direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 1e wijziging Oosterholtseweg 53
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991162-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op donderdag 5 juni 2014 is er namens de opdrachtgever een aanvraagformulier Bestemmingsplan herziening ingediend, betreffende plan Oosterholtseweg 53, 8271 PS, te IJsselmuiden. De bestaande boerderij met deel zal worden verbouwd tot twee wooneenheden met bijgebouwen , om het wonen van twee gezinnen in de bestaande boerderij mogelijk te maken. De huidige bestemming is Agrarisch - Agrarisch bedrijf, waarbij één woning is toegestaan. De aanvraag is ingediend om de bestemming te wijzigen naar Wonen, waarbij gebruik wordt van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied 2014. Het is een regeling aangaande vrijkomende agrarische bebouwing waarbij het aantal woningen vergroot mag worden naar 2, indien de inhoud tenminste 1000 m³ bedraagt. Met dit plan hoopt de opdrachtgever de boerderij binnen de familie te houden, maar tegelijkertijd de karakteristieke boerderij in stand te kunnen houden anno 2015.

Het plan Buitengebied 2014, 1e wijziging Oosterholtseweg 53 bestaat uit de volgende stukken:


  • " deze toelichting;

  • " de planregels;

  • " de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991162-VB01


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen

1.2 Ligging van het plangebied

De huidige situatie van adres Oosterholtseweg 53, 8271 PS te IJsselmuiden is als volgt. Het betreft perceel 1422, Sectie I, Kadastrale Gemeente IJsselmuiden. Het plangebied bevindt zich in het buurtschap Oosterholt van de gemeente Kampen. Het plangebied bevindt zich op de grens van een bebouwingsvlak van de boerderijen en woningen van Oosterholt, en de weilanden van polder Mastenbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0001.png"

Figuur - Luchtfoto locatie plangebied, Oosterholtseweg 53 te IJsselmuiden (bron: google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0002.png"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied,2014 van toepassing. Het perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. De gronden zijn daarmee bestemd voor de uitoefening van agrarisch bedrijf. Ter plaatse is één agrarisch bedrijf toegestaan.Daarnaast heeft het perceel nog enkele waarden, namelijk 'Landschap', 'Cultuurhistorie' en 'Archeologie 1'. De boerderij heeft in het bestemmingsplan de bouwaanduiding 'karakteristiek' meegekregen.Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014, 1e wijziging Oosterholtseweg 53 vervalt een deel van dit plan volledig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0003.png"

Figuur - Bouwaanduiding agrarisch bedrijf (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het planvoornemen betreft de wijziging van bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' naar bestemming 'Wonen' het slopen van bijgebouwen en het bouwen van een bijgebouw, waardoor in de boerderij twee woningen gerealiseerd zullen worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van artikel 4.9.1 sub a onder 8 uit het bestemmingsplan buitengebied 2014 van de gemeente Kampen: “Dit betreft vrijkomende agrarische bebouwing waarbij het aantal woningen vergroot mag worden naar 2, indien de inhoud tenminste 1000 m³ bedraagt.” De inhoud van de karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimte is circa 1520 m³, waarmee deze aan de minimale inhoud voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0004.png"

Het voorgenomen bouwplan

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het plangebied ligt in het bestemmingsplan buitengebied 2014. Daarmee is vooral dat plan het beleidskader waaraan wordt getoetst. I

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Met de uitvoering van dit plan wordt de bestaande bebouwing hergebruikt en ook deels gesloopt waarmee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

2.1.2 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het agrarisch bedrijf wordt beeindigd waarbij de activiteit van invloed op de beschermde natuur wordt verminderd.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied. Deze beschrijving staat in de paragraaf huidige ruimtelijke situatie weergegeven.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Het plangebied ligt op een natuurlijke verhoging in het noordelijk laagveengebied waarop de boerderijen en woningen zijn gerealiseerd en daarmee in een van de hierboven omschreven kernkwaliteiten: reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0005.png"

Figuur - Hoogteverschillen landschap Oosterholt (bron: pdok.nl)

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Externe veiligheid staat in hoofdstuk 3 omschreven.

