direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Meer 2012, 1e uitwerking fase 2A
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991166-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Meer is de nieuwbouwlocatie in IJsselmuiden met een beoogde plancapaciteit van rond de 350 woningen. De juridische kaders voor bovengenoemde ontwikkeling zijn vastgelegd in het bestemmingsplan “Het Meer 2012”. Dit bestemmingsplan met nummer NL.IMRO.0166.00991086-VB01 is door de raad vastgesteld op 13 december 2012.

Het Meer bestaat uit Fase 1 en Fase 2. In Fase 1 is een groot deel van de woningen reeds gerealiseerd. Doel van het uitwerkingsplan "Het Meer 2012, 1e uitwerking, Fase 2A" is om een deel van het woongebied in Fase 2 te ontwikkelen. Het gaat hierbij om de bouw van 127 woningen binnen het plangebied in een mix van vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen. Met fase 2A wordt de basisschool De Groenling omsloten met woningen.

Een beeldregieplan draagt bij aan het borgen van het gewenste dorpse karakter met spelregels voor de nieuw te bouwen woningen en beelden ter inspiratie om ontwikkelaars en individuele bouwers te inspireren een nieuwe hedendaagse, invulling te geven.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Het Meer 2012, 1e uitwerking fase 2A' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991166-OW01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied Fase 2A heeft betrekking op een deel van het gebied Het Meer. Het gaat om het gebied ten oosten van de basisschool De Groenling. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van dit gebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991166-OW01_0001.png"

afbeelding 1 Ligging en begrenzing van het plangebied Fase 2 in het gebied Het Meer

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Het Meer 2012' de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de voorwaarden voldoet, kan van de uitwerkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

Deze bestemming betreft het door burgemeester en wethouders uit te werken woongebied. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod, waarvan afgeweken kan worden als er sprake is van een ontwerpuitwerkingsplan. Voor de procedure geldt de Wet ruimtelijke ordening.

1.4.1 Uitwerkingsregels

De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen en dergelijke. Ook is er ruimte voor geluidwerende voorzieningen. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis". Bij de uitwerking kunnen hieraan nog nadere voorwaarden gekoppeld worden.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Woongebied - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet minder dan 170 en niet meer dan 200 bedragen. Voor wat betreft de parkeernormen moet aangesloten worden bij de aangegeven parkeerkencijfers. Verder is ook hier een bepaling opgenomen ten aanzien van geluid- en milieuhinder. Verder geldt ook hier dat voldaan dient te zijn aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. De plannen voor de woningen in het gebied zijn nog niet definitief, maar er wordt op toegezien dat deze voldoen aan de uitwerkingsregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • In hoofdstuk 3 wordt het plan toegelicht;
  • In hoofdstuk 4 komen de diverse onderzoeksaspecten aan bod;
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid worden behandeld in hoofdstuk 5;
  • De juridische planopzet komt aan bod in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de gemeente Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012 bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Daarom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.2.

Met de ontwikkeling van "Het Meer" worden geen nationale belangen geschaad en er wordt daarom op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan het ruimtelijk beleid van het rijk.

2.1.2 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Het ligt in de nabijheid van het Zwarte Meer (circa 6,5 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6,0 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5  kilometer) en de uiterwaarden IJssel (thans vallend onder N 2000 gebied Rijntakken) /(circa 1200 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Zie ook paragraaf 4.5 Ecologie.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (vastgesteld 1 juli 2009) vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

Met ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleids- en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken worden hierbij gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee voornamelijk locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.

De ontwikkeling van het gebied "Het Meer" sluit aan bij het ontwikkelingsperspectief 'geplande woonwijken' en past daarmee in het beleid van de provincie. Het veenweidegebied heeft betrekking op de onderlaag van het plangebied waarmee in het kader van de waterhuishouding rekening gehouden dient te worden. Het Nationaal Landschap komt aan de orde in paragraaf 2.2.3.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

In de catalogus gebiedskenmerken, die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie, wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt middels de vierlagenbenadering uit de Omgevingsvisie, ingegegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. In de catalogus gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan over deze lagen. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontikkelingsrichtingen.

Natuurlijke laag 

Het plangebied "Het Meer" wordt aangeduid met "Oeverwallen". In de catalogus wordt als norm aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de uiterwaarden, maar op een kleine 500 meter afstand daarvan. Met de ontwikkeling van het plan is de instandhouding van een robuust watersysteem niet in het geding. Dit geldt ook voor de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit. De waarden worden in dit bestemmingsplan niet nader beschermd.

Agrarische laag 

Ook in de agrarische laag wordt het plangebied aangeduid als oeverwallen. Hiervoor geldt als norm dat het winterbed van de de IJssel een beschermende regeling krijgt. Omdat het plangebied niet in het winterbed ligt is daar in dit geval geen sprake van.

De stedelijke laag/lust en leisurelaag 

Zowel in de stedelijke laag als in de lust- en leisurelaag wordt er voor het plangebied geen informatie weergegeven.

Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het groene gebied langs de Trekvaart en een aantal bestaande routestructuren blijven behouden. Het plangebied wordt ingericht als een hoogwaardig woongebied, waarin de genoemde structuren uit het verleden herkenbaar blijven. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.2.3 Nationaal Landschap

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Het Nationaal landschap IJsseldelta bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren.

Voor de ontwikkeling "Het Meer" geldt dat deze ook in het Nationaal Landschap ligt. De kernmerkende kernkwaliteiten (Relief: overgang zandrug - laaggelegen veengronden, Water: oude ijsselarm (Beek) en Trekvaart, openheid) worden niet op onaanvaardbare wijze doorkruist met de aanleg van woonwijk Het Meer.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009. Basis voor deze visie is de notitie van Bouwstenen.

Kampen is volgens de visie volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. 'Wat voor een gemeente willen wij worden?'. In vastgestelde visies als 'Kampen lonkt naar 2030' en de 'Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030' wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.

IJsselmuiden volgens de Structuurvisie 

IJsselmuiden is een dorp, zonder een eigen compact centrum. Hier wordt het beeld gedomineerd door de slingerende dorpslinten, uitwaaierend in het landschap. Ook hier dringen het groen en het landschap diep in het dorp door, maar de belangrijkste ontsluitingen lopen nog steeds via de historische linten. De langs deze routes gelegen kleinschalige lintbebouwing vormt de voorkant van het dorp. In IJsselmuiden is daarom de kleinschalige maat, schaal en korrel van de ‘organisch gegroeide’ dorpse linten de belangrijkste identiteit, terwijl in Kampen het beeld bepaald wordt door de historische binnenstad, het groene raamwerk en de kleinschalige woonwijken.

Ambities die ook voor IJsselmuiden gelden zijn onder andere: 

  • Het vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.

De woningbouwopgave voor IJsselmuiden ligt volgens de gemeentelijke structuurvisie op 1.050 woningen tussen 2005 en 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991166-OW01_0002.png"

afbeelding 2 Uitsnede Ontwikkelingsrichting structuurvisie Kampen 2030 met daarin Het Meer als ontwikkellocatie. 

