direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Broekerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991142-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Al geruime tijd wil het dorp 's-Heerenbroek verder uitbreiden om zo woningbouw mogelijk te maken voor de eigen inwoners. Hiervoor is in 2008 een plan ontwikkeld wat niet door iedereen gedragen is. Daarna is er een schetsschuit geweest in 2010 om een landschappelijke inpassing voor het dorp weer te geven. In 2012 is er een onderzoek door Companen uitgevoerd om te kijken wat de woningbehoefte van het dorp is de komende 10 jaar. Hieruit is naar voren gekomen dat 's-Heerenbroek kan rekenen op circa 15 woningen voor de komende 10 jaar. De gemeenteraad van de gemeente Kampen heeft op 8 mei 2012 besloten om deze beoogde uitbreiding aan de oostzijde van het dorp in gang te zetten.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Woningbouw Broekerland' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991142-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is aan de oostkant van het dorp 's-Heerenbroek gesitueerd en sluit aan bij de laatste uitbreiding van het dorp aan de Van Lenthestraat. Het plangebied is op dit moment in gebruik voor agrarische doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0001.png"

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Woningbouw Broekerland vervalt een deel van de bestaande bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   College/Raad   Goedkeuring  
Buitengebied 2014   6 maart 2014   nvt  
's-Heerenbroek 2012   13 december 2012   nvt  

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor dit bestemmingsplan. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Hier wordt in paragraaf 3.3 dieper in gegaan.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen. Over de implementatie van dit beleid is meer te vinden in paragraaf 3.4.

2.1.3 Het Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Over de implementatie van dit beleid is meer te vinden in paragraaf 3.4.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel is de Omgevingsvisie. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie staan de Gebiedskenmerken centraal. Deze beschrijven op vier lagen de ruimtelijke kenmerken van een gebied: op het niveau van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke laag en de lust- & leisurelaag. Het behoud en de versterking van deze kenmerken vormen het uitgangspunt voor alle toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De inzet is hiermee een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0002.png"

Samengevat zijn de belangrijkste uitspraken vanuit de Omgevingsvisie Overijssel:

t.a.v. Polder Mastenbroek

Het grootschalige open karakter, met het karakteristieke wegen en erven patroon heeft een beschermde status; het aanwezige veenpakket dient een beschermde status te krijgen.

t.a.v. het rivierenlandschap

Als er ontwikkelingen plaats vinden dan moeten deze bijdragen aan het kleinschalige, afwisselende karakter van de oeverwallen, danwel het open karakter van de komgronden.

t.a.v. dorpsontwikkeling

Er is ruimte voor bescheiden dorpsontwikkeling gericht op versterking van kwaliteit; toepassing van de SER-ladder staat daarbij voorop. Elk dorp bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging in en aan het landschap.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Hiernaast wordt in de verordening geëist dat bestemmingsplannen enkel in woningbouw voorzien om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Ook moet de woningbouw naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke Woonvisie. Hiernaast zijn stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag leggen op de groene ruimte, wanneer deze opgave in redelijkheid niet binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk is. Omdat het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap IJsseldelta, is de nieuwe woningbouwontwikkeling alleen mogelijk wanneer de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

Zoals in hoofdstuk 3 nader wordt toegelicht, voorziet het plan in de lokale behoefte van het dorp 's-Heerenbroek en is de gekozen locatie en ook het aantal woningen in lijn met de Woonvisie. Onderzocht is of het mogelijk is om de woningbouwbehoefte binnen het bestaande bebouwde gebied op particuliere kavels mogelijk te maken. Deze optie is uiteindelijk niet doorgezet, omdat deze locaties ongeschikt zijn om het benodigde woningbouwprogramma, met name de gewenste (sociale) rijenwoningen, mogelijk te maken. Gelet hierop is er voor gekozen de uitbreiding van woningbouw te concentreren op 1 locatie aansluitend aan de bestaande bebouwing, waarbij de diversiteit aan verschillende woningtypes gewaarborgd kan worden. Door middel van een landschappelijke inpassing van het plangebied en de gekozen stedenbouwkundige opzet, welke gebaseerd is op de 4-lagenbenadering, is een plan tot stand gekomen welke voldoet aan de kernwaarden van het Nationaal Landschap.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

's-Heerenbroek ligt midden in het Nationaal Landschap IJsseldelta, 1 van de 20 Nationale Landschappen in Nederland die door het Rijk in de Nota Ruimte (vastgesteld april 2004) zijn aangewezen. Dit betekent dat alle toekomstige ontwikkelingen een bijdrage moeten leveren aan het behouden en versterken van de 'kernkwaliteiten' van dit Nationaal Landschap. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta (vastgesteld in 2006) geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot Salland, aan hoe zij de opgave voor dit gebied zullen realiseren. Het beleid is onder andere gericht op het behouden en versterken van de contrastrijke dijkranden en waar mogelijk versterken van de strakke geometrische opzet van de polder. Verder is het beleid er op gericht het historisch open landschap in stand te houden en te versterken. De aanslag op de karakteristieke openheid van de polder moet beperkt worden door inbreiding, herstructurering en/of clustering van bebouwing. In de kleine kernen zoals ´s-Heerenbroek kan in een beheerst tempo worden gebouwd voor de eigen bevolking. Bij nieuwbouw dient gebruik te worden gemaakt van streekeigen bouwstijlen, materialen en beplanting. Bijzondere aandacht verdient de landschappelijke inrichting van de overgangen van stad/kern-land. Tussen ´s-Heerenbroek en Zwolle/Stadshagen moet er voldoende groene buffer behouden blijven.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie Kampen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

In de structuurvisie wordt ruimte gegeven aan nieuwe ontwikkelingen in zowel Kampen, IJsselmuiden als de kleine kernen. De Structuurvisie biedt 's-Heerenbroek de ruimte om de oostzijde van de dorpskern te versterken met woningbouwontwikkeling. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0003.png"

Uitgangspunt daarbij is dat aansluiting wordt gezocht bij de genius loci, de identiteit van de plek. Het gaat er dus niet alleen om waar gebouwd wordt, maar vooral ook op welke manier. In de kleine kernen, waar de behoefte bestaat om te bouwen voor de eigen aanwas, is een traditionele uitbreidingswijk bijvoorbeeld niet op zijn plek. “Een zorgvuldige 'organische' ontwikkeling waarbij het landschap de leidraad vormt ligt hier het meest voor de hand. Zo vraagt iedere nieuwe ontwikkeling om maatwerk.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op het handhaven en verder versterken van de karakteristieken van het landschap van de IJsseldelta en het beter benutten van de potenties van de verschillende cultuurlandschappen. Het watersysteem van de IJsseldelta vormt voor de natuur- en recreatieontwikkeling een belangrijke kapstok. Binnendijks wordt ingezet op het verder uitbouwen van het ecologische en recreatieve netwerk langs waterlopen, zowel in als buiten het stedelijk gebied.

Toekomstige ontwikkelingen zijn daarbij meer dan een fysieke ingreep; de sociaal-maatschappelijke aspecten dienen bij iedere nieuwe ontwikkeling een belangrijk thema te zijn. De sociale cohesie wordt gekoesterd. Kleinschaligheid, goede verbindingen en de nabijheid van allerhande ontmoetingsplekken als sportvelden, wijkcentra, maatschappelijke en culturele voorzieningen en groen dragen daar aan bij. Er wordt gekozen voor een benadering van de toekomstige bouwopgave die recht doet aan verschillende groottes en vormen van gemeenschappen.

Voor een goede leefbaarheid is de optimalisatie van zowel de woonkwaliteit, het voorzieningenniveau als de sociale cohesie van belang. Een evenwichtige bevolkingsopbouw speelt hierbij een rol.

Tenslotte: de structuurvisie is niet primair gericht op nieuwe ontwikkelingen, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. En als er ontwikkeld wordt, dan wil Kampen op een verantwoorde manier omgaan met schaarse zaken als ruimte, energie en materialen.

2.3.2 Dorpsontwikkelingsplan (DOP) 's-Heerenbroek (2009)

Het Dorpsontwikkelingsplan 's-Heerenbroek is een plan waarin staat wat er naar de mening van het dorp moet gebeuren om 's-Heerenbroek mooier, leefbaarder en vitaler te maken en te houden. Het DOP is mogelijk gemaakt door het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta. In overleg met de partners in het Nationaal Landschap zal het plan in de komende jaren worden uitgevoerd.

Doelen die benoemd zijn, zijn onder andere:

  • Handhaven van de zichtlijnen en behoud van de openheid van het landschap.
  • Behouden van het groene en agrarische karakter en waar mogelijk 'vergroenen' van het dorp, o.a. door de aanplant van streekeigen beplanting als meidoornhagen en (fruit)bomen.
  • Versterken van de structuur van het dorp, o.a. door de tweedeling door de provinciale weg zo mogelijk ongedaan te maken en “als het ware een nieuw centrum” te realiseren.
  • Woningbouw voor de eigen bevolking.
  • Vergroten van de mogelijkheden om in de omgeving te wandelen en te fietsen.

Het woningbouwplan draagt voor een groot deel bij aan het realiseren van bovengenoemde doelen.

2.3.3 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 57.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De woonvisie is een nadere uitwerking van de Structuurvisie en heeft het beleid rondom de kleine kernen overgenomen. We bouwen hier voor de eigen aanwas van deze kernen. Om dit goed te onderbouwen is er in 2012 een onderzoek Kleine Kernen uitgevoerd (Companen, maart 2012). Hierin is een vooruitblik gemaakt over de te verwachten woningbehoefte voor 10 jaar op basis van de groei van de eigen bevolking van een kern. Voor het dorp 's-Heerenbroek betekent dit 15 woningen voor de komende 10 jaar.

Het plan voorziet in 17 woningen, dit zijn 2 woningen extra. Het is jaren geleden dat de laatste kavels in eerdere plannen zijn uitgegeven in 's-Heerenbroek, waardoor er wellicht een kleine inhaalslag te verwachten is.

2.3.4 Groenstructuurvisie (2012)

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

Structuurbepalende groene elementen in de bebouwde kom van 's-Heerenbroek zijn onder andere de met essen begeleide Zwolseweg en de erfbeplanting van de verspreid gelegen boerderijen met restanten van (hoogstam)boomgaarden. De nog vrij recente uitbreiding van de J.W. van Lenthestraat is in de Groenstructuurvisie aangegeven als “niet goed aansluitend op het dorpse karakter van 's-Heerenbroek”. “Voor wat betreft het groen is de aansluiting te verbeteren door bij herinrichting/omvorming te kiezen voor landschappelijke boom- en struikensoorten.”

Het woningbouwplan heeft geen invloed op de aanwezige structuurbepalende groene elementen binnen de bebouwde kom.

2.3.5 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.6.

2.3.6 Welstandsnota (2004)

De Welstandsnota van de gemeente Kampen is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de leefomgeving. Aan de hand van criteria, die per deelgebied zijn samengesteld, wordt de burger en aanvrager van een bouwplan inzicht geboden in de beoordeling van eventuele bouwplannen.

In de Welstandsnota valt de bouwlocatiezone onder het deelgebied Mastenbroekerpolder. Polder Mastenbroek is een open landschap met verspreid gelegen boerderijen, binnen een herkenbare structuur van erfbebouwing en -beplanting. De boerderijen zijn nog goeddeels in bedrijf en vertonen ook in de meer moderne bijgebouwen gemeenschappelijke kenmerken. Verdichting met andere bebouwing heeft nauwelijks plaatsgevonden.

Het beleid is er op gericht het oorspronkelijke karakter van het gebied te behouden en waar mogelijk de bebouwingskarakteristieken te versterken. Om te sturen op ruimtelijke kwaliteit gelden de volgende regels:

  • Nieuwe woningen verstoren de bestaande structuur niet.
  • Bijgebouwen dienen dan wel haaks op dan wel parallel aan het hoofdgebouw te staan en binnen een singelbeplanting, waarbij het hoofdgebouw niet aan het zicht wordt onttrokken.
  • Binnen het erf is het hoofdgebouw beeldbepalend ten opzichte van de omringende bijgebouwen.
  • Silo's en andere moderne bouwwerken nemen geen prominente plaats in.
  • Bij vernieuwbouw van het hoofdgebouw is de bestaande fundering het uitgangspunt.

De huidige Welstandsnota van de gemeente Kampen dateert van 2004. De Welstandsnota wordt geactualiseerd. Dit houdt in dat de begrenzing van de onderscheiden deelgebieden van Mastenbroekerpolder en rivierenlandschap (zoals nu opgenomen in de Welstandsnota) mogelijk gewijzigd wordt. Het deel van 's-Heerenbroek ten noorden van de Zwolseweg waar de bouwlocatiezone in valt wordt nu gerekend tot polder Mastenbroek. Het karakter van het gebied, met uitzondering van de Bisschopswetering, is anders. Logischerwijs zal de begrenzing samen vallen met de begrenzing van de overslaggronden en de daarbij passende bebouwingskarakteristieken.

2.3.7 Landschapsontwikkelingsplan (2011)

Met het Landschapsontwikkelingsplan (begin 2011 vastgesteld door de raad) willen de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen zich gezamenlijk inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap buiten de stad. Door de samenwerking tussen de drie gemeenten kunnen grensoverschrijdende ontwikkelingen beter worden aangestuurd en vormgegeven.

In het plan staat een eenvoudige overkoepelende visie op het landschap centraal. De visie wordt aangevuld met een ontwikkelingskader, een handvat voor gemeenten en initiatiefnemers. Daarmee kan de vraag worden beantwoord onder welke randvoorwaarden projecten in het buitengebied ontwikkeld kunnen worden. Dit sluit aan op de regeling uit de provinciale Omgevingsvisie.

In het LOP zijn diverse landschapstypen onderscheiden met een eigen identiteit. De kern 's-Heerenbroek ligt voor een deel in het landschapstype 'IJsselstroomruggen en zwaardere IJsselklei' en voor een deel in 'Veenpolder Mastenbroek' (zie afbeelding onder).
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0004.png"

In het deelgebied 'Stroomruggen' richt de visie zich op instandhouding en het toegankelijk maken en versterken van de cultuurhistorische identiteit van de oude kernen, rivierduinen, oeverwallen, stroomruggen, kronkelende dijken, kolken en verkavelingspatronen. Kenmerkende cultuurhistorische en landschapselementen met gebiedskenmerkende soorten worden hersteld en versterkt. Genoemd worden onder andere de hoogstamboomgaarden en opgaande beplanting op de erven.

Voor het deelgebied 'Mastenbroek' wordt ingezet op behoud en versterking van kernkwaliteiten als de grote mate van weidsheid, de oudste rationele, geometrische verkaveling en het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen. Erfbeplantingen worden behouden, hersteld en waar mogelijk versterkt.

Het water heeft, naast een ecologische en waterhuishoudkundige functie, een belangrijke beeldbepalende functie voor Polder Mastenbroek. "Dat uit zich in een zorgvuldige detaillering van de bruggen, beschoeiingen, taluds en kades." Erven dienen compact te blijven, met duidelijk onderscheid tussen de voorkanten (de boerderij met nuts- en siertuin) en de achterkanten (het bedrijfsgedeelte). Nieuwe bedrijfsgebouwen dienen zich te voegen in de bestaande erfstructuur, zoveel mogelijk aan de achterzijde van de boerderij. Bij nieuwe bedrijven of uitbreidingen van bestaande erven dient de afstand tussen twee erven zo te zijn, dat de doorkijken naar het landschap zoveel mogelijk in stand worden gehouden.

Impact plan van uitbreiding en versterking van de dorpsrand:

Het plan van uitbreiding en versterking van de oostelijke dorpsrand van 's-Heerenbroek draagt bij aan het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap van 's-Heerenbroek. Zo draagt herstel van het oorspronkelijke verkavelingspatroon en het terugbrengen van de kavelgrensbeplanting bij aan het versterken of opnieuw zichtbaar maken van de karakteristieke verschillen, aan het beleefbaar maken van de gebiedseigen verkavelingstructuur en het oorspronkelijke karakter van het gebied.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij een bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

3.2.1 Ontstaansgeschiedenis

In de geschiedenis van 's-Heerenbroek is sprake van twee verschillende grondgebieden waar in de loop der tijd verschillende machthebbers heersten. De grens tussen deze gebieden ligt ongeveer ter plaatse van de Zwolseweg die het dorp in twee delen splitst.

Het gebied van Veecaten ligt tussen deze weg en de IJssel en was allodiaal bezit (absoluut grondbezit) van de heren van Buckhorst die ook het aan de overkant van de IJssel gelegen Zalk beheersten. Bij de Grondwet van 1848 kwam pas een einde aan de invloed van de heren van Zalk en Veecaten. Overigens behoorde het gebied toen wel bij de gelijknamige gemeente Zalk en Veecaten. In 1937 is deze gemeente bij de gemeente IJsselmuiden gevoegd.

Het woeste gebied aan de noordkant van de weg, de polder Mastenbroek werd in de 12de eeuw ontgonnen en stond onder invloed van de heren van Voorst en de steden Kampen, Zwolle en Wilsum. Na een oorlog met de heren van Voorst werd dit gebied in 1364 door de bisschop van Utrecht verdeeld. De bisschop hield het gebied westelijk van de Bisschopswetering en Wolter van Voorst kreeg het gebied oostelijk van deze wetering. Rond 1800 werd het gebied door Zwolle bestuurd maar in 1811 valt het onder de gemeente Zwollekerspel. Bij de opheffing van deze gemeente in 1967 werd 's-Heerenbroek aan IJsselmuiden toegevoegd. Na de fusie van IJsselmuiden en Kampen in 2001 zijn de grondgebieden van de gemeente IJsselmuiden en Kampen samengevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0005.png"

Landschap

Geologisch gezien ligt het dorp 's-Heerenbroek op twee grondsoorten: ten noorden van de Zwolseweg laagveen en ten zuiden daarvan rivierduinen. Veecaten is een gebied met lage rivierduinen aan de IJsseloever. Het grootste deel van Veecaten is in de loop van de tijd verzwolgen door de rivier de IJssel. De bocht in de rivier tussen Zalk en Veecaten sleet de buitenbocht waar Veecaten lag steeds meer uit, terwijl in de binnenbocht waar Zalk lag steeds meer aanslibbing plaatsvond. De polder Mastenbroek moet voor zijn ontginning relatief hoog zijn gelegen omdat er relatief weinig klei is afgezet. De kleiafzetting is gevormd door uit de IJssel stromend water.

Het Blok, het gebied gelegen tussen de Bisschopswetering tussen de IJssel en de Zwolseweg, heeft een grillige verkaveling met een wisselende korrel. Op de kadastrale minuut heeft het gebied een fijnmazige verkaveling die niet lijkt aan te sluiten bij de verkaveling van Mastenbroek. Dit gebied heeft al in het begin van de 19e eeuw veel aanplant in de vorm van boomgaarden, hagen en bosjes en enkele percelen bouw- en hooiland. Aan de uiterwaarden, van de IJssel was een beplanting van bosjes en riet aanwezig die ook nu nog in beperkte mate bestaat. Aansluitend aan Het Blok ligt aan de westzijde de Munnikenwaard en aan de oostzijde de Hagen. Hier lijkt de verkaveling door te lopen in de polder Mastenbroek. Deze is veel grootschaliger en heeft door de geringe aanplant nog steeds een veel weidser uitstraling.

De Zwolseweg was in de 19e eeuw een tolweg van Kampen naar Zwolle die tot na de tweede wereldoorlog via het tracé van de huidige parallelweg van de Zwolseweg liep. Uiteindelijk is deze rechtgetrokken ten behoeve van een betere verkeersdoorstroming. Over de dijk liep de weg van Wilsum naar Zwolle die via de Schoolsteeg een verbinding met de Zwolseweg had. 's-Heerenbroek was via een voetveer verbonden met de moedergemeente Zalk. Dit voetveer is nog steeds aanwezig en heeft een belangrijke toeristische functie.

De Mastenbroekerpolder is een weidelandschap met een grootschalige rationele verkaveling waar veeteelt al vanaf het begin van de ontginning van belang is geweest. Kenmerkend in dit gebied zijn de weteringen die als rechte lijnen door het landschap lopen. De Bisschopswetering, die tegenover de toenmalige melkfabriek een stukje het dorp inloopt, is hier één van. De weteringen waren de primaire ontsluitingsstructuren van dit gebied. Aan beide zijden van de wetering lag een pad. Haaks op deze weteringen liggen secundaire paden en watergangen. De Breesteeg, de huidige Stuurmansweg, is zo'n secundair pad. Op de kadastrale minuut uit het begin van de 19de eeuw versmalt de wetering van ongeveer 6 meter tegenover de voormalige melkfabriek tot ongeveer 2,5 meter ter plaatse van de Zwolseweg. Deze situatie werd rond 1977 mede vanwege de ruilverkaveling aangepast. Hierdoor verviel het pad aan de westzijde van de Bisschopswetering en het smalle gedeelte van de wetering werd gedempt. Op de kadastrale minuut uit het begin van de 19de eeuw versmalt de wetering van ongeveer 6 meter ter tegenover de voormalige melkfabriek tot ongeveer 2,5 meter ter plaatse van de Zwolseweg. Aan beide zijden van de wetering ligt een pad.

Stedelijk: 1832-1950

De bebouwing van 's-Heerenbroek bevond tot zich tot in de 19e eeuw nog hoofdzakelijk tussen de IJssel en de Zwolseweg. Deze bebouwing bestond voornamelijk uit kleinschalige kleinschalige agrarische bebouwing, die min of meer verstrooid in het landschap lag. De ontsluiting van de achter de Zwolseweg gelegen percelen is tot op heden voor een groot deel via particuliere paden geregeld.

Opvallende gebouwen zijn de boerderij Huis in 't land en herberg de Kroon. Van de herberg is de inrijschuur nog aanwezig. De herberg stond op de kruising van het westelijke pad van de Bisschopswetering en de Zwolseweg.

Langs het deel van de Zwolseweg dat zich ten westen van de Bisschopswetering bevindt stonden al aan het begin van de 19de eeuw grote, naar de polder gerichte boerderijen van het hallenhuistype op terpen waarvan sommige erven nog steeds aanwezig zijn. De boerderijen hebben vaak een haaks op de stal geplaatst voorhuis, een zogenaamd T-huis. De stal is over het algemeen voorzien van een wolfkap. Op de smalle percelen aan de zuidzijde van de weg staan kleine, parallel aan de weg geplaatste woonhuizen.

Aan de Bisschopswetering was ook al lintbebouwing aanwezig. Deze bestond uit vier grote hallenhuisboerderijen op terpen en een drietal kleine woningen parallel aan de weg op een smalle strook grond tussen het oostelijke pad en de wetering.

In het laatste kwart van de 19e eeuw is in het centrum een schoolgebouw aan de Bisschopswetering gebouwd. Omstreeks 1909 worden een school en twee woningen gebouwd aan de Zwolseweg. Aan de Bisschopswetering bouwt men in 1914 de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek en directeurswoning naar ontwerp van G.B Broekema. De schoorsteen van deze fabriek is een beeldbepalend element dat in de verre omtrek zichtbaar is.

Stedelijk: 1950- heden

Vanaf 1950 wordt 's-Heerenbroek verder verdicht met woonbebouwing. In eerste instantie door voortzetting van de lintbebouwing aan de Bisschopswetering en de Schoolsteeg, maar later door een uitbreiding naar het noord-oosten van het dorp waaronder het in 1970 gebouwde verenigingsgebouw en het woonwijkje aan de J.W van Lenthestraat.

3.2.2 Bestaande situatie - Natuurlijke laag

De natuurlijke ondergrond kent in de IJsseldelta een afwisselend patroon van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen droge zandgronden. Bij 's-Heerenbroek ligt een zandrug (overslaggronden) min of meer parallel aan de IJssel. De laag gelegen natte gronden grenzend aan de IJssel zijn rivierkleigronden; de overige laag gelegen natte gronden, in de polder Mastenbroek, zijn vooral veengronden. De natuurlijke hoogteverschillen zijn gering.

Waardenstelling

Het laagveen in de polder Mastenbroek is aardkundig waardevol. Het aanwezige veenpakket dient volgens de Omgevingsvisie van de Provincie Overijssel een beschermde status te krijgen.

3.2.3 Bestaande situatie - Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het afwisselende patroon van de natuurlijke ondergrond is leesbaar in het landschap van de IJsseldelta; de landschappelijke structuren zijn in het algemeen ook ontstaan in de tijd dat de ingebruikname van het landschap met name bepaald werd door de verscheidenheid in bodem, reliëf en waterhuishouding. Vanouds vormen de zandruggen hier de structuurdragers van het landschap: op de zandruggen ontstond de eerste bebouwing en vanaf de hoger gelegen delen van het landschap werd het omliggende lager gelegen landschap in gebruik genomen en verkaveld. Ook in 's-Heerenbroek liggen de terpen op de hoogste plekken in het landschap die - tot op zekere hoogte - een natuurlijke bescherming tegen het water boden. De hoger gelegen zandgronden langs de IJssel kennen een onregelmatige blokverkaveling en een kleinschalige, afwisselende karakter, kenmerkend voor het agrarisch cultuurlandschap van het rivierengebied. Op sommige erven zijn de oude fruitboomgaarden nog herkenbaar.

In de polder Mastenbroek zijn de weteringen de structuurdragers. De erven, de meeste op terpen, liggen als verdichte 'kralen' aan deze lange rechte lijnen in de polder. De omliggende gronden zijn vooral in gebruik als hooi- en weidegronden. De polder met zijn kenmerkende grofmazige gridstructuur is één van de oudste rationele verkavelingen in Nederland.

De erven in de Mastenbroeker polder zijn vooral op terpen aan de Oude, de Nieuwe en de Bisschopswetering gesitueerd, waarbij het woonhuis in de richting van de wetering is geplaatst. Het traditionele boerderijtype is hier het rietgedekte hallenhuis met wolfseinden. Veel boerderijen zijn van het T-huis type. Bruggen uit de tijd van de ruilverkaveling geven toegang tot de erven.

Ook aan de Zwolse weg komt het T-huis type veel voor. De verspreid gelegen agrarische bebouwing op terpen is hier niet noodzakelijkerwijs georiënteerd op of aan de Zwolseweg.

Waardenstelling

Waardevolle structuren en elementen in het agrarische cultuurlandschap zijn met name de Zwolseweg, de Bisschopswetering en de vele huisterpen. Waardevol is ook het herkenbare onderscheid tussen de ruimtelijke verschijningsvorm van de polder Mastenbroek, waar de erven als verdichte eilanden in het open landschap liggen, en het kleinschalige, afwisselende rivierengebied. Een groot deel van de landschappelijke karakteristieken én van de diversiteit in verkavelingspatronen zijn behouden. De nog gave polderverkaveling van Mastenbroek heeft als eerste rationele verkaveling in Nederland een hoge cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische en recreatieve waarde van de polder Mastenbroek heeft een officiële status gekregen door aanwijzing als Nationaal Landschap IJsseldelta.

3.2.4 Bestaande situatie - Stedelijke laag

De stedelijke laag heeft in het dorp 's-Heerenbroek meerdere gezichten of 'karakters'; het deel ten noorden van de Zwolseweg in de polder Mastenbroek is duidelijk anders dan het deel ten zuiden van de Zwolseweg in de zone langs de IJssel.

Karakteristiek voor 's-Heerenbroek in de polder Mastenbroek:

  • De rationele rechte lijnen van de polder zijn herkenbaar in de structuur van het dorp
  • De Bisschopswetering is de ruggengraat of 'structuurdrager'; de bebouwing is georiënteerd op en ligt aan de wetering
  • De verspreid gelegen terpen liggen aan en de langwerpige erven haaks op de Bisschopswetering; agrarische bebouwing grote korrel haaks op wetering
  • Overige - relatief jonge - bebouwing overwegend met lange gevel en zadeldak parallel aan Bisschopswetering
  • Bijzondere bebouwing grote korrel: zuivelfabriek met directeurswoning (en de schoorsteen als landmark), smidse
  • De erven liggen als 'groene kralen aan een snoer'; de silhouetten van de erven zijn van oorsprong rafelig; solitaire bomen op het voorerf, singels met gemengde beplanting van struiken en bomen aan de Z-O zijde

Karakteristiek voor 's-Heerenbroek in het rivierengebied:

  • De onregelmatige blokvormige verkaveling van het agrarisch landschap is herkenbaar in de structuur van het dorp
  • De Zwolseweg met de laanbeplanting van essen is de ruggengraat;
  • Verspreid gelegen agrarische bebouwing op terpen op de hoge delen in het landschap (niet noodzakelijkerwijs georiënteerd op of aan de Zwolseweg); agrarische bebouwing grote korrel en beeldbepalend;
  • Concentratie van overige bebouwing aan de doorsteken naar de dijk en rond de kerk in de kern; bebouwing voor een belangrijk deel karakteristiek en kleinschalig; overwegend met de lange gevel (1 bouwlaag en zadeldak) parallel aan de Zwolseweg, op andere locaties is de kavelrichting veelal bepalend voor de richting van de bebouwing;
  • Afwisseling van agrarische en overige bebouwing en daarmee ook van groot en klein en hoog en laag;
  • Bijzondere bebouwing: school, doorrijschuur;
  • Groene beeld (agrarisch karakter) bepaald door erven met opgaande beplanting én doorzichten tussen verspreid gelegen erven en tussen clusters van bebouwing over weilanden naar dijk en polder;
  • Opgaande beplanting langs erfgrenzen – landschap kleinschalig, relatief besloten;
  • Boomgaarden

Ten oosten van de Bisschopswetering heeft 's-Heerenbroek kenmerken van zowel rivierengebied als polder:

  • De verkaveling laat hier een overgang zien tussen de rationele rechte lijnen van de polder Mastenbroek en de onregelmatige blokvormige verkaveling van het rivierengebied
  • Het aanwezige langgerekte agrarische erf aan de Bisschopswetering ligt, zoals karakteristiek voor de erven in de polder Mastenbroek, haaks op de wetering; de bebouwing op de terp mist echter de oriëntatie op de wetering en op het erf zijn, karakteristiek voor de erven in het rivierengebied, restanten aanwezig van een boomgaard
  • Niet meer in het veld herkenbaar, maar op historisch kaartmateriaal te zien: in het verleden kende het gebied, evenals het rivierengebied, opgaande beplanting langs de erfgrenzen.

Het feit dat het gebied hier kenmerken heeft van zowel rivierengebied als polder is te verklaren op basis van de landschappelijke ondergrond; de gronden liggen hier hoger dan de overige gronden in de polder Mastenbroek en kenden zeer waarschijnlijk al een verkaveling vóór de polder Mastenbroek in 1364 verkaveld werd.

Rest nog iets te zeggen over het nieuwbouwbuurtje rond de Van Lenthestraat. Deze uitbreiding van het dorp is weinig gebiedsspecifiek.

Karakteristieke bouwstijlen, materialen en beplanting:

Met betrekking tot de bouwstijl, materialen en beplanting is er in 's Heerenbroek geen duidelijk onderscheid tussen rivierengebied en polder Mastenbroek te herkennen. De beeldkarakteristiek van 's-Heerenbroek bevat stijlkenmerken, die ter plaatse en omgeving veel voorkomen:

  • Baksteenarchitectuur, bruinrood tot rood metselwerk, af en toe een witte gevel;
  • Dakbedekking bestaat uit donker gekleurde gebakken pannen of riet;
  • Bijgebouwen veelal uitgevoerd in donkere kleur (zwart) hout;
  • Authentiek zijn de kleine ramen onder de daklijst in de voorgevel;
  • Gebiedseigen beplanting: wilgen, elzen en meidoorn.

Waardenstelling

Waardevol is, kort samengevat, het herkenbare onderscheid tussen de twee gezichten van 's-Heerenbroek, tussen de ruimtelijke verschijningsvorm van het deel van het dorp in de veenpolder Mastenbroek én het deel van het dorp op de zandrug langs de IJssel.

3.2.5 Bestaande situatie – Lust & Leisurelaag

De openheid van Mastenbroek maakt prachtige zichten mogelijk op het polderlandschap. Andersom zijn er zichten op het rivierenlandschap en de kerktoren van Zalk. In 's-Heerenbroek springt met name de karakteristieke schoorsteen van de zuivelfabriek in het oog. En, komend vanaf Zwolle, de nieuwbouw rond de Van Lenthestraat, een 'traditioneel uitbreidingswijkje' dat, zoals al eerder gezegd niet helemaal op z'n plek is in 's-Heerenbroek. De begrenzing van het dorp is hier vrij hard; er zijn geen (wandel en/of fiets)verbindingen aanwezig met het omringende landschap.

Waardenstelling

Het landschap van de IJsseldelta vertegenwoordigt hier een bijzondere toeristische en recreatieve potentie en vormt een belangrijk onderdeel van de cultuur en identiteit van 's-Heerenbroek. Beeldbepalende cultuurhistorische elementen en plekken in het landschap als de boerderijen op een terp of de zuivelfabriek vertellen het verhaal van het gebied en zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die hier wonen, werken en recreëren.

3.2.6 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Voor toekomstige ontwikkelingen in 's-Heerenbroek vormen de verschillende karakters (zie 3.2.6.4) een belangrijke inspiratiebron; inzet is het voortbouwen aan de specifieke kenmerken en kwaliteiten van het dorp om zo de variatie en de herkenbaarheid of 'leesbaarheid' van de ontstaanswijze en –geschiedenis, uniek voor 's-Heerenbroek, te behouden. Ieder project dat ontwikkeld wordt, groot of klein, moet gaan bijdragen aan de versterking van de kwaliteit en eigenheid van het dorp.

De transformatie van het agrarisch cultuurlandschap aan de oostzijde van de kern vormt een uitdaging voor een karakterversterkende ontwikkeling van 's-Heerenbroek. De woningbouwontwikkeling hier zal een verandering met zich meebrengen in het Nationaal Landschap IJsseldelta en kan als een bedreiging worden gezien voor de openheid. Het is echter ook een kans voor een gebiedsontwikkeling met oog voor het historisch karakter, een kans om de karakteristieke verschillen te versterken of opnieuw zichtbaar te maken.

Om de woningbouwopgave in te passen in het landschap, is een groen raamwerk gedacht van opgaande beplanting langs de erfgrenzen (bijvoorbeeld elzen). De basis voor dit raamwerk vormt de in het verleden aanwezige kavelgrensbeplanting (op de plattegrond hieronder ingetekend op basis van historisch kaartmateriaal). Binnen dit groene raamwerk is (stap voor stap) ruimte voor ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0006.png"

De opgave voor waterberging wordt gerealiseerd door het uitgraven van de in het verleden gedempte sloot. Dit herstel van het oorspronkelijke slotenpatroon draagt, evenals het terugbrengen van de kavelgrensbeplanting, bij aan het versterken of opnieuw zichtbaar maken van de karakteristieke verschillen tussen hoog en laag, aan het beleefbaar maken van de gebiedseigen verkavelingsstructuur en het oorspronkelijke karakter van het gebied. De recreatieve toegankelijkheid wordt vergroot door het aanleggen van struinpaden langs de waterlopen. Hoewel de kavelbeplanting vanwege de eigendomssituatie niet in dit bestemmingsplan geregeld wordt, is in de grondexploitatie wel een bedrag gereserveerd om de aanleg van de beplanting te bekostigen, zodat er geen belemmeringen aanwezig zijn om in de toekomst de beplanting ook daadwerkelijk te realiseren.

3.2.6.1 Locatiekeuze

Binnen het in het programma van eisen gestelde kader van uitbreiding van woningen in 's-Heerenbroek komen drie locaties in beeld. Daarbij geldt een aantal randvoorwaarden, te weten dat de woningbouw past binnen de kaderstelling woningbouw 2012 's-Heerenbroek, dat de locatie voldoende omvang heeft voor de realisatie van de woningbouwcluster en dat op korte termijn tot de bouw kan worden overgegaan. In aanmerking komen locatie “De Leeuw”, locatie “Van Lenthestraat” en locatie “oefenveld” (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0007.png"

Van deze drie locaties vallen de eerste en laatst genoemde af vanwege planologische en economische redenen. Zo ligt locatie De Leeuw binnen de milieucirkel van de voormalige zuivelfabriek waardoor het niet mogelijk is dat men direct over het perceel kan beschikken. Verder valt de exploitatie van deze locatie sterk negatief uit vanwege de claim van nabetaling bij woningbouw. Geruchten dat ergens in het perceel een brandbom ligt vraagt nader onderzoek. Tenslotte bevindt zich daar een mestplaat met mogelijke bodemvervuiling.

Locatie oefenveld komt eveneens vanwege milieubeperkingen niet direct in aanmerking voor woningbouw. Dit terrein, gelegen naast het wijkgebouw De Kandelaar, ligt binnen een aantal milieucontouren, te weten de bovengrondse 110kV hoogspanningsleiding, het agrarische perceel Zwolseweg 70 en ten laatste van De Kandelaar zelf.

Tijdens de voorlichtingsavond aan de bewoners op 25 maart 2013, hebben zij uitdrukkelijk gevraagd er voor te zorgen dat de nieuwbouw het dorp niet 'op slot' zet voor de toekomst. De mogelijkheid om het voetbalveld te verplaatsen moet open blijven, waarbij ook moet worden nagedacht over het bouwen op het veld zelf.

Van de drie potentiële locaties blijft locatie Van Lenthestraat over als de meest haalbare optie. Deze locatie voor woningbouw is zes jaar geleden door de provincie afgewezen. Het plan toen betrof geen duidelijke afronding van het dorp. Daarbij was het een aantasting van het landschap Mastenbroek.

3.2.6.2 Programma van eisen

Het woningbouwprogramma bestaat uit 17 woningen. Volgens het Programma van Eisen moet het verdeeld worden over huurwoningen, woningen in de prijsklasse tot 3 ton en dure woningen. Verder dient met 75 m2/woning aan groen gerekend te worden. Omdat de locatie op korte afstand ligt ten opzichte van het bestaande speelveldje aan de Van Lenthestraat hoeft geen rekening gehouden te worden met de norm van 3% speelruimte. Voorts moet gerekend worden met ruimte voor wegen, openbare parkeerplaatsen en waterberging. Voor wat betreft de norm voor parkeerplaatsen zijn de kencijfers van de ASVV aangehouden.

3.2.6.3 Stedenbouwkundige opzet

Bij het verkavelings- en inrichtingsplan is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

Woningcategoriën

In het plan moeten zowel vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen komen. Deze woonvormen passen binnen het adagio “dorps bouwen”. Om ook aan de vraag naar betaalbare (huur)woningen tegemoet te komen zijn twee blokjes van drie aaneengeschakelde woningen opgenomen. Zo is er een aanbod van woningen voor starters, gezinnen en senioren, van vrije kavels en huurwoningen.

Wegenstructuur

De ontsluitingsweg voor het woonbuurtje wordt op twee plaatsen aangetakt op de Van Lenthestraat. In het plangebied zelf zorgen paden voor een verbinding met de bestaande omgeving. Hiermee is de ontsluitingsstructuur van het wijkje voorzien. De volgende inrichting kent de openbare ruimte: een wegbreedte van circa 4,00 meter met aan beide zijden van de weg een rabatstrook. Naast het parkeren op eigen erf vindt parkeren plaats op twee centraal gelegen parkeerplekken. Deze zijn vormgegeven als een verbreding van de weg zonder vakindeling zodat de auto informeel geparkeerd kan worden. Het plan kent een zogenaamde middenontsluiting, waarbij de weg centraal, dat wil zeggen midden in het plangebied ligt.

Verkaveling

Het kavelpatroon is gevarieerd van opzet. Dat wil zeggen: gesloten en open structuur, kleine en grote kavels, diepe en ondiepe tuinen. Afhankelijk van de kavelbreedte varieert de perceelgrootte van ongeveer 160-200 m2 voor de kleine kavels tot plusminus 300 - 500 m2 voor twee-onder-één kap en vrijstaande woningen. Door verschillende posities van de woningen ten opzichte van elkaar ontstaat een wisselend straatbeeld. De oriëntatie is in hoofdzaak noord-zuid. Als hoofdopzet is gekozen de vrijstaande woningen aan de oostrand te ontwikkelen en de twee-onder-één kapwoningen en aaneengesloten bouwblokjes aan de westrand van het plan. Hiermee verkrijgt men een geleidelijke verdichting vanaf de polderkant naar het dorp toe. Aan de oostrand van het plan komt een zogenaamd struinpad. Vroeger liepen paden door het gebied, waarbij de aan de Zwolseweg gelegen boerderijen door de akkers en weilanden door een verbinding hadden met het achterland.

Parkeren

Het parkeren voor de woningen vindt in principe plaats op het eigen erf, waarbij twee opstelplaatsen van auto's mogelijk is. Voor het bezoekersparkeren dienen openbare parkeerplaatsen aangelegd te worden. De parkeernorm is op basis van de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom): 2,2 parkeerplaats voor vrijstaande woningen, 2,1 parkeerplaats voor twee-onder-één kapwoningen en 1,9 parkeerplaats voor rijtjeswoningen.

Groen en water

De langs de noord- en oostrand van het plangebied gelegen kavelsloten vormen de 'natuurlijke' begrenzing van het plan. Aansluitend komt aan de noordzijde een 8 meter respectievelijk 12 meter brede groenstrook aan de oostzijde. Aan de slootkant wordt deze in het kader van landschappelijke inpassing voorzien van elzen of vergelijkbare boomsoort. De tot groen bestemde grond wordt in tegenstelling tot woningbouw bestemde grond niet opgehoogd en behoudt het niveau van het huidige maaiveld. In de groenstrook komt een laarzen- of struinpad. De tuinen van de woningen die gericht zijn naar het landschap dienen 'zacht' te zijn, dat wil zeggen groen in de vorm van laagsoortige beplanting en een lage haag. Schuttingen zijn ongewenst en passen niet bij het open karakter in het landelijk gebied. Door het opengraven van een oude gedempte sloot wordt de historische kavelstructuur hersteld. Deze wordt 5 meter breed en daarmee is de opgave van waterberging gegarandeerd.

Het bestemmingsplan is opgezet op basis van de volgende mogelijke verkaveling van het plangebied, waarin bovenstaande aspecten zijn verwerkt. Afhankelijk van de daadwerkelijke uitgifte kan deze verkaveling nog veranderen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0008.png"

3.2.6.4 Ruimtelijke kwaliteit

Aangezien 's-Heerenbroek is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied dient nader aandacht te worden besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw en de aansluiting van de tuinen met het landschap. Naast de stedenbouwkundige inrichtingseisen, dient ook aan de architectuur van de woningen voorwaarden te worden gesteld. De planuitbreiding moet passen binnen de ruimtelijke omgevingskarakteristiek. Het Oversticht komt met een inspiratieboek waar de karakteristieke bouwstijlen, materiaalkeuze en inrichting van de openbare ruimte zijn beschreven.

Dorps bouwen

Tijdens de ontwerpfase van het woongebied is gesteld een woongebied te maken dat garanties in zich heeft voor een hoogwaardig woon- en leefklimaat. In de door het college vastgestelde projectopdracht is de doelstelling als volgt geformuleerd:

De verkaveling, woonbebouwing en openbare ruimte moeten passen binnen het adagium 'dorps bouwen'. Er wordt aangesloten bij de genius loci. Dit betekent enerzijds dat organisch wordt gebouwd, maar ook dat wordt gezorgd voor een logische afronding van de dorpsrand”.

Karakteristieke bouwstijl

In tegenstelling tot een duidelijk herkenbare tweedeling in 's-Heerenbroek, dat van het rivierengebied en het poldergebied dat te herkennen is in het landschap en de bebouwingsstructuur, is er geen onderscheid in de architectonische bouwstijl voor deze afzonderlijke gebieden. De oorspronkelijke boerderijbebouwing in 's-Heerenbroek en omgeving valt in de hoofdcategorie van het zogenaamde hallehuis-type. De bebouwing is sober, functioneel en traditioneel. Er zijn geen twee boerderijen of woningen gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0009.png"

Het is duidelijk dat er verschil is tussen de woningen in de dorpskern en de woningen in het landschap. Het onderscheid tussen dorpse woningen en landelijk woningen komt door de eigen stijlkenmerken. In de loop van de tijd zijn de woonwensen en bouwmethoden veranderd, maar nog altijd zijn de karakteristieke typologieën van boerderijen en dorpswoningen terug te vinden. Het herinterpreteren van de stijlkenmerken levert vaak een interessant eindresultaat met variatie in woningtype, wisselende goothoogte en bouwhoogte en diversiteit in de rooilijnen en kaprichtingen. Zo ontstaat een afwisselend straatbeeld en wordt herhaling voorkomen.

3.3 Ladder duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking. De in artikel 3.1.6 lid 2 Bro opgenomen ladder moet bewerkstelligen dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over ruimtegebruik. Bestaat behoefte aan een voorgenomen stedelijke ontwikkeling? Zo ja, kan die dan binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd? En als dat laatste niet zo is, komt de ontwikkeling dan op een locatie die passend ontsloten is?

De ladder bestaat uit een aantal opeenvolgende stappen. Eerst moeten de betrokken overheden beoordelen of de beoogde ontwikkeling – zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht – voorziet in een regionale behoefte voor de specifieke voorziening. Als dat het geval is, moeten de betrokken overheden beoordelen of die ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Ten slotte zal, wanneer herstructurering of transformatie onvoldoende mogelijkheden biedt, de betrokken overheid moeten beoordelen of de ontwikkeling op een locatie kan worden gerealiseerd die passend ontsloten is of zal zijn.

Concrete uitwerking heeft plaatsgevonden in het Bro. Allereerst is aan artikel 1.1.1 lid 1 Bro een tweetal begrippen toegevoegd. Het eerste is het begrip “bestaand stedelijk gebied”. Daaronder wordt verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Verder wordt “stedelijke ontwikkeling” gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De hiervoor genoemde trapsgewijze beoordeling, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”
3.3.1 Stedelijke ontwikkeling

‘Stedelijke ontwikkeling’ is, zoals hiervoor al aan de orde kwam, gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ook wijzigingen binnen bestaand stedelijk gebied kunnen onder dit begrip stedelijke ontwikkeling kunnen vallen, in het bijzonder wanneer er sprake is van een functieverandering en van nieuwbouw van een zekere omvang. Waar niet wordt voorzien in een uitbreiding of in een nieuwe planologische ontwikkeling, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij wijziging van een functie kan sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, ook al zijn nauwelijks bouwmogelijkheden voorzien.Eén nieuwbouwwoning levert volgens de Afdeling geen stedelijke ontwikkeling op in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 (onder i) Bro. De regeling is evenminvan toepassing op een kleinschalige ontwikkeling waarbij zes woningen – drie rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid – worden mogelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor een beperkte uitbreiding van een haven en bedrijfsloods, voor zeven woningen in een dorpskern, voor drie woningen, een bedrijfswoning en het gebruik als jachthaven en voor kleinschalige bedrijfsbebouwing met beperkte gebruiksmogelijkheden. Veertien woningen worden wel als een stedelijke ontwikkeling beschouwd.

In dit geval gaat het om de bouw van maximaal 17 woningen en is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling.

3.3.2 Trede 1: actuele regionale behoefte

In 2012 is een onderzoek Kleine Kernen uitgevoerd (Companen, maart 2012). Hierin is een vooruitblik gemaakt over de te verwachten woningbehoefte voor 10 jaar op basis van de groei van de eigen bevolking van een kern. Voor het dorp 's-Heerenbroek betekent dit 15 woningen voor de komende 10 jaar. Het plan voorziet in 17 woningen, dit zijn 2 woningen extra. Het is jaren geleden dat de laatste kavels in eerdere plannen zijn uitgegeven in 's-Heerenbroek, waardoor er wellicht een kleine inhaalslag te verwachten is. Er is dan ook een actuele regionale behoefte.

3.3.3 Trede 2: bestaand stedelijk gebied

De locatie ligt net buiten het bestaande stedelijke gebied, maar tegen het dorp aan. Onderzocht is of het mogelijk is om de woningbouwbehoefte binnen het bestaande bebouwde gebied op particuliere kavels mogelijk te maken. Deze optie is uiteindelijk niet doorgezet, omdat deze locaties ongeschikt zijn om het benodigde woningbouwprogramma, met name de gewenste (sociale) rijenwoningen, mogelijk te maken. Gelet hierop is er voor gekozen de uitbreiding van woningbouw te concentreren op 1 locatie aansluitend aan de bestaande bebouwing, waarbij de diversiteit aan verschillende woningtypes gewaarborgd kan worden.

3.3.4 Trede 3: Multimodale ontsluiting niet-bestaand stedelijk gebied

Er is gekozen voor de nieuwbouwlocatie die via twee bestaande wegen ontsloten kan worden. Dit heeft voordelen voor de vuilnisophaal, brandweer en qua vluchtroutes.

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat het in plangebied een acceptabel woonkwaliteit heerst en dat door de realisering van het plan andere in de omgeving aanwezige functies niet belemmerd worden.

3.4.1 Milieuzonering

In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal functies aanwezig welke van invloed kunnen zijn op de woonkwaliteit in het gebied. Andersom kunnen woningen – indien deze te dicht bij deze bedrijven gesitueerd zouden worden een belemmering voor de milieurechten van deze bedrijven (en dus voor de bedrijfsvoering) gaan vormen. Dit laatste is niet aan de orde. Dankzij de afstanden die zijn aangehouden tot de verschillende activiteiten veroorzaakt de realisatie van de woningen in het plangebied nergens beperkingen voor bestaande bedrijven.

De volgende bedrijven/activiteiten zijn in de omgeving van het plan aanwezig (welke vallen onder het activiteitenbesluit op grond van de Wet Milieubeheer):

Adres   Naam   Activiteit   Impact op het plan  
Bisschopswetering 55   De Houtcoörperatie   Meubelmakerij
(stopt)  
Geen, er is voldoende afstand tot het plan aanwezig  
Bisschopswetering 55   Mailservice Zwolle   Drukkerij   Geen, er is voldoende afstand tot het plan aanwezig  
J.W. van Lenthestraat 2   Stichting verenigingsgebouw De Kandelaar   Sportvelden, Multifunctioneel centrum   Beperkt. Het plangebied voorziet niet in woningen op kortere afstand van de sportvelden dan reeds bestaande woningen.  
Zwolseweg 68   v. Lenthe   Varkenshouderij
(is gestopt) nu paardenpension  
Beperkt. Hier wordt in het geuronderzoek nader op ingegaan  
Zwolseweg 70   Bergman   Rundveehouderij   Geen. Het plangebied ligt op een afstand groter dan 100 meter.  
Bisschopswetering 37   De Leeuw   Rundveehouderij
 
Geen. Het plangebied ligt op een afstand groter dan 100 meter.  

Bij het opstellen van deze tabel is uitgegaan van de bestaande milieurechten van de bedrijven. In werkelijkheid zijn er een aantal mutaties waardoor de genoemde activiteiten beeindigd zijn. Zo is de varkenshouderij aan de Zwolseweg 68 inmiddels veranderd in een paardenpension met een veel geringere milieu impact op de omgeving. Zolang geen afstand is gedaan van deze rechten of deze niet actief door het bevoegd gezag (de gemeente Kampen) zijn ingetrokken moet met deze rechten rekening worden gehouden.

De rechten van de niet meer bestaande Fries Hollandse Zuivelhandel (de voormalige melkfabriek) zullen actief worden ingetrokken en zijn daarom niet in de beschouwing meegenomen. Een nieuwvestiging van dergelijke activiteiten op deze locatie is ook niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen. Voor het plangebied is dit niet relevant want er liggen bestaande woonfuncties kort bij het bedrijf welke bepalend zullen zijn voor deze hypothetische situatie.

3.4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

Het onderzoeksgebied is voor zover bekend altijd in gebruik geweest als weiland of akkerland. Er zijn geen gegevens bekend over eventuele gebouwen die aanwezig zijn geweest op het perceel. Wel blijkt uit de historische kaarten dat in het verleden een sloot is gedempt ter plaatse van het perceel. Momenteel is het perceel in gebruik als akkerland.

Op termijn wordt het onderzoeksgebied geschikt gemaakt voor woningbouw. Om de huidige kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem vast te stellen is een verkennend (water) bodemonderzoek uitgevoerd.

Resultaten verkennend (water)bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek en het verkennend waterbodemonderzoek (142109/HO) is door Mateboer Milieutechniek B.V. in mei 2014 uitgevoerd (zie Bijlage 2 Bodemonderzoek).

In zowel de bovengrond, de ondergrond, het grondwater als de waterbodem zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan (inclusief asbest) die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging in het onderzoeksgebied. Uit de analyseresultaten van de bovengrond (tot 0,3 m –mv) is op een gedeelte van het terrein een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. De overige onderzochte componenten zijn niet verhoogd aangetoond. In de mengmonster van de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel en lood aangetoond. In het grondwater ter plaatse van peilbuizen B01 en B02 zijn licht verhoogde gehalten aan barium aangetoond. In de bovengrond van de gedempte sloot (tot 0,4 m –mv) is een licht verhoogde gehalte aan nikkel aangetroffen. In de ondergrond (0,4 -1,0 m –mv) zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt, nikkel en lood aangetroffen. Het slib/sediment uit de watergang (westelijk deel van het onderzoeksgebied) is op het aangrenzend perceel verspreidbaar.

Conclusie

In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Het betreft het component nikkel in de bovengrond en de componenten kobalt, nikkel en lood in de ondergrond. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan barium aangetoond. De kwaliteit van de grond in de gedempte watergang is van dezelfde kwaliteit als de grond op het overige terrein. Met het uitgevoerde onderzoek is de kwaliteit van de bodem voldoende vastgelegd. In de onderzochte bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. Bij de gemeten waarden zijn geen milieuhygiënische risico's aanwezig. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien onderhavig plan.

3.4.3 Geurhinder

Er is sprake van geurhinder, als iemand herhaaldelijk geur waarneemt, deze onaangenaam vindt, deze negatief is voor zijn welbehagen en hij zich niet makkelijk er aan kan onttrekken.De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren, hangt af van de mate van blootstelling, maar ook van bijvoorbeeld de onaangenaamheid van de, de kenmerken en eigenschappen van de mensen (zoals karakter en lichamelijke gezondheid) en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat de geur veroorzaakt. De geurhinder wordt uitgedrukt als percentage. Een geurhinderpercentage van bijvoorbeeld 25% betekent dat 25% van de inwoners in een telefonische enquête heeft aangegeven 'soms of vaak last van geur van stallen van veehouderijen' te ondervinden.

Het is belangrijk om geurhinderpercentages met voorzichtigheid te interpreteren. De percentages geven een indicatie. Het is mogelijk dat in bepaalde gebieden de werkelijke geurhinderpercentages afwijken van deze gemiddelde relaties, bijvoorbeeld hoe hinderlijk men de geur vindt.

Door de Antea groep is op verzoek van de gemeente de geurbelasting op het plangebied bepaald (Bijlage 3 Geuronderzoek). Hierbij wordt in een bepaalde omtrek gekeken welke bedrijven aanwezig zijn en welke geurbelasting elk individueel bedrijf kan veroorzaken op het plangebied. De hoogste hiervan wordt de zogenaamde voorgrondbelasting genoemd. De waargenomen geur kan op locatie duidelijk herleid worden tot een specifiek bedrijf.

Ook wordt de meer diffuse achtergrondbelasting bepaald. Meerdere bedrijven samen kunnen op grotere afstand ook geurhinder veroorzaken, maar die is dan niet meer tot een individueel bedrijf te herleiden. Overigens wordt opgemerkt dat geur door het uitrijden van mest niet wordt onderzocht. Het onderzoek beperkt zich hoofdzakelijk tot de effecten van intensieve veehouderij.

De geurbelasting wordt berekend en uitgedrukt in odeur-units per m3. Door enquetes heeft men de relatie met de percentages gehinderden bepaald.

Wettelijke waarde en geurhinder

De wettelijke waarden (artikel 3 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)) en de bandbreedtes (artikel 6 Wgv) voor de geurbelasting en de bijbehorende geurhinderpercentages

Geurhinderpercentages van de wettelijke waarden en de bandbreedtes  
  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebied   min   norm   max   min   norm   max  
geurbelasting   0,1   3   14   3   14   35  
hinder (groter of gelijk)   nihil   8%   25%   8%   25%   41%*  
niet-concentratiegebied   min   norm   max   min   norm   max  
Geurbelasting   0,1   2   8   2   8   20  
hinder (groter of gelijk)   nihil   11%   29%   11%   29%   46%  
             

* berekend door extrapolatie en daardoor minder betrouwbaar dan de overige percentages.

Deze hindercijfers zijn afgeleid van de relatie tussen de geurbelasting van één veehouderij (voorgrondbelasting) en de verwachte geurhinder daarvan. Zijn er veel veehouderijen in een gebied, dan kan de hogere achtergrondbelasting tot een hoger hinderpercentage leiden. De hinder kan dus hoger uitvallen!

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat op basis van de berekende voorgrond belastingen, de geurbelasting van de Zwolseweg 68 met 3,6 odour units/m3 lucht ter hoogte van het grens van het plangebied de wettelijk vastgestelde geurnorm van 2 odour overschrijdt. De agrariër wordt echter niet in zijn rechten belemmerd door het bestemmingsplan. Dit omdat tussen het bedrijf en het plangebied al geurgevoelige objecten zijn gelegen, waarvoor de norm ook 2 odour is. Deze locatie wordt dus al in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt door de reeds dichterbij gelegen voor geur gevoelige objecten.

Het agrarisch bedrijf aan de Zwolseweg 68 heeft een voorgrondbelasting van meer dan de helft van de achtergrondbelasting. Deze voorgrondbelasting is daarom maatgevend en levert een ‘matig’ leefklimaat binnen het plangebied. Zoals al eerder aangegeven is het bedrijf aan de Zwolseweg omgeschakeld naar een paardenhouderij, waardoor het leefklimaat feitelijk beter is dan 'matig'. Voor wat betreft de agrarische inrichtingen waar dieren worden gehouden waarvoor een vaste afstand moet worden aangehouden geldt, dat geen van de afstandcirkels van 100 meter over het plangebied vallen. Gelet hierop heeft onze gemeenteraad geoordeeld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen in het plangebied.

3.4.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen. In dit geval is het plangebied niet gesitueerd in de zone van een spoorweg of industrieterrein.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt voor een heel klein deel binnen de geluidzone van de Zwolseweg. De Zwolseweg kent ter plekke een maximale snelheid van 50 km/u. Het verkeersmodel Zwolle Kampen laat in 2030 een intensiteit zien van 16500 motorvoertuigen per etmaal. Uit een uitgevoerde geluidsberekening ( blijkt dat ter plaatse van de meest zuidelijke gevel van een woning die door dit plan mogelijk wordt gemaakt wordt echter de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) Lden zoals genoemd in de Wet geluidhinder niet overschreden.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Omdat het project uitsluitend uit woningen bestaat en het maximaal aantal mogelijk te realiseren woningen ver beneden de in het besluit “Niet in betekende mate bijdragen” op grond van de Wet Milieubeheer genoemde grens blijft, hoeft dit verder niet onderzocht te worden.

3.4.6 Externe veiligheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan 's Heerenbroek valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Door de grote afstand ten op zichtte van de Hanzelijn zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen op een afstand van ca. 500 meter. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Wegverkeer

Door de grote afstand ten op zichtte van de N50 zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 500 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

Door de grote afstand ten op zichtte van het lpg tankstation ca. 1,5 km zijn risico's m.b.t. deze inrichting voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.4.7 Kabels en leidingen

Nabij het plangebied is een bovengrondse 110-kV hoogspanningsleiding gesitueerd. Op grond van het in 2009 vastgestelde milieubeleidsplan geldt hier een hinderzone van 50 meter aan weerszijden van het hart van de leiding waar geen nieuwe woningen zijn toegestaan. De geplande woningbouw is op circa 90 meter van de hoogspanningsleiding gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0010.png"

3.4.8 (Vormvrije) Mer-Beoordeling

Het plan is dermate kleinschalig dat geen m.e.r. (beoordelings)plicht aan de orde is.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Doordat binnen het plan de verharding toeneemt met meer dan 1500 m2 moet speciale aandacht besteedt worden aan compenserende waterberging en aan het zoveel mogelijk vasthouden van hemelwater binnen het plangebied. Als bergingsopgave wordt 40mm berging als uitgangspunt gehanteerd voor plannen waarbij het verharde oppervlak toeneemt van 1500m2 tot 3ha.Voor de bergingsopgave van het plangebied wordt er een nieuwe watergang aangelegd. Deze watergang dient tevens ter compensatie van het bergingsverlies voor het gedeeltelijk dempen (toegangswegen tot het plan) van de huidige watergang.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Beschermingszone

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Riolering

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er wordt een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Gezien de omvang van het plangebied is er afgesproken om met het rioleringssysteem aan te sluiten op het bestaande systeem. Schoon hemelwater van dakvlakken en het overtollige hemelwater van de overige verharding wordt afgevoerd naar de watergangen grenzend aan het plangebied. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het bestaande stelsel in de J.W. van Lenthestraat. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0011.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor 's-Heerenbroek is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van Veecaten. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in Veecaten geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991142-VB01_0012.png"

Figuur B Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Veecaten Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekend dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan wel nieuwe ontwikkelingen bestemd, echter deze worden beschouwd als van zwaarwegend maatschappelijk belang. Mede gelet op het risicoprofiel wordt het plangebied opgehoogd ten opzichte van het huidige maaiveld. Tevens zal het plangebied worden voorzien van twee ontsluitingen, zodat gespreide evacuatie mogelijk is.

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Bij een dreigende overstroming of dijkdoorbraak zitten we bijna per definitie op GRIP4 niveau en is de Veiligheidsregio aan zet. Dit is ook gebleken tijdens een recente oefening. De aanpak geschiedt dan conform het crisisplan 2011-2015. Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuwe strategische visie 2015 – 2018. Op basis van deze visie zal de huidige overstromingsrisicoparagraaf in overleg met de veiligheidsregio en de gemeentelijke coördinator integrale veiligheid worden aangepast.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Dit zijn het Zwarte Meer (circa 10 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 10 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 12 kilometer) en de uiterwaarden/ IJssel (circa 350 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Voor het plan is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Natuurtoets). Uit de natuurtoets blijkt dat er geen werkzaamheden plaatsvinden in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten of Ecologische Hoofdstructuur. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is dan ook niet noodzakelijk. Wel is er door de geplande woningbouw sprake van aantasting van weidevogelgrasland buiten de EHS. Het verlies van omgerekend maximaal 1 Grutto betekent een compensatieopgave van 2 ha bij optimale inrichting als weidevogelgebied. Het is de bedoeling dat de compensatieopgave samen met de opgave van de plannen Reeve en Cumulus/KWC gerealiseerd wordt in één gebied, waardoor het gebied ook op lange(re) termijn stabiel en robuust is en een bijdrage kan leveren aan de versterking van de weidevogelpopulatie in de IJsseldelta. De voorkeur gaat daarbij uit naar een gebied dat door de gemeente zelf kan worden ingericht en worden beheerd. Wanneer dit niet mogelijk is, zal de compensatie plaatsvinden via contracten met agrariërs. De compensatie zal uiterlijk binnen 3 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, zijn gerealiseerd. Voor de benodigde compensatie voor dit bouwplan zijn in de grondexploitatie middelen gereserveerd. Gelet hierop is de uitvoerbaarheid van het plan voor dit onderdeel gegarandeerd.

3.6.2 Soortenbescherming

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Uit de natuurtoets blijkt dat het mogelijk is dat door de geplande woningbouw (tijdelijk) negatieve effecten optreden op individuele exemplaren van Kleine modderkruiper (Ffwet-tabel 2). Tijdens eventueel geplande (graaf)werkzaamheden in het watermilieu moeten in dat kader een aantal mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Ontheffing voor deze activiteiten is niet nodig mits wordt gewerkt volgens de beschrijving van de gedragscode voor betreffende soort.  

De plannen brengen geen schade toe aan overige zwaar beschermde flora en fauna. Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde planten-, zoogdier- en amfibieensoorten geldt vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van vervolgstappen is voor deze soorten dan ook niet aan de orde.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het plangebied algemeen

Het ontstaan van 's-Heerenbroek hangt samen met de ontginning van het grote veencomplex tussen IJsselmuiden, Hasselt en Zwolle. Dit veengebied dat in de prehistorie is ontstaan, verkreeg in de vroege middeleeuwen een moerasachtig karakter doordat de rivier de Vecht buiten zijn oevers trad. Tot de 14de eeuw werd dit moerasgebied marginaal benut als winplaats van rijshout (voor dijkversteviging), kienhout (voor verlichting), biezen (voor mandenvlechten), riet en turf. Op de wat drogere delen kon men op kleine schaal vee weiden. In de loop van de 14de eeuw kwam randontginning van het moeras op gang, maar volledige benutting van het gebied was niet mogelijk vanwege de drassige condities.

Om de waterhuishouding in het moeras te regelen was volledige inpoldering vereist, een onderneming die in 1364 plaatsvond onder leiding van bisschop van Utrecht Jan van Arkel. Het resultaat is een rationeel verkavelde polder, de eerste in Nederland die op deze manier is vormgegeven. De drooglegging maakte de polder in belangrijke mate beter geschikt voor veeteelt dan voorheen, en deze wijziging was bepalend voor de naamgeving van Mastenbroek; 'Masten' betekent namelijk weiden, en 'broek' is een aanduiding voor een tamelijk nat veengebied. Er waren diverse gegadigden om deel te nemen aan de ontginning: Zwolle, Hasselt, Kampen, IJsselmuiden enz., maar ook de bisschop zelf nam grond in eigendom dat hij bewerken liet door pachters. Voor deze boeren in bisschoppelijke dienst is gelijktijdig met de totstandkoming van de polder het dorp 's-Heerenbroek gesticht.

Archeologische betekenis

Er is weinig van de historie van het plangebied bekend. Vanwege de geringe bebouwing kent de lay out van Veecaten in de 19de eeuw nauwelijks structuur. 's-Heerenbroek is een dorp met lintbebouwing. De aanwezigheid van overslaggronden betekent dat de zandondergrond in het plangebied en omgeving geërodeerd kan zijn. Niettemin is aanwezigheid van archeologische waarden in de zandondergrond niet uitgesloten. Aanwezigheid van rivierduinen is niet bekend. Wanneer deze aanwezig zijn geldt ook hiervoor dat de werking van de IJssel zeer stellig erosie heeft veroorzaakt.

De boeren waren gevestigd op de oeverwal en exploiteerden de flanken van de oeverwal en de randen van het moerascomplex van het latere Mastenbroek door middel van akkerbouw en veeteelt.

In de nederzettingsgebieden kunnen dus boerenerven verwacht worden. In 's-Heerenbroek zijn drie terplocaties aanwezig die in 1464 of daarna gesticht moeten zijn.

De pleistocene zandondergrond kan prehistorische resten bevatten, maar de kans hierop is, vanwege het geringe reliëf, niet groot. Archeologische waarden zijn zodoende niet uit te sluiten, maar algemeen geldt een lage archeologische verwachting.

Voor de middeleeuwse periode geldt voor de dorpskom van 's-Heerenbroek een hoge verwachting. Hier kunnen boerderijcomplexen vanaf de 14de eeuw aanwezig zijn. Voor het plangebied geldt dat het gebied vanaf de late middeleeuwen agrarisch gebruik kende, maar kans op bewoning uit deze periode is gering.

Conclusie

Gezien de beperkte kans op het aantreffen van archeologische waarden in onderhavig plangebied wordt vrijstelling van archeologisch onderzoek geadviseerd. Bij de planrealisatie blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht.

3.8 Verkeer

Verkeersaantrekkende werking

In het plangebied worden 17 woningen gebouwd. Deze woningen leveren circa 100 extra autobewegingen. Dit beperkte aantal autobewegingen kan opgevangen worden door de J.W. van Lenthestraat en heeft daarmee voldoende capaciteit.

Parkeren

In het bestemmingsplan is via een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen dat voldoende parkeerruimte gerealiseerd moet worden, waarbij aangesloten wordt bij de kencijfers van de het ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). Er wordt uitgegaan van de situatie rest bebouwde kom, matig stedelijk / midden bandbreedte. Er is binnen het plangebied voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen daadwerkelijk te realiseren.

Ontsluiting

Het plangebied ontsluit op de J.W. van Lenthestraat en takt op twee punten aan op deze straat. Het extra aantal autobewegingen kan opgevangen worden door de huidige vormgeving van de J.W. van Lenthestraat en heeft daarmee voldoende capaciteit.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het proces om te komen tot de huidige ontwikkeling is samen met het dorp 's-Heerenbroek doorlopen. Tijdens een informatieavond met het dorp is een keuze gemaakt over de te ontwikkelen locatie. De verkaveling is gezamenlijk met omwonenden, toekomstige bewoners en een vertegenwoordiging van Dorpsbelangen in verschillende sessies verder ontwikkeld.

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Aangezien het bestemmingsplan voorzien in de bouw van een of meer woningen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is geregeld.

Voor de ontwikkeling van het plan Woningbouw Broekerland geldt dat de gemeente Kampen alle grond in bezit heeft voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt. De gemeente gaat de kavels uitgeven en kan met deze opbrengsten de kosten dekken. Het stedenbouwkundig plan dat als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan is financieel doorgerekend en naar huidige inzichten een sluitende grondexploitatie.

De totale kosten bedragen per 1-1-2014 inclusief rentekosten en kostenstijging ruim € 1,55 miljoen. Met een totale opbrengst inclusief opbrengstenstijging van € 1,61 miljoen is er sprake van een sluitende grondexploitatie en zijn de kosten verhaald.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Woningbouw Broekerland’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Voor de verbeelding is grotendeels gekozen voor een globale opzet door het gebruik van maar een beperkt aantal bestemmingen en grote bestemmingsvlakken. Er zijn binnen deze vlakken geen aparte bestemmingen voor bijvoorbeeld wonen, verblijfsgebied en groen opgenomen, evenmin zijn bouwvlakken voor de hoofdgebouwen ingetekend. Uitgangspunt is dat de hoofdstructuur van het gebied voldoende vastligt door de aangegeven bestemmingen en er vrijheid moet blijven bestaan voor de invulling van de bestemmingsvlakken.

Daarmee is niet gezegd dat er geen regels gelden. Zo is in de regels bepaald welke onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen in acht moet worden genomen. De voor-, zij- en achtergevel, zoals die bij realisering van de hoofdgebouwen ontstaan worden vervolgens als de grenzen van het (denkbeeldige) bouwvlak voor het hoofdgebouw aangemerkt. Buiten dit bouwvlak zijn uitsluitend nog erfbebouwing en andere bouwwerken toegestaan. Hiernaast is het maximale woningaantal, de gewenste typologie van de woning en de goot- en bouwhoogte met aanduidingen vastgelegd. Dit alles maakt, los van de sturingsmogelijkheden die de gemeente bij de gronduitgifte heeft, dat het aangeven van gedetailleerde bestemmings- en bouwvlakken niet nodig en wenselijk wordt gevonden.

Wel is het voornemen om bij de wettelijk verplichte 10-jaarlijkse herziening van het plan voor de dan bestaande hoofdgebouwen bouwvlakken op te nemen en de bestemming van de gronden vast te leggen overeenkomstig die welke bij de gronduitgifte is overeengekomen. Dit betekent dat bepaalde bouwmogelijkheden voor woningen dan niet langer worden opgenomen.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Woningbouw Broekerland' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Groen

Het structureel groen binnen het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Op de gronden met deze bestemming mogen naast de groenvoorzieningen onder meer ook fiets- en/of voetpaden,sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn dus ook watergangen en dergelijke mogelijk. De vanuit landschappelijk oogpunt gewenste inpassing door het aanplanten van elzen is via de aanduiding 'houtsingel' vastgelegd.

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Verkeer'. Deze bevoegdheid is mogelijk gemaakt voor de aanleg van parkeerstroken of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen.Hierbij is een algemeen afwegingskader geformuleerd.

5.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

5.3.3 Woongebied

Deze bestemming betreft het woongebied. De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen en dergelijke. Beroepen en bedrijven aan huis zijn bij recht mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis".

De bouwregels zijn, zoals hiervoor al aangegeven, redelijk summier. Wanneer de bouw van de hoofdgebouwen is gerealiseerd, is op deze bebouwing het 'denkbeeldig bouwvlak' van toepassing. Het grondoppervlak wordt in dat geval als bouwvlak aangemerkt. Bij het bouwen van bijbehorende bouwwerken moet met dit bouwvlak rekening worden gehouden.

In het bestemmingsvlak is de aanduiding 'verblijfsgebied' opgenomen. Binnen deze aanduiding moet minimaal 75% van de de gronden ingericht worden voor een combinatie van verkeer- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen en/of speelvoorzieningen. Op deze wijze is verankerd dat het vanuit landschappelijk oogpunt gewenste doorzicht op de Stuurmansweg gegarandeerd is, zonder dat op voorhand de locatie al precies vastgelegd is. Dit geeft de gewenste flexibiliteit.

Via een voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels is geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein, en dat deze parkeergelegenheid ook daadwerkelijk in stand wordt gehouden. Op deze wijze wordt voorkomen dat parkeerplaatsen feitelijk als tuin in gebruik genomen worden en het parkeren in werkelijkheid in de openbare ruimte plaatsvindt.

Bijbehorende bouwwerken

Met de inwerkingtreding van de verruiming van het vergunningsvrije bouwen met de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 november 2014, is het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor het grote deel vergunningsvrij geworden. In de Memorie van toelichting bij de wijziging wordt ook specifiek aangegeven dat deze nieuwe vergunningsvrije bijgebouwenregeling kan bijdragen aan deregulering van bestemmingsplannen. In veel situaties kan met deze standaardregeling worden volstaan en hoeft in een bestemmingsplan geen aanvullende bebouwingsregeling meer te worden gegeven voor het bouwen op erven bij een hoofdgebouw. Dit heeft aanleiding gegeven om de erfbebouwingsregeling te laten vervallen.

Afwijken

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk om het parkeren in openbaar gebied of in de directe omgeving te laten plaatsvinden, wanneer parkeren op eigen terrein niet mogelijk is. Dit zal veelal het geval zijn bij rijenwoningen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Groot Salland.

De waterparagraaf is in overleg met het Waterschap opgesteld. De provincie heeft naar aanleiding van het vooroverleg een aantal opmerkingen gemaakt:

1. Kavelgrensbeplanting buiten het plangebied (groene raamwerk):

Het enkel benoemen hiervan in de toelichting is wel erg mager en wat de provincie betreft te vrijblijvend. Geadviseerd wordt het groene raamwerk bijvoorbeeld op te nemen in het Landschapsontwikkelingsplan, dan wel via groen-blauwe diensten te regelen.

Reactie:

Helaas is aanleg op dit moment niet mogelijk, omdat de gronden niet in eigendom bij de gemeente zijn. Om de vrijblijvendheid te verminderen, zijn naar aanleiding van de opmerking wel financiën gereserveerd in de grondexploitatie van dit plan. Wanneer de definitieve toekomstige eigendomssituatie duidelijk is, is de aanleg van de beplanting ook daadwerkelijk realiseerbaar. 

2. Wandelpad

Geopperd wordt of een wandelpad aan de buitenzijde van de kavelbeplanting niet beter is in verband met de privacy van aanwonenden.

Reactie:

Voor de kavelbeplanting is gekozen voor gebiedseigen beplanting, bestaande uit elzen. Het is kenmerkend voor elzen dat zij aan de waterkant geplant zijn. Door het wandelpad tussen het water en de elzen te leggen, zou dit indruisen tegen het kenmerkende element van deze beplanting.

 3. Weidevogelcompensatie

De provincie verzoekt de compensatie concreter aan te geven in de toelichting.
Reactie:

De toelichting is op dit punt in overleg met de provincie aangescherpt.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 1 oktober 2014 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf 2 oktober gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er negen zienswijzen binnengekomen. In Bijlage 5 Zienswijzereactienota wordt op deze zienswijzen ingegaan. De zienswijzen hebben geen reden gegeven om het plan te wijzigen.