2.3.2 Beleid afwijken bestemmingsplannen

Voor het afwijken van een bestemmingsplan heeft de gemeente Kampen beleid opgesteld. In dit beleid worden eisen gesteld aan aanvragen voor ontheffing van het bestemmingsplan dan wel het herzien van bestemmingsplan welke jonger zijn dan vijf jaar. Het bestemmingsplan buitengebied is in 2014 vastgesteld, wij maken echter gebruik van een in het bestemmingsplan buitengebied 2014 opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

2.3.3 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningsplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Over het plangebied wordt het volgende aangegeven:

“Polder Mastenbroek is het karakteristieke en typisch Nederlandse landschap tussen Genemuiden, Zwolle en IJsselmuiden. Het is een van de oudste ontginningsgebieden van ons land, ontgonnen eind 14e eeuw. In 2003 is voor polder Mastenbroek een ruimtelijke ontwikkelingsvisie gemaakt, met als doel dat de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewater-land en het Waterschap Groot Salland hun beleid hierop afstemmen. In de ontwikke-lingsvisie staan vijf thema's centraal: open ruimte, polderlinten door de open ruimte, landschappelijke dijkranden, groene stedelijke randen, cultuurhistorische elementen.

Polder Mastenbroek is geplaatst op de Cul-tuurhistorische Waardenkaart van Neder-land, de kaart waarop de gebieden staan aangegeven, die zijn aangewezen in de Rijksnota Belvedere. Nieuwe ontwikkelin-gen binnen deze gebieden moeten voort-bouwen op de karakteristieken van het landschap en de cultuurhistorische waarden.”

Het erf gaat in het planvoornemen uit van een compact cluster, het bijgebouw staat naast de terp (kan onderlopen). Er wordt nieuwe aanplant van Essen-, fruit- en walnootbo(o)m(en) aangebracht en op termijn is er sprake van vervanging van sierbeplanting tot een erf met een streekeigen karakter . Transparantie en eenvoud zullen behouden blijven, het nutskarakter wordt versterkt.

De nieuwe schuur wordt van hout, met donkere pan of donkere golfplaat gemaakt. Zo wordt sterk gerefereerd aan de huidige zwarte schuur en de schuren in de omgeving. De bestaande schuur is bijzonder markant in zijn vorm. Het exacte ontwerp van de nieuwe schuur zal in de bouwvergunning naar voren komen.

Het pad rond de terp zal als een karrenspoor aangelegd worden, bij de schuren zal het pad deels verhard worden met een klinker.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Het erf ligt op een natuurlijke hoogte aan het einde van de Oosterholtseweg aan de rechterzijde op circa 80 meter vanaf de openbare weg. Het traditioneel ingerichte erf is gelegen aan beide zijden van de inrit, het achtererf is gericht naar de inrit, het voorerf naar het landschap. Op het erf staat een hallenhuisboerderij met parallel hiernaast een stal. Links van het kavelpad staat een aangekapte hooiberg waarachter een forse kapschuur is gebouwd. Naast de stal staan enkele kleine bijgebouwen. Achter de kapschuur loopt een T-vormig kavelpad. Naast de boerderij aan de zijde van de Oosterholtseweg staan enkele bomen. Aan de voorzijde van de boerderij staan knotwilgen. Het erf is zowel vanaf de Oosterholtseweg als vanaf de Kamper Wetering zichtbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0006.jpg"

Figuur - Ruimtelijke situatie bestaand (bron: Ter Velde en den Besten)

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Gezien het erf als karakteristiek is aangeduid is door een ervenconsulent van Het Oversticht een erfschets (zie figuur 6) gemaakt voor het toekomstige erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0007.png"

Figuur - Erfschets van Het Oversticht

Het erf gaat uit van een compact cluster, bijgebouw naast de terp (kan onderlopen). Nieuwe aanplant van Essen-, fruit- en walnootbo(o)m(en) en op termijn vervanging van sierbeplanting tot een erf met een streekeigen karakter (wat sier kan behouden blijven natuurlijk, dit hoort bij het erf). Transparantie en eenvoud zullen behouden blijven, het nutskarakter wordt versterkt.

De nieuwe schuur wordt bij voorkeur van hout, met donkere pan of donkere golfplaat gemaakt. Zo wordt sterk gerefereerd aan de huidige zwarte schuur en de schuren in de omgeving. Afhankelijk van het type schuur met of zonder overstek. De bestaande schuur is bijzonder markant in zijn vorm. Het exacte ontwerp van de nieuwe schuur zal in de bouwvergunning naar voren komen.

Het pad rond de terp zal als een karrenspoor aangelegd worden, bij de schuren zal het pad deels verhard worden met een klinker. Naar ons idee zal het erf met deze erfstructuur op een passende wijze duurzaam herontwikkeld kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0008.png"

Nieuwe ruimtelijke situatie (bron: Ter Velde en den Besten)

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn hebben deze in een vergunning of in het activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen waardoor het bedrijf planschade kan claimen.

Onderzocht moet daarom worden of dergelijke bedrijven in de omgeving aanwezig zijn en uitgesloten moet worden dat deze door de wijzigingen benadeeld worden. Alleen in geval bedrijven in de omgeving geprojecteerd zijn (het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk maar ze zijn nog niet gerealiseerd) kan gebruik worden gemaakt van de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering”.

In onderstaande tabel staan de vijf bedrijven die rondom het pand aan de Oosterholtseweg 53 gesitueerd zijn. De afstanden zijn gemeten vanaf de voorgevel van het pand aan de Oosterholtseweg 53 tot de rand van de kavel van het genoemde bedrijf.

Naam   Adres   Soort bedrijf   Afstand  
Sellis   Oosterholtseweg 43   Koeien   ~310 m  
Kamphof   Oosterholtseweg 51   Schapen   ~80 m  
Pelleboer   Sonnenbergweg 1   Kalvermesterij   ~235 m  
Koopman?   Sonnenbergweg 3   Varkens?   ~250 m  
Fiks   Sonnenbergweg 12   Loonbedrijf?   ~200 m  

Tabel 1: bedrijven rondom Oosterholtseweg 53

Aan de hand van het document 'Richtafstandlijst 1' uit de VNG brochure 'bedrijven en millieuzonering'http://www.vng.nl/files/vng/201407-bijlage-1-richtafstandenlijst-1.xls kan opgemaakt worden wat de minimale afstand moet zijn van een woning ten aanzien van deze bedrijven. In de volgende tabel een overzicht.

Omschrijving   Geur   Stof   Geluid  
Fokken en houden van rundvee   100 m   30 m   30 m  
Dienstverlening t.b.v. landbouw – algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500m³   30 m   10 m   50 m  
Fokken en houden van varkens   200 m   30 m   50 m  

Tabel 2: gegevens uit richtafstandenlijst 1 uit de VNG brochure VNG 'bedrijven en millieuzonering'

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Het perceel is een voormalig boerenerf dat niet onverdacht is van mogelijke bodemverontreiniging door activiteiten in het verleden. Om te voorkomen dat er gebouwd gaat worden op verontreinigde grond moet er een verkennend bodemonderzoek uitgeworden om de huidige bodemkwaliteit van het erfperceel vast te stellen. Aan de van de resultaten van het onderzoek kan bepaald worden of de grond geschikt is voor toekomstige functies op het perceel.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wegverkeerslawaai

Dit is niet van toepassing, er is nu ook sprake van een (bedrijfs)woning op dezelfde locatie.

Railverkeerslawaai

Op ongeveer 325 meter afstand van de voorgevel ligt een spoorlijn. Het perceel aan de Oosterholtseweg 53 valt ruim buiten de geluidszone van de spoorlijn.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Uit de beide tabellen uit paragraaf 3.5.1 kan opgemaakt worden dat de afstanden van de bedrijven tot het pand aan de Oosterholtseweg 53 groter zijn dan de minimale afstanden voor luchtkwaliteit. Hieruit kunnen we concluderen dat het planvoornemen voor de nabijgelegen agrarische bedrijven geen nadelige gevolgen zal hebben.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden. Het planvoornemen betreft een functiewijziging van Agrarisch bedrijf naar wonen waarbij enkele schuren zullen verdwijnen. Dit heeft geen invloed op de externe veiligheid. Er zijn geen hierboven genoemde inrichtingen in de buurt.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Er is in het planvoornemen sprake van een functiewijziging zonder toename van verhard oppervlak, er is geen sprake van relevante wateraspecten.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011-2015) van belang.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater.

