direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991071-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In IJsselmuiden zijn voor nieuwvestiging van lokale bedrijven of uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven geen uitgeefbare kavels meer beschikbaar. De bestaande bedrijventerreinen Zendijk en Spoorlanden zijn nagenoeg gevuld. Voor het bedrijventerrein Spoorlanden geldt een herstructureringsopgave om het terrein te upgraden naar de eisen van deze tijd. Onderdeel van de herstructureringsopgave is de wens tot transformatie van de zogenaamde 'kop van Spoorlanden' naar een woon/werkgebied waardoor een deel van het bedrijventerrein Spoorlanden wordt onttrokken aan de bestemming. Deze herstructureringsopgave, in combinatie met de concrete behoefte van enkele gevestigde ondernemers om uit te breiden, maar de onmogelijkheid om dit op het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden te realiseren, maakt het noodzakelijk om een nieuw bedrijventerrein in IJsselmuiden te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991071-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Oosterlandenweg, Zwolseweg en de spoorlijn Kampen-Zwolle. In oostelijke richting ligt de plangrens in het agrarisch gebied en sluit aan op de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied (zie kaartje ligging plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0001.png"

ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden vervallen deze plannen volledig.

Geheel vervallen:

Bestemmingsplan   Raad   Goedkeuring  
buitengebied IJsselmuiden   8 november 1993   21 juni 1994  
Industrieterrein Oost   14 januari 1980   21 mei 1980  

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de verrichte onderzoeken;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • Vervolgens komen in hoofdstuk 6 de de resultaten van de inspraak en het wettelijk vooroverleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

De volgende nationale belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Milieukwaliteit 

Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van burgers moet worden beschermd tegen negatieve milieueffecten zoals geluidsoverlast. Het uitgangspunt is een gelijk beschermingsniveau voor het hele land. In paragraaf 3.6 is aangegeven op welke wijze in het voorliggende bestemmingsplan rekening is gehouden met de diverse aspecten.

Waterveiligheid 

Waterveiligheid betreft de bescherming tegen overstromingen en gevolgen van overstromingen. Waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water stellen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen, waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. In paragraaf 3.7 is ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten behorend bij dit bestemmingsplan.

Nationaal Landschap IJsseldelta 

In Nederland hebben twintig gebieden de status "Nationaal Landschap". In deze gebieden dient het landschap te worden behouden en te "ontwikkelen met kwaliteit". De zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen dienen te worden behouden en versterkt, en kunnen nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit Nationaal Landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds door de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Een groot deel van de gemeente Kampen ligt binnen het Nationaal Landschap. Dit betreft het gebied rondom de IJssel en ten noorden van de IJssel. Ook het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap.

In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta is door de samenwerkende partners - de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot Salland (nu waterschap Drents Overijsselse Delta) - aangegeven hoe zij de opgave "behoud, beheer en versterking" willen realiseren.

Binnen het Nationaal Landschap mogen bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen, indien deze bijdragen aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten. In paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan.

Zorgvuldige afweging en besluitvorming 

De gemeente Kampen doorloopt een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 Inspraak en overleg wordt hier nader op ingegaan.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

In het voorliggende plan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de Ladder duurzame verstedelijking.

2.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit het "Waterbeleid 21e eeuw".

De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan. In paragraaf 3.7 is hier aandacht aan besteed

2.1.3 Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het Nationaal Waterplan. Voor een omschrijving van het aspect water zie paragraaf 3.7.

2.1.4 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt op een afstand van ca. 700 m. van het gebied Rijntakken.Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. In paragraaf 3.8 wordt hier nader op ingegaan.

2.1.5 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

De algemene beschrijving van de ecologie in en rondom het plangebied is opgenomen in paragraaf 3.8.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft de status van structuurvisie. Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0002.png"

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief op de grens tussen mixlandschap en bedrijventerrein (stedelijke omgeving).

Als ontwikkelingsperspectief voor mixlandschap wordt in de omgevingsvisie benoemd dat landbouw, natuur, water, werk en wonen als 'goede buur' naast elkaar zijn gepositioneerd. De ontwikkeling voldoet hier aan: door het landschap als onderlegger voor de ontwikkeling te nemen wordt het bedrijventerrein op een logische en vanzelfsprekende manier in de landschappelijke omgeving opgenomen.

Als ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving is hier van toepassing:

1. 'steden als motor'.

De ontwikkeling past hier in: de werkfunctie wordt versterkt. Het huidige Spoorlanden biedt te weinig ruimte voor de bestaande concrete vraag van een drietal lokale bedrijven die voor een gezonde bedrijfsvoering moeten uitbreiden. Op hun eigen terrein resp. binnen bestaand Spoorlanden is geen geen ruimte aanwezig om aan de grondbehoefte te voldoen (3,5 à 4 ha).

Daarbij ontstaat door het uitplaatsen van de bedrijven naar de uitbreidingslocatie op het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden ca. 1 ha ruimte voor herstructurering en structuurverbetering. Dit houdt het bestaande bedrijventerrein vitaal en aantrekkelijk en biedt reeds aanwezige bedrijven ook de mogelijkheden zich verder te ontwikkelen. Een aantal op Spoorlanden gevestigde bedrijven hebben reeds belangstelling getoond voor de vrijkomende percelen. Er zijn gesprekken gaande met deze bedrijven om de beoogde herstructurering op hun wensen aan te laten sluiten en uit te voeren.

2. 'hoofdinfrastructuur: vlot en veilig'.

Het ontwikkelingsperspectief geeft aan dat wanneer er naast bestaand bedrijventerreinen behoefte is aan nieuw terrein, er de voorkeur bestaat om benodigde infrastructurele aansluitingen te koppelen met de reeds bestaande hoofdinfrastructuur. De planontwikkeling voldoet hier aan. De ontsluiting voor de uitbreiding Spoorlanden is gecombineerd met de ontsluiting voor bestaand Spoorlanden. Beide terreinen zijn ontsloten vanaf de Oosterlandenweg. Vanuit hier heeft het verkeer direct aansluiting op de N764 (Zwolseweg) richting Zwolle of op de N50/A28 via de Molenbrug en de mr. J.L.M. Niersallee. Deze vlotte/directe aansluitingen beperken de overlast van vervoersbewegingen voor woonmilieus.

3. Stadsrandgebieden: 'bijzondere condities benutten'

Veel stadsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de Groene als Stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel.

De uitbreiding Spoorlanden ligt in zo'n stadsrandgebied en voldoet aan dit ontwikkelingsperspectief. Door weloverwogen versterking van de bestaande landschappelijk structuren, verkaveling, inpassing van bebouwing en door aanleg van voor dit landschap kenmerkende landschapselementen en door het creëren van een groene voorzone tussen de uitbreiding en de Zwolseweg ontstaat een aantrekkelijke stadsrand en entree tot IJsselmuiden.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Binnen het Nationaal Landschap mogen bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen, indien deze bijdragen aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten. In paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid (in uitvoering) en de Hanzelijn (gereed), maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. "Wat voor een gemeente willen wij worden?". In vastgestelde visies als "Kampen lonkt naar 2030" en de "Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030" wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0003.png"

Afbeelding: Ontwikkelingsrichting Structuurvisie Kampen 2030 

Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. De uitbreiding van bedrijventerrein Spoorlanden, in combinatie met de herstructurering van het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden, werd al genoemd in de structuurvisie. De uitbreiding is geprojecteerd aangrenzend bij het bestaande bedrijventerrein op zodanige wijze dat het als een compact oppervlak tegen de bestaande bebouwing aan wordt gelegd. Dit is in lijn met de structuurvisie. De uitbreiding van het bedrijventerrein is onderdeel van het totaalp[akket: revitalisering bestaand Spoorlanden, transitie Kop Spoorlanden en herontwikkeling Bolwerk/Buitenwacht. Ten aanzien van de behoefte aan de uitbreiding is de Ladder duurzame verstedelijking van toepassing. De resultaten van de toetsing aan de Ladder zijn weergegeven in paragraaf 3.5.

2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden

In de gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek, ofwel 'de gezichten van IJsselmuiden', wordt uitgebreid ingegaan op hoe de uitbreiding Spoorlanden het beste landschappelijk kan worden ingepast. De gebiedsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad in juli 2011. Bij de planontwikkeling is het in deze visie aangegeven ruimtelijk kader zo goed mogelijk gevolgd:

  • Uitbreiding op afstand van de zandrug en het lint van Oosterholt; zichtbaar houden van de natuurlijke hoogteverschillen. De uitbreiding als totaal wordt op afstand van de grotendeels nog aanwezige zandrug met 'het lint van Oosterholt' geplaatst. Deze zandrug is een kenmerkende landschappelijke en historische structuurdrager van IJsselmuiden;
  • Het (zoveel mogelijk) handhaven van het bestaande verkavelingspatroon;
  • De waterbergingsopgave als gevolg van extra verhard oppervlak benutten om de slotenstructuur te versterken door middel van verbreding met riet- of natuurlijke oevers;
  • Het (zoveel mogelijk) handhaven van een brede afwateringssloot door het gebied, uitkomend bij het spoor;
  • Aanplant van een structuur van boomweides en twijggaarden;
  • Rekening houden met voldoende maat in de ruimtes voor een goed, duurzaam natuur- of weidebeheer;
  • Aanleg van een aantal recreatieve routes (c.q. herstel van historische routes) door het landschap;
  • Ontsluiting bedrijventerrein vanaf de bestaande Oosterlandenweg, bij voorkeur in aansluiting op de bestaande aansluiting naar Spoorlanden.

