direct naar inhoud van 3.4 Ecologie
Plan: Melmerpark, deelplan B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00060601-VB01

3.4 Ecologie

Bij elk plan of project dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij (tot ongeveer 4 kilometer van) een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Vogel- of Habitatrichtlijn ligt. Als een plan of project in of bij een sbz ligt, wordt van een gemeente verwacht dat zij voor aanvang van het plan of project een passende beoordeling maakt, waarbij de significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht.

De Flora- en faunawet geldt voor alle plaatsen waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is. Dit betekent dat bij een functiewijziging een natuurtoets moet worden uitgevoerd conform de vereisten van de Flora- en faunawet.

In de omgeving van Kampen en daarmee ook het voorliggende plangebied, bevindt zich een aantal zogenaamde speciale beschermingszones (sbz's), die zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn: de IJssel met de daarbij behorende uiterwaarden, het Drontermeer, het Ketelmeer/Vossemeer, het Zwarte Meer en het Zwarte Water/Overijsselse Vecht.

Omdat er in het voorliggende plangebied sprake is van nieuwe ontwikkelingen dient er ecologisch onderzoek plaats te vinden.

EcoGroen Advies heeft in december 2006 ecologisch onderzoek verricht in het plangebied. Uit dit onderzoek(zie bijlage Ecologie) kan geconcludeerd worden dat op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen deze geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden, Beschermde Natuurmonumenten, Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) of specifieke natuurwaarden buiten de PEHS.

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Kampen en bestaat hoofdzakelijk uit ruigte, waterpartijen, een enkele lage bosschage en bomen. In het gebied is de laag-beschermde Zwanebloem aangetroffen. Overige beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst zijn niet aangetroffen en ook niet te verwachten. Daarnaast is geconstateerd dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken binnen het plangebied. Wel vormt het plangebied mogelijk beperkt foerageergebied voor soorten als Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Opgaande beplanting die een onmisbare vliegroute van vleermuizen kan vormen ontbreekt. Wel gebruiken Meervleermuis en Watervleermuis de waterpartijen in het gebied mogelijk als vliegroute en/of foerageergebied. Uit het onderzoek blijkt verder dat verspreid in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, licht beschermde zoogdiersoorten zijn aangetoond of te verwachten. Geschikt leefgebied voor de strikt beschermde Waterspitsmuis ontbreekt binnen het plangebied. Ook zijn er in het plangebied broedvogels als Wilde eend, Waterhoen, Scholekster, Kleine karekiet, Bosrietzanger, Houtduif en Vink te verwachten. Wat de laag beschermde amfibieënsoorten betreft, zijn de Meerkikker, Bastaardkikker, Kleine watersalamander, Bruine kikker en Gewone pad in het plangebied aangetroffen/ te verwachten. Tot slot zijn er in de waterpartijen in het gebied de strikt beschermde Kleine modderkruiper (FF-Tabel 2) en Bittervoorn (FF-Tabel 3) aangetroffen. Er zijn geen beschermde ongewervelden of reptielen aangetoond of te verwachten.

Voor de Zwanebloem geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het aanvragen van een ontheffing en het nemen van mitigerende maatregelen is ten aanzien van flora niet aan de orde. Verstoring van broedvogels dient te allen tijde voorkomen te worden. Het verwijderen van beplanting en het bouwrijp maken van het gebied moet dan ook buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt voor de meeste soorten globaal van 15 maart tot 15 juli, hoewel dit geen harde datumgrenzen zijn. De realisatie van het plan hoeft in deze situatie niet perse buiten de periode 15 maart tot 15 juli plaats te vinden op voorwaarde dat er geen (tijdelijke) broedgelegenheid ontstaat en de werkzaamheden voor 15 maart worden opgestart. Wanneer het watermilieu of de oeverzone van de wateren in het plangebied wordt aangetast is het aanvragen van een ontheffing ten aanzien van Bittervoorn en Kleine modderkruiper noodzakelijk. Voor de in het plangebied voorkomende kleine landzoogdieren en amfibieën geldt automatisch vrijstelling en is geen ontheffing nodig. Om schade aan kleine zoogdieren te minimaliseren is het wenselijk - indien de planning van activiteiten dit toelaat - het bouwrijp maken van het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode augustus-februari, waarbij de maanden september en oktober de voorkeur hebben. In deze periode zijn ook amfibieën relatief weinig kwetsbaar.

Aangezien in de omgeving van het plangebied Rugstreeppad voorkomt wordt sterk aanbevolen te voorkomen dat in de periode april-oktober (tijdelijke) ondiepe wateren aanwezig zijn. Op deze wijze kan worden voorkomen dat deze strikt beschermde soort zich in het plangebied vestigt.