2.3.2 Gebiedsvisie IJsselmuiden (2011)

De gemeente Kampen heeft een gebiedsvisie opgesteld voor het dorp IJsselmuiden. Dit is een uitwerking van de Structuurvisie Kampen 2030 en is in juli 2011 vastgesteld. In deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de in de Gebiedsvisie benoemde waarden/kwaliteiten van het plangebied "Het Meer". Op niveau van het hele dorp zijn de zogenaamde structuurdragers aangewezen/benoemd als kwaliteiten.

Spelregels voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied 

  • Er wordt niet integraal opgehoogd; waar ophoging noodzakelijk is moeten de overgangen naar de aangrenzende deelgebieden en lager gelegen (groen)zones nauwkeurig ontworpen worden.
  • De oorspronkelijke verkaveling vormt een belangrijke onderlegger.
  • De hoofdontsluiting voor autoverkeer takt aan op de Oosterlandenweg; een eventuele aansluiting op de Oosterholtseweg dient zorgvuldig ingepast te worden en is ondergeschikt in vormgeving (de ruimtelijke continuïteit en hiërarchie van de Oosterholtseweg staat voorop).
  • Voor spelregels met betrekking tot maat en schaal van de bebouwing en gewenste beeldkwaliteit wordt verwezen naar de volgende alinea.
  • De mogelijkheden om gebruik te maken van passieve zonne-energie door het gunstig verkavelen van woningen op de zon wordt nadrukkelijk meegewogen ten opzichte van de visueel-ruimtelijke aspecten.
  • Bij woningen is de mogelijk toekomstige realisering van zonnepanelen een architectonisch aandachtspunt.
  • Het bouwen zonder kruipruimte verdient aandacht; bij bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringe ontwateringsdiepte.
  • In aansluiting op de karakteristieken van het deelgebied Weidestraat 't Meer kiezen voor een 'open' inrichting van de openbare ruimte met gras en kenmerkende beplanting voor de lage, natte gronden; voor verdere spelregels met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de Gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp.
  • In het kader van het waterbeheer wordt getracht zoveel mogelijk berging en infiltratie te combineren met een ecologische kwaliteit en de noodzakelijk (wettelijke verplichte) "natte" natuurcompensatie.

Karakter van bebouwing 

De kleinschalige maat, schaal en korrel van de organisch gegroeide bebouwingslinten worden in de structuurvisie genoemd als specifieke identiteit van IJsselmuiden. Het karakter van de bebouwing in de linten komt tot uiting in een aantal kenmerken:

  • De bebouwing wordt gekarakteriseerd door een sterk heterogene, kleinschalige (dorpse) bebouwingsstructuur; kenmerkend zijn de verspringen in de rooilijn en de open ruimten tussen de bebouwing.
  • De bebouwing is met de voorgevel naar de weg gekeerd.
  • De woningen zijn grondgebonden met een kleinschalige hoofdmassa, enkele gekoppelde woningen of korte rijtjes, individueel herkenbaar, zonder herhaling van vorm.
  • Op bijzondere locaties in het dorp komt een grotere bebouwingskorrel voor, zoals de pastorie, de scholen, de kerken en andere voorzieningen; deze gebouwen zijn als een eenheid ontworpen (geen stapeling van eenheden, maar een gebouw met een verticale en horizontale indeling) en nooit hoger dan drie lagen.
  • Het overgrote deel van de bebouwing is tweelaags en in mindere mate eenlaags; de oudste en daarmee ook de meer kleinschalige bebouwing concentreert zich rond de kerk aan de Dorpsweg.
  • Goot- en nokhoogte, plattegrond, kapvorm en kaprichting wisselen per pand.
  • Aanbouwen zijn onderdeel van de hoofdgebouw; de bijgebouwen hebben meestal een eigen kap.
  • De gevelindeling heeft een fijne ritmiek en een zorgvuldige detaillering; dit uit zich door situering en grootte van de ramen, plaatsing van de voordeur en toevoeging van bijzondere elementen in de gevel; plasticiteit in gevels door erkers, balkons en terugliggende ramen en/of deuren.
  • De woonhuizen zijn opgetrokken in baksteen, de (licht)bruine en roodbruine tinten overheersen; witgesausd pleisterwerk komt ook voor.
  • Voordeuren zijn bijzonder van vormgeving en per pand verschillend.
  • Het houtwerk is overwegend wit of groen geschilderd.
  • De dakbedekking bestaat over het algemeen uit pannen, grijs of oranje/rood van kleur; de boerderijen zijn met riet gedekt.

Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bovenstaande kenmerken. Uitbreidingen dienen ontworpen te worden in samenhang met het bestaande gebouw. Hierbij wordt het plangebied ter plaatse van de nieuw aan te leggen wegen en bouwkavels opgehoogd. Het groene middengebied en de groene randzone langs de Trekvaart worden niet of zo min mogelijk opgehoogd.

2.3.3 Woonvisie 2010-2020 (2010)

De "Woonvisie Kampen 2010-2020" (vastgesteld door de raad op 3 juni 2010) geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

In de visie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals bijvoorbeeld dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners.

2.3.4 Woonplan 2012-2016 (2012)

Op 2 februari 2012 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2012-2016 vastgesteld. Dit woonplan kan gezien worden als de eerste evaluatie van de Woonvisie, en tegelijk als een actieprogramma voor de korte termijn. De woningmarkt stagneert en daarom zijn er in het Woonplan acties benoemd om de woningmarkt zo goed mogelijk door deze tijd heen te helpen. Eén van de speerpunten hierbij is flexibiliteit. Het ontwikkelen van nieuwbouw zou meer organisch, flexibel en kleinschalig moeten gebeuren met vernieuwende en onderscheidende woonconcepten.

Het Meer is in Het Woonplan en de herijking van het woningbouwprogramma als locatie voor de bouw van woningen in IJsselmuiden aangewezen, en past hiermee nog steeds binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid. In mei 2015 heeft de raad de actualisatie van de grondexploitatie Het meer vastgesteld, waarin voor Het Meer 354 woningen zijn opgenomen.

De prognoses (zowel Pearl als Primos 2013) geven nog steeds een groei weer voor de gemeente Kampen. Omdat de groei ook in de kern IJsselmuiden zit, is Het Meer daarvoor de aangewezen locatie om hierin te voorzien. Met het Woonplan 2012-2016 is de strikte verdelingen 30-40-30 losgelaten en wordt er steeds meer gekeken naar de marktvraag van het moment. Het is daarnaast wel fijn dat er een redelijke mix in de wijk aanwezig blijft. Met de huidige opzet wordt dat gewaarborgd.

2.3.5 Groenstructuurvisie (2012)

De groenstructuurvisie is een beleidsdocument waarin de ambities en doelen op het gebied van groen zijn vastgelegd. Hierbij gaat het om zowel de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. De visie vormt een kapstok waaraan andere groene plannen en projecten worden opgehangen. Daarnaast kunnen plannen en projecten van andere vakdisciplines hieraan worden getoetst. Zo levert de visie input voor bescherming, inpassing en aanleg van nieuw openbaar groen in ruimtelijke (her)ontwikkelingsprojecten. Daarnaast formuleert de groenstructuurvisie doelstellingen en randvoorwaarden voor het beheer en onderhoud en geeft hiermee houvast voor de dagelijkse uitvoering.

In Het Meer is rekening gehouden met de aanwezige groenstructuur en de andere groene waarden in het plangebied.