Bij de uitbreiding is uitgegaan van een van de varianten uit de visie:

  • Een bedrijvencomplex ruimtelijk (zoveel mogelijk) los gelegen in de kom in de richting van het landschap, samen met de aanleg van boomweides, waterlopen en recreatieve routes.

2.3.3 Gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp

Bij de planontwikkeling uitbreiding Spoorlanden is, daar waar van toepassing, ingespeeld op de gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp. Deze gebiedsvisie is eveneens een uitwerking van de structuurvisie en vastgesteld door de gemeenteraad in juli 2011.

  • Er wordt een ruime afstand behouden tot de zandrug met het historische lint Oosterholt. Vrij zicht op het lint wordt behouden;
  • De inpassing van bebouwing gaat samen op met bij het landschap behorende landschapselementen (versterking richting, slotenstructuur, komgrond met boomweides).

2.3.4 Extern veiligheidsbeleid

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.6.6.

2.3.5 Bedrijventerreinenvisie

In 2010 heeft de gemeente een bedrijventerreinenvisie opgesteld. Een bedrijventerreinenvisie is een voorwaarde op grond van de Omgevingsverordening van de provincie om een bestemmingsplan te kunnen vaststellen dat voorziet in uitbreiding van bedrijventerrein. Uit deze bedrijventerreinenvisie bleek bij de vraag-aanbodconfrontatie dat er voldoende behoefte was om zachte plannen, te realiseren. Er werd toen uitgegaan van een uitbreiding van Spoorlanden met 16 ha.

Eveneens is toen de start gemaakt met het herstructureringsplan van (bestaand) Spoorlanden.

Herstructurering en uitbreiding zijn aan elkaar gekoppeld: Uitbreiding geeft ruimte aan bedrijven op bestaand Spoorlanden te verplaatsten om zo weer ruimte te beiden aan achterblijvende bedrijven die zich ter plekke kunnen ontwikkelen. Het herstructureringsplan dateert van 2014, toen is ook gestart met de uitbreiding nadat er een ruimtelijk-juridische toets gemaakt is voor de uitbreiding van Spoorlanden.

In 2014 is een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking uitgevoerd. Voor de resultaten hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.5. In 2015 is de provincie ook gestart met een proces – regionale programmering bedrijventerreinen – om te komen tot een regionale afstemming, om zodoende uitbreidingsplannen Ladderproof te maken. Dit proces loopt momenteel nog en eindigt naar verwachting begin 2017. Kampen heeft actie ondernomen om toch het bestemmingsplan voor de uitbreiding in procedure te brengen. Kampen is daarvoor pilot voor Overijssel om een kleine uitbreiding voor lokale behoefte te realiseren tijdens een lopend proces van afstemming en programmering.

2.3.6 Welstandsnota

Het betreft hier een nieuw te ontwikkelen gebied dat daarom nog niet in de welstandsnota is opgenomen. Voor de uitbreiding Spoorlanden is een beeldkwaliteitplan opgesteld om er voor te zorgen dat de bebouwing goed binnen het plangebied en het omringende landschap wordt ingepast. Bouwplannen zullen aan de hand van dit beeldkwaliteitplan worden getoetst. Wanneer het gebied eenmaal ontwikkeld is zal, op basis van wat dan wenselijk is, het gebied aan het welstandsbeleid worden gekoppeld.

De hoofdelementen uit het beeldkwaliteitplan zijn met name gericht op een goede landschappelijke inpassing van het gebied. Kernuitgangspunt is altijd: goede verankering in de omgeving.

Situering / Positionering op de kavel

  • Bebouwing wordt evenwijdig aan de diagonaal lopende sloot geprojecteerd. Hiermee volgt de bebouwing de richting van het landschap;
  • De bebouwing aan de oostzijde wordt op één verplichte 'achterrooilijn' geplaatst binnen een marge van 1-4 m. vanaf de erfgrens. Dit zorgt ervoor dat het beeld vanaf het landschap - alsmede het lint van Oosterholt en spoorlijn gezien rustig blijft en geen verrommeling optreedt;
  • Bij de westelijke kavels wordt de bebouwing aan de zijde van de centrale gelegen sloot geplaatst. Dit zorgt er voor dat de bebouwing op afstand van de Oosterlandenweg blijft en dat de uitstraling van de Oosterlandenweg af gezien ruim en groen blijft.

Oriëntatie van de bebouwing op de omgeving

  • Door de specifieke ligging van de uitbreiding en het aan meerdere zijden grenzen aan belangrijke wegen en open groengebied van het Nationaal Landschap zijn alle zijden van de uitbreiding belangrijke zichtzijden. De gebouwen zijn georiënteerd op zowel de Zwolseweg, de Oosterlandenweg, het spoor als op het landschap ten oosten van de uitbreiding. Dat wil zeggen dat de gevels aan deze kanten een uitstraling richting de omgeving hebben.

Bebouwingshoogte (vastgelegd in de planregels)

  • De bebouwing is maximaal 12 m. hoog (t.o.v. maaiveld). Doordat de bebouwing niet te hoog is zal deze niet te dominant zijn ten opzichte van het landschap;
  • Bij volumes met een footprint groter dan 2500m2 is de maximale bebouwingshoogte 10 meter.

Architectonische uitstraling bebouwing

  • Hoofdvorm/massa-opbouw:
    • 1. De bouwmassa's zijn eenvoudig van hoofdopzet. De hoofdopzet bestaat uit doosvormige, strakke volumes, met eventueel een flauw hellend dak (spant). Geen toegevoegde toeters en bellen, zo min mogelijk onderbrekingen. Dit geeft een rustig beeld dat passend is bij de rechte lijnen van het landschap en aansluit bij de karakteristiek van de (agrarische) bebouwing in het buitengebied.
    • 2. De gevels rondom zijn eenvoudig en consequent vormgegeven.
  • Materialisatie en kleurgebruik:
    • a. De materialisatie en het kleurgebruik zijn passend bij het landschap.
    • b. De kleur is terughoudend; geen felle kleuren.
    • c. Voorbeelden materialen en kleuren:
    • d. - Geprofileerde stalen beplating, kleur (donker)grijs
    • e. - Baksteen, kleur bruintinten of zacht rood / hout
    • f. - Een begroeide gevel is ook goed passend in deze omgeving.
    • g. Reclame moet geïntegreerd worden in de gevelvlakken en beperkt van omvang. Hierdoor zal het niet te dominant worden in deze rustige, landschappelijke omgeving.

Landschappelijke inpassing bebouwing / Terreininrichting

  • Erfafscheiding
    - Voorzijde: spijlen hekwerk in combinatie met een haag. De hoogte bij voorkeur laag houden;
    - Achterzijde: geen erfafscheiding (= het gebouw is erfafscheiding), een spijlenhek, of spijlenhek in combinatie met begroeiing.
  • Inrit en parkeren
    - Parkeren en manoeuvreren moet op eigen terrein worden ingepast;
    - De hoeveelheid in- en uitritten blijft beperkt zodat het beeld van de wegen en de overgang naar de kavels rustig blijft. Per kavel 1 of 2 uitritten van bij elkaar maximaal 10 meter breed;
  • Expeditie, laden en lossen, opslag en uitstalling goederen
    - Opslag van goederen mag niet plaats vinden in het zicht vanaf de zichtzijden van de locatie. Opslag bij voorkeur inpandig;
    - Het laden en lossen moet goed binnen de landschappelijke setting van de uitbreiding worden ingepast. Bij voorkeur wordt het laden en lossen inpandig opgelost en manouvreerruimte ten behoeve van laden en lossen dient ook op eigen terrein plaats te vinden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

De eerste bebouwing aan de zijde IJsselmuiden vond plaats op door de rivier de IJssel gevormde rivierduinen of zandophopingen. Na het bedijken van de IJssel vormden zich uiterwaarden, ontstonden er ontsluitingswegen op de dijk en gemengde landbouwbedrijven met boomgaarden op de oeverwallen. Deze structuur is nog steeds afleesbaar in het huidige IJsselmuiden. In de eerste helft van de twintigste eeuw is de spoorlijn Zwolle-Kampen aangelegd. Bedrijvigheid die zich tot dan toe aan de Trekvaart bevond wordt langzaam grootschaliger en breidt zich geleidelijk uit ten zuiden van de spoorlijn: het huidige Spoorlanden. Daarop volgt uitbreiding ten zuiden van de Zwolseweg tot aan de uiterwaarden (Zendijk). De aanleg van de Molenbrug (eind jaren 80) en o.a. de aanwezigheid van veel ondergrondse infrastructuur ten zuiden van Zendijk maakt dat verdere aansluitende uitbreiding alleen nog mogelijk is aan de oostzijde van deze bedrijventerreinen: de locatie uitbreiding Spoorlanden.

