direct naar inhoud van 4.2 Milieueffectrapportage
Plan: Zuiderzeehaven 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00060204-VB01

4.2 Milieueffectrapportage

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is nagegaan of sprake is van de verplichting tot het opstellen van een milieu-effectrapportage (hierna M.e.r.) voor het plan. Geconcludeerd is, dat dit niet noodzakelijk is. Hierna wordt dit nader toegelicht.

Plichten voortvloeiend uit het Besluit M.e.r.

Het Besluit milieu-effectrapportage kent een limitatieve opsomming van besluiten voor welke een M.e.r.-plicht geldt (opgesomd in onderdeel c van de bijlage behorende bij het Besluit) en besluiten welke M.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (opgesomd in bijlage D van het besluit, het bevoegd gezag moet dan een gemotiveerde keuze maken wel of geen M.e.r. uit te voeren).

Oppervlakte

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer is Mer-beoordelingsplichtig. In de voorliggende situatie is de Zuiderzeehaven circa 59,7 ha. Hiernaast zegt de ABRvS letterlijk: Volgens de wetsgeschiedenis geldt een eventuele M.e.r.-(beoordelingsplicht) alleen voor verandering of uitbreiding van de activiteit en niet voor het bestaande, ongewijzigd gebleven gedeelte. Dezelfde lijn is terug te vinden in de uitspraak van de afdeling d.d. 11 juni 2003, nr. 2000205498/1.

Het betreft in dit geval een conserverend bestemmingsplan waarbij de oppervlakte van het bestaande bedrijventerrrein niet wordt vergroot. Gelet hierop is er geen sprake van een M.e.r.-(beoordelings)plicht.

Windpark

Daarnaast is de oprichting, wijziging of uitbreiding van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie Mer-beoordelingsplichting en dan in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer of;
  • 10 molens of meer.

In dit geval is sprake van een lijnopstelling van 4 windturbines (inclusief Haatland) van maximaal 12 megawatt. Voor het windpark geldt dus ook geen Mer-beoordelingsplicht.

M.e.r.-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt welke genoemd zijn in het Besluit milieu-effectrapportage is het plan zelf M.e.r.-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt18 juni 2008,nr 200704458/1).

In het voorliggende plan worden vestigingen van inrichtingen zoals genoemd in de bijlagen C en D van het Besluit uitgesloten, zodat ook hierdoor geen M.e.r.-plicht ontstaat.

Plichten voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een M.e.r.-plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk "significant negatief effect" t.e.r.en gevolge van het bestemmingsplan. Als daar sprake van is moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een M.e.r.-plicht. Als uit een zogenaamde "voortoets" is gebleken dat geen "significant negatief effect" te verwachten is, en dus geen "passende beoordeling" gemaakt moet worden is een M.e.r.-plicht dus ook niet aan de orde.

Door bureau Ecogroen is onderzocht of er door hogere bouwhoogten ten aanzien van de beschermde Natura 2000 gebieden significant negatieve effecten te verwachten zijn. Daarnaast zijn de gevolgen van de aanleg van het windpark voor ecologie onderzocht. De conclusie luidt dat er geen significante negatieve gevolgen zullen optreden, zodat op grond van de Natuurbeschermingswet geen M.e.r.-plicht aanwezig is.

Uitspraak Europees hof

Gelet op het arrest van het Hof van Justitie EG van oktober 2009 dient voorts te worden gekeken naar andere factoren die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een M.e.r hoewel de drempelwaarden niet worden overschreden. Enkele van die factoren zijn de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor door de wetgeving van de lidstaten beschermde gebieden en speciale beschermingszones (RvS, 17 maart 2010, nr. 200904456/1/M2).

Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebied is uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten van de windturbines op de natuurwaarden. Uit deze onderzoeken blijkt dat er geen significante effecten optreden. Daarnaast betreft het een consoliderend bestemmingsplan waarin bestaande activiteiten worden bestemd. Voor het planologisch kader waardoor deze bestaande activiteiten mogelijk zijn gemaakt, is destijds een M.e.r.-procedure gevoerd. Naar aanleiding van deze procedure heeft compensatie van de teloorgang van leefgebied van beschermde soorten in de uiterwaarden plaatsgevonden, waarbij een natuurcompensatieplan is opgesteld en uitgevoerd.

De wijzigingen die ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zijn doorgevoerd (vergroting bouwhoogtes en vestiging van windturbines) zijn eveneens getoetst op hun effecten op de flora en fauna, waarbij is gebleken dat er geen significante effecten optreden.

Geconcludeerd kan worden dat de drempelwaarden uit het Besluit M.e.r. niet worden overschreden en er geen factoren zijn die aanleiding geven tot het opstellen van een M.e.r..