2.3.6 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit.

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

2.3.7 Welstandsnota (2004)/ Beeldkwaliteit

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. In de nota wordt het welstandsbeleid van toekomstige woon- en leefgebieden niet beschreven. Ook de wijk Het Meer wordt niet als zodanig in de welstandsnota beschreven. De gebiedsgerichte welstandsnota deelt het gebied in onder 'Het Rivierenlandschap'. Dit is een open landschap met enkele verspreide dorpskernen en daarnaast ook enige geïsoleerde boerderijen binnen een herkenbare structuur van erfbebouwing en -beplanting. De ontwikkeling van een woonwijk komt niet overeen met het in de welstandsnota beschreven beleid.

Voor het plangebied is "De kleur van IJsselmuiden, Beeldregieplan voor het dorps bouwen in Het Meer" opgesteld. Dit beeldregieplan draagt bij aan het borgen van het gewenste dorpse karakter.

Het is een uitwerking van het stedenbouwkundig plan. ‘De kleur van IJsselmuiden’ gaat uit van dorps bouwen. Het beeldregieplan geeft een beeld van de huidige kleur van IJsselmuiden en laat zien wat de gewenste kleur is voor het nieuwe plan ‘Het Meer’. Ze geeft de spelregels voor de nieuw te bouwen woningen. Deze spelregels voor het bouwen kunnen niet los gezien worden van de spelregels voor de openbare ruimte.

Het beeldregieplan biedt daarnaast inspiratie. Er zijn foto-overzichten van de bestaande woningtypes, de gebouwvormen, de stijlkenmerken, kleuren, materialen en bijzondere details, die in IJsselmuiden de toon bepalen. Deze beelden en informatie zijn verzameld om ontwikkelaars en individuele bouwers te inspireren een nieuwe hedendaagse, invulling te geven.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Fase 2A

De gemeente Kampen ontwikkelt de nieuwe woonwijk Het Meer in samenwerking met Ontwikkelingscombinatie PWM B.V.. Fase 2A heeft betrekking op een deel van het gebied gelegen tussen basisschool De Groenling en de Oosterlandenweg. In het plangebied kunnen 127 woningen gerealiseerd worden in een mix van vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen. De verdeling is ongeveer als volgt: 22 vrije kavels, 25 sociale huurwoningen en 80 projectwoningen variërend van goedkoop tot middelduur.

Dorps bouwen

De stedenbouwkundige opzet van Het Meer is gericht op het zogenoemde dorps bouwen, een bouwwijze die aansluit op het dorp IJsselmuiden. Daartoe is het beeldregieplan "De kleur van IJsselmuiden" opgesteld die ook voor fase 2 geldt. Kenmerken voor dorps bouwen zijn korte en verspringende rijtjes met veel variatie in type woningen. Met het beeldregieplan is een specifiek beleid opgesteld als aanvulling op de algemene Welstandsnota. Het plan vormt het toetsingskader voor de bouwplannen en inrichtingsplannen voor de buitenruimte.

In fase 1 is het dorpse karakter gerealiseerd door de stedenbouwkundige opzet met korte straten en een gevarieerd stratenpatroon en met gemengde bebouwing (oud/nieuw, particulier/ markt en met verschillende woningtypen).
In fase 2 wordt vooral ingestoken op de architectuur, bijzondere woningtypen (bijvoorbeeld op de hoek van een blok; in woningdiepte of hoogte en kapvorm en eventueel een positie op de erfgrens met een bijzondere raampartij) en variatie in rooilijnen en beeld van de voor/zijtuin (diep/ondiep en een stoepje ten opzichte van een groene tuin).

Omgeving

Het hart van de openbare ruimte ligt in het Meerveld en het openbare plein van basisschool De Groenling. Ten noorden van het plangebied bevinden zich bestaande woongebieden met lichte bedrijvigheid. De sporthal Oosterholthoeve en de manege Stichting Paardrijden Gehandicapten IJsselmuiden (SPGIJ) bevinden zich daar ook. Het Meer wordt aan de zuidkant omsloten door de groene Trekvaartzone van gemiddeld 25 meter diep waarin geen uitgeefbare grond aanwezig is.

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer 

De wegen binnen het plangebied worden erftoegangswegen (maximaal 30 km/u) met korte rechtstanden. De inrichting en ligging van deze wegen maakt het onaantrekkelijk om als doorgaande route van de Oosterlandenweg naar de Burg. van Engelenweg te dienen.

Het gebied wordt aan de oostkant ontsloten op de Oosterholtseweg en aan de noordwestkant op de Oosterlandenweg. De Oosterlandenweg behoort tot de hoofdwegenstructuur van Kampen/IJsselmuiden. De Oosterholtseweg is een erftoegangsweg waardoor een gelijkwaardige aansluiting kan plaatsvinden.

Fietsvoorziening 

Door Het Meer loopt een primaire fietsroute. Met de aanleg van een vrijliggend en in de voorrang gelegen fietspad tussen de Trekvaart en Tunnelweg wordt de primaire fietsroute behouden. Daarnaast loopt deze fietsroute langs de basisschool waardoor een veilige langzaam verkeersroute wordt gecreëerd.

Parkeren 

Voor het toetsen van de parkeernormering wordt de CROW-publicatie 182 Parkeercijfers – Basis voor parkeernormering gehanteerd. Voor het plangebied gelden de volgende parkeernormen:

  • Goedkoop: 1,55 pp/won.
  • Middelduur: 1,85 pp/won.
  • Duur: 2,1 pp/won.

Bij het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt een reductie toegepast.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.2 Ladder duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking. De in artikel 3.1.6 lid 2 Bro opgenomen ladder moet bewerkstelligen dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over ruimtegebruik.

De ladder bestaat uit een aantal opeenvolgende stappen, welke zijn neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro Eerst moeten de betrokken overheden beoordelen of de beoogde ontwikkeling – zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht – voorziet in een regionale behoefte voor de specifieke voorziening. Als dat het geval is, moeten de betrokken overheden beoordelen of die ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Ten slotte zal, wanneer herstructurering of transformatie onvoldoende mogelijkheden biedt, de betrokken overheid moeten beoordelen of de behoefte op een locatie kan worden gerealiseerd die passend ontsloten is of zal zijn.

4.2.1 Trede 1: actuele regionale behoefte

De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

De woningbouwopgave voor IJsselmuiden ligt volgens de gemeentelijke structuurvisie (2009) op 1.050 woningen tussen 2005 en 2030.

Het Meer past in de plannen zoals genoemd in de Woonvisie Kampen 2010-2020 (vastgesteld 3 juni 2010) .

Het Meer is in Het Woonplan en de herijking van het woningbouwprogramma als locatie voor de bouw van woningen in IJsselmuiden aangewezen, en past hiermee nog steeds binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid. In mei 2015 heeft de raad de actualisatie van de grondexploitatie Het meer vastgesteld, waarin voor Het Meer 354 woningen zijn opgenomen.

De prognoses (zowel Pearl als Primos 2013) geven nog steeds een groei weer voor de gemeente Kampen. Omdat de groei ook in de kern IJsselmuiden zit, is Het Meer daarvoor de aangewezen locatie om hierin te voorzien.