Het betreft hier komgronden ontstaan in en rond de oude riviergeul. Het gebied is gelegen tussen de rivier en de zandruggen (lint van Oosterholt). Ten oosten van het lint van Oosterholt ligt polder Mastenbroek. In het laaggelegen komgebied hebben meerdere landgoederen (buitens) gestaan. Deze zijn in het plangebied al lang verdwenen. Overgebleven is het karakteristieke slotenpatroon. het gebied is de laatste eeuwen in gebruik als agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0004.jpg"

Kaart 1840

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0005.jpg"

Kaart 1900

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0006.jpg"

Kaart 1950

3.3 Huidige (ruimtelijke) situatie

Bij de ruimtelijke inpassing van de uitbreiding Spoorlanden is aangesloten op de gebiedskenmerken uit de verschillende lagen zoals benoemd in de omgevingsvisie van de Provincie Overijssel

3.3.1 Natuurlijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0007.jpg"

De natuurlijke laag, de ondergrond van het plangebied, valt onder de zone 'oeverwallen' en 'komgronden', aansluitend op het rivierengebied van de IJssel. Kenmerkend voor de oeverwallen is het reliëf met ruggen en duinen. Op de hogere delen bevinden zich nederzettingen in de vorm van wegdorpen (Lint van Oosterholt) en beplanting in de vorm van bos, beplanting. Langs de voet van de oeverwal bestaat uit open ruigte. De komgronden zijn gebieden met zware klei en lokaal moerasbos.

Bij de planvorming is zo goed mogelijk aangesloten op de kenmerken van de natuurlijke laag. Afstand en zicht op het lint van Oosterholt, behoud zichtbaarheid natuurlijk relief, openheid van de komgrond en inpassing van bebouwing middels bij de komgrond passende beplanting (boomweides).

Geomorfologie: rivierkom en oeverwal

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0008.jpg"

Bodemkaart: Drechtvaaggrond

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0009.jpg"

3.3.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0010.jpg"

Ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap valt het ontwikkelingsgebied in de zone 'oeverwallen'. De oeverwallen kenmerken zich binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap door een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De komgronden hebben een open karakter en een lage ligging.

Door de bestaande agrarische en cultuurhistorische verkavelingsstructuur als onderlegger te gebruiken en te accentueren wordt de inbedding binnen de bestaande structuur en de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd. De ontwikkeling is evenwijdig aan de richting van het landschap geplaatst, versterkt door de bestaande slotenstructuur waarbij de bestaande diagonaal lopende sloot wordt verbreed en beleefbaar wordt gemaakt door hier aan één zijde een bomenrij en een wandelpad te situeren en aan de tegenover liggende zijde een ontsluitingsroute voor bedrijven. Op de koppen van het oostelijk deel van de uitbreiding en ten oosten van de uitbreiding worden voor dit laaaggelegen komgrondgebied kenmerkenden bosjes aangeplant. Dit sluit aan bij de kaders zoals die in de gebeidsvisie stadsrandzone IJsslemuiden-Koekoek voor dit deelgebied zijn verwoord.

3.3.3 Stedelijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0011.jpg" 

De ontwikkeling van de uitbreiding Spoorlanden sluit goed aan op de bestaande stedelijke laag en de bestaande infrastructuur. De ontwikkeling grenst aan het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden, aan de bestaande infrastructuur (Oosterlandenweg – Zwolseweg – en verder), en aan de spoorlijn Zwolle-Kampen. Vanuit het oogpunt van de stedelijke laag is dit een logische plek binnen de dynamiek van het dorp voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Het ligt op de grens bebouwd gebied/groen gebied en vormt de entree tot IJsselmuiden vanuit de richting Zwolle. Bij de uitwerking van het plan is hier op ingespeeld.

3.3.4 Lust & Leisurelaag

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0012.jpg"

Bij de inpassing Spoorlanden is middels de landschappelijke inpassing en het beleefbaar maken van de centraal gelegen diagonaal lopende sloot middels een wandelpad en bomenrij ruim aandacht besteed aan de belevingswaarde. Natuurlijk, functioneel en sociaal komt hier bij elkaar. Dit is de plek waar het bebouwde gebied en het landschap elkaar ontmoeten, met elkaar in verbinding staan.

Door het wandelpad aan te sluiten op het bestaande routenetwerk van langzaam verkeersroutes en recreatieve routes heeft dit voor de gehele omgeving betekenis. Hierdoor wordt de uitbreiding zowel gekoppeld aan bestaand bebouwd gebied als aan het landschap.

Het verbreden van de sloot voor waterberging, in combinatie van het centraal binnen het plan stellen van deze watergang maakt het watersysteem inzichtelijk en beleefbaar.

3.4 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Het plangebied ligt op de grens van bebouwd naar onbebouwd gebied. Het plangebied vormt de oostrand van de bebouwde kern van IJsselmuiden. Aan de westzijde grenst het plangebied aan bestaand bedrijventerrein Spoorlanden en Zendijk. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het landelijk gebied dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Landschap IJsseldelta.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0014.png"

Stedenbouwkundige inpassing

Centraal uitgangspunt bij de stedenbouwkundige inpassing is dat de bebouwing goed aansluit op het bestaand bebouwd gebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van de entree tot de bebouwde kern van IJsselmuiden en grenst aan bestaand bedrijventerrein Spoorlanden en Zendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0015.png"

Directe aansluiting op bestaand bedrijventerrein / Compacte volume uitbreiding

  • De uitbreiding Spoorlanden is geprojecteerd direct grenzend aan het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden op zodanige wijze dat het als een compact oppervlak tegen de bestaande bebouwing aan komt te liggen. Dit is in lijn met de in 2009 vastgestelde structuurvisie en de in 2011 vastgestelde gebiedsvisie Stadsrandzone IJsselmuiden-Koekoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0017.png"

Logische verkeerskundige aansluiting uitbreiding Spoorlanden

  • De auto-entree tot de uitbreiding Spoorlanden wordt gekoppeld met de entree van het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden. Dit zorgt voor een eenduidige, heldere en efficiënte verkeersafwikkeling. Door de koppeling van de ontsluiting voor de bedrijventerreinen wordt het bestaande wegennet zo min mogelijk belast met extra verkeersbewegingen;
  • Ter plaatse van de kruising Zwolseweg / Oosterlandenweg is ruimte gereserveerd voor een mogelijk toekomstig verbetering van de wegaansluiting waarbij de Zwolseweg-Oosterlandenweg als één doorlopende doorgaande weg richting Koekoek (en Kamperzeedijk) wordt vormgegeven. Hierdoor kan de route langs het station, langs de Stadsbrug en langs Grafhorst (richting Genemuiden) worden ontlast. Dit kan extra ruimtelijke kwaliteit genereren voor deze centraal gelegen stedelijke gebieden doordat hiermee de relatie tussen bebouwing en water/natuur kan worden versterkt. Dit sluit aan bij de ambitie zoals die is neergelegd in de structuurvisie en gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp en ook uitgangspunt is voor het Nationaal Landschap: behoud en zo mogelijk versterken van de kernkwaliteiten. Tot slot zal naar verwachting door de ontlasting van het kruispunt bij de stadsbbrug ook de provinciale weg tussen Grafhorst en IJsselmuiden worden ontlast. Dat biedt mogelijkheden voor een veiliger en meer dorpse inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0019.png"

Entree IJsselmuiden

  • De uitbreiding van bedrijventerrein Spoorlanden wordt op ruime afstand van de Zwolseweg gelegd zodat de groene uitstraling van de entree van IJsselmuiden blijft behouden. De groene voorruimte wordt zodanig ingevuld dat het de identiteit van IJsselmuiden benadrukt.

Uitbreiding in samenhang met herstructurering bestaand bedrijventerrein

De uitbreiding Spoorlanden gaat samen op met de herstructurering van het bestaande, verouderde bedrijventerrein Spoorlanden.

  • De directe aanleiding voor de uitbreiding Spoorlanden vormt de concrete vraag vanuit een drietal bestaande lokale bedrijven die voor een gezonde bedrijfsvoering aanzienlijke uitbreidingscapaciteit nodig hebben. De gevraagde ruimte voor uitbreiding is op bestaand bedrijventerrein IJsselmuiden / Spoorlanden niet voorhanden. Deze bedrijven, waarvan 2 momenteel gehuisvest op Spoorlanden en 1 op Zendijk, werken nauw met elkaar samen en willen vanuit het oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering een situering met aansluitende bedrijfsterreinen. Door deze bedrijven, met een huidig ruimtegebruik van ca. 1 ha. en een ruimtebehoefte van ca. 3,5 a 4 ha., te verplaatsen naar de uitbreiding Spoorlanden ontstaat in het centraal gelegen deel van bestaand Spoorlanden schuifruimte waarmee herstructurering van dit verouderde bedrijventerrein op gang kan worden gebracht;
  • In het vervolg traject zal in overleg met de diverse betrokken ondernemers worden bestudeerd wat de wensen zijn qua kavelgrootte / uitbreiding / koppeling terrein e.d. en hoe daarmee in samenhang verbeteringen in de structuur, zoals een logische, kwalitatieve routing, kunnen worden doorgevoerd;
  • Door het verplaatsen van bestaande bedrijven naar de uitbreiding ontstaat de ruimte, en hiermee de kans, om de herstructurering van het bestaande terrein op een geïntegreerde en gedragen manier vorm te geven.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0021.png"

Landschappelijke inpassing

de uitbreiding van Spoorlanden ligt op de overgang van bebouwd gebied naar landelijk gebied. Uitgangspunt bij de planvorming voor de uitbreiding vormt een goede landschappelijk inbedding van het ontwerp met de kenmerken van het landschap al onderlegger.

