direct naar inhoud van 3.3 Milieu
Plan: Het Onderdijks 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991110-VB01

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

In het plan Onderdijks wordt met name gewoond. Wel is er één bedrijf aanwezig, namelijk een bestaand tuincentrum. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven.
Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het gaat bij de omgevingstypen bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden die in de navolgende tabel worden vermeld.

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

Categorie   Richtafstand (in meters) tot omgevingstype  
  Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  

Uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied laat met name woningen en één bedrijf toe. Om potentiële milieuhinder als gevolg van deze bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Het plangebied is te typeren als een rustige woonwijk'. In een dergelijk gebied is de vestiging van milieuhinderlijke bedrijven ongewenst.
Op grond van dit uitgangspunt is gesteld dat op de huidige bedrijfsbestemmingen maximaal categorie 2 bedrijven uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (2009) worden toegelaten. Een tuincentrum valt onder de SBI-code 5246/9 met een afstand van 30 meter voor geluid en valt hiermee onder milieucategorie 2. Dit bedrijf ligt op ruim 60 meter van het deelgebied De Erven waar een directe bouwtitel voor woningen is neergelegd. Het toestaan van nieuwe woningen in dit deel van het plangebied voldoet daarmee aan de VNG-richtlijn.
Nabij het plangebied liggen een tweetal bedrijven waaronder een akkerbouwbedrijf aan de Chalmotweg 4 welke valt onder milieucategorie 2 en Chalmotweg 6 welke valt onder milieucategorie 3.1. De invloedcirkel van de Chalmotweg 6 valt voor een minimaal deel over het plangebied (uit te werken bestemming). Dit levert voor het huidige bestemmingsplan geen belemmeringen op.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Door de Consulmij (verkennend bodemonderzoek Venedijk Noord 4 te Kampen, proj.nr CB.97.016/V01, mei 1997) en Grontmij (verkennend bodemonderzoek Stadsuitbreiding Onderdijks (fase 1), proj.nr. 1117201,
3 augustus 2000) zijn in het verleden bodemonderzoeken verricht. De bestemming van deze percelen (agrarisch) is na het uitvoeren van deze onderzoeken niet gewijzigd. Ter verificatie van de onderzoeken en om de huidige kwaliteit vast te stellen, is het onderzoek welke is uitgevoerd door Consulmij opnieuw uitgevoerd door Mateboer (verkennend bodemonderzoek percelen weilanden ter hoogte van de Venedijk Noord te Kampen (plangebied Onderdijks fase 3), proj.nr. 072158/PK, 24 januari 2008). De resultaten van de onderzoeken zijn vergelijkbaar. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de percelen welke door Grontmij zijn onderzocht, vergelijkbaar is. Daarom wordt het niet noodzakelijk geacht in de nog onbebouwde deelgebieden waar een directe bouwtitel is neergelegd opnieuw bodemonderzoek uit te voeren. Op grond van de uitkomsten van de onderzoeken blijkt dat maximaal licht verhoogde gehalten worden aangetoond in de grond en het grondwater. Er is vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3.3 Geur

Buiten het plangebied zijn een aantal veehouderijen gelegen. Omdat er geen nieuwe planologische ontwikkelingen plaatsvinden is nader onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.

Onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg of spoorweg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Voor woonerven en wegen van 30 km/uur geldt volgens de Wet geluidhinder dat deze geen zone hebben.

Wegverkeerslawaai

Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, zodat onderzoek naar geluid vanwege wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Bovendien geldt voor de meeste wegen in het plangebied een maximale snelheid van 30 km/uur. Aangezien er geen nieuwe gevoelige bestemmingen of aanpassingen aan wegen binnen dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is onderzoek niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

Ten Westen van het plangebied is de spoorweg Hanzelijn gelegen. De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in de geluidzone van de Hanzelijn. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In het plangebied bevinden zich geen bedrijven terreinen, en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • e. het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in d wet

genoemde grenswaarden;

  • f. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het

projectbesluit of blijft ten minste gelijk;

  • g. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de

concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

  • h. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie)
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Het Onderdijks valt onder de gebiedstypering “woongebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

In het plangebied zijn een tweetal gasleidingen van de gasunie gelegen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer
Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer
Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Hanzelijn gelegen op een afstand van ca. 400 meter. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de Hanzelijn op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 1. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Ten westen van het plangebied is de rijksweg N50 gelegen op een afstand van ca. 600 meter. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de N50 op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 1.
Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.


Transport over water
Langs het plangebied lopen is de vaarweg de IJssel gelegen. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de IJssel op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 1. Aan de hand van de QRA kan gesteld dat er geen 10-6 contour is gelegen. En dat daarnaast 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Inrichtingen
In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen
Inleiding
Het bestemmingsplan is consoliderend en bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Wel zal worden onderzocht of er in de huidige situatie reeds een veilige situatie bestaat. Bureau Save heeft in het kader van deze ruimtelijke procedure voor de twee gastransportleidingen in het plangebied op 27 september 2012 een QRA opgesteld om te kijken of de oriëntatiewaarde wordt overschreden. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 1.

Toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van PR 10-6/jr. geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

- het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de

aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8/jr per jaar is, of;

- het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of; - het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;

- het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;

- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;

- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook

bestemd. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied liggen twee planologisch relevante leidingen. Op deze

leidingen zijn de gegevens uit de onderstaande tabel van toepassing.