Verder is met het Woonplan 2012-2016 de strikte verdelingen 30-40-30 losgelaten en wordt er steeds meer gekeken naar de marktvraag van het moment.  Het is daarnaast wel fijn dat er een redelijke mix in de wijk aanwezig blijft. Met de huidige opzet wordt dat gewaarborgd.

De geplande doorlooptijd van Het Meer is 2013-2021. In de grondexploitatie is gerekend met een productie van gemiddeld 40 woningen per jaar. Voor de kern IJsselmuiden is Het Meer de locatie die de komende jaren voorziet in de behoefte aan nieuwbouw in IJsselmuiden.

Het Meer is opgedeeld in fase 1 en fase 2.

Fase 1 van Het Meer is zodanig ver gevorderd dat ruim 70% van de beschikbare plancapaciteit is uitgegeven en bebouwd dan wel in aanbouw is. Dat betekent dat begonnen kan worden met de uitwerking van fase 2 van Het Meer. Wat betreft de bouwkavels voor de particuliere initiatieven leert de ervaring in fase 1 van Het Meer dat de burger een sterke voorkeur heeft voor kleinere kavels en voor tweekappers in plaats van vrijstaande woningen. Dat leidt er toe dat in fase 1 op dezelfde uitgeefbare grond meer woningen zijn gerealiseerd dan verwacht. De verwachting is dat in fase 2 de behoefte aan kleinere bouwkavels zich voortzet.

In fase 2 is nog ruimte voor ongeveer 200 woningen. Gelet op de uitdaging voortdurend in te kunnen spelen op de marktvraag is er voor gekozen fase 2 niet in één keer uit te werken maar in twee of drie kleinere stappen. Het Uitwerkingsplan fase 2A telt 127 woningen en sluit logisch aan op fase 1. Met fase 2A wordt de CNS De Groenling omsloten met woningen. Wat betreft de projectwoningen richt fase 2A zich op het goedkopere segment. De kavels voor particulier opdrachtgeverschap zijn relatief klein gehouden. In fase 1 is nog voldoende aanbod voorhanden van duurdere projectbouw en grotere bouwkavels. Op deze manier blijft sprake van een gevarieerd aanbod.

Met de nog beschikbare plancapaciteit in fase en de plancapaciteit in fase 2 A kan de gemeente, uitgaande van een behoefte aan gemiddeld 40 woningen per jaar, de komende drie jaren vooruit.

4.2.2 Trede 2: bestaand stedelijk gebied

Het plangebied beschouwen we als bestaand stedelijk gebied. De locatie "Het Meer" is al jaren aangewezen voor de ontwikkeling van een woonwijk en wordt ook in de provinciale Omgevingsvisie genoemd als "geplande woonwijk". De locatie is hiervoor geschikt omdat deze ingeklemd ligt tussen de bestaande bebouwing van Spoorlanden en de Zodde en de bestaande bebouwing op de zandrug. De locatie is momenteel in gebruik als onder meer een ijsbaan. Alternatieve woningbouwlocaties zijn in IJsselmuiden niet voorhanden.

4.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.3.1 Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) is hiervoor een lijst met richtafstanden per bedrijfscategorie opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven (voor een rustige woonwijk):

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype), deze richtafstanden kunnen bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De VNG richtlijn dient als een globale eerste toets. Veel bedrijven vallen onder de werking van het activiteitenbesluit met eisen ten opzichte van in de omgeving aanwezige (en nieuwe) gevoelige functies. Enkele bedrijven beschikken over een milieuvergunning (tegenwoordig omgevingsvergunning) waarin voorschriften ten aanzien van het voorkomen van het beperken van schade, gevaar en hinder naar de omgeving zijn opgenomen.

Voor het gebied het Meer is onderzocht welke invloed de (omliggende) bedrijven op het nieuw te ontwikkelen gebied hebben. Deze worden hier niet uitputtend genoemd. Voor een meer uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan. Voor de manege is intussen het wettelijk kader veranderd, deze valt niet meer onder de strekking van het Landbouwbesluit maar is inmiddels ondergebracht onder het Activiteitenbesluit.

Het blijkt dat met uitzondering van twee bedrijven aan de Oosterholtseweg de afstand tot de nieuwe woningen in alle gevallen voldoet aan de in de VNG richtlijn genoemde afstanden. Voor de overige bedrijven kan gesteld worden dat de nieuwe ontwikkeling op voldoende grote afstand ligt om enerzijds een voldoende leef-en woonklimaat te borgen en anderzijds geen afbreuk doet aan de (mogelijkheden tot) goede bedrijfsvoering bij bedrijven.

De twee genoemde bedrijfsactiviteiten waar wel een invloed van uitgaat op het plangebied zijn:

Oosterholtseweg 11A Sporthal Oosterholthoeve

De sporthal valt onder de werking van het activiteitenbesluit. Hierin staan onder andere de geluidsniveaus opgenomen die gelden op de gevels van woningen. Omdat de nieuwbouwmogelijkheden op een kortere afstand dan 50 m komen, is nader onderzoek uit gevoerd naar de geluidbelasting op de nieuwe woningen. Omdat in de exploitatie van de sporthal o.a. ook gelegenheid wordt gegeven aan een jeugdsoos is door bureau Stroop een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat aanvullende dakisolatie nodig is voor een beperkt deel van de aanbouw aan de achterzijde. Deze maatregel is inmiddels uitgevoerd.

Oosterholtseweg 11B Manege SPGIJ

In het plangebied bevindt zich de manege van de stichting paardrijden gehandicapten IJsselmuiden (SPGIJ). Een manege (SBI 931E) wordt in de VNG publicatie weergegeven met de hinderaspecten: geluid, geur en stof. 50 meter is de maatgevende afstand.

De inrichting valt inmiddels onder het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer. De geuraspecten worden in paragraaf 4.3.2 behandeld.

Trekvaart ijsbaan (verplaatst)

De IJsbaan die met dit plan verplaatst zal worden, is aan te merken als een openluchtijsbaan (SBI-931D). Hinderaspecten zijn hierbij geluid en licht, waarbij geluid met 300 meter de maatgevende afstand is. De ijsbaan zal echter incidenteel gebruikt worden in de winter. Er is daarom in het plan rekening gehouden met een afstand van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

School

De nieuwe school, centraal in het plangebied heeft een richtafstand voor een basisschool van 10 meter voor een gemengd gebied. Tevens geldt dat het gebouw bouwkundig afgescheiden dient te zijn van woningen. De school is gesitueerd op een grotere afstand van 10 meter. Ook aan de eis van bouwkundige scheiding wordt voldaan.

4.3.2 Geur

De geurkwaliteit van het gebied wordt bepaald door de invloed van de omliggende bedrijven.

Zuidelijk van het plangebied ligt het industrieterrein Spoorlanden. Hier bevindt zich met name één bedrijf wat potentieel geurhinder kan veroorzaken (Gomes Plender aan de Spoorstraat 20, mestverwerking). De provincie is voor dit bedrijf bevoegd gezag. Gelet op de afstand tot het plangebied en het feit dat zich reeds andere woningen op kortere afstand van dit bedrijf bevinden kan gesteld worden dat op grond van de verleende vergunning geurhinder niet aan de orde is.

