direct naar inhoud van 4.8 Externe veiligheid
Plan: Zuiderzeehaven 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00060204-VB01

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan.

In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen. Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota "Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld, waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in vier verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Zuiderzeehaven valt in de laatste gebiedstypering.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten). Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is.

Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van het soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico, welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde.

Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit).

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect. De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan en de hulpverlening en de kans dat deze zich voordoet.

Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard word bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (omgevingsvergunning) een grotere capaciteit vereist is, wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in dit kader meegenomen.

4.8.2 Korte toelichting op begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in de bijvoorbeeld het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is gedefinieerd is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Het plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is. De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr enzovoort. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is.

Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.

Het groepsrisico

Het groepsrisico kan niet in een grootheid worden uitgedrukt, maar wordt bepaald door het aantal personen dat op een plek aanwezig is (de persoonsdichtheid) in relatie tot de afstand van de risicobron en de ligging van de veiligheidscontouren. Het groepsrisico wordt in tabelvorm gegeven waarbij de cumulatieve kans wordt genoemd dat een groep van 10, 100, 1000 personen enzovoorts ten gevolge van een calamiteit overlijden. Grafisch kan dit in de vorm van een Fn curve worden gevisualiseerd.

Kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

Beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

4.8.3 Beschrijving van het plangebied en bedrijven met veiligheidsrisico's

Op dit moment is een gedeelte van het terrein uitgegeven en loopt een aantal verwervingstrajecten. Op dit moment is er één bedrijf aanwezig waar op grond van het Bevi een veiligheidcontour aanwezig is, namelijk het bedrijf Salland Olie BV aan de Genuakade 4 welke onder het "Besluit risico's zware ongevallen 1999" (Brzo'99) en dus onder het Bevi valt.

Op dit moment loopt er geen route voor gevaarlijke stoffen in het plangebied.

Het plan Zuiderzeehaven kent verschillende veiligheidsaspecten. Hierna worden meer of minder uitgebreid de volgende risico's beschreven, inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording gegeven van het groepsrisico.

  • 1. Luchtverkeer.
  • 2. Spoorwegverkeer.
  • 3. Wegverkeer.
  • 4. Transport over water.
  • 5. Inrichtingen.
  • 6. Buisleidingen.
  • 7. Windmolens.

  • 1. Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten, omdat de kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer dermate klein is, dat dit risico verwaarloosbaar is.

  • 2. Spoorwegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. De lijn Zwolle - Kampen ligt op grote afstand en hierover vindt uitsluitend personenvervoer plaats.

Over de Hanzelijn vinden wel gevaarlijke transporten plaats. In het Ontwerp Tracé Besluit Hanzelijn is een veiligheidscontour van 30 meter aan weerszijden van het spoor vastgelegd welke niet bebouwd mag worden. Gelet op de grote afstand tot het spoor (meer dan 3,5 km) en het feit dat het plangebied geen plaats biedt aan voorzieningen waarbij bij calamiteiten grote groepen mensen risico lopen en/of geëvacueerd moeten worden (ziekenhuizen en dergelijke) is verder geen onderzoek gedaan naar het groepsrisico.

Bovendien is in het kader van het Ontwerp Tracébesluit Hanzelijn reeds onderzoek gedaan naar het groepsrisico voor dichter bij het spoor gelegen woonwijken (bron: bijlagenrapport C2 en C3, juni 2000 behorende bij het OTB Hanzelijn) op grond waarvan de PR 10-8 contour op basis van het SMG (Structureel Medegebruik Goederen) scenario op 600 meter tot de as van het spoor ligt. De kans dat het groepsrisico toeneemt door personen in relatief lage dichtheden per hectare op een industrieterrein op 3,5 km afstand wordt verwaarloosbaar geacht (gelet op de veel hogere personenconcentraties dichtbij).

  • 3. Wegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde.

Net als bij inrichtingen kent de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht).

Zuidwestelijk van het plangebied loopt de N50 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het kader van het bestemmingsplan Melmerpark, deelplan B (d.d. 28 april 2010) is onderzoek gedaan naar de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren en het groepsrisico. Dit rapport kan ook goed als onderbouwing voor dit plan worden gebruikt omdat het de risico's van hetzelfde wegvak beschrijft van de N50 als voor het genoemde plan. Het rapport is opgenomen in Bijlage 8 Externe veiligheid Melmerpark.

Plaatsgebonden risico

Tabel 4.1. uit dit rapport laat de volgende uitkomsten zien:

Pr contour   Afstand in meters  
10-6/jaar   n.v.t.  
10-7/jaar   28  
10-8/jaar   100  

De ligging van de plaatsgebonden risico 10-6 geeft dus geen beperkingen voor het plan.

Groepsrisico

Omdat de personendichtheden op Zuiderzeehaven gelet op de aard van de het terrein en het type bedrijven wat zich er tot dusver heeft gevestigd zeer waarschijnlijk lager is dan de dichtheden waarmee voor het plan Melmerpark is gerekend kan gesteld worden dat het groepsrisico hier zeer waarschijnlijk lager zal uitvallen voor het deel van het plan dat het dichtst bij de N50 is gelegen (Wartsila en omgeving). De rest van het plangebied ligt op nog grotere afstand van de N50 zodat deze aanname daar zeker op van toepassing zal zijn.

Dit groepsrisico wordt verantwoord geacht en in lijn met het beleid van de raad uit 2007, een eventueel zich voordoende calamiteit wordt door de brandweer bestrijdbaar geacht. Het gebied - waar zich naar de aard van de inrichting voornamelijk zelfredzame personen zullen bevinden - kan naar het oordeel van de brandweer binnen de vereiste termijn ontruimd worden langs verschillende wegen. Evenzo is de bereikbaarheid van het gebied voldoende.

In het plangebied zelf bestaan nog geen routes waarvoor ontheffing is gegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen.

  • 4. Transport over water

Op grond van de Risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland (AVIV, februari 2003) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. Indien daarbij tevens overwogen wordt dat dit dus ook geldt voor dichtbevolkte gebieden (waarbij dag- en nacht hoge personendichtheden aanwezig zijn) zal dit voor een industrieterrein nog lager zijn. De Pr 10-6 contour bestaat niet. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

  • 5. Inrichtingen

In het plangebied zelf valt het bedrijf Salland Olie Zuiderzeehaven BV aan de Genuakade 4 onder het "Besluit risico's zware ongevallen 1999" (Brzo'99) en dus het Bevi. Op dit bedrijf wordt jaarlijks 0,5 miljoen m3 diesel (K3 vloeistof) en 0,3 miljoen m3benzine (K1 vloeistof) per schip aangevoerd en per as - na toediening van additieven - afgevoerd. Op het terrein zijn diverse opslagtanks aanwezig en een tankstation voor diesel en benzine.

Volgens een rapportage door bureau SAVE d.d.12 februari 2010, opgesteld in verband met de vergunningaanvraag in het kader van de Wet milieubeheer, blijft de ligging van de PR 10-6 contour binnen de grenzen van de inrichting c.q. valt over het water grenzend aan de inrichting (zie Bijlage 9 QRA Salland Olie.

Voor het groepsrisico is gerekend met een dichtheid van 40 personen/ha. Omdat het invloedsgebied (het gebied tussen de grens van de inrichting en de 1% lethaliteitsgrens) 75 meter bedraagt, wordt de oriënterende waarde niet overschreden. In het SAVE-rapport wordt gesteld dat er geen significant groepsrisico wordt gevonden. Op basis hiervan kan reeds de conclusie getrokken worden dat ook met een dubbele personendichtheid er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de oriënterende waarde.

Mede gelet op het feit dat het hier een industrieterrein betreft met voornamelijk zelfredzame personen, dat een calamiteit door de brandweer voldoende bestrijdbaar wordt geacht en dat de lokatie voor hulpdiensten voldoende bereikbaar wordt geacht, wordt deze situatie ook met een dubbele personendichtheid per ha voldoende verantwoord geacht.

Op het aangrenzende bedrijventerrein Haatland zijn enkele inrichtingen aanwezig die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). De invloedsgebieden van de inrichtingen op het bedrijventerrein Haatland vallen niet over de gronden van Zuiderzeehaven en worden hier verder buiten beschouwing gelaten. Op het aangrenzende bedrijventerrein Rijksweg N50 zijn inrichtingen vallend onder het Bevi of het Brzo'99 uitgesloten.

In het plangebied zijn nieuwe vestigingen van inrichtingen die vallen onder de werking van het Bevi- of Brzo niet mogelijk. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met daarin de bepaling dat slechts indien voldaan kan worden aan de uitgangspunten van het door de gemeenteraad vastgestelde externe veiligheidsbeleid hieraan medewerking wordt verleend.

Concreet betekent dit dat alleen medewerking wordt verleend indien de Pr 10-6 contour binnen het terrein van de inrichting is gelegen of ten hoogste over de bestemmingen wegen, groen of water valt. Bij de bestemming water zijn uitgezonderd de plaatsen waar schepen laden en/of lossen ten behoeve van bedrijven van derden - behorende bij inrichtingen van derden.

Op deze wijze is geborgd dat een nieuwe ontwikkeling waar veiligheidsaspecten aan verbonden zijn alleen mogelijk is indien de bijbehorende veiligheidsaspecten verantwoord zijn.

Het groepsrisico voor nieuwe situaties dient te worden berekend waarbij rekening gehouden wordt met een personendichtheid van 80 pers./ha tenzij in bestaande of geprojecteerde situaties sprake is van hogere personendichtheden - dan dient gerekend te worden met hogere personen dichtheden.

Medewerking aan de wijziging wordt pas verleend indien door de brandweer op basis van de verstrekte gegevens (QRA) en een beoordeling van zaken als bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid een positief advies wordt gegeven.

  • 6. Buisleidingen

In het plangebied lopen geen ondergrondse buisleidingen. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van dergelijke leidingen.

  • 7. Windturbines

Het plan biedt de mogelijkheid voor de bouw van twee windturbines van 3 MW elk met een masthoogte van 105 meter en een rotordiameter van 90 meter. Nog twee andere turbines zijn voorzien in het naastgelegen bestemmingsplangebied Haatland.

Plaatsgebonden risico

Op grond van het handboek risicozonering Windturbines kunnen de bijbehorende plaatsgebonden risicocontouren worden berekend voor een Vestas V90 turbine met een ashoogte van 105 meter en een rotordiameter van 90 meter. Deze berekeningen zijn verricht door bureau Ecofys en het rapport is in Bijlage 10 Plaatsgebonden risico windpark opgenomen.

Type   Vestas V90  
10-5/jaar   45 meter  
10-6/jaar   150 meter  

Binnen deze afstanden gelden dezelfde beperkingen als welke het Bevi stelt ten aanzien van inrichtingen, dus geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour en geen kkwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr.

Indien andere turbines gepland worden dan het type waarvoor de berekeningen zijn gemaakt moeten de PR contouren niet groter zijn dan de hierboven genoemde afstanden.

Groepsgebonden risico

Het groepsrisico wordt bij de windturbines buiten beschouwing gelaten. Een windturbine valt niet onder de werking van het Bevi of het Brzo, waardoor een rechtstreekse wettelijke verplichting niet bestaat. Het handboek risicozonering gaat echter nog wel uit van een bepaling van het groepsrisico. Door het groeprisico buiten beschouweing te laten loopt de gemeente hiermee vooruit op de nog te verschijnen AmvB over windturbines waarin het groepsrisico wordt losgelaten. Dit heeft te maken met de aard van een calamiteit met een windturbine. Een calamiteit zal plotseling en (bijna) zonder waarschuwingstijd optreden (mastbreuk, wiekbreuk) Anders dan bij de verantwoording van het groepsrisico bij bijvoorbeeld Bevi-inrichtingen zijn hierbij zaken als zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid niet aan de orde. Wel kan indirect een verhoogd risico ontstaan indien bijvoorbeeld een weggeslingerde wiek een opslagtank met gevaarlijke stoffen treft.

Ecofys heeft berekend hoe hoog de trefkans is van nabij gelegen tanks. Dit betrof een onderzoek voor een locatie direct naast het bedrijf Salland Olie. Er is echter niet exact berekend tot welke verhoging van het plaatsgebonden risico dit zou leiden en in vervolg daarop in hoeverre dit ook nog gevolgen voor het groepsrisico zou hebben. Wel kan uit deze berekeningen afgeleid worden dat deze verhoging zeer gering is (zie Bijlage 10 Plaatsgebonden risico windpark).

Omdat de locaties waarop de windturbines inmiddels zijn geprojecteerd (ten opzichte van de berekende situatie) veel verder weg gelegen zijn van de bestaande opslagtanks kan gesteld worden dat deze trefkans nog verder is afgenomen.

Opslagtanks worden op grond van het BEVI niet als (beperkt) kwetsbare objecten beschouwd en mogen dus in een nieuwe situatie direct naast een windturbine worden gesitueerd. Wel moet, als dit een bedrijf betreft dat op grond van bijvoorbeeld het Bevi of het Brzo een risicoanalyse moet maken, deze geringe verhoging meegenomen worden in de berekeningen. De door Ecofys berekende maximale werpafstand bedraagt 373 meter. Direct naast de turbine bestaat een iets hoger risico omdat daar ook door mastbreuk een geringe verhoging optreedt (zie Bijlage 10 Plaatsgebonden risico windpark).