsgezicht;

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.4 Waarde- Archeologie 3

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De binnenstad is een gebied waarin sprake is van hoge archeologische waarden (monumenten). In Kampen wordt voor deze gebieden de dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3 gebruikt. Voor het gehele plangebied geldt deze dubbelbestemming. De bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden en een archeologisch onderzoek geëist wordt. In de Monumentenwet 1988 is een vrijstelling opgenomen voor kleine ingrepen, welke één op één in het bestemmingsplan is overgenomen. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 100 m2 en niet dieper dan 0.3 m –min maaiveld.

5.3.5 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Binnen de bestemming ‘Waarde – Beschermd stadsgezicht’ is het stadsgezicht beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht.

Het bestemmingsplangebied van de binnenstad van Kampen is vrijwel geheel aangewezen als beschermd stadsgezicht (alleen het gebied bij het Stadsziekenhuis valt er buiten). Met deze dubbelbestemming worden de waarden van het stadsgezicht beschermd. In aanvulling op de bouwregels in de bestemmingen zijn in de dubbelbestemming ‘Waarde-Beschermd stadsgezicht’ nog extra regels opgenomen.

In de dubbelbestemming is vastgelegd dat de afdekking van een hoofdgebouw niet mag worden gewijzigd, tenzij sprake is van een plat dak. Dan mag een kap worden toegevoegd.

Tot slot zijn er in de regeling voor het beschermd stadsgezicht nadere eisen opgenomen die kunnen worden gesteld aan bouwwerken die binnen het beschermd stadsgezicht worden gebouwd. Ook kunnen nadere eisen worden gesteld bij de inrichting van de openbare ruimte.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen (april 2015). De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan voor lokale maatschappelijke voorzieningen in bestaand stedelijk gebied (A, onder 2 van de Uitzonderingslijst). Vooroverleg is dan niet nodig.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Voor wat betreft de watertoets is in paragraaf 3.4 aangegeven dat de functiewijziging niet van invloed is op het (grond)watersysteem. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Participatie

De omwonenden van het pand Bolwerk 12 zijn in de zomerperiode van 2015 geïnformeerd over de voorgenomen functiewijziging van het pand. In 2013 waren de omwonenden al geïnformeerd door het moskeebestuur over de aankoop van het pand. Op 16 september 2015 is een inloopavond gehouden in het pand waarvoor de omwonenden waren uitgenodigd. Tijdens deze avond konden er vragen gesteld worden over de bestemmingswijziging en kon er worden aangegeven wat de omwonenden belangrijk vinden bij de bestemmingsplanwijziging. Vertegenwoordigers van het moskeebestuur en de gemeente waren tijdens deze avond aanwezig. De avond werd bezocht door ca. 25 omwonenden. De vragen en opmerkingen die werden gemaakt hadden hoofdzakelijk betrekking op het parkeren en de overige buitenruimte bij het pand.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op <datum> gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf <datum> gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er <aantal> / geen zienswijzen binnengekomen.