Bij een toename van het verharde oppervlak moet u aandacht geven aan het bergen en afvoeren van hemelwater. Hiervoor toetsen we aan het voorkeursbeleid hemel- en afvalwater. De mogelijkheden hiertoe zijn onder meer afhankelijk van de gebiedskenmerken, zoals de bodemeigenschappen. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is 'oppervlakkige' infiltratie in de bodem, indien mogelijk, het uitgangspunt. Hierbij moet u denken aan 'oppervlakkige' afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. In het voorkeursbeleid besteden we speciale aandacht aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Het rioleringssysteem in het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven, dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen, in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied ligt in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied binnen dijkring 10 ligt is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL wordt, voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm), uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a. 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0009.png"

Figuur - Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden (bron: Provincie Overijssel)

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor Oosterholtseweg 53 is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0010.png"

Figuur - Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden (bron: Provincie Overijssel)

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Met dit planvoornemen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, er is hier sprake van een functiewijziging. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Het perceel ligt op een 'natuurlijke verhoging in het landschap' ook aangegeven in paragraaf 2.2.3.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het project valt buiten het aangewezen beheersgebied, en daarmee is geen gebiedsbescherming van toepassing.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De belangrijkste natuurfunctie van het oude polderlandschap van Mastenbroek bestaat uit de waarde voor weidevogels. In het broedseizoen vormen de natte graslanden belangrijke broedgebieden voor o.a. de grutto, tureluur, kievit, scholekster, graspieper en de veldleeuwerik. In de winter is het een pleisterplaats voor grote aantallen overwinterende ganzen. De vegetatie in het oude polderlandschap is waardevol vanwege de vochtige graslanden en de vele watergangen. De graslandpercelen met vegetatietypen als Kamgrasweiden, Beemdgras-raaigrasweiden met Grote Vossenstaart en natte graslanden (Moeraszoutgras en Fioringras) hebben belangrijke botanische waarde. Langs enkele slootkanten komt lokaal Smalbladig Fonteinkruid voor.

Daarnaast liggen er diverse kolken in Polder Mastenbroek, overblijfselen van dijkdoorbraken. Deze kolken liggen vooral aan de Kamper Zeedijk en Mastenbroekerdijk. De kolken variëren in diepte. De oeverbegroeiing bestaat uit vochtige graslanden en riet. De kolken hebben een belangrijke waarde voor amfibieën zoals de kleine watersalamander, de gevarieerde randen vormen rijke habitats voor kleine zoogdieren zoals de rosse woelmuis en de aardmuis. Een aantal gebieden zijn aangewezen als beheersgebied (de zogenaamde IJsseldelta-weidevogelgebieden), gericht op weidevogels.

De gemeente Kampen heeft gebieden met een belangrijke natuurlijke waarde, mede bestemd met de waarde “Natuur”, op deze wijze wordt bescherming gegarandeerd. Op het planvoornemen ligt geen 'waarde natuur'. Het planvoornemen betreft een woonbestemming in plaats van de bestemming agrarisch bedrijf. Er vinden geen ingrepen plaats in de hierboven omschreven natuurfuncties.

Tevens wordt de aanwezigheid van diersoorten zoals benoemd in tabel 2 en 3 van AMvB art 75 zeer onwaarschijnlijk geacht. Er is geen enkele aanwijzing waaruit blijkt dat dit wel het geval kan zijn.

Te slopen schuren

In het plan worden twee bestaande schuren gesloopt die plaats zullen maken voor één nieuw te bouwen schuur. Vanwege het veelvuldig gebruik van de schuren heeft flora en fauna geen intrek / bezit genomen.

Hieronder volgend enkele foto's van de twee schuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0013.png"

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

De planlocatie ligt op een rivierduin en heeft een hoge archeologische verwachting. De planvorming omvat werkzaamheden die met enig bodemverzet gepaard zullen gaan. Het gaat hierbij om de sloop van de oude schuur en de aanleg van de bouwput voor de nieuwbouw. De omvang van de terreinen met bodemverstoring blijft beneden de ondergrens die geldt voor locaties met een hoge verwachtingswaarde. Voor het plan in deze vorm geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

3.6.2 Monumentenzorg

Op het perceel Oosterholtseweg 53 ligt de waarde cultuurhistorie en de aanduiding karakteristiek.

De gemeente Kampen heeft voor het bestemmingsplan buitengebied een inventarisatie laten doen van karakteristieke erven en panden. Deze onderzoeksrapporten zitten bij de bijlagen van de toelichting van het bestemmingsplan buitengebied 2014.http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0166.00991134-VB01/b_NL.IMRO.0166.00991134 -VB01_tb12.pdf

Omschrijving volgens de inventarisatie karakteristieke erven en panden binnen het nationaal landschap IJsseldelta, door Het Oversticht:

“Het erf ligt in Oosterholt. Het dorp Oosterholt ligt van oorsprong op een natuurlijke hoogte (oude rivierduin of oeverwal). Rondom het erf is in de vorige eeuw grond van deze natuurlijke hoogte afgegraven. Het erf ligt op enige afstand van de weg. Een inrit leidt naar het erf dat aan de achterzijde onbeplant lijkt, er zijn hier geen bomen aanwezig (mogelijk enkele jonge bomen). Het erf ligt aan beide zijden van de inrit, het achtererf is gericht naar de inrit, het voorerf naar het landschap. De gebouwen staan haaks op en parallel aan elkaar (en bijna aan de kavelrichting van het landschap). Op het voorerf is een siertuin en een nutstuin aanwezig. De nutstuin bestaat uit een omhaagde moestuin en lei-/knotbomen bij de voorgevel van het hoofdvolume. Op het erf staat een hallenhuisboerderij met een stal en een kapschuur. Het woongedeelte heeft een begane grond dat asymmetrisch is ingedeeld. De boerderij heeft een riet gedekt wolfdak. Naast de boerderij staat een stal onder een met golfplaten gedekt wolfdak. De hoofdvorm van de volumes zijn intact en de gevels van het woonhuis zijn gaaf gebleven. De overige gevels zijn niet goed zichtbaar vanwege de ligging. Het is een goed voorbeeld van historische bebouwing op een oud erf.”

Gezien het erf als karakteristiek is aangeduid is door een ervenconsulent van Het Oversticht een erfschets (zie figuur 6) gemaakt voor het toekomstige erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991162-VB01_0014.png"

Voornamelijk de hallenhuisboerderij met de naastliggende stal en de verhoogde ligging van het erf zijn karakteristiek voor dit gebied. De bestaande aangekapte kapberg staat op een onlogische plaats voor de boerderij en is niet karakteristiek. De bestaande kapschuur is ten opzichte van de historische boerderij te groot en staat hier ook te dicht op. De alternatieve plaatsing van een kleinere kapschuur wat verder achter op het erf komt de indeling en het beeld ten opzichte van de historische boerderij ten goede.

3.7 Verkeer

De aanwezige (bedrijfs)woning wordt gesplitst en dat betekent volgens de normering van het CROW / ASVV 2012 dat bij 2 vrijstaande woningen 5 parkeerplaatsen (na afronding 2 x 2,4 =5 pplts) volstaan. Er is fysieke voldoende ruimte op het erf om dat te realiseren. De ontsluiting zal via de huidige ontsluiting op de Oosterlandenweg plaatsvinden, gecategoriseerd als erftoegangsweg en is akkoord.

De bestemming verandert naar Wonen, deze bestemming verlaagt de verkeerslast van en naar de locatie. Er zal immers geen landbouwverkeer meer over de weg van en naar de boerderij hoeven.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

We gaan het wijzigingsplan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) zes weken ter inzage liggen en toesturen aan overleginstanties. Tijdens deze periode geven we de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen. Tussen de initiatiefnemer (tevens eigenaar) en de gemeente is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Waardoor eventueel uit dit bouwplan voortvloeiende planschade op de aanvrager kan worden verhaald. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

We hebben de juridische regeling van dit bestemmingsplan gemaakt op basis van de regelingen in het bestemmingsplan 'buitengebied, 2014'van de gemeenten Kampen. Verder is de regeling gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. We hebben de noodzakelijke aanpassingen, door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, in de regels opgenomen. De regels van Buitengebied 2014, 1e wijziging Oosterholtseweg 53 zijn aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het wijzigingsplan.

De inleidende regels zijn algemeen en bestaan uit de volgende regels:

Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De regels die bij deze bestemmingen horen hebben we per bestemming in een apart artikel aangegeven. Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn staan daar zoveel mogelijk in. Op deze manier ziet u bij de digitale versie van het plan, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die daar van toepassing is zonder dat u hoeft door te klikken.

De opbouw van een artikel over een bestemmingsregel ziet er als volgt uit:

  • 1. De bestemmingsomschrijving;
  • 2. De bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Eventueel een wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder staan de bestemmingsonderdelen met een korte toelichting.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die op de gronden liggen. De hoofdfunctie noemen we als eerste. Als het van toepassing is, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. Deze ondergeschikte functies staan altijd ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels regelen we de bebouwingsregels die voor alle 'bouwwerken' van toepassing zijn. Bij woningen maken we een verschil tussen;

  • 'hoofdgebouwen',
  • 'bijbehorende bouwwerken';
    de definitie van een bijbehorend bouwwerk is 'een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak'. Deze definitie is verplicht voorgeschreven in de imro-richtlijn SVBP 2012.
  • 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regel. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en de dakhelling in graden.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen we in het bestemmingsplan aangeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Het gaat hier om nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling geeft de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te sturen door het stellen van nadere eisen. De criteria staan in de bepaling van nadere eisen zelf.

We kunnen in het bestemmingsplan bepalen dat we bij het verlenen van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kunnen afwijken. In deze bepaling staat een opsomming van de bouwregels waarvan we kunnen (hoeft dus niet) afwijken. Een dergelijke afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels nemen we alleen op, als we dit noodzakelijk vinden in verband met ons beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria staan in de afwijkingsregel zelf.

  • 4. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking sluiten we in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan we op voorhand al aangeven dat we deze in ieder geval niet toestaan. Dit neemt niet weg dat gebruiksvormen die niet specifiek zijn omschreven, ook niet toegestaan zijn in de bestemming.

  • 5. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels staat in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan ook de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.

  • 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen staat niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

  • 7. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Het betreft de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UoV) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de opbouw van een artikel met regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming staat in een bestemmingsplan wanneer er twee of meer functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming doen we ter bescherming van een specifiek belang van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en 2 , Waarde - landschap, Waarde - cultuurhistorie.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de gewone (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, ook voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar we nemen alleen regels ter aanvulling op die we noodzakelijk vinden. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

5.2 Inleidende regels

In het artikel begrippen staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. We proberen hiermee misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

In het artikel wijze van meten staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

5.3 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 1e wijziging Oosterholtseweg 53' komen enkelbestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • Waarde - Landschap;
5.3.1 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak kunnen we mogelijk maken met een wijzigingsbevoegdheid, mits buiten Natura2000 gebieden. Deze wijziging geldt specifiek alleen voor agrarische bedrijven als nevenactiviteit. De bevoegdheid gebruiken we niet bij burgerwoningen.

5.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.3 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

5.3.4 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap) en bovengrondse waarden in de vorm van bebouwing en het erfensemble (Waarde - Cultuurhistorie, Waarde - Beschermd stadsgezicht en de aanduiding 'karakteristiek'):

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen. Bij het voorliggende planvoornemen is dit laatste gebeurd.

5.4 Overgangs- en slotregels

5.4.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing zoals in het Bro staat voorgeschreven.

5.4.2 Slotregel

Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.