direct naar inhoud van 3.5 Ecologie
Plan: Parallelweg 2 IJsselmuiden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991111-OW01

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Quick scan natuurtoets

Ecogroen Advies uit Zwolle heeft een quick scan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het projectgebied. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 22 maart 2012, projectcode 12-088 (zie bijlage 7 Quick scan natuurtoets).

In het rapport wordt geconcludeerd dat op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep het project geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten of de EHS.

Waar in het rapport wordt gesproken over 12 nieuwe woningen, wordt bedoeld 11 nieuw te realiseren woningen en 1 woning ter vervanging van de huidige bedrijfswoning.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Quick scan natuurtoets

Ecogroen Advies uit Zwolle heeft een quick scan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het projectgebied. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 22 maart 2012, projectcode 12-088 (zie bijlage 6 Quick scan natuurtoets).

In het rapport wordt gesteld dat uit het ecologisch onderzoek de volgende zaken naar voren komen:

- er zijn geen beschermende of bedreigde planten in het projectgebied te verwachten;

- in de aanwezige bomen en de te slopen bebouwing zijn vaste verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Er is geen schade aan vliegroutes of onmisbaar foerageergebied te verwachten;

- verspreid in het gebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten zijn niet aangetroffen;

- op een afstand van 400 meter zijn recent voortplantingslocaties van de strikt beschermde Rugstreeppad aangetoond. De sloten langs het projectgebied zijn ongeschikt als voortplantingswater voor deze soort. Bij de voorgenomen sloop kunnen mogelijk overwinterende exemplaren worden geschaad. Andere zwaarder beschermde amfibieën als Poelkikker worden niet verwacht in het plangebied. Wel zijn mogelijk laag beschermde amfibieën voortplantend en overwinterend aanwezig in het projectgebied;

- er zijn geen beschermde vissen in de sloten om het projectgebied te verwachten;

- er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden en weekdieren aangetoond of te verwachten.

Op basis van vorenstaande zijn de volgende aanbevelingen gedaan:

- aangezien potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, is het noodzakelijk om voorafgaand aan de sloop gericht vleermuizenonderzoek uit te voeren;

- het projectgebied vormt mogelijk overwinteringsgebied van de Rugstreeppad, vermoedelijk maximaal enkele exemplaren. Door een goede planning van de werkzaamheden (bij voorkeur september/oktober) en door de aantrekkingskracht op de soort tijdens de werkzaamheden te beperken, kan de functionaliteit van het leefgebied echter worden behouden en is het aanvragen van een ontheffing ingevolge artkel 75 van de Flora- en faunawet niet aan de orde;

- werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen, moeten te allen tijde worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor circa half maart en na eind juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;

- voor de in het plangebied (mogelijk) voorkomende laag beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor hiervoor geen specifieke vervolgacties nodig zijn. Voor zover de planning het toelaat is het wenselijk de werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren in de minst schadelijke periode (september/oktober).