Tabel 2 Planologisch relevante leidingen

soortleiding   diameter (mm)   druk (bar)   afstand PR 10-6/jr.   Belemmeringenstrook  
Gastransportleiding
N-570-15-KR-001 t/m 003  
219.1 (8.63 inch)   40   0   4  
Gastransportleiding
N-570-29-KR-013 t/m 016  
168.3 (6.63 inch)   40   0   4  

Voor zover de leiding in het plangebied ligt, wordt een belemmeringenstrook bestemd ten behoeve van de bescherming en het beheer van de leiding. De breedte van deze strook is 4 m aan weerszijden van de leiding.

Door het plangebied, bevinden zich twee aardgastransportleidingen. Het gaat om een aardgasleiding met een diameter van 219.1mm en 168.3mm en een druk van 40 bar. De PR 10-6-contour van deze leiding ligt niet buiten de belemmeringenstrook. Binnen deze strook zijn geen gebouwen aanwezig of voorzien. Hierdoor zijn binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of voorzien. De PR 10-6-contour heeft derhalve geen gevolgen voor het plan.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het GR van de leiding. Daardoor dient het GR te worden verantwoord. Aangezien het bestemmingsplan volledig consoliderend is en het GR onder de oriënterende waarde ligt, volstaat een beperkte verantwoording van het GR.

Verantwoording van het groepsrisico


Personendichtheid
Binnen het invloedsgebied zijn diverse woningen en een basisschool gelegen in de bijlage van de QRA van bureau Save is dit weergegeven. Daarnaast lopen diverse wegen door het invloedsgebied. Het gebruik van deze weg levert een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het is niet precies bekend om hoeveel personen het gaat. De verblijftijd van deze groep is in ieder geval zeer kort.

Zelfredzaamheid
Ten aanzien van de zelfredzaamheid valt op te merken dat er in het invloedsgebied een basisschool is gelegen. De school en de omliggende woningen kunnen vluchten vanaf de bron. Verder is de school bekend met het feit dat nabij de school een gasleiding is gelegen en dat de ontruimingsplannen hierin moeten voorzien. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn daarmee goed te noemen. In afbeelding 3 is een kaart opgenomen met mogelijke vluchtwegen vanaf de bron. Verder wordt er een project opgestart door de veiligheidsregio wat betreft risicocommunicatie. Het is belangrijk dat omwonende weten wat men moet doen ingeval van een calamiteit van een risicobron (aardgasbuisleiding, N50, Hanzelijn). Het advies van de brandweer is toegevoegd als bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991110-VB01_0003.png"

Afbeelding 3 Vluchtrichtingen vanuit het gebied rondom de gasleidingstrook(-G-)

Bestrijdbaarheid
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Bij een leidingbreuk van een hoge druk gasleiding waarbij ontsteking plaatsvindt zal de brandweer voornamelijk inzetten op de bestrijding van mogelijke secundaire branden. Om de kans op een explosie te voorkomen wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wordt gewacht tot het NUTS-bedrijf de toevoer heeft afgesloten. De zelfredzaamheid van omwonenden die dichtbij een gasleiding verblijven blijft erg belangrijk.

Bereikbaarheid
Bij een leidingbreuk en ontsteking in een hoge druk gasleiding zal het door de intense hitte waarschijnlijk niet mogelijk zijn om het leiding trace zelf te bereiken. De omliggende bebouwing buiten de 3 kW warmtestralingsgrens is wel voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten. Ook zijn er genoeg opstelplaatsen voor hulpdiensten aanwezig binnen het plangebied. Er is voldoende bluswater capaciteit aanwezig en is goed bereikbaar. Het volledige advies van de brandweer en de veiligheidsregio zijn toegevoegd als bijlage 2 en 3.


Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt echter niet tot een verhoging van het GR. Zoals uit het bovenstaande blijkt is zelfredzaamheid van de omwonende en de school erg belangrijk. Voorlichting over hoe te handelen is daarom erg belangrijk. Door de geringe maar toch aanwezige kans blijft er altijd een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen. Al met al kan gesteld worden dat het een aanvaardbare risico betreft gezien de geringe kans op een calamiteit. Voor de aanwezige leidingen is een zakelijk rechtstrook in de planregels en kaart opgenomen.

3.3.7 M.e.r.- beoordeling

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaand plan, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd.

De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het voorliggende plan is een actualiserend plan waarbij het uitgangspunt is dat elk bedrijf in de omgeving een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die afgestemd is op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en geldende besluiten afdoende moeten worden geacht. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Luchtkwaliteit

In het voorliggende plan worden uitsluitend bestaande functies vastgelegd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is dan ook geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Geluid

De wegen in het plangebied zijn al bestaand. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Bodem

Voor het plangebied voldoet de bodemkwaliteit aan de functie wonen maar dat door historische activiteiten een locatie in meer of mindere mate verontreinigd kan zijn. Hiermee worden locaties bedoeld waar de bodemkwaliteit door het uitvoeren van een bodemonderzoek (nog) niet is vastgesteld. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Ecologie

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn meegenomen die een negatieve uitstralende werking hebben op natuurgebieden zijn er geen significante effecten te verwachten.
Wel dient in de realisatiefase rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. Voor werkzaamheden in het plangebied is door het ministerie van ELI een ontheffing afgegeven (zie paragraaf 3.5).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling (een planologische actualisering van het plan) heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.