Slotenstructuur

  • Kenmerkend voor het landschap ter plaatse van de uitbreiding is de richting van het slotenpatroon. Bij de verkaveling van de uitbreiding Spoorlanden wordt de bestaande slotenstructuur dan ook gerespecteerd en versterkt. De richting van het landschap met de richting van het slotenpatroon wordt gevolgd, met de nadruk op de diagonaal ten opzichte van de wegenstructuur lopende centraal gelegen sloot. De diagonaal lopende sloot wordt opgepakt als centrale structuurdrager voor de uitbreiding;
  • De sloot wordt verbreed. Enerzijds om de centrale structuurdrager de noodzakelijke kwaliteit mee te geven, anderzijds om te dienen als waterberging en de mogelijkheid een rietover aan te leggen welke dienst kan doen als helofytenfilter;
  • Langs de westzijde van de sloot komt een breed talud met bomenrij en langzaam verkeersroute;
  • Aan de oostzijde van de sloot komt een centrale ontsluitingsroute voor het oostelijk deel van het bedrijventerrein;
  • Door de verbreding, de bomenrij en de routes wordt de bestaande sloot, en daarmee de richting van het landschap, expliciet benadrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0023.png"

Afstand tot het lint van Oosterholt

De uitbreiding Spoorlanden wordt zo westelijk mogelijk geplaatst, op aanzienlijke afstand van de zandrug met 'het lint van Oosterholt'. Deze zandrug is een kenmerkende landschappelijke en historische structuurdrager van IJsselmuiden. Het op afstand van de zandrug en in de groene kom plaatsen van de uitbreiding is voorwaarde voor de landschappelijke inpassing van de uitbreiding Spoorlanden.Het natuurlijke hoogteverschil blijft daardoor goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0024.png"

Langzaam verkeersroute als samenhangend element tussen stedelijk en landelijk gebied

Binnen de uitbreiding Spoorlanden wordt langs de centraal gelegen, diagonaal lopende sloot een langzaam verkeersroute geïntroduceerd. Deze langzaam verkeersroute wordt aangesloten op bestaande langzaam verkeersroutes en recreatieve routes. Hierdoor wordt de uitbreiding gekoppeld aan zowel het bestaand bebouwd gebied als aan het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0025.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0027.png"

Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden – Koekoek

De landschappelijke inpassing van de uitbreiding Spoorlanden is in overeenstemming met de in 2011 vastgestelde gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden – Koekoek: 'De gezichten van IJsselmuiden'. Hoofdelementen van het daarin benoemde ruimtelijk kader zijn:

  • Het (zoveel mogelijk) handhaven van het bestaande verkavelingspatroon;
  • De waterbergingsopgave als gevolg van extra verhard oppervlak benutten om de slotenstructuur te versterken door middel van verbreding met riet- of natuurlijke oevers;
  • Het (zoveel mogelijk) handhaven van een brede afwateringssloot door het gebied, uitkomend bij het spoor;
  • Aanplant van een structuur van boomweides en twijggaarden;
  • Aanleg van een aantal recreatieve routes (c.q. herstel van historische routes) door het landschap;
  • Ontsluiting bedrijventerrein vanaf de bestaande Oosterlandenweg, bij voorkeur in aansluiting op de bestaande aansluiting naar Spoorlanden.
  • Bij de uitbreiding is uitgegaan van een van de varianten uit de visie:
  • Een bedrijvencomplex ruimtelijk (zoveel mogelijk) los gelegen in de kom in de richting van het landschap, samen met de aanleg van boomweides, waterlopen en recreatieve routes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0028.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0029.png"

Nationaal Landschap

Elke nieuwe ontwikkeling binnen het Nationaal Landschap moet bijdragen aan het behouden en zo mogelijk versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. De uitbreiding Spoorlanden behoort tot het overkoepelende geheel van (her)ontwikkeling van Bolwerk/Buitenwacht, de transformatie van Kop Spoorlanden en herstructurering van het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden. Binnen het Nationaal Landschap valt op dat deze gebieden sterk verouderd zijn en een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsimpuls behoeven. Dit kan enkel wanneer deze projecten in samenhang worden opgepakt.

Tot 2012 werden de projecten Buitenwacht/Bolwerk, Kop van Spoorlanden, herstructurering en uitbreiding van Spoorlanden binnen één procesvoering uitgevoerd, conform de opzet Structuurvisie 2030. Echter de praktijk leerde dat verschillende ontwikkelingen en acties binnen de afzonderlijke projecten door onderlinge afhankelijkheid niet goed gerealiseerd konden worden. In 2012 is daarom besloten het proces van herstructurering en uitbreiding in een apart proces te vatten. 

Het herstructureringsplan is in 2014 af gekomen en wordt uitgevoerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van Spoorlanden en kan naar verwachting in 2016 afgerond worden. 

Vooruitlopend op de afronding van beide plannen is met ondernemers een proces gestart over de Kop van Spoorlanden. Voor de omgeving Bolwerk/Buitenwacht is een organische gebiedsontwikkeling gestart in samenspraak met burgers en bedrijven. Daarbij zijn naast planvorming ook reeds werkzaamheden in het gebied uitgevoerd om de herontwikkeling te stimuleren. Daarnaast is met belanghebbenden (grondeigenaren) gewerkt aan een haalbaar inrichtings/uitvoeringsplan waarin ook opgaven voortvloeiend uit het HWBP en Deltaprogramma worden meegenomen. In het najaar van 2016 worden de plannen/ideeën voor Bolwerk/Buitenwacht en Kop Spoorlanden voorgelegd aan de bevolking en voor besluitvorming voorgelegd aan het gemeentebestuur.In het kader van het programma IJsselvechtdelta zijn reeds middelen voor de uitvoering van onderdelen voor Bolwerk/Buitenwacht in het vooruitzicht gesteld.

Hoewel de vier deelgebieden hun eigen proces en uitvoering kennen, worden ze allen in onderlinge samenhang ontwikeld conform de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals in de Structuurvisie 2030 en de gebiedsvisies IJsselmuiden respectievelijk stadsrandzone IJsselmuiden-Koekoek zijn aangegeven: behoud en zo mogelijk versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

3.5 Ladder duurzame verstedelijking

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0030.png"

Uit het aflopen van de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking voor de uitbreiding van Spoorlanden blijkt dat er in de komende 10 jaar zeker vraag is naar nieuw bedrijventerrein in de gemeente Kampen. De Stec-groep heeft in november 2014 en september 2016 een rapportage opgesteld, waarin dit wordt aangetoond (Bijlage 1 Toets Ladder voor duurzame verstedelijking).

Het huidige harde planaanbod van bedrijventerreinen, vergelijkbaar met het beoogde profiel voor de uitbreiding van Spoorlanden, bedraagt zo'n 17 hectare. Dit betreft aanbod op de bestaande bedrijvenparken RW50 en op Zuiderzeehaven, beiden gelegen in Kampen. Op bedrijvenpark RW50 is nog zo'n 12 hectare netto bedrijventerrein beschikbaar voor uitgifte en op de locatie Zuiderzeehaven nog zo'n 4,9 hectare. Dit planaanbod is echter onvoldoende om te voorzien in de marktbehoefte voor de komende tien jaar. Deze behoefte kan dus niet worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied.

Economische afwegingen van bedrijven en van de gemeente hebben er toe geleid dat uitbreiding van van bedrijventerrein in IJsselmuiden moet plaatsvinden. IJsselmuiden is een groot dorp dat een eigenstandige economische markt heeft met een locale productstructuur. Verplaatsing van bedrijven uit IJsselmuiden naar Kampen verstoort deze structuur en leidt tot verlies van bedrijvigheid en arbeidsplaatsen.

De locatie van de uitbreiding van Spoorlanden is goed ontsloten. De N50/A28 is goed bereikbaar via de Molenbrug en de mr. Niersallee.De locatie is goed bereikbaar en ontsloten voor fietsers. De werknemers van de te vestigen bedrijven, die hoofdzakelijk uit IJsselmuiden en de directe omgeving komen, kunnen dus met de fiets naar het werk. Op korte afstand is het trein- en busstation Kampen gelegen, zodat het bedrijventerrein ook goed met het openbaar vervoer is te bereiken.

Regionale Programmering Werklocaties

De provincie Overijssel voert gesprekken met Twente, West Overijssel en Deventer/Stedendriehoek over het belang van een goede programmering van werklocaties, specifiek bedrijventerreinen. In de gesprekken is naar voren gekomen dat voor de economie en de werkgelegenheid in Overijssel een goed vestigingsklimaat een belangrijke randvoorwaarde is. In het kader daarvan is het van belang dat er een goede kwalitatieve en kwantitatieve afstemming is tussen vraag en aanbod op de bedrijventerreinen. De eerdere prestatieafspraken hierover tussen gemeenten en provincie Overijssel zijn eind 2015 afgelopen.

Op basis van de IBIS-cijfers, onderzoek door Panteia (2015) en een position paper van de Stec groep is de conclusie dat de provincie Overijssel overaanbod aan bedrijventerreinen heeft. Door het huidige overaanbod aan werklocaties en het ontbreken van goede regionale afstemming wordt bij bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen niet voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hoe de verhouding tussen aanbod en vraag naar bedrijfskavels in West-Overijssel daadwerkelijk beoordeeld moet worden, zal in de tweede helft van 2016 worden uitgewerkt.

De provincie Overijssel wil met het proces van regionaal programmeren afspraken maken met de gemeenten over een goede kwalitatieve en kwantitatieve afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen op basis van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. In de regio West-Overijssel is ambtelijk en bestuurlijk gestart met de verdiepingsslag van IBIS cijfers en recente rapportages om de regionale verhouding tussen vraag en aanbod scherp te krijgen.

In een situatie van overaanbod blijkt het lastig te zijn om nieuwe ontwikkelingen, die wellicht wél gewenst zijn en het vestigingsklimaat en/of de economie van Overijssel of van een afzonderlijke gemeente kunnen versterken, te voorzien van een onderbouwing die een toets aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking kan doorstaan. Eerste berekeningen van de gemeenten met de provincie geven aan dat de vraag naar bedrijventerrein in Kampen groter is dan het aanbod. Tevens is duidelijk dat de logistieke bedrijvigheid sterk groeit in de regio; en het grootste bedrijf dat naar de uitbreiding wil is een logistiek bedrijf.

Verder doet Kampen volop mee in de regionale afstemming. Tot slot heeft Kampen, ook al betreft de uitbreiding van Spoorlanden inspelen op een lokale vraag, instemming gevraagd van de buurgemeenten Zwolle en Zwartewaterland.

3.6 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.6.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plan betreft een nieuw bedrijventerrein voor relatief lichte industrie. Het plan voorziet niet in bedrijfswoningen. In de buurt van het bedrijventerrein liggen wel een aantal woningen. Net ten noorden van het spoor en ten westen van de Oosterlandenweg is een zogcomplex gepland en op het bestaande westelijk van het plangebied gelegen bedrijventerrein Spoorlanden liggen enkele verspreid liggende woningen en ten noorden en oosten van het plangebeid liggen wat verspreide woningen op grotere afstand.

De VNG publicatie geeft een indicatie van de aan te houden afstanden tussen woonbestemmingen en bedrijfsbestemmingen afhankelijk van enerzijds de aard van het gebied (een rustige of een gemengde woonomgeving) en anderzijds de aard (zwaarte van de milieucategorie) van de bedrijvigheid.

Onderstaande tabel geeft de richtafstanden uit de genoemde publicatie die aan te houden zijn tussen een rustige woonwijk en een bedrijventerrein. Bedrijven worden naar hun aard (SBI code) ingedeeld in een milieucategorie variërend tussen 1 (zeer licht) en 6 (zeer zwaar).

Tabel 1: aan te houden afstanden tot rustige woonwijken

Categorie   grootste afstand van enig
milieuaspect  
1   10 meter  
1 en 2   30 meter  
1, 2 en 3.1   50 meter  
1, 2 , 3.1 en 3.2   100 meter  
1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1   200 meter  
1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2   300 meter  
1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2 en 5.1   500 meter  

Omdat de toegestane bedrijfscategorie op het nieuwe bedrijventerrein maximaal 3.2. is, is de afstand tussen de woningen ten noorden van het spoor en ten oosten van het plangebied tot de toekomstige bedrijven ruim voldoende (> 100 meter).

Op Spoorlanden zelf bevindt zich een aantal (bedrijfs)woningen. Dit is geen rustige woonwijk te noemen en daarvoor kan onderstaande tabel uit de genoemde VNG richtlijn worden aangehouden.

Er kunnen geen nieuwe bedrijven komen op een afstand korter dan 50 meter.

Tabel 2: aan te houden afstanden tot gemengde woonwijken

categorie   grootste afstand van enig
milieuaspect  
1   0 meter  
1 en 2   10 meter  
1, 2 en 3.1   30 meter  
1, 2 , 3.1 en 3.2   50 meter  
1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1   100 meter  
1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2   200 meter  

Op het nieuwe bedrijventerrein zijn een aantal typen bedrijven uitgesloten. Zo zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Doorgaans zijn dit zware industrieën waarvoor het terrein toch al niet bedoeld is, maar omdat deze ook expliciet zijn uitgesloten ontstaat er geen plicht een geluidzone rond het terrein in te stellen met de verplichting hiervoor een zonebewakingsmodel voor in stand te houden. Grote lawaaimakers zijn gedefinieerd in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.

Ook bedrijven die voorkomen in bijlage C of D behorende bij het Besluit milieueffectrapportage worden eveneens van vestiging uitgesloten. Dit wordt in de paragraaf over het MER nader toegelicht.

In de praktijk zal dit nauwelijks effect hebben. Mocht zich een bedrijf uit deze categorie willen vestigen dan zal alsnog, hetzij een partiële herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld dan wel in het kader van een uitgebreide omgevingsvergunning alsnog een m.e.r. worden uitgevoerd.

Ook bedrijven vallend onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen worden van vestiging uitgezonderd. Dit wordt in paragraaf 3.6.6 toegelicht.

Op het bedrijventerrein zijn ook veehouderijen of bedrijven voor het houden van dieren uitgesloten. Het aspect geur in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij op de omgeving speelt daarom geen rol.

3.6.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

De onderzoekslocatie is momenteel in gebruik als weiland en wordt onderbroken door een aantal sloten. Voor zover bekend heeft het perceel altijd een agrarische bestemming gehad. Er zijn geen gegevens bekend over eventuele gebouwen die aanwezig zijn geweest op het perceel. Wel blijkt uit de historische kaarten dat in het verleden een aantal sloten zijn gedempt en nieuwe sloten zijn gegraven.

Op een gedeelte van de onderzoekslocatie is in 2003 en in 2008 een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan nikkel, zink lood, kwik, kobalt en arseen zijn gemeten en in de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel, PAK en EOX gemeten. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan arseen. In de slootbodem zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel aangetroffen.

Voor de toekomstige uitbreiding van het industrieterrein Spoorlanden is een verkennend (water)bodemonderzoek (inclusief asbest) uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek staat bekend als Spoorlanden, Grontmij, GM-0118807, 28 november 2013 (Bijlage 2 Bodemonderzoek). Hiermee wordt de huidige kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem vastgesteld. Beoordeeld wordt of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn.

Resultaten verkennend (water)bodemonderzoek

Uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat in enkele grondmonsters van de bovengrond bijmengingen met baksteen en puin aanwezig zijn. Verder zijn er in de grond, het grondwater en de waterbodem zintuiglijk geen waarnemingen gedaan (inclusief asbest) die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.

Uit de analyseresultaten van de bovengrond (tot 0,5 m –mv) blijkt dat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan nikkel en lood zijn gemeten. Ter plaatse van een dam aan de Oosterholtseweg zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK gemeten. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan molybdeen, PAK, nikkel en lood gemeten. Plaatselijk is het grondwater licht verontreinigd met naftaleen, zink en/of koper.

Het slib/sediment uit de watergang is op het aangrenzend perceel verspreidbaar.

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied. Op de locatie zijn licht verhoogde waarden aan onderzochte stoffen in de grond en in het grondwater aangetroffen. De gevonden gehalten en stoffen komen overeen met de voorgaande bodemonderzoeken. Deze relatief lage gehalten geven geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Er zijn geen milieuhygiënische risico's voor de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein Spoorlanden. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien onderhavig plan.

3.6.3 Geluid

Geluid van bedrijven op de omgeving

Het plangebied wordt niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder omdat vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers in de planregels is uitgesloten. Het plan maakt ook geen nieuwe geluidbronnen mogelijk zoals genoemd in de Wet geluidhinder.

Geluidsaspecten van bedrijven worden geregeld in het Activiteitenbesluit of in de omgevingsvergunning.

Nader onderzoek is daarom niet nodig.

Verkeersgeluid

Het terrein wordt ontsloten door één aansluiting op de Oosterlandenweg. Deze wordt ter plaatse gereconstrueerd. Door bureau Goudappel Coffeng is onderzoek gedaan naar de toename van het geluid door de groei van het wegverkeer.

Uit de geluidsberekeningen komt naar voren dat voor geen van de (bedrijfs)woningen op het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. De maximaal berekende geluidstoename bedraagt 1 dB. Daarmee is geen sprake van een juridische reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Enerzijds neemt de geluidsbelasting toe door de verwachte groei van het verkeer en anderzijds neemt de geluidsbelasting af door de verlaging van de maximumsnelheid van 80 naar 50 km/h. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is in voorliggende situatie niet noodzakelijk (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).

3.6.4 Geur

In het plan zijn geen bedrijven mogelijk welke vallen onder de Wet geurhinder en veehouderij. Omdat bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2. zijn toegestaan is ook niet te verwachten dat buiten het bedrijventerrein sprake zal zijn van geurhinder. Het voorkomen van eventuele geurhinder wordt ook afhankelijk van de de aard van het zich te vestigen bedrijf en de op dat moment al aanwezige bestemmingen geborgd in het kader van de Wet milieubeheer.

3.6.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De luchtkwaliteit wordt bepaald door de som van achtergrondconcentratie van in de Wet milieubeheer genoemde stoffen gesommeerd met de lokale bijdragen uit o.a. stookinstallaties en verkeer. Op veel plaatsen in Kampen is reeds onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit (vooral in het kader van ruimtelijke plannen). De uitkomst daarvan is steeds onveranderd dat (ruimschoots) wordt voldaan aan de grenswaarden zoals die op grond van de Wet milieubeheer voor een aantal verschillende stoffen zijn vastgesteld (veelal wordt slechts onderzoek gedaan naar de concentraties fijn stof en stikstofdioxide als indicator, zitten deze onder grenswaarden dan geldt dat bijna automatisch ook voor de andere genormeerde stoffen).

3.6.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

3.6.6.1 Algemeen

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan uitbreiding Spoorlanden valt onder de gebiedstypering “Bedrijventerrein”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Omdat dit plan een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (omgevingsvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

3.6.6.2 Beschrijving van de veiligheidsrisico's

Omdat nog niet bekend is waar op het bedrijventerrein zich straks welke personendichtheden bevinden is vooralsnog uitgegaan van aannames.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht).Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca. 1 kilometer van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn inrichtingen genoemd in het Bevi uitgesloten.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.6.7 Stikstofemissie en depositie

Door verwarmingsinstallaties van nieuw te vestigen bedrijven en verkeer van en naar het bedrijventerrein wordt o.a. stikstof geëmitteerd.

Door bureau Ecogroen is hier onderzoek naar gedaan (Bijlage 4 Natuurtoets (voortoets)). De conclusie is dat  relatief beperkte uitbreiding van het industrieterrein Spoorlanden geen significant negatief effect op de te beschermen natuurgebieden veroorzaakt.  Het dichts bijzijnde natuurgebied is Scherenwelle, onderdeel van het Natura 2000 gebied Rijntakken.

3.6.8 Duurzaamheid

De te vestigen bedrijven krijgen de mogelijkheid een jaar lang gratis gebruik te maken van de milieumonitor waarmee een goed zicht op het energieverbruik wordt verkregen en dit vergeleken kan worden met soortgelijke branches. Deze eenvoudige online tool wordt door veel bedrijven al gebruikt om hun energiegebruik in beeld te brengen en de daaraan gekoppelde CO2 footprint. Bedrijven hebben ook toegang tot een database zodat men bij branchegenoten in de keuken kan kijken en stof tot nadenken krijgt met betrekking tot het eigen gebruik en de mogelijkheden dit te minimaliseren. Ook past het instrument prima in een intern bedrijfszoneringssysteem eventueel aangevuld met een iso 14001 of iso 50001 (energiemanagement).

Omdat op dit moment de verwachting is dat zich een bedrijf zal gaan vestigen met een aanzienlijke koelbehoefte zal nog nader bezien worden of deze, weg te koelen warmte, als warmtebron voor andere bedrijven kan worden ingezet. Relevante aspecten als hoeveelheid en tijdstip van vraag en aanbod en de mogelijkheid tot buffering kunnen pas beoordeeld worden indien concreet bekend is om welk soort bedrijven het gaat.

Duurzaamheidselementen dienen goed geïntegreerd te worden in het ontwerp van het gebouw en de landschappelijke inrichting van de kavel zodat dit niet op het laatst toegevoegde losstaande incidenten vormen. De zichtbare duurzaamheidmaatregelen dienen ten goede te komen aan de kwalitatieve uitstraling van het gebouw.

Een duurzaam bedrijventerrein bij de entree van IJsselmuiden heeft een stimulerende voorbeeldfunctie. Ook het groen houden van de entree en de randen, het toepassen van een pluktuin of biologische landbouw draagt bij aan dat beeld.

3.6.9 Milieueffectrapportage

Met ingang van 1 april 2011 is het Besluit milieu-effectrapportage gewijzigd. Met deze wijziging wordt onder meer uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 15 oktober 2009. In de uitspraak van het Hof werd duidelijk dat het Nederlandse systeem van drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten niet in overeenstemming was met de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EG, hierna Europese richtlijn). Om aan het arrest van het Hof tegemoet te komen, zijn de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd van absolute in indicatieve waarden.

De verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport kan op verschillende wijze ontstaan. Het voorkomen van een activiteit of een plan dat een dergelijke activiteit mogelijk maakt zoals genoemd in bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage veroorzaakt een directe MER-plicht. Indien een activiteit of het plan wat deze mogelijk maakt wordt genoemd in de bijlage D van het besluit ontstaat een MER beoordelingsplicht.

Ook kan indirect op grond van de Natuurbeschermingswet een noodzaak tot het uitvoeren van een m.e.r. en het opstellen van een MER ontstaan indien niet uitgesloten kan worden dat er significant negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van (nabij gelegen) natuurgebieden ontstaan. In dat geval is een zogenaamd passende beoordeling noodzakelijk en tevens een m.e.r. procedure.

Het onderzoek van Ecogroen concludeerd dat dergelijke negatieve effecten niet zullen optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0031.png"

Omdat het het plan niet boven de drempelwaarde van de D-lijst uitkomt is er geen sprake van m.e.r. plicht of m.e.r. beoordelingsplicht. In dergelijke situaties volstaat een zogenaamde “vormvrije” MER. Deze is als bijlage (Bijlage 6 Vormvrije mer) toegevoegd.

3.7 Water

3.7.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Doordat binnen het plan de verharding toeneemt met meer dan 1500 m2 moet speciale aandacht besteed worden aan compenserende waterberging en aan het zoveel mogelijk vasthouden van hemelwater binnen het plangebied. De bergingsopgave is bepaald met behulp van een bui T=100 + 10% (middenscenario). Door het verbreden van de huidige watergang door het plangebied wordt er voldoende waterberging gecreëerd om deze bui op te vangen.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Hoe het beheer en onderhoud wordt uitgevoerd wordt afgestemd met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Er vindt een lozing van water op het oppervlaktewater plaats. Vindt de lozing plaats vanuit een inrichting dan gelden meestal de algemene regels van het Activiteitenbesluit en kan een melding verplicht zijn. Deze kan ingediend worden via www.aim.vrom.nl. Het lozen van water vanuit niet-inrichtingen is in principe vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Voor kleinere, kortdurende lozingen kan in overleg worden afgezien van de vergunningplicht. Voor het lozen van water kan tevens een Waterwet-vergunning op basis van de Keur noodzakelijk zijn.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er wordt een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Concretisering zal plaats vinden in een nog op te stellen waterhuishoudings- en rioleringsplan.

Het rioleringssysteem in het plangebied bestaat uit een gescheiden rioolstelsel. Vuilwater en regenwater worden gescheiden. Het vuilwater wordt afgevoerd naar een gemaal dat aangesloten wordt op de persleiding die het vuilwater afvoert naar het rioolgemaal Zeegraven. Het rioolgemaal Zeegraven transporteert het vuilwater rechtstreeks naar het hoofdrioolgemaal aan de Bergweg van het waterschap. Het hoofdrioolgemaal Bergweg transporteert het vuilwater rechtstreeks naar de RWZI Kampen. Regenwater afkomstig van plangebied moet gescheiden van het vuilwater worden afgevoerd. Schoon regenwater afkomstig van dakoppervlakken moet rechtstreeks worden afgevoerd naar oppervlaktewater mits de dakbedekking wordt uitgevoerd met niet uitloogbaar dakmateriaal.

Regenwater afkomstig van wegen en de terreinverharding dient verwerkt worden volgens het principe “vasthouden, bergen, afvoeren”. Het relatief schone regenwater wordt afgevoerd via een bodempassage naar een waterberging binnen het plangebied met voldoende capaciteit. Het water in de waterberging moet gedoseerd worden afgevoerd naar het watersysteem van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het gedoseerd afvoeren geldt de landelijke afvoernorm van het waterschap. Indien relatief vervuild regenwater binnen het plangebied vrijkomt (vanaf verharde oppervlakken waar potentieel verontreinigende activiteiten plaats vinden)dan moet dit worden afgevoerd naar het vuilwatersysteem. Vervuild regenwater moet gebufferd worden met een buffercapaciteit van 2 maal 24mm en gedoseerd worden afgevoerd. De maximale afvoercapaciteit van vervuild regenwater uit de buffer naar het vuilwaterriool is 1mm/ha.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

3.7.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0032.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden

Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de uitbreiding Spoorlanden is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden (doorbraakscenario Veecaten). De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0033.png"

Figuur B Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden

Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen bestemd. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkring is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Voor onderhavige ontwikkeling kan worden gedacht aan navolgende voorzieningen/maatregelen:

  • Aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • Voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • Zodanig inrichten gebouw zodat eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • Opstellen evacuatieplan;
  • Belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op de eerste verdieping situeren;

Bedrijven worden gestimuleerd om hun gebouwen en installaties zodanig te ontwerpen c.q. te plaatsen dat in geval van wateroverlast - of in het ergste geval overstroming – de (vervolg) schade zo beperkt mogelijk wordt gehouden.

3.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.8.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

N2000 

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone N2000. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn.

Dit zijn de uiterwaarden IJssel als onderdeel van Natura2000-gebied Rijntakken (circa ca. 700 m), het Zwarte Meer (circa 7 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5 kilometer) en Zwarte Water (circa 10 kilometer).

In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde gebied, de aard van het toekomstig gebied (bedrijventerrein) en de daaruit voortvloeiende toename van verkeer, is aanleiding geweest onderzoek uit te voeren naar de mogelijk (significante) negatieve effecten op de instandhoudingdoelen.

Uit het onderzoek (Bijlage 5 Natuurtoets) is naar voren gekomen dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein geen significant negatieve effecten heeft op instandhoudingdoelen. Ten aanzien van Stikstof is de conclusie dat de toename van stikstofdepositie zodanig gering is dat geen passende beoordeling (Nbwet vergunning) noodzakelijk is en met een melding kan worden volstaan.

Weidevogels

Een deel van het plangebied is door de provincie aangewezen als agrarisch weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991071-VB01_0034.png"

De agrarische weidevogelgebieden zijn vastgesteld in het Overijsselse Natuurbeheerplan en vormen de begrenzing waarbinnen subsidie voor weidevogelbeheer kan worden aangevraagd. Deze subsidie kan uitsluitend in collectief verband worden aangevraagd (via een samenwerkingsverband van agrarische natuurverenigingen bijvoorbeeld). De subsidieregeling maakt onderdeel uit van het stelsel Natuur- en Landschapsbeheer. De subsidiecontracten hebben een looptijd van 6 jaar. Tegenover de subsidie staan diverse inspanningsverplichtingen om de weidevogelstand te bevorderen (bijvoorbeeld later maaien), de zogenaamde beheerseisen. Deze worden vastgelegd in het collectief beheerplan. Voor de verschillende collectieve plangebieden is een gebiedscoördinator aangesteld die met de beheerders in zijn of haar gebied jaarlijks afspraken maakt over de beheerpakketten. Deze functionaris is ook belast met het opstellen van het collectieve beheerplan.

Onderzoek heeft uitgewezen dat in het plangebied en omgeving weidevogels in 2016 broedend zijn aangetroffen (Bijlage 5 Natuurtoets).

De geplande uitbreiding betekent een verlies van omgerekend maximaal 7 gruttobroedparen. Voor de compensatie betekent dit een compensatieopgave van 14 ha bij optimale inrichting als weidevogelgebied.

Het is de bedoeling dat de compensatieopgave samen met de opgave van de plannen Cumulus/KWC en mogelijk Reeve gerealiseerd wordt in één gebied, waardoor het gebied ook op lange(re) termijn stabiel en robuust is en een bijdrage kan leveren aan de versterking van de weidevogelpopulatie in de IJsseldelta. De voorkeur gaat daarbij uit naar een gebied dat door de gemeente zelf kan worden ingericht en worden beheerd. Wanneer dit niet mogelijk is, zal de compensatie plaatsvinden via contracten met agrariërs. De compensatie zal uiterlijk binnen 3 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, zijn gerealiseerd. Voor de benodigde compensatie voor dit bouwplan zijn in de grondexploitatie middelen gereserveerd. Gelet hierop is de uitvoerbaarheid van het plan voor dit onderdeel gegarandeerd.

3.8.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Uit het natuuronderzoek blijkt dat het mogelijk is dat door de geplande uitbreiding (tijdelijk) negatieve effecten optreden op individuele exemplaren van Kleine modderkruiper en bittervoorn.

Tijdens eventueel geplande (graaf)werkzaamheden in het watermilieu moeten in dat kader een aantal mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Voor de uitvoering dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld en ontheffing worden aangevraagd.

Verder is uit de natuurtoets naar voren gekomen dat zich geen rugstreeppadden voorkomen. Tot slot is gebleken dat de plannen geen schade toebrengen aan overige zwaar beschermde flora en fauna. Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde planten-, zoogdier- en amfibieënsoorten geldt vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van vervolgstappen is voor deze soorten dan ook niet aan de orde.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan blijft de verplichting bestaan om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) een natuurtoets uit te voeren conform de vereisten van de Flora- en Faunawet.

3.9 Cultuurhistorie

3.9.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Plangebied en archeologische waarden

Volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn er in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten. De gemeentelijk archeoloog heeft aangegeven dat een nader archeologisch onderzoek niet is vereist.

De archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, blijft onverminderd voor het volledige plangebied van kracht.

3.9.2 Monumentenzorg
3.9.2.1 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig. Het plangebied is onbebouwd.

3.9.2.2 Karakteristieke panden

Er zijn geen karakteristieke panden in het plangebied aanwezig.

3.10 Verkeer

Verkeer

De auto-entree tot de uitbreiding Spoorlanden wordt gekoppeld met de entree van het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden. Dit zorgt voor een eenduidige, heldere en efficiënte verkeersafwikkeling. Door de koppeling van de ontsluiting voor de bedrijventerreinen wordt het bestaande wegennet zo min mogelijk belast met extra verkeersbewegingen. Uitgegaan wordt van de aanleg van een (turbo)rotonde. De Oosterlandenweg wordt vanaf de kruising met de Zwolseweg tot aan de bebouwde kom een 50 km-weg.

Ter plaatse van de kruising Zwolseweg/Oosterlandenweg is ruimte gereserveerd voor een mogelijk toekomstig verbetering van de wegaansluiting waarbij de Zwolseweg-Oosterlandenweg als één doorlopende doorgaande weg richting Koekoek (en Kamperzeedijk) wordt vormgegeven. Hierdoor kan de route langs het station, langs de Stadsbrug en langs Grafhorst (richting Genemuiden) worden ontlast. Dit kan extra ruimtelijke kwaliteit genereren voor deze centraal gelegen stedelijke gebieden doordat hiermee de relatie tussen bebouwing en water/natuur kan worden versterkt. Dit sluit aan bij de ambitie zoals die is neergelegd in de structuurvisie en gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp en ook uitgangspunt is voor het Nationaal Landschap: behoud en zo mogelijk versterken van de kernkwaliteiten. Tot slot zal naar verwachting door de ontlasting van het kruispunt bij de stadsbbrug ook de provinciale weg tussen Grafhorst en IJsselmuiden worden ontlast. Dat biedt mogelijkheden voor een veiliger en meer dorpse inrichting. Om deze mogelijk toekomstige verbeteriung mogelijk te maken is eerst een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Fietsverkeer

Vanaf de Zwolseweg (ongeveer ter hoogte van het knooppunt richting Molenbrug) wordt een fietspad aangelegd naar het bedrijventerrein. Het fietsverkeer kan ook gebruik maken van de toegang naar het bedrijventerrein via het bestaande wegennet. Hierdoor is het bedrijventerrein ook voor het fietsverkeer goed ontsloten.

Parkeren

Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. De parkeerbehoefte is afhankelijk van het soort bedrijf. De auto’s dienen op het voorterrein te worden geparkeerd.

3.11 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een hoge druk gasleiding, min of meer evenwijdig aan de Oosterlandenweg. Dicht langs de Oosterlandenweg ligt een datatransportleiding van KPN. Op de meest zuidelijke punt van het gebied loopt een bovengrondse en een ondergrondse 110 kV-leiding hoogspanningsleiding.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Aangezien het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een of meer hoofdgebouwen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Spoorlanden geldt dat de gemeenten er naar streeft alle grond in bezit te hebben voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt. De gemeente gaat de kavels uitgeven. Er is voor het bestemmingsplan een haalbaarheidsrekening opgesteld, waarbij de kosten binnen de gemeente gedekt zijn. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden' deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden' komen de volgende bestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding;
  • Leiding-Hoogspanningsverbinding;
  • Waarde-Archeologie 1;
  • Waarde-Archeologie 2;

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan ‘Uitbreiding bedrijventerrein Spoorlanden’ wordt in de bestemming 'Bedrijventerrein' gebruik gemaakt van de de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsbevoegdheid' om binnen het aangegeven gebied de bestemming te kunnen wijzigen naar 'Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen'.

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Agrarisch 

Het open gebied, aansluitend aan de uitbreiding van het bedrijventerrein en dat bestaat uit weilanden, heeft de bestemming 'Agrarisch' gekregen en is voornamelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik en onder andere: groenvoorzieningen, water en wegen.

Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. Op de gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met maximaal categorie 3.2 van de zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Naast een omschrijving van de soort/aard van de toelaatbaar te achten bedrijven bevat deze lijst indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddelde bedrijf in die sector.

Omdat de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen indeling voortvloeit uit activiteiten van het gemiddelde bedrijf in de betreffende sector, moge duidelijk zijn dat (aanzienlijke) afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde bedrijf mogelijk zijn. Ter ondervanging van eventuele onvolkomenheden van de gekozen systematiek en om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is hieromtrent een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Via een afwijkingsprocedure kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de bedrijven, die in de betreffende categorieën zijn genoemd. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en/of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woon-/leefmilieu. Raadpleging van een milieudeskundige wordt hierbij aanbevolen.

Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een verbod opgenomen. Hetzelfde geldt voor vuurwerkbedrijven. Ook grote lawaaimakers zijn uitgesloten. Doorgaans zijn dit zware industrieën waarvoor het terrein toch al niet bedoeld is, maar omdat deze ook expliciet zijn uitgesloten ontstaat er geen plicht een geluidzone rond het terrein in te stellen met de verplichting hiervoor een zonebewakingsmodel voor in stand te houden. Grote lawaaimakers zijn gedefinieerd in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. Ook bedrijven die voorkomen in bijlage C of D behorende bij het Besluit milieueffectrapportage worden eveneens van vestiging uitgesloten. Dit wordt in de paragraaf over het MER nader toegelicht. In de praktijk zal dit nauwelijks effect hebben. Mocht zich een bedrijf uit deze categorie willen vestigen dan zal alsnog, hetzij een partiële herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld dan wel in het kader van een uitgebreide omgevingsvergunning alsnog een m.e.r. worden uitgevoerd. Op het bedrijventerrein zijn ook veehouderijen of bedrijven voor het houden van dieren uitgesloten. Het aspect geur in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij op de omgeving speelt daarom geen rol.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het toelaten van een Bevi inrichting. Aan deze wijziging is een aantal voorwaarden verbonden. Zo dient bijvoorbeeld de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting of op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen' en/of 'Water'. Daarnaast dient de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico op de plankaart te worden weergegeven als "veiligheidszone bevi". Belangrijk is dat er binnen deze veiligheidszone geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten in deze zone tenzij ze behoren tot de Bevi-inrichting waaraan de veiligheidszone is gerelateerd. Daarnaast mag het gebruik van de gronden niet in die zin worden gewijzigd, dat de aangegeven veiligheidszone wordt vergroot. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de "veiligheidszone bevi" indien sprake is van bedrijfsbeëindiging of –verplaatsing. Tot slot dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedgebied van de inrichting en mag er geen toename plaatsvinden van het groepsrisico in woongebieden (maar dat zal in het voorliggende geval niet/nauwelijks aan de orde zijn).

Op het bedrijfsterrein mogen geen bedrijfswoningen worden gerealiseerd. Deze terughoudendheid bestaat vanwege de belemmerende werking die hiervan uit kan gaan richting omringende bedrijven. Zelfstandige kantoren zijn eveneens niet toegestaan. Ondergeschikte kantoorruimten die deel uitmaken van de bedrijfsvoering zijn uiteraard wel toegestaan. Detailhandel is uitgesloten.

De minimale kavelomvang van 2500 m2 is eveneens in de planregels opgenomen.

Groen 

Het agrarisch gebied direct rondom de uitbreiding van Spoorlanden heeft de bestemming 'Groen' gekregen om de landschappelijke inpassing mogelijk te maken. Op de gronden met deze bestemming mogen naast de groenvoorzieningen onder meer ook fiets- en/of voetpaden,sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Verkeer'. Deze bevoegdheid is mogelijk gemaakt voor de aanleg van parkeerstroken of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen.

Verkeer en Verkeer - Railverkeer 

De hoofdontsluiting van de uitbreiding van Spoorlanden heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. Om een rotonde te kunnen realiseren als aansluiting op de Oosterlandenweg is daar de bestemming 'Verkeer' ook uitgebreid. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ook parkeerplaatsen, groen, en waterpartijen mogelijk.De bestemming 'Verkeer-Railverkeer' is op het Kamperlijntje gelegd.

Water 

De huidige waterlopen en de voorzieningen voor de waterhuishouding binnen het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen, met de onder meer daarbij horende kunstwerken, als bruggen, dammen en duikers.

Leiding 

Hier is sprake van een dubbelbestemming ter bescherming van een hoogspanningsleiding. Bij een aantal werken, geen bouwwerk zijnde is een omgevingsvergunning noodzakelijk om de werken uit te kunnen voeren.

Waarde - Archeologie 1 en 2 

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er zijn twee dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 1 en 2 .

Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geeist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentewet 1988.

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Een aantal specifieke zaken worden hier beschreven die gezien worden als strijdig met de gegeven bestemmingen. Zo ook het gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voorgaande houdt verband met het schrappen van het bordeelverbod.

Het feit dat een bijzondere gebruiksbepaling is opgenomen betekent niet dat met behulp van een contrario-redenering ander gebruik toelaatbaar moet worden geacht. Het gebruik zal steeds moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving in samenhang met de plankaart en de bouwregels.

In de regels is verder een aantal zaken opgenomen, die gezien kunnen worden als niet strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan burgemeester en wethouders een bevoegdheid toegekend, waarbij door het afgeven van een omgevingsvergunning voor een aantal met name genoemde gevallen kan worden afgeweken van het plan.

Indien de plankaart niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De regels geven de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen dan wel op de kaart aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze regels mogelijk worden gemaakt.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor onderdelen van hoofdgebouwen en voor een aantal andere bouwwerken, waaronder (hoek)erkers.

Het verlenen van dergelijke omgevingsvergunningen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van de omgevingsvergunning moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Algemene wijzigingsregels 

Een algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen kunnen wijzigen of aanduidingen wijzigen danwel verwijderen, als gevolg van wijziging van het gebruik, de bedrijfsvoering, de regelgeving of de vergunningverlening. Binnen dit artikel is een algemeen afwegingskader gegeven ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid.

Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde omgevingsvergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel;
  • gemeente Zwolle;
  • gemeente Zwartewaterland

De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar:

Opmerkingen van het waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap heeft in een mailbericht gereageerd op het concept-ontwerpplan. Aangegeven wordt dat de inhoud van de toelichting van het bestemmingsplan (waaronder de waterparagraaf) overeen komt met hoe dit met de gemeente is afgestemd. Het waterschap heeft nog de volgende opmerkingen/aanvullingen:  

  • Ten gevolge van de ontwikkeling worden een aantal watergangen gedempt. Daarvoor moet een watervergunning worden aangevraagd. Daarom is het goed om onderstaande tekst toe te voegen na de paragraaf die eindigt met de zin “Hoe het beheer en onderhoud wordt uitgevoerd wordt afgestemd met het Waterschap Drents Overijsselse Delta”.
    • 1. “Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.”
  • Zoals bij het overleg is aangegeven moet daarbij ook rekening worden gehouden met de afwaterende functie die deze te dempen waterwangen hebben voor percelen buiten het plangebied. Hoeft wat mij betreft niet te worden vermeld in het bestemmingsplan maar kan aan bod komen bij het nog op te stellen waterhuishoudingsplan. Het is in ieder geval goed om over dit soort aspecten duidelijkheid te hebben voordat de watervergunning daadwerkelijk wordt aangevraagd. 
  • In de eerste alinea onder het kopje “Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater” wordt de voorkeursvolgorde besproken mbt de afvoer van overtollig hemelwater. Goed om daarbij nog te vermelden dat een nadere concretisering plaats zal vinden in een nog op te stellen waterhuishoudings- en rioleringsplan. 
  • Is de breedte van de bestemming 'Water' gebaseerd op de waterlijn of de insteek van het profiel van de watergang? Dit vooral met het oog op het benodigde ruimtebeslag voor de wateropgave.

 

Voor het overige is het waterschap akkoord met dit concept ontwerp-bestemmingsplan.

Reactie op de opmerkingen van het waterschap

De opmerkingen/aanvullingen zijn verwerkt in de toelichting. Voor wat betreft de laatste vraag is de bestemming 'Water' gebaseerd op de insteek van het profiel van de watergang.

Opmerkingen van de provincie Overijssel

De planvorming voor de uitbreiding van bedrijventerrein Spoorlanden kent een lange voorgeschiedenis. Het plan is in de loop der jaren ook aan verandering onderhevig geweest. Bij de planvorming is de provincie steeds nauw betrokken geweest. Belangrijke punten voor de provincie zijn:

  • 1. Een goede ruimtelijke inpassing in het Nationaal Landschap IJsseldelta
  • 2. De relatie tot het bestaande bedrijventerrein: uitbreiding mag niet leiden tot leegstand op bestaand bedrijventerrein.
  • 3. Een goede onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte welke samengaat met een goede regionale afstemming.

Ad 1.

Het plan is geënt op de gebiedsvisie “Dorpsrand IJsselmuiden”. Deze is eerder vastgesteld ook in nauwe samenwerking met de provincie.

Ad 2.

Voor het bestaande bedrijventerrein Spoorlanden is een herstructureringsplan opgesteld. Hierin zijn een aantal businesscases opgenomen. Één van deze businesscases heeft betrekking op de locatie van twee groeiende ondernemers, waarvoor het bestaande bedrijventerrein geen ruimte meer biedt. De uitbreiding is bedoeld om deze lokale ondernemers groeimogelijkheden te bieden. De betreffende businesscase uit het herstructureringsplan ontwikkelt zich tegelijkertijd. De Herstructureringsmaatschappij Overijssel is daarbij een belangrijke partner. Met de ontwikkeling van deze businesscase is het streven om leegstand te voorkomen en een structuurverbetering te bewerkstelligen voor het bestaande bedrijventerrein in zijn geheel.

Ad 3.

Met de provincie zijn afspraken gemaakt over de onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte en de regionale afstemming. Over de onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte is afgesproken dat de laddertoets Duurzame Verstedelijking (november 2014) op korte termijn wordt geactualiseerd. Hiervoor heeft de Stec Groep inmiddels opdracht gekregen en is ook de provincie inhoudelijk aangehaakt. Wat betreft de regionale afstemming heeft de gemeente inmiddels een verklaring van geen bezwaar van de buurgemeenten Zwolle en Zwartewaterland ontvangen.

De reactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 7.

Gemeenten Zwolle en Zwartewaterland

In het traject van de regionale programmering werklocaties van de provincie Overijssel en de toepassing van de Ladder van Duurzame Verstedelijking is instemming gevraagd aan de meest naastgelegen gemeenten Zwolle en Zwartewaterland. Beide gemeenten gaan akkoord met de uitbreiding van Spoorlanden (Bijlage 8 Instemming buurgemeenten).

6.2 Inspraak

Op 12 mei 2016 is voor omwonenden een informatieavond gehouden. Tijdens deze avond is het plan toegelicht en was er gelegenheid om vragen te stellen. Direct omwonenden, die zich al eerder in het proces hadden gemeld als belanghebbenden, zijn gedurende het proces steeds geïnformeerd over de stand van zaken.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 20 juli 2016 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en is vanaf 21 juli gedurende acht weken ter inzage gelegd. De wettelijke periode is met twee weken verlengd in verband met de vakantieperiode. Tijdens deze periode zijn er 17 zienswijzen binnengekomen.