Oostelijk van het plangebied (ten oosten van de Veilingweg ) bevinden zich een aantal agrarische bedrijven waarvan de geurbelasting getoetst moet worden aan normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Voor een nieuw woongebied wordt een geurbelasting van 2 ou/m3 (odeureenheden per kubieke meter) aanvaardbaar geacht. Hierbij wordt gekeken naar zowel de voorgrondbelasting (dat wat door één enkel bedrijf wordt veroorzaakt – eventuele geur is ook goed te herleiden naar een bron) en naar de achtergrondbelasting (de geur die door verschillende bedrijven uit de omgeving gezamenlijk wordt veroorzaakt maar waarvan de herkomst zintuiglijk niet tot één expliciete bron te herleiden is).

Op basis van eerder in de omgeving verrichte onderzoeken en een berekening van de (voorgrond)belasting die wordt veroorzaakt door het dichtstbijzijnde bedrijf (een mestvarkensbedrijf aan de Oosterholtsesteeg 1a) kan gesteld worden dat deze bedrijven geen geurbelasting veroorzaken hoger dan 2 ou/m3.

Aan de noordkant van het plangebied bevindt zich een manege. Op grond van het Activiteitenbesluit wet milieubeheer moet tot de dierverblijven en/of de mestplaat een afstand worden aangehouden van 100 meter. Op grond van eerdere regelgeving mocht hiervan onder voorwaarden afgeweken worden tot 50 meter. Omdat het college van mening is dat huidige normen (100 meter) voor maneges binnen de bebouwde kom en het rigide en forfaitaire karaker ervan zich niet verhouden tot de daadwerkelijke hinder is een geurverordening in voorbereiding om hiervoor een meer reëel kader vast te stellen waardoor een afstand tot 50 meter (weer) mogelijk is.

Behalve naar de effecten van activiteiten in de omgeving die bepalend zijn voor de kwaliteit van het gebied wordt ook omgekeerd gekeken: Veroorzaakt het toevoegen van nieuwe (gevoelige) bestemmingen een beperking voor de huidige (vergunde) bedrijfsactiviteiten. Dit is hier niet aan de orde.

4.3.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Voor het gebied zijn alle verplichte bodemtoetsen uitgevoerd in het kader van de Wet bodembescherming. Zie Bijlage 1. Op grond hiervan zijn geen verdere acties nodig. Er zijn geen te saneren verontreinigingen aangetroffen. Voor het plan vormt dit geen belemmering.

4.3.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt deels binnen de 200 meter brede zone van de Oosterlandenweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet worden onderzocht of gedurende de planperiode de in de Wet genoemde voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Als de overschrijding beperkt blijft tot maximaal 63 dB(A) in deze situatie kan het college ontheffing verlenen

Dit onderzoek is in juni 2015 uitgevoerd door buro Goudappel Coffeng. Het rapport is als Bijlage 2 toegevoegd. Het rapport van 2011 is als De geluidbelastingen op de woningen direct langs de Oosterlanden weg en een enkele woning die iets verder af is gelegen zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB(A)) maar niet hoger dan de maximale waarde waarvoor het college ontheffing voor kan verlenen (63 dB(A)).

Een ontheffing kan in dit geval worden verleend mits iedere woning met een hogere waarde tenminste één gevel heeft waar geen verhoogde geluidbelasting op aanwezig is en de woningen op hun beurt andere woningen afschermen.

Een onthefingsbesluit wordt tegelijk met dit plan ter inzage gelegd.

Zonodig moeten de betreffende woningen extra worden geïsoleerd om te voldoen aan het Bouwbesluit.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt ten noorden van de (oude) spoorlijn Zwolle-Kampen. Op basis van eerder in het kader van het moederplan (vastgesteld 13 december 2012) uitgevoerd onderzoek (Bijlage 4) (kan gesteld worden dat op grond hiervan wordt voldaan aan de wettelijke waarden en er geen overschrijdingen plaats vinden. Hierbij is nog geen rekening gehouden met een eventuele toekomstige elektrificatie en de daarmee gepaard gaande komst van stiller materieel.

Industrielawaai

Ook het zuidelijk gelegen industrieterrein veroorzaakt geen ontoelaatbare geluidniveau 's op het gebied. Het betreft een niet geluidgezoneerd terrein waar dus slechts individuele toetsen per bedrijf aan de orde zijn. Ook omgekeerd vormen de nieuwe woningen geen beletsel voor de verkregen (milieu) rechten van de bestaande bedrijven.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2 genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden. Dit is reeds aangetoond met een berekening van de luchtkwaliteit langs de meest drukke weg, de Oosterlandenweg in het kader van het op 12 december 2012 vastgestelde moederplan. Bovendien is deze berekening conservatief uitgevoerd. De werkelijke waarden zullen zelfs gunstiger zijn. Het onderzoek had echter uitsluitend als doel aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat daarmee dit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

Er zijn geen wijzigingen in het plangebeid ten opzichte van de uitgangspunten in het moederplan die een hernieuwde afweging noodzakelijk maken. Daarom wordt hier volstaan met een verwijzing naar Bijlage 5 (berekeningen) die ten behoeve van het moederplan is gemaakt.

4.3.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant.

De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein

dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht). Ten behoeve van één bedrijf is een ontheffing verleend voor het transport van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied. Dit is in overleg en na advies van brandweer gebeurd. Dit betreft de bevoorrading van vuurwerk voor de verkooppunten IJsselmotoren aan de Spoorstraat 33 te IJsselmuiden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 600 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

4.3.7 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu)belasting ontstaat. Nieuwbouwprojecten zijn bij uitstek geschikt voor het doen van duurzame investeringen en kunnen op termijn veel opleveren. Het gebruik van (hergebruikte en herbruikbare) bouwmaterialen met een lange levensduur is hierbij een belangrijke maatregel (minder onderhoud). Daarnaast liggen maatregelen vooral in het gebruik van energie door (de gebruikers van) het gebouw.

Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.

Er wordt in dit plan naar gestreeft de dakoppervlakten geschikt te houden voor de (eventueel) latere) toepassing van zonnepanelen. Dit betekent dat dakdoorvoeren zoveel mogelijk worden gesitueerd op plaatsen (zoals de nok) waar zij geen belemmering vormen.

4.3.8 Mer

Voor het plan geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een milieu-effectrapportage. Het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER) maakt onderscheid tussen mer beoordelingsplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde D-lijst in de bijlage van het Besluit MER) en merplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde C-lijst in de bijlage van het Besluit MER). Omdat sinds de wijziging van het Besluit per 1 april 2011 geen duidelijke ondergrens meer bestaat ten aanzien van de in het Besluit genoemde activiteiten is voor het moederplan reeds een zogenaamd vormvrije mer uitgevoerd.

Dit onderzoek door bureau Oranjewoud uitgevoerd en is als Bijlage 6 toegevoegd.

Ook de juridische kaders en de relatie met de Europese richtlijnen en het Besluit MER worden hierin beschreven.

De conclusie was en is dat de ontwikkeling van het gebied het Meer geen relevante milieueffecten veroorzaakt. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage.

Voor dit plandeel (slechts een uitwerking van het moederplan) volstaat met een verwijzing naar het onderzoek door Oranjewoud.

4.4 Water

4.4.1 Watertoets

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De Watertoets moet vooral worden gezien als een procesinstrument waarbij het waterschap zo vroeg mogelijk tijdens de planvorming wordt betrokken, zodat water als één van de sturende principes binnen de planvorming kan worden meegenomen.

Voor het plangebied van het uitwerkingsplan geldt dat de tekst zoals opgenomen in het moederplan ongewijzigd van toepassing is en hieronder is opgenomen. Als bijlage zijn enkele relevante onderzoeken opgenomen.

Bijlage 7 bevat de waterparagraaf opgesteld in oktober 2012 door Witteveen + Bos.

4.4.2 Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2011-2015 van belang.

4.4.3 Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied betreft een groen gebied in de kern IJsselmuiden. Het Meer bestaat uit het gebied gelegen tussen de Oosterholtseweg, Burgemeester van Engelenweg, Trekvaart en Spoorlijn Kampen-Zwolle en de Oosterlandenweg. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal of een primair watergebied, zoals die binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Overijssel worden benoemd. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Wel heeft het plangebied in de huidige situatie een geringe maaiveldligging, relatief hoge grondwaterstanden en een relatief slecht doorlatende bodem (veen). Het voorkomen van grondwateroverlast in de toekomstige situatie verdiend daarom bijzondere aandacht. Het gebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van het bemalingsgebied Trekvaart waarin een zomer- en winterpeil wordt gehanteerd van respectievelijk -1,00 m NAP en -1,20 m NAP.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte voorgeschreven die is vastgelegd in het GRP van minimaal 100 cm voor wegen. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het toekomstig weghoogte. Het plangebied ligt binnen de invloedlijnen van de IJsselmeer peilstijging. Vanwege klimaatverandering en de voorgenomen IJsselmeer peilstijging adviseert het waterschap het gebied 20 cm extra hoger aan te leggen om in de toekomst geen problemen te krijgen met grondwater. Om deze reden wordt binnen het plangebied een ontwateringsdiepte aangehouden van 120 cm voor wegen ten opzichte van GHG met een maximum terreinhoogte van 0,15m1+/0,28m1+NAP. Voor bestaande bebouwing gelegen in het plangebied mag de ontwatering en afwatering van het terrein niet verslechteren. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 25 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland, De Trekvaart. Het functioneren van deze watergang(en) en watergangen van bestaand stedelijk gebied moet te allen tijde worden gegarandeerd van een goede afwatering. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Over de inrichting en het beheer en onderhoud van eventueel nieuw stedelijk water vindt afstemming plaats met het waterschap. Uitgangspunt is dat stedelijke waterberging bij het waterschap in beheer en onderhoud komt.

Voor de aan te leggen woonwijk wordt een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierbij worden een aantal uitgangspunten meegenomen, die hieronder kort worden weergegeven:

  • Streven naar een zo efficiënt mogelijke ont- en afwatering. Wat niet nodig is, ook niet aanleggen.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud zo veel als mogelijk bij één particulier onderbrengen: de particulier die ook direct belang heeft bij de ont- en afwatering van zijn perceel.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van een wadi op particulier terrein neerleggen bij de eigenaar.
  • Doorspoelen (indien noodzakelijk) van het IT-riool onder de wadi op particulier terrein neerleggen bij de gemeente.

Conclusie 

In juni 2012 is er nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de waterberging.

Om te voorkomen dat de maximale waterstand en de afvoeren in de Trekvaart toenemen, zal onder andere op de beoogde locatie voor de ijsbaan (ten zuiden van de Trekvaart) een waterberging aangelegd worden. De ijsbaan met een oppervlak van 14.800 m2 en een bodemhoogte van NAP -0,8 m kan als waterberging dienen. Daarnaast wordt de groene berging bij de terp optimaal benut voor waterberging. Er kan dan circa 1.900 m3 water rond de terp geborgen worden. Door de combinatie van een ruimere berging bij de terp en de inzet van de ijsbaan als waterberging neemt bij een T=100-situatie de maximale waterstand op de Trekvaart niet toe (enkele mm’s lager). De maximale afvoer neemt ca. 1,5 % af tot maximaal 0,66 m3/s.

Bij de nadere uitwerking van de plannen zal de verbinding tussen het watersysteem en de ijsbaan in detail uitgewerkt moeten worden.

Het waterschap heeft de voorkeur om de afvoer van de peilgebieden niet groter te laten zijn dan de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Dit is mogelijk door de aansturing van de stuw aan te passen. Als de afvoer van de peilgebieden hiertoe beperkt wordt, verandert de maximale waterstand nauwelijks en treedt er dus geen wateroverlast op.

Op basis van de uitgevoerde analyse is het voorstel om naast de geplande berging in Het Meer een ruimere waterberging rond de terp aan te leggen en de ijsbaan als waterberging in te zetten. De aanpassing/automatisering van de stuw is geen onderdeel van het project Het Meer. In een later stadium kunnen waterschap en gemeente afspraken maken over de aanpassing van de stuw.

4.4.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Voor hemelwater wordt in het totale plangebied Het Meer een IT-riool aangelegd zodat hemelwater kan infiltreren in de bodem in droge perioden. De afwatering van bestaande bebouwing en nieuwbouw percelen vindt ondergronds plaats naar het IT-riool. Bij extreme buien kan overtollig hemelwater via het IT-riool en aangelegde watergangen afstromen naar oppervlaktewater van het watersysteem Trekvaart. De afvoer van hemelwater vanuit het plangebied vindt plaats via een bodempassage naar de Trekvaart. In extreme natte perioden zal het infiltratie riool drainerend (ontwaterend) werken.

Voor de afwatering van bestaande en nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een robuust, duurzaam en efficiënt te beheren en te onderhouden watersysteem of een andere duurzame oplossing met voor elk perceel een eigen afwateringsmiddel dat aansluit op het IT-riool.

Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het plangebied moeten het afvalwater en hemelwater worden gescheiden. Het afvalwater dat vrijkomt binnen het plangebied wordt onder vrijverval geloosd op een te realiseren rioolgemaal in het plangebied. Het rioolgemaal transporteert het afvalwater op een gesloten afvalwaterketen naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Dit om de vuiluitworp op oppervlaktewater vanuit de rioolwateroverstorten van de bestaande gemengde rioolstelsels niet te vergroten en de rioolgemalen in deze gebieden niet extra te belasten. Mogelijk kan het afvalwater van het gebied het Meer aangesloten worden op de bestaande afvalwatertransportleiding vanaf het industrieterrein Zendijk naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Op deze transportleiding zijn reeds diverse rioleringsgebieden van de kern IJsselmuiden aangesloten. Het hoofdrioolgemaal Bergweg verpompt het afvalwater van de kern IJsselmuiden vervolgens naar de RWZI Kampen.

Bij de inrichting van dit gebied zal in ieder geval een goede oplossing worden gezocht voor de waterafvoer/waterhuishouding. Op een kaart behorende bij deze toelichting (Bijlage 8) zijn de bestaande en nieuw aan te leggen afwateringssloten, greppels en duikers ingetekend. Ook zijn de profielen van een greppel met IT-riool en een nieuwe watergang weergegeven. Daarnaast zijn de gebieden aangegeven die als waterberging kunnen fungeren.

4.4.5 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het nieuwe bestemmingsplan voor het bestaande stedelijk gebied. Het plan is relatief groot en voldoende aandacht voor wateraspecten is noodzakelijk. Het waterschap is daarom intensief bij het voortraject betrokken geweest. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

4.4.6 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan 

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstroming risicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie 

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstroming risicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A). Dit is op basis van de huidige maaiveldhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991166-OW01_0003.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden 

Bron: Provincie Overijssel 

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de kop van Spoorlanden is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991166-OW01_0004.png"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak

Bron: Provincie Overijssel

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

Het Zwarte Meer wordt van de IJssel en het Ketelmeer gescheiden door de balgstuw bij Ramspol en de verbindende kering traject IJsselmuiden-Ramspol. De balgstuw heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar (gelijk aan de normfrequentie van dijkring 7, Noordoostpolder), de verbindende kering heeft een normfrequentie van 1/500 per jaar.

De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Groot Salland.

4.4.7 Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Dit zijn het Zwarte Meer (circa 6,5 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5 kilometer) en de uiterwaarden IJssel (thans vallend onder N 2000 gebied Rijntakken) /(circa 1200 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

4.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
4.5.3 Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

4.5.4 Onderzoek en activiteitenplan

Sinds 2004 zijn door EcoGroen Advies diverse ecologische onderzoeken in het plangebied Het Meer uitgevoerd. In verband met de aanwezigheid van Rugstreeppad, Bittervoorn en Kleine modderkruiper, is in 2008 ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd welke is verleend (kenmerk: FF/75C/2007/0376). In datzelfde jaar zijn ten behoeve van de aanleg van een bouwweg in het plangebied ook diverse maatregelen uitgevoerd, waaronder de aanleg van een compensatiegebied voor Rugstreeppad en het wegvangen en overzetten van Rugstreeppadden vanuit het plangebied naar dit 'compensatiegebied'. Door het uitstellen van de realisatie van de woonwijk zijn de Rugstreeppadden in de tussentijd echter weer teruggekeerd naar het plangebied. Daarnaast zijn de plannen enigszins gewijzigd, zodat extra onderzoeksinspanning nodig was.

Gelet op de uitvoering van de plannen, dienen maatregelen te worden genomen om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Bij een ontheffingsaanvraag op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is het verplicht een zogenaamd activiteitenplan op te stellen. In het activiteitenplan dient een nadere toelichting te worden gegeven op diverse onderdelen die juridisch of procedureel noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de ontheffingsaanvraag.

Het 'Activiteitenplan woningbouwlocatie Het Meer, IJsselmuiden' (Ecogroen, kenmerk: 11-116, status: definitief, datum: 29 november 2011, Bijlage 9) gaat in hoofdzaak in op de volgende onderdelen.

  • De ecologisch toezichthouder houdt een logboek bij waarin de toegepaste mitigerende maatregelen worden beschreven (onder andere datum, locatie werkzaamheden, aantal overgezette dieren en terugplaatslocatie). Ook dient op de plaats van uitvoering altijd een exemplaar van het werkprotocol aanwezig te zijn en dient het werkprotocol onder betrokken werknemers bekend te zijn.
  • Werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd buiten de meest kwetsbare voortplantingsperiode van Bittervoorn, Kleine modderkruiper en verschillende broedvogels.
  • Het (vangen en) overzetten van fauna vindt plaats onder begeleiding van een ecologisch toezichthouder.

In paragraaf 5.3 van het activiteitenplan is ten aanzien van enkele soort(groep)en beschreven welke mitigerende maatregelen worden genomen. Een belangrijk aspect hierbij is dat de functie van de Trekvaart als vliegroute van de lichtschuwe Meervleermuis dient te worden behouden. Door verlichting kan de vliegroute van Meervleermuis in onbruik raken, wat kan leiden tot aantasting van de functionaliteit van een vaste verblijfplaats.Verlichting van de Trekvaart wordt voorkomen door geen verlichting aan te brengen die uitstraalt op de Trekvaart.

De gemeente heeft mede op grond van het ingediende activiteitenplan een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en Faunawet ontvangen (zie Bijlage 10). Deze is geldig tot en met 31 mei 2017.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, in 1992 ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Plangebied Het Meer te IJsselmuiden

IJsselmuiden is dicht bij de IJsseldelta gelegen. Het dorp is aangelegd op een dagzomend rivierduin dat zich vanaf Oosterholt noordwestwaarts uitstrekt, en zich in een uitgestrekt veengebied bevindt. De vorming van dit veen is circa 6.600 jaar geleden begonnen. Alleen de hoogste delen van de zandondergrond, de rivierduinen kruinden boven het veendek uit. De IJssel was in deze periode langdurig een weinig watervoerende rivier. Hierin kwam verandering omstreeks 650 na Chr. toen de IJssel geleidelijk een zijtak werd van de Rijn. De rivier vormde in het gebied van de huidige gemeente Kampen walachtige verhogingen langs de oevers en tevens kwamen hierachter sedimenten tot bezinking. Aldus ontstonden oeverwallen en komgronden, die vanaf circa de 10de eeuw agrarisch te exploiteren waren, waarbij de kolonisten zich vestigden op de rivierduinen.

Plangebied en archeologische waarden

Volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn er in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied overwegend een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten. Voor het noordelijke deel van het plangebied gelden hoge en middelmatige verwachtingen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991166-OW01_0005.png"

Gemeentelijke archeologische waardenkaart

Verkennend onderzoek

In het kader van de planrealisatie is het zuidelijke deel van het gebied getoetst op archeologische waarden door middel van een verkennend booronderzoek. Dit betekent dat het plandeel met de lage verwachtingswaarden onderzocht zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de rapportage: Willemse, N.W. Onderzoeksgebied Het Meer te IJsselmuiden. Gemeente Kampen. Archeologisch vooronderzoek: een verkennend geoarcheologisch onderzoek. RAAP-rapport 2018. RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2009 (Bijlage 11).

Het verkennend booronderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd, maar de resultaten ervan bieden wel een bijdrage aan de inzichten over de ontstaansgeschiedenis van het lokale landschap. Ondanks de hoge geofysische waarden geldt vanuit archeologische monumentenzorg voor dit deel van het plangebied vrijstelling voor planvorming.

In 2011 vindt ten aanzien van plangebied Het Meer opnieuw planvorming plaats, maar omvat het plangebied een grotere oppervlakte. Een belangrijk deel van het rivierduin van de Oosterholtseweg, met een hoge archeologische verwachting, is hierdoor bij het plangebied getrokken.

Beleidsontwikkeling

Op 21 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Kampen de Erfgoedverordening 2011 vastgesteld. Hiermee is de Monumentenverordening 2002 komen te vervallen. De Erfgoedverordening sluit aan bij het vergunningensysteem van de Wabo. De verordening is aangevuld met beleidsregels voor archeologie. Samen met de Erfgoedverordening 2011 is de archeologische waardenkaart (opgesteld door RAAP) vastgesteld. Deze kaart geeft aan waar de archeologische verwachtingsgebieden en de bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente liggen. In de Erfgoedverordening 2011 wordt per verwachting of waarde aangegeven bij welk oppervlak en diepte van een geplande bodemingreep er een vergunnings- en daarmee onderzoeksplicht bestaat.

De gemeente Kampen is van plan samenhangend beleid te maken op het gebied van monumenten, cultuurlandschap en archeologie. Dit wil de gemeente vastleggen in een erfgoednota. Hiervoor is in het voorjaar van 2011 een concept Startnotitie Erfgoednota voorgelegd aan de gemeenteraad. Het doel van deze Startnotitie is een koers te bepalen voor de Erfgoednota.

Onderzoek

Ten einde tot verantwoorde besluitvorming voor het aspect archeologie te komen, vindt, op basis van de Monumentenwet 1988, planmatig beheer van het bodemarchief plaats, volgens het systeem van de Archeologische Monumentenzorg cyclus (AMZ), die gefaseerd wordt uitgevoerd. De AMZ bestaat uit meerdere stappen en formeel te doorlopen procedures. Het gehele proces is onderverdeeld in drie hoofdstappen: de inventarisatie, de selectie van de aangetroffen archeologische waarden en de te treffen beheersmaatregelen. Kenmerkend voor het archeologisch proces is dat iedere afzonderlijke stap voortbouwt op de resultaten van de vorige.

De AMZ start met een inventarisatie. Deze inventarisatie omvat een bureauonderzoek, verkennend, karterend en waarderend veldonderzoek. Het bureauonderzoek is 'desk-research' waarbij geïnventariseerd wordt wat de archeologische potentie is van een plangebied op basis van bestaande gegevens over ondermeer de bodem, geomorfologie, landschapsontwikkeling en bekende vindplaatsen. Het booronderzoek is een veldonderzoek met als doel de archeologische verwachting zoals die geformuleerd is in het bureauonderzoek te toetsen. Hierin kan de bodemgesteldheid worden vastgesteld (verkennend booronderzoek) en de aanwezigheid van archeologische resten (karterend onderzoek). Op de plekken waar vervolgens in het karterend (boor)onderzoek aanwijzingen zijn aangetroffen dat er archeologische vindplaatsen zijn gelegen, dient een waarderend (proefsleuven)onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van het waarderend onderzoek zal een selectieadvies worden opgesteld. Hierin wordt beschreven welke vindplaatsen als behoudenswaardig worden aangemerkt.

Nadat in de inventarisatiefase een waardering heeft plaatsgehad, wordt op basis hiervan een selectieadvies opgesteld volgens de richtlijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Dit advies wordt voorgelegd aan het bevoegde gezag (gemeente Kampen). Het bevoegd gezag neemt een selectiebesluit welke vindplaatsen als behoudenswaardig worden aangemerkt.

Aan de hand van het uiteindelijke selectiebesluit dient besloten te worden welke beheersmaatregelen met betrekking tot diverse deellocaties (archeologische vindplaatsen en cultuurhistorische objecten/ monumenten) getroffen moeten worden. Deze kunnen variëren van:

  • Het vrijgeven van een deellocatie voor planrealisatie.
  • Het toestaan van gebiedsinrichting van een deellocatie met minimalisering van effecten voor het lokale bodemarchief door bijvoorbeeld archeologievriendelijk bouwen (behoud in situ).
  • Het verrichten van onderzoek (opgraving; behoud ex situ) naar een deellocatie om gegevens van het bodemarchief conservatoir veilig te stellen. Na opgraving kan de betreffende deellocatie worden vrijgegeven voor planrealisatie.

Beheersmaatregelen

Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt een onderzoeksverplichting indien dit gebied ontwikkeld wordt en de omvang een oppervlakte omvat groter dan 2.500 m2.

In het geselecteerde gebied (noordelijke zoom plangebied) dient in dat geval allereerst een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden. Het booronderzoek is niet gericht op het opsporen van archeologische vindplaatsen. Dit archeologisch booronderzoek is primair gericht op het pleistocene dekzandlandschap en de rivierduinen en vormt een geo-archeologisch onderzoek. Dit verkennend onderzoek is gefocust om te achterhalen of het dekzand reliëf bezit en waar dit nog niet is geërodeerd. Voor de uitvoering van het veldonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Dit PvE dient goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Dit geldt overigens voor al het veldonderzoek, inclusief de beheersmaatregelen.

In latere stadia kan door middel van een vervolgonderzoek (karterend booronderzoek) gericht naar kansrijke archeologische locaties in het plangebied worden gezocht en aansluitend een waardestellend onderzoek (proefsleuven) worden verricht. Hierna dient een selectiebesluit genomen te worden door het bevoegd gezag en zullen beheersmaatregelen getroffen moeten worden om de behoudenswaardige vindplaatsen in of ex situ veilig te stellen.

Locatie voormalige gemeentekantoor IJsselmuiden

In het plangebied bevindt zich de locatie van het vroegere gemeentekantoor van IJsselmuiden (voormalig adres: Oosterholtseweg 1). Het is aannemelijk dat de bodem van deze locatie door de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van het gemeentekantoor sterk geroerd zal zijn. Voor deze locatie wordt archeologisch onderzoek niet zinvol geacht en geldt vrijstelling. De locatie is vanwege de verstoring niet op de plankaart opgenomen als een gebied met archeologische verwachtingswaarden.

4.6.2 Monumentenzorg

In het plangebied zijn geen Rijks-en gemeentelijke monumenten en geen karakteristieke panden aanwezig.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen voor de ruimtelijke ordening relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

Op grond van artikel 6.12 Wro is de Grexwet niet van toepassing op een uitwerkingsplan. In het kader van de vaststelling van het moederplan is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd. In heel het plan Het Meer werken we met PWM B.V., (combinatie van Bemog en De Gilden) in een gezamenlijke grondexploitatie.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Het Meer 2012, 1e uitwerking fase 2A’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

In het uitwerkingsplan 'Het Meer 2012, 1e uitwerking fase 2A' komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Groen

Openbaar groen dat behoort tot het structurele groen, heeft de bestemming ‘Groen’ gekregen. Binnen deze bestemming komen bijvoorbeeld speelvoorzieningen en groenstroken voor. In dit uitwerkingsplan zijn enkele kleine groengebieden binnen de bouwblokken opgenomen. In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

6.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

6.3.3 Verkeer - Verblijfsgebied

In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de wegen en de verblijfsgebieden opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk.

6.3.4 Woongebied

Binnen de bestemming Woongebied zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde "Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen".

Voor wat betreft deze lijst is er sprake van een woningbouwplan met bijbehorende voorzieningen (als wegen en groen) in een reeds als zodanig bestemd woongebied binnen de bebouwde kom. Vooroverleg is dus niet noodzakelijk. De plannen zijn in overeenstemming met de prestatieafspraken over woningbouw.

Er is geen sprake van een Nationaal belang. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij deze is goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om gemeentes te verzoeken om plannen toch weer voor vooroverleg aan te bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

Het uitwerkingsplan is om deze reden naar de provincie gestuurd voor vooroverleg. De provincie is akkoord met het plan. Het is in overeenstemming met het provinciale woonbeleid en ruimtelijk beleid zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie en verordening.

7.2 Zienswijzen

P.M.

Het ontwerpuitwerkingsplan is op <datum> gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl, de Staatscourant en het elektronisch gemeenteblad en heeft vanaf <datum> gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er <aantal> / geen zienswijzen binnengekomen.