direct naar inhoud van Regels
Plan: Parapluplan afwijkingsregels
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0165-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Voor de begripsbepalingen die niet in het Parapluplan afwijkingsregels zijn opgenomen gelden de begripsbepalingen uit de vigerende bestemmingplannen.

1.1 plan

het bestemmingsplan Parapluplan afwijkingsregels met identificatienummer NL.IMRO.0164.BP0165-0301 van de gemeente Hengelo;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze van verbeelding verstaan;

1.4 aan-huis-verbonden beroeps of -bedrijfsactiviteit

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie -, waarbij het woonhuis in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en:

  • het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend door een bewoner van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
  • er geen hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woonmilieu;
  • er niet meer dan 1/3 van de oppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende aan-/uitbouwen en bijgebouwen voor de beroepsuitoefening wordt gebruikt, met een maximum van 40 m2;
  • het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden;
1.5 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk bijbehorend bouwwerk onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwde kom

het gebied gekenmerkt door het begin van een langs wegen gelegen aaneengesloten bebouwing van zodanige omvang en dichtheid, dat een voor de weggebruiker duidelijk herkenbaar verschil in karakter van de wegomgeving aanwezig is met een buiten de bebouwde kom gelegen weg;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bestaand
  • 1. bij bouwwerken:

bouwwerken die aanwezig zijn, dan wel mogen worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning, dan wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, die is aangevraagd vóór het tijdstip van terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  • 2. bij gebruik:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;

1.13 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bouwwerk geen gebouw zijnde

elk bouwwerk dat geen gebouw is;

1.23 buitengebied

het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0164.BP0007-0301, vastgesteld door de raad op 21-09-2010.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.25 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat (hoofd)gebouw;

1.26 carport

een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, die niet tot de constructie van de carport zelf behoren;

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk;

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.30 erfgrens

de grens van een erf;

1.31 erker

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag op de begane grond aan de gevel van een woning;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 luifel

Een plat uitgebouwd afdak aan een hoofdgebouw, veelal (doch niet uitsluitend) tegen een gevel boven een deur geplaatst, niet zijnde zonwering.

1.35 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.36 medische belemmering

een medische belemmering die leidt tot extra ruimtebehoefte, welke behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.37 oorspronkelijk

gelijktijdig met het bijbehorende hoofdgebouw opgericht;

1.38 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.39 openbare weg

weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

1.40 perceel

één of meerdere aan elkaar grenzende en kadastraal vastgelegde eenheden terrein, welke in het bezit zijn van dezelfde eigenaar en waarop krachtens het bestemmingsplan zelfstandige, bij elkaar behorende bouwwerken zijn toegelaten;

1.41 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk bijbehorend bouwwerk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.42 voorerfgebied

het erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.43 voorgevel

de naar de weg of openbaar gebied gekeerde gevel, met dien verstande dat voor wat betreft de realisatie van bijbehorende bouwwerken slechts één gevel als voorgevel wordt aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;

1.44 woning

(een gedeelte van) een gebouw met woonfunctie/een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één individueel huishouden

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 algemeen

a. tenzij anders bepaald, worden de waarden zoals hier opgenomen in m of m2 op de volgende wijze gemeten:

  • afstanden loodrecht,
  • hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Bij een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

b. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakgoten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel en luifels tot 1 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de diepte van een hoofdgebouw

vanaf de aan de straat gelegen bouwgrens tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw of vanaf de bestaande voorgevel tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

Bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden afwijkende goothoogtes ten behoeve van esthetische accenten (tot een maximum van 25% van de gootlengte van de betreffende gevel) buiten beschouwing gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Indien een gebouw voorzien is van een niet geheel door wanden omsloten overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 0,5 meter;

2.8 de bebouwde oppervlakte

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven peil;

2.9 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

Artikel 3 Reikwijdte

Dit bestemmingsplan herziet op onderdelen de binnenplanse afwijkingsregels met bijbehorende begrippen van alle vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied, in die zin dat:

  • a. De regels uit dit plan een aanvulling vormen op de vigerende bestemmingplannen voor zover deze geen regels bevatten op de betreffende onderdelen uit dit plan;
  • b. De bestaande regels in de vigerende bestemmingplannen worden vervangen door de regels van dit plan op de overeenkomstige onderdelen;
  • c. De overige regels van de vigerende bestemmingsplannen ongewijzigd blijven en onverminderd van kracht blijven.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 4 Afwijkingsregels

4.1 Algemeen

Indien de regels van een bestemmingsplan een bouwwerk of gebruik niet toestaan, dan kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de desbetreffende regels van dat bestemmingsplan in de hierna genoemde gevallen in artikel 4.2 tot en met artikel 4.13 mits:

  • a. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. bij het uitbreiden en/of wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de "nota autoparkeren" vastgesteld op 17 december 2008 of diens rechtsopvolger;
  • e. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stads- en dorpsgezichten, monumenten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden;
  • f. de belangen vanuit monumentenzorg niet worden aangetast;
  • g. voor zover het een activiteit in het beschermde dorpsgezicht Tuindorp 't Lansink betreft er sprake moet zijn van een aantoonbaar maatschappelijk belang en/of zichtbare verbetering van de ruimtelijke samenhang en/of een aanmerkelijke verbetering van verpauperde/niet beschermwaardige delen en/of herstel van oorspronkelijke bouwdelen;
  • h. het plan niet in strijd is met het bepaalde in de Welstandsnota of diens rechtsopvolgers;
  • i. de opgave voor de waterberging niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. niet wordt gebouwd binnen de kroonprojectie van bomen en/of het openbaar groen niet onevenredig wordt aangetast.
4.2 Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk bij een woning indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

4.2.1 Bouwen in het voorerfgebied bij een woning

1. een (uitbreiding van een) erker, balkon of luifel aan een woning, in het voorerfgebied welke voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. de breedte van de erker of balkon mag maximaal 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedragen, danwel - indien er sprake is van een erker - de breedte van de bestaande gevelopening indien deze breder is. Voor een luifel blijft deze maximale breedtemaat buiten toepassing;
  • b. de diepte gemeten vanaf de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan maximaal 1,50 meter bedragen;
  • c. de hoogte van een erker, gemeten vanaf het aansluitende terrein, mag maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;
  • d. bij een woning met twee naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevels mag de erker om de hoek worden doorgezet al dan niet in het achtererfgebied aan de naar de openbare weg gekeerde gevels (“hoekerker”), waarbij de erker per gevel maximaal 2/3 van de breedte van de smalste gevel mag zijn.

2. het wijzigen of vergroten van een oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk in het voorerfgebied met maximaal 10 m2 met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk mag bedragen.

3. het volbouwen van de ruimte tussen een oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel en de voorgevel van de woning met dien verstande dat:

  • a. er dient te worden gebouwd binnen het verlengde van de zijdelingse begrenzing van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk en;
  • b. de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte van het oorspronkelijk bijbehorend bouwwerk mag bedragen.

4. het oprichten of vergroten van een carport in het voorerfgebied die voldoet aan de kenmerken als genoemd in 4.2.2 lid 1 onder f.

5. Het bepaalde onder 4.2.2 onder 1 tot en met 4 is niet van toepassing op de gevallen waarin de begrenzing van het achtererfgebied niet evenwijdig loopt met het verlengde van de lijn die gelijk loopt met de voorgevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw.

4.2.2 Bouwen in het achtererfgebied bij een woning

1. een (uitbreiding van een) bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied met een bouwhoogte niet hoger dan 5 meter en die voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk is gelegen op een afstand van tenminste 2,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan danwel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt, met dien verstande, dat slechts één gevel als voorgevel kan worden beschouwd, uitsluitend indien dit niet ten koste gaat van een noodzakelijke parkeerplaats op eigen terrein;
  • b. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens bedraagt tenminste 1 meter danwel de bestaande afstand indien deze minder is, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan 3,50 meter, danwel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw bedraagt per perceel niet meer dan:
  • 50 m2 voor percelen met een grootte tot en met 500 m2, met dien verstande dat minimaal 40% van het perceel onbebouwd moet blijven
  • 75 m2 voor percelen groter dan 500 m2 , met dien verstande dat minimaal 40% van het perceel onbebouwd moet blijven
  • 100 m2 voor percelen groter dan 1000 m2 , met dien verstande dat minimaal 40% van het perceel onbebouwd moet blijven

met dien verstande dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd waar volgens het vigerende bestemmingsplan danwel op grond van het Parapluplan afwijkingsregels het hoofdgebouw nog als hoofdgebouw vergroot kan worden, niet wordt gerekend tot het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken.

  • e. Indien sprake is van (een uitbreiding van) een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van of in verband met:
  • (de aanwezigheid van) een kantoor- of praktijkruimte ten dienste van een aan huis gebonden beroep c.q. beroeps/bedrijfsmatige (kleinschalige) activiteiten;
  • een medische belemmering van één of meer bewoners van het hoofdgebouw of ten behoeve van mantelzorg;

de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken met 25 m2 mag worden vermeerderd, met dien verstande, dat sprake moet zijn van een causaal verband tussen de uitbreiding en het aan huis gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten respectievelijk de medische belemmering of de mantelzorgbehoefte;

  • f. indien sprake is van de bouw van een carport behoeft niet te worden voldaan aan de kenmerken bedoeld onder a en d. Een carport mag worden opgericht met dien verstande dat:
  • de carport achter het verlengde van de voorgevel wordt opgericht; indien sprake is van een carport die wordt opgericht direct grenzend aan een bestaande carport op een aangrenzend perceel welke voor de voorgevel is gesitueerd of het verlengde daarvan, mag deze carport ook voor of op gelijke hoogte met de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht, maar alleen als de uitvoering identiek is aan de al bestaande carport op het aangrenzende perceel;
  • de bouw- en goothoogte van de carport mag in afwijking van het bepaalde in sub c hoger zijn dan 3,50 meter, voor zover sprake is van een carport die wordt gebouwd aan een al bestaande carport. In dat geval mag de hoogte maximaal de hoogte van de bestaande carport bedragen.

2. een (uitbreiding van een) bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied met een bouwhoogte hoger dan 5 meter en voldoet aan de volgende kenmerken:

a. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan de in het bestemmingsplan voor hoofdbouw aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte van het hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;

b. de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk is niet hoger dan de in het bestemmingsplan voor hoofdbouw aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;

c. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter, dan wel de afstand tot de perceelsgrens die volgt uit het bestemmingsplan indien deze minder is dan 2 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt dan de hiervoor bedoelde afstanden;

d. de maximaal bebouwde oppervlakte van het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied is niet meer dan 50%;

e. de bouwdiepte bij:

1. rijwoningen (meer dan twee door middel van hoofdbouw aaneengeschakelde woningen) is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte bij percelen groter dan 200m2 mag worden uitgebreid naar maximaal 12 meter mits:

  • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;
  • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

2. twee onder een kap woningen (maximaal 2 woningen in ieder geval door hoofdbouw aaneengeschakeld) is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid naar maximaal 12 meter dan wel 25% van de som van de in het concrete geval door voorschriften en of bouwgrenzen uit het bestemmingsplan voortvloeiende afstandseisen voor het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mits:

  • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;
  • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt .

3. woningen uitsluitend geschakeld via aan-/uitbouwen is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid naar maximaal 12 meter dan wel 25% van de som van de in het concrete geval door voorschriften en/of bouwgrenzen uit het bestemmingsplan voortvloeiende afstandseisen voor het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mits:

  • het achtererfgebied niet meer dan 50% bebouwd wordt;
  • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.

4. vrijstaande woningen is niet dieper dan de in het bestemmingsplan vastgestelde hoofdbouwdiepte, met dien verstande dat deze diepte mag worden uitgebreid tot maximaal 12 meter dan wel maximaal 50% van de som van de afstanden van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, mits:

  • het achtererfgebied behorende bij het oorspronkelijke hoofdgebouw met niet meer dan 50% bebouwd wordt;
  • de afstand van de uitbreiding tot de achtererfgrens minimaal 5 meter bedraagt.
4.3 Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan buiten de bebouwde kom

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in het buitengebied indien voldaan wordt aan het bepaalde uit de Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente of diens rechtsopvolgers.

4.4 Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele- of openbare voorziening

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water-, of luchtverkeer, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 60 m2.
4.5 Erf- of perceelafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van een erf- of perceelafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2,00 meter, met dien verstande dat de hoogte bij bedrijfsgebouwen maximaal 3,00 meter mag bedragen.

4.6 Dakkapellen en dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen van een gebouw

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken:

Ten behoeve van een dakopbouw aan/op een hoofdgebouw, mits de in het bestemmingsplan toegestane nokhoogte in elk geval niet wordt overschreden, tenzij er sprake is van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, waarbij er sprake is van het aanbrengen van voorzieningen aan de buitenkant van het gebouw. Als er sprake is van het aanbrengen van zodanige voorzieningen, mag de overschrijding van de in het bestemmingsplan toegestane nok- en/of goothoogte niet meer dan 40 centimeter bedragen.

4.7 Voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken:

Voor voorzieningen gericht op het isoleren van een bestaand hoofdgebouw door middel van het aan de buitenkant aanbrengen van voorzieningen, mits de overschrijding van het bouwvlak of de toegestane bouwdiepte of de minimale afstand(en) van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedraagt dan 40 centimeter en daarnaast positief advies van de stadsbouwmeester of diens rechtsopvolger is verkregen.

4.8 Antenne-installaties

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken:

Voor een antenneinstalllatie van maximaal 40 meter hoog, indien het plan niet in strijd is met de criteria zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie ruimtelijke randvoorwaarden bij de plaatsing van zend antennne-installaties (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2002) en Bijlage 3 Omgaan met UMTS in Hengelo Notitie over randvoorwaarden bij plaatsing antenneinstallaties (vastgesteld door het college op 13 februari 2007) of diens rechtsopvolgers.

4.9 Installatie voor warmte- en koudeopwekking

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van het plaatsen van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de installatie is niet hoger dan 1 meter en met een maximale oppervlakte van 2 m2, indien op het dak geplaatst, waarbij geldt dat plaatsing van een installlatie op een dak van een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel niet is toegestaan;
  • b. de installatie heeft een maximale omvang van 1m³ en wordt uitsluitend aan de zijgevel of achtergevel geplaatst, indien het een unit aan de gevel betreft;
  • c. de installatie is niet hoger dan 3 meter indien geplaatst op maaiveldniveau in het achtererfgebied;
  • d. de installatie is niet hoger dan 1 meter indien geplaatst op maaiveldniveau in het voorerfgebied;
  • e. de afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 1 meter;
  • f. de installatie voldoet aan de geldende geluidsnormen.
4.10 Het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied indien:

  • a. alle overige benodigde vergunningen en toestemmingen kunnen worden verleend;
  • b. de herinrichting niet in strijd is met de eisen die voortvloeien uit vastgestelde beleidskaders.
4.11 Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroeps- of bedrijfsactiviteit, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het aan-huis-verbonden-beroep uitsluitend wordt uitgeoefend door een bewoner van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
  • b. er geen hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woonmilieu;
  • c. er niet meer dan 1/3 van de oppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende aan-/uitbouwen en bijgebouwen voor de beroepsuitoefening wordt gebruikt, met een maximum van 40 m2;
  • d. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden.
4.12 Wijzigen gebruik bouwwerken ten behoeve van wonen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van het gebruik van een bouwwerk als (on)zelfstandige woning indien voldaan wordt aan het bepaalde uit het Kwaliteitskader voor nieuwe wooninitiatieven 2023 of diens rechtsopvolgers.

4.13 Wijzigen gebruik bouwwerken in het buitengebied

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken ten behoeve van het gebruik van een bouwwerk in het buitengebied indien voldaan wordt aan het bepaalde uit de Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente of diens rechtsopvolgers.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
5.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 5.1 met maximaal 10%.

5.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 5.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

5.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

5.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 5.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

5.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 5.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

5.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 5.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Parapluplan afwijkingsregels.