direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beckumerstraat 3 en Willem de Clercqstraat 55
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0160-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Op het perceel Beckumerstraat 3 was voorheen Machinefabriek Vos gevestigd. Het bedrijfsperceel, dat ook doorloopt op het perceel Willem de Clercqstraat 55, is enkele jaren geleden aangekocht door de gemeente met als doel het creëren van meer ruimtelijke kwaliteit en een betere woon- en leefsituatie in de wijk. Na aankoop is de machinefabriek verplaatst naar een locatie op het bedrijventerrein in Hengelo.

De herontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het juridisch-planologisch kader biedt, bestaat uit het mogelijk maken van woonfunctie (eventueel gecombineerd kan worden met lichte bedrijvigheid in de vorm van een bedrijf aan huis) op het perceel Beckumerstraat 3 en de realisatie van een vrijstaande woning op het perceel Willem de Clercqstraat 55. Daarnaast is tevens het perceel Beckumerstraat 5 meegenomen in het plangebied. Dit omdat op het achterste deel van dit perceel nog sprake is van een bedrijfsbestemming, met dit bestemmingsplan wordt deze bestemming gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming sluit ook aan bij het huidige feitelijke gebruik aldaar.

Het bestemmingsplan Beckumerstraat 3 en Willem de Clercqstraat 55 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied van dit bestemmingsplan Beckumerstraat 3 en Willem de Clercqstraat 55 is op de volgende afbeelding aangegeven. Deze grens wordt gevormd door de kadastrale percelen bekend als gemeente Hengelo, sectie D, nummers 13754, 15450, 15451 en 15452.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0001.png"

Afbeelding: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Tuindorp 't Lansink 2016' (vastgesteld door de gemeenteraad op 15 januari 2019) en het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' (vastgesteld op 3 september 2019).

Op grond van het bestemmingsplan 'Tuindorp 't Lansink 2016' zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan en is specifiek voor het plangebied is bepaald dat hier ook de functie 'Smederijen, Lasinrichtingen, Bankwerkerijen e.d.' (milieucategorie 3.2) is toegestaan. Deze vorm van bedrijvigheid is specifiek opgenomen voor de inmiddels verplaatste Machinefabriek Vos. In de bouwregels is bepaald dat de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak 4 meter mag bedragen.

De bestemming 'Tuin' en 'Wonen' zijn toegekend aan het bestaande woonperceel aan de Beckumerstraat 5. Zoals in de aanleiding al aangegeven wordt dit perceel uitsluitend meegenomen in dit bestemmingsplan omdat op het achterste deel van dit perceel nog sprake is van een bedrijfsbestemming. Met dit bestemmingsplan wordt deze bestemming gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming sluit ook aan bij het huidige feitelijke gebruik.

Een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0002.png"
Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Tuindorp 't Lansink 2016'

Naast de hiervoor genoemde bestemmingen, kent het plangebied ook nog de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - Archeologie Hoog' . De bestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is opgenomen omdat het plangebied in Tuindorp 't Lansink is gelegen dat in 2003 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Deze bestemming voorziet in het behoud, de bescherming en de versterking van de waardevolle ruimtelijke structuur, de beeldbepalende bomen en het historische bebouwingsbeeld welke samenhangen met het beschermd dorpsgezicht.
De bestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' is opgenomen in verband met te verwachten archeologische waarden in het plangebied en de omgeving van het plangebied. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Met het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' is geregeld dat het niet mogelijk is om het aantal (on)zelfstandige woningen te vergroten.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van de voornoemde bestemmingsplannen. Onder meer doordat sprake is van het toevoegen van twee woningen is sprake van een strijdigheid, daarnaast is ook het feitelijk gebruik van het achterste deel van het perceel Beckumerstraat 5 in strijd met het geldend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Een tuindorp wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van alle faciliteiten waardoor de wijk zelfstandig zou moeten kunnen functioneren. Zo zijn er behalve woningen ook winkels, sportvoorzieningen, kerken, een restaurant, scholen, en kleine nijverheid. Aan de rand van tuindorp 't Lansink bevindt zich de Tuindorpschool en voormalige machinefabriek Vos. De school is formeel onderdeel van het tuindorp; de naastgelegen machinefabriek Vos niet. De ruimtelijke uitstraling van het tuindorp is echter zodanig dat de fabriek ook tot het Tuindorp gerekend kan worden. De fabriek bevindt zich op het achtergebied tussen de Beckumerstraat/Schouwinksweg en de Willem de Clercqstraat. Aan de Beckumerstraat bevindt zich de directeurswoning (Beckumerstraat 5) en de voorgevel van het fabrieksgebouw (Beckumerstraat 3). De fabriek is in de loop der tijd gegroeid. Eén zijde grenst tegenwoordig ook aan de Willem de Clercqstraat. De directeurswoning, de voorgevