direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Onderdijks 2013, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991144-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het centrum van Het Onderdijks en het park vormen samen het 'Hart van Het Onderdijks'. Belangrijke wijkvoorzieningen, zoals een nieuwe basisschool, kinderopvang in combinatie met zorg, maatschappelijke voorzieningen en woningbouw ontvangen een plek in 't Hart van Het Onderdijks.

Het groene karakter van 't Hart van het Onderdijks wordt benadrukt door het versmelten van 'plein in park' en 'park in plein', het geeft het gebied een unieke sfeer. Dit sluit aan bij de gewaardeerde groene woonkwaliteit van Het Onderdijks. De combinatie van voorzieningen zorgt ervoor dat 't Hart ook een levendige plek is waar buurtkinderen en buurtbewoners elkaar dagelijks ontmoeten, samen spelen, een praatje maken of gezamenlijk activiteiten ondernemen. Het is de belangrijkste verblijfs- en ontmoetingsplek voor de wijk.

Vereniging voor Christelijk onderwijs IRIS en het Openbaar Onderwijs in Kampen hebben een schetsplan ingediend voor de bouw van een nieuwe (tweede) school in de wijk Onderdijks (zie bijlage 1). In deze school zal ook ruimte zijn voor kinderopvang.

Daarnaast wil de gemeente ten oosten van deze school maximaal 8 kavels voor woningbouw gaan uitgeven, waarbij de mogelijkheid bestaat om hier woningen te bouwen via collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).

1.2 Uitgangspunten en doel

Het doel van dit uitwerkingsplan is om een deel van het centrumgebied in de wijk Het Onderdijks te ontwikkelen. Concreet gaat het hierbij om de bouw van een 2e school en een aantal woningen.

Locatiekeuze tweede school

De nieuw te bouwen tweede school is gelegen tegenover de bestaande basisschool het Stroomdal. Het betreft een samenwerking tussen schoolvereniging Iris en stichting Openbaar onderwijs Kampen (OOK). Omdat Iris tevens de eigenaar is van het Stroomdal zullen kinderen die daar op school zitten veelvuldig gebruik maken van voorzieningen van de tweede school en andersom.

Het Hart ligt centraal in de wijk. Zowel de bestaande eerste en tweede fase als de huidig in ontwikkeling zijnde derde fase zijn georiënteerd op Het Hart. De centrale ligging van de school zorgt ervoor dat de kinderen vanuit alle hoeken van Het Onderdijks, nabijgelegen woonwijken en het buitengebied op een veilige wijze de school kunnen bereiken. De langzaamverkeerroutes in het Onderdijks zijn georiënteerd op het centrumgebied.

De schoolpleinen en de open ruimte tussen de schoolpleinen maken onderdeel uit van één centrale ruimte, die buiten de schooluren gebruikt kan worden door de wijk.
Doordat de nieuwe school en de bestaande school gezamenlijk gebruik maken van open ruimte tussen te scholen en het park ontstaat er een meerwaarde voor beide scholen en de wijk.
Ten zuidoosten van de tweede school is in het park ondermeer een kunstgrasveld aangelegd dat door beide scholen kan worden gebruikt.

Tevens ontstaat er meerwaarde door de parkeerplaatsen in het centrumgebied door meerdere partijen te laten gebruiken. Buiten de breng- en haalmomenten zijn de parkeerplaatsen te gebruiken door de overige voorzieningen in het centrumgebied.

De tweede school in Het Onderdijks komt dan ook het beste tot zijn recht in Het Hart van Het Onderdijks.

1.3 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991144-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Ligging van het plangebied

De nieuwe school en de woningen in het plangebied maken onderdeel uit van 't Hart van Het Onderdijks.
De school en de woningen zijn gelegen aan de oost-zijde van het centrumgebied. Zie hiervoor afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991144-VB01_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging plangebied in centrum wijk Het Onderdijks

1.5 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Het Onderdijks 2013' de bestemming 'Woongebied - uit te werken' (artikel 13). In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan een uitwerkingsplan moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de uitwerkingsvoorwaarden voldoet, kan het bevoegd gezag van deze bevoegdheid gebruik maken.

1.5.1 Uitwerkingsregels

In het moederplan zijn de volgende uitwerkingsregels aangegeven:

Wonen

1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 250;

2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

3. de bouwhoogte van maximaal 10% van het totaal aantal woningen mag maximaal 15 meter bedragen;

4. van het bestemmingsvlak dient niet minder dan 15% te worden bestemd voor groenvoorzieningen en/of water;

5. er dienen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

Maatschappelijke voorzieningen

1. van het bestemmingsvlak mag maximaal 15% worden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen;

2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

Bijzondere bepalingen

a. Bebouwing voor geluidgevoelige functies dient zodanig te worden geprojecteerd dat de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen. Hiervan mag alleen worden afgeweken in geval een hogere waarde is verleend in het kader van een hogere waarde procedure (die ten behoeve van het uitwerkingsplan moet worden gevolgd). De toetsing van de geluidbelasting geschiedt alleen ter plaatse van geluidgevoelige gebouwen ter hoogte van gevels als gedefinieerd in de Wet geluidhinder;

b. Bebouwing van functies gevoelig voor milieuhinder dient zodanig te worden geprojecteerd dat geen ontoelaatbare hinder zal worden ondervonden vanwege in de nabijheid (potentieel) gelegen bedrijvigheid;

c. voor ieder uitwerkingsplan dient een berekening van de oriënterende waarde uitgevoerd te worden. Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de eisen die in het gemeentelijk veiligheidsbeleid zijn gesteld voor een woonomgeving zoals dat geldt ten tijde van vaststelling van het uitwerkingsplan. In dat kader dient ook een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

1.5.2 Bouwplan in relatie tot uitwerkingsregels

Er ligt nog geen concreet bouwplan voor de school en de woningen. Wel zijn er schetsplannen waaruit blijkt dat de bouwhoogte niet hoger dan 12 meter zal bedragen en dat aan de overige bouwregels kan voldaan worden. Ook wordt in de paragraaf Externe Veiligheid gemotiveerd dat de bouwplannen aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid voldoen.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Het gaat hier om een plangebied in een bestaand stedelijk gebied dat ook als zodanig bestemd is.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Binnen het plan is het volgende ontwikkelingsperspectief van toepassing:

- steden als motor:

Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.

Het plan ligt in een nieuwe woonwijk die een uitbreiding van de stad Kampen is. De beoogde ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven. De volgende vier lagen zijn op het plangebied van toepassing:

  • 1. Natuurlijke laag: Oeverwallen. Oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. In dit geval wordt woonbebouwing op een oeverwal toegevoegd.
  • 2. Laag van het agrarische cultuurlandschap: Oeverwallen.
  • 3. Stedelijke laag: woonwijken 1955-nu: woonbebouwing voegt zich in aard, maat en het karakter naar het groter geheel.
  • 4. Lust en leisurelaag: nvt

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen uitbreiding van de woonfunctie past binnen
het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document. In dit beleidsdocument wordt ingezet op inbreiding en afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen, waaronder de woonwijk Het Onderdijks. Onderhavig plan past dan ook in het gemeentelijk beleid.

2.3.2 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

Het Woonplan - in 2012 door de gemeenteraad vastgesteld - is een actieprogramma voor de jaren 2012-2016 om Kampen zo goed mogelijk door de crisis in de bouwsector heen te helpen. Er staan actiepunten in op het gebied van starters stimuleren tot flexibel omgaan met plannen. De oorspronkelijke planning van het Onderdijks is hierin getemporiseerd om zo ruimte te bieden aan andere ontwikkelingen binnen Kampen.

In Het Onderdijks zijn in totaal 1.200 woningen gepland waarvan er 650 inmiddels zijn gerealiseerd.
De doelstelling is om binnen de planperiode van 10 jaar nog 550 woningen te bouwen. Onderhavig uitwerkingsplan voldoet aan de doelstellingen uit het Woonplan.

2.3.3 Groenstructuurvisie (2012)

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.
In het plangebied komen geen gebieden voor die onderdeel uitmaken van de (hoofd)groenstructuur.

2.3.4 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.


Er is voor dit plan onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. In paragraaf 3.3.5 wordt hier specifiek op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Op dit moment is het plangebied een onbebouwde strook grasland gelegen in het centrumgebied van
de woonwijk Het Onderdijks. In dit centrumgebied is reeds één schoolgebouw gerealiseerd en aan de zuidkant van het centrum wordt een park met een voetbalcourt aangelegd.

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Het centrum van Het Onderdijks en het park vormen samen het 'Hart van Het Onderdijks'. Belangrijke wijkvoorzieningen, zoals een nieuwe basisschool, kinderopvang in combinatie met zorg, maatschappelijke voorzieningen en woningbouw zullen een plek krijgen in 't Hart van Het Onderdijks. De stedenbouwkundige structuur en het ruimtelijke concept spelen in op genoemde functies.

Het groene karakter van 't Hart van het Onderdijks wordt benadrukt door het versmelten van 'plein in park' en 'park in plein': het geeft het gebied een unieke sfeer. Dit sluit aan bij de gewaardeerde groene woonkwaliteit van Het Onderdijks. De combinatie van voorzieningen zorgt ervoor dat 't Hart ook een levendige plek is waar buurtkinderen en buurtbewoners elkaar dagelijks ontmoeten, samen spelen, een praatje maken of gezamenlijk activiteiten ondernemen. Het is de belangrijkste verblijfs- en ontmoetingsplek voor de wijk.

De nieuwe school en de woningen in het plangebied maken onderdeel uit van 't Hart van Het Onderdijks. De school en de woningen zijn gelegen aan de oost-zijde van het centrumgebied. School en woningen vormen samen een gesloten bouwblok. Het gesloten bouwblok kent een alzijdige oriëntatie. Dit betekent dat de voorgevel en de zijgevels representatief zijn en voorzien zijn van ramen. De tuinmuren en hagen tussen de school en de eindwoningen sluiten het bouwblok af.

De voorzijde van de woningen is gesitueerd richting een langzaamverkeerroute en een brede watergang.
De langzaamverkeerroute betreft een hoofd fiets- en voetgangersroute naar de school. De school is met gelegen aan het centrale plein en heeft daar zijn ingang. De noordelijke zijgevels van de school en de woningen grenzen aan een weg met parkeerplaatsen en een trottoir. De zuidgevels van de school en de woningen grenzen aan een langzaamverkeersroute en het park.

Het grootste deel van de kinderen zal met de fiets naar school komen wat uiteraard gestimuleerd moet worden. Uitgangspunt is daarom dat het fietsparkeren voor de kinderen dichtbij de school wordt gesitueerd. Ouders die hun kinderen met de auto halen of brengen kunnen gebruik maken van de parkeervoorzieningen aan de noordzijde van het plein.

Vanwege het grote aantal voorzieningen voor kinderen aan het plein en het park is veiligheid van groot belang. Daarom kent de parkeerstraat éénrichtingsverkeer en verlaat je aan de oostzijde het plein. Op deze manier kan het halen en brengen veilig en soepel verlopen. De parkeervoorziening geeft direct toegang tot het centrale plein, waar zich ook de hoofdentree van de school bevindt.

Tussen de school en de woningen bevindt zich een doodlopende straat met parkeerplaatsen voor zowel bewoners als het onderwijzend personeel van de school. Het parkeerterrein wordt ontsloten vanaf de noordzijde en is openbaar toegankelijk, maar heeft een semi-openbaar karakter. Het aantal parkeerplaatsen voor de school en de woningen is gebaseerd op de richtlijnen uit het CROW.

Er is een beeldregieplan opgesteld voor het centrumgebied. Het streven is om te werken met natuurlijke materialen en een eenduidig en rustig kleurgebruik. Qua kleurgebruik onderscheidt 't Hart van Het Onderdijks zich hiermee van de rode baksteentinten van de woonbebouwing rondom het centrumgebied.

Door verschillende kapvormen mogelijk te maken streven wij naar een levendige invulling van 't Hart van het Onderdijks. De kapvormen en de gekozen hoogten voor de school en de woningen zijn afgestemd op het gebruik en de schaal en de maat die past bij het centrumgebied.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plangebied laat woningen en één school toe. Een school voor basisonderwijs valt onder de SBI-code 852 (2008) met een richtafstand van 30 meter voor geluid. De school met het schoolplein (als grootste geluidsbron) is gesitueerd op ruim 35 meter van de CPO-woningen en de toekomstige woningbouw aan de noordzijde van in het centrumgebied. Het toestaan van een school en nieuwe woningen in dit plangebied voldoet daarmee aan de VNG-richtlijn.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Door Grontmij is in het verleden een bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek Stadsuitbreiding Onderdijks (fase 1), projectnummer 1117201, 3 augustus 2000) uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat ter plaatse maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond in de grond en het grondwater. Deze gehalten vormen geen risico voor de volksgezondheid.

Het gebruik van de locatie (agrarisch) is na het uitvoeren van het onderzoek niet gewijzigd. Omdat maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond en het gebruik van de locatie niet is gewijzigd, wordt het onderzoek als representatief beschouwd voor de locatie. Het is daarom niet noodzakelijk om opnieuw bodemonderzoek uit te voeren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.

De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in een zone in het kader van de Wet geluidhinder voor wat betreft de Hanzelijn, de N50, de Niersallee en Venedijk Noord. Ten gevolge van deze verkeersassen wordt de (huidige) voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan ook niet overschreden. De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in d wet genoemde grenswaarden;
  • b. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit of blijft ten minste gelijk;
  • c. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie)
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan het Onderdijks, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase valt onder de gebiedstypering “woongebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied.
Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

In het plangebied zijn een tweetal gasleidingen van de Gasunie gelegen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Hanzelijn gelegen op een afstand van ca. 1 Km. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Het Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Hanzelijn op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 2. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noorden van het plangebied is de rijksweg N50 gelegen op een afstand van ca. 1,2 Km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Het Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de N50 op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 2. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Transport over water

Ten Oosten van het plangebied is de vaarweg de IJssel gelegen op een afstand van ca 700 meter. Voor het bestemmingsplan Onderdijks is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de IJssel op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 2. Aan de hand van de QRA kan gesteld dat er geen 10-6 contour is gelegen. En dat daarnaast 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

Inleiding

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een school mogelijk nabij een gasleiding van de gasunie. Onderzocht zal worden of het plaatsgebonden risico en er een overschrijding van het groepsrisico plaatsvindt. Bureau Save heeft in het kader voor het bestemmingsplan Onderdijks voor de twee gastransportleidingen in het plangebied op 27 september 2012 een QRA opgesteld om te kijken of de oriëntatiewaarde wordt overschreden. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn in deze QRA meegenomen. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 2.

Toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van PR 10-6/jr. geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

- het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de

aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8/jr per jaar is, of;

- het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of; - het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;

- het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;

- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;

- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied liggen twee planologisch relevante leidingen. Op deze leidingen zijn de gegevens uit de onderstaande tabel van toepassing.

Tabel 1. Planologisch relevante leidingen

soortleiding   diameter (mm)   druk (bar)   afstand PR 10-6/jr.   Belemmeringenstrook  
Gastransportleiding
N-570-15-KR-001 t/m 003  
219.1 (8.63 inch)   40   0   4  
Gastransportleiding
N-570-29-KR-013 t/m 016  
168.3 (6.63 inch)   40   0   4  

Voor zover de leiding in het plangebied ligt, wordt een belemmeringenstrook bestemd ten behoeve van de bescherming en het beheer van de leiding. De breedte van deze strook is 4 m aan weerszijden van de leiding.

Door het plangebied, bevinden zich twee aardgastransportleidingen. Het gaat om een aardgasleiding met een diameter van 219.1mm en 168.3mm en een druk van 40 bar. De PR 10-6-contour van deze leiding ligt niet buiten de belemmeringenstrook. Binnen deze strook zijn geen gebouwen aanwezig of voorzien. Hierdoor zijn binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of voorzien. De PR 10-6-contour heeft derhalve geen gevolgen voor het plan.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het GR van de leiding. Daardoor dient het GR te worden verantwoord. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een school mogelijk maar het GR blijft onder de oriënterende waarde liggen. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt en in de toekomstige situatie eveneens onder de oriëntatiewaarde ligt. Door het voorgenomen ruimtelijke besluit is sprake van een toename van minder dan 10% van het groepsrisico.

Verantwoording van het groepsrisico

Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied zijn diverse woningen en een basisschool gelegen in de bijlage van de QRA van bureau Save is dit weergegeven. Daarnaast lopen diverse wegen door het invloedsgebied. Het gebruik van deze weg levert een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het is niet precies bekend om hoeveel personen het gaat. De verblijftijd van deze groep is in ieder geval zeer kort.

Zelfredzaamheid

Een gasbrand in de hoge druk gasleiding is goed zichtbaar en hoorbaar. De hittestraling is duidelijk voelbaar voor de aanwezigen in het invloedsgebied. Alarmering middels de WAS-palen is dan ook niet nodig om de aanwezigen op het gevaar te duiden. De beste strategie voor zelfredzaamheid is het ontvluchten van het invloedsgebied.
Binnen de school kunnen ongeveer 200 niet zelfredzame personen aanwezig zijn Bij een calamiteit zullen de leerlingen en leerkrachten het gebied moeten ontvluchten tot aan de 1kW/m2 contour die zich op circa 160 meter van de gasbrand bevindt(zie afbeelding 3). Aangezien dit direct moet gebeuren kunnen de hulpdiensten hierbij niet of heel beperkt assisteren. Zij hebben immers te maken met een alarmerings- en aanrijdtijd.
In de gebiedsinrichting dient er rekening gehouden te worden met voldoende vluchtmogelijkheden loodrecht van de bron (gasleiding) af tot minimaal aan de 1kW/m2 grens.
De school dient te beschikken over uitgangen die van de bron afgekeerd zijn, dus in een richting loodrecht van het leiding tracé af. Nagegaan moet worden of de aanwezigen veilig kunnen vluchten buiten de 160 m zone.
De leerlingen zullen bij de ontruiming begeleidt moeten worden door de aanwezige docenten. Hierom is het van belang dat de docenten van de school op de hoogte zijn van dit risico en weten hoe te handelen ingeval van een leidingbreuk. Dit scenario dient dan ook in het ontruimingsplan van de school meegenomen te worden.
In de gebiedsinrichting dient er rekening gehouden te worden met voldoende vluchtmogelijkheden loodrecht van de bron (gasleiding) af tot minimaal aan de 1kW/m2 grens. De school dient te beschikken over uitgangen die van de bron afgekeerd zijn, dus in een richting loodrecht van het leidingtrace af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991144-VB01_0002.png"

Afbeelding 3 de 1Kw en 3 Kw grens

Vanwege het feit dat na deze school nog meer functies zijn voorzien met niet of minder zelfredzame personen heeft overleg plaatsgevonden met de Gasunie om te bezien of maatregelen aan de bron mogelijk zijn en het risico (is het product van de kans op een calamiteit en het effect van een calamiteit) voor het gebied als geheel te verkleinen waardoor het achterwege laten van maatregelen aan gebouwen verantwoord is.
Uit dit overleg kwam naar voren dat het plaatsen van extra markeringen en het plaatsen van een waarschuwingslint boven de gasleidingen de kans op beschadigingen door graafwerkzaamheden zodanig verkleinen dat besloten is bureau Save te vragen een aangepast FN curve te berekenen (dit is de curve in figuur B2.3 in het bijgevoegde externe veiligheidsonderzoek). Deze aangepaste curve is in een extra bijlage bij aan het vastgestelde plan toegevoegd (brief Save 12 augustus 2013). Hiermee is aangetoond dat het groepsrisico - welke ook zonder maatregelen al ver onder de oriënterende waarde is gelegen - nog aanzienlijk verder verkleind wordt. Op basis hiervan acht het college het verantwoord – in combinatie met de pragmatische aanbevelingen van de brandweer – verder geen eisen aan de omliggende gebouwen te stellen.


Bestrijdbaarheid

Een gasbrand van enige omvang is niet te blussen en kan alleen worden bedwongen door het afsluiten van de gastoevoer. Door de intense hitte is de vlam niet voldoende bereikbaar. Daarnaast is het ook niet wenselijk om de gasbrand te blussen. Blussen van een ontstoken gasbrand heeft als gevolg dat er een vrije uitstroom van gas onder hoge druk ontstaat met een groot explosiegevaar. Dit scenario wordt ook door de Gasunie bevestigd.
De brandweer zal indien mogelijk inzetten op het redden van mensen en de bestrijding van mogelijke secundaire branden in de 2e ring.

Zoals aangegeven wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wordt gewacht tot het Nutsbedrijf het getroffen deel van het leidingtracé heeft ingeblokt en het resterende gas is opgebrand. Afhankelijk van de locatie kan het ingeblokte deel van het tracé tot 10 km lengte hebben en kan het enkele uren duren voordat de gasvlam is opgebrand.

Bereikbaarheid

Bij een leidingbreuk en ontsteking in de hoge druk gasleiding is het voor de hulpdiensten door de intense hitte niet mogelijk om het leidingtracé zelf te bereiken. De brandweer zal met name inzetten op het blussen van secundaire branden in de 2e ring. De brandweervoertuigen worden buiten de 2e ring opgesteld op 100 tot 150 meter van de gasbrand. De bereikbaarheid van deze grens is over het algemeen goed in het plangebied.
Het volledige advies van de brandweer toegevoegd als bijlage 4.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Door het voorgenomen ruimtelijke besluit is sprake van een toename van minder dan 10% van het groepsrisico. Zoals uit het bovenstaande blijkt is zelfredzaamheid van de omwonenden en de school erg belangrijk. Voorlichting over hoe te handelen is daarom erg belangrijk.
Door de welswaar zeer geringe maar toch aanwezige kans blijft er altijd een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen ondanks de genomen maatregelen. Al met al kan gesteld worden dat het een aanvaardbare risico betreft gezien de geringe kans op een calamiteit.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013 - 2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Watersysteem
Het plangebied is gesitueerd aan de rand van de bebouwde kom van de kern Kampen en maakt onderdeel uit van het moederplan Onderdijks dat een omvang heeft van ca. 80 ha. Het gebied is een voormalige uiterwaard die later is binnengedijkt. Binnen het gebied zijn gronden door de IJssel afgezet. Het plangebied is een bemalen gebied (polder) en watert af op watergang RB0185-RB0450 die in verbinding staat met het watersysteem Kampen.

De waterafvoer vanuit Het Onderdijks verloopt via hoofdwatergangen gelegen in het plan De Maten naar de hoofdwatergang Middenwetering die afwatert naar het hoofdafwateringskanaal langs de Flevoweg naar het uitwateringsgemaal Roggebot. In het uitwateringskanaal langs de Flevoweg in het landelijkgebied wordt een zomerpeil van 0,65m1-NAP en een winterpeil van 0,85m1-NAP gehanteerd. Inmiddels hanteert het waterschap, uit praktische overweging, in het uitwateringskanaal in het landelijk gebied een zomerpeil van 0,70m1-NAP en een winterpeil van 0,85m1-NAP. Op de overgang tussen het landelijke en stedelijke gebied is een stuw geplaatst om in het stedelijk gebied waterberging te creëren en de afvoer uit het stedelijke gebied te begrenzen / doseren. Met behulp van de stuw wordt in het stedelijk gebied een zomer- en winterpeil gecreëerd van ca.0,70m1-NAP. Bij regenval werkt de stuw als debietbegrenzer naar het landelijkgebied. Het water wordt geborgen in het watersysteem van het stedelijk gebied. In de stuwconstructie is een vistrap meegenomen.

Regenwater en vuilwater worden gescheiden afgevoerd. Het regenwater wordt afgekoppeld zodat de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringsysteem niet overbelast. Regenwater afkomstig van wegen en dakvlakken wordt bovengronds afgevoerd, het regenwater wordt zo lang mogelijk in het plangebied vastgehouden en geborgen in Wadi's en in waterbergend oppervlaktewater.

Rioleringssysteem
Het rioleringssysteem in Het Onderdijks bestaat uit een DWA-stelsel dat onder vrijverval loost op het rioolgemaal Het Onderdijks. Het rioolwater wordt door rioolgemaal Onderdijks verpompt naar het rioleringsysteem Kampen. De persleiding loost in het hoofdgemaal van het Waterschap. Vanuit het hoofdgemaal van Waterschap wordt het rioolwater samen met het rioolwater uit de kern Kampen naar de RWZI-Kampen getransporteerd.

Waterhuishouding
Voor de waterafvoer van het Bestemmingsplan Het Onderdijks is de intentie om het hemelwater en het vuilwater te scheiden. Het regenwater wordt afgekoppeld zodat de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringsysteem niet overbelast. Het regenwater afkomstig dakvlakken, wegen en groenvoorzieningen loost bovengronds op Wadi's en watergangen in het plangebied welke dienst doen als retentie en gedoseerd lozen op het hoofdwatergangen stelsel van Kampen. De toe te passen materialen van afwaterend verhard oppervlak moeten duurzame niet uitloogbare bouwmaterialen zijn. Het beheer en onderhoud van de openbare ruimte op eigen terrein moeten duurzaam worden onderhouden om de waterkwaliteit in het gebied te handhaven. Schoon regenwater wordt zo min mogelijk vermengd met minder schoon water. Bij de aanleg van watergangen wordt rekening gehouden met de ecologische waarde van open water.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991144-VB01_0003.png"

Afbeelding 4 Dijkring 11

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel (zie afbeelding 4). Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat het niet in alle gevallen mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied ligt op ca.500m van de dichtstbijzijnde special beschermingszone: de IJssel. Het voorliggende plan kent geen andere functies dan wonen en maatschappelijke voorzieningen. Effecten op speciale beschermingszones zijn daarmee uit te sluiten.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.


De Flora- en Faunawet geldt daar waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is. Voor de realisatie van fase III van Het Onderdijks heeft een inventarisatie van beschermde en bedreigde soorten plaatsgevonden. Het centrumgebied grenst aan fase III.

Voor de realisatie van de functies in fase III heeft de gemeente ontheffing gekregen van het ministerie van ELI voor de in het gebied aanwezige beschermde soorten tot 31 december 2018 (zie bijlage 3).

Na de vaststelling van het bestemmingsplan blijft de verplichting bestaan om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) conform de vereisten van de Flora- en Faunawet te werken.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

De planlocatie is gelegen in het Onderdijks, in zones die in 2001, 2002 en 2005 onderzocht zijn.
Ter plaatse bevindt zich een rivierduin waar mogelijk prehistorische vindplaatsen aanwezig zijn geweest. Het rivierduin is dermate gehavend, door egalisatie tijdens agrarisch landgebruik, dat intacte archeologische resten niet te verwachten zijn. Op grond van deze onderzoeken is voor het grootste deel van het Onderdijks vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend door middel van een selectiebesluit.
Voor onderhavige planlocatie, die gelegen is in de zone waar de vrijstelling voor geldt,  zou archeologische begeleiding wenselijk zijn, maar dit is niet noodzakelijk.

3.7 Verkeer

Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Lange Akker en de Bouwkamp. Voor fietsers en voetgangers is het gehele plangebied goed bereikbaar.
Ouders die hun schoolgaande kinderen met de auto halen of brengen kunnen gebruik maken van de parkeervoorzieningen aan de noordzijde van het centrale plein.

Parkeren

Tussen de school en de CPO-woningen bevindt zich een doodlopende straat met parkeerplaatsen voor zowel bewoners als het onderwijzend personeel van de school. Het parkeerterrein wordt ontsloten vanaf de noordzijde en is openbaar toegankelijk, maar heeft een semi-openbaar karakter. Het aantal parkeerplaatsen voor de school en de woningen is gebaseerd op de richtlijnen uit het CROW.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

Het betreft hier een gebied waarin maximaal 8 woningen kunnen worden gebouwd. Het aantal woningen dat gebouwd wordt zal - afhankelijk van de vraag uit de markt - flexibel zijn. De bouw van een school is een gezamenlijk initiatief van Stichting Iris en het openbaar onderwijs in Kampen.

Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Op grond van artikel 6.12 Wro is de Grexwet niet van toepassing op een uitwerkingsplan. In het kader van de vaststelling van het moederplan 'Het Onderdijks' is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2008 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het uitwerkingsplan 'Het Onderdijks 2013, 1e uitwerking 't Hart, 2e fase' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Maatschappelijk

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Dit volgt uit de begripsbepaling ten aanzien van het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ (zie artikel 1). Er is van afgezien om specifiek op de betreffende functie toegesneden aanduidingen dan wel bestemmingen toe te kennen. De reden daarvoor is dat de verschijningsvorm van ‘het gebouwde’ bepalender is dan het feitelijke gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Door nu de te onderscheiden functies onder één noemer te brengen, is een onderlinge uitwisselbaarheid mogelijk, waarmee adequaat op ontwikkelingen in deze sector kan worden ingespeeld.

Middels maatvoeringaanduidingen is de massa en omvang van het gebouw geregeld. Ten behoeve van de bouw van bijgebouwen, zoals een fietsenstalling of buitenberging is het toegestaan om buiten het bouwvlak 50 m² aan bijgebouwen te bouwen met een hoogte van maximaal 3 meter, dan wel de eerste verdiepingslaag vermeerderd met 30 cm.

5.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

5.3.3 Wonen

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

5.3.4 Waarde - Archeologie

1, 2

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de ‘Lijst A Vooroverleg’ is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan in een reeds als zodanig bestemd woongebied binnen de bebouwde kom. Vooroverleg is dus niet noodzakelijk.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij deze is goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan is op 23 juli 2013 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 24 juli 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze binnengekomen. Hiervoor wordt verwezen naar de reactienota zienswijzen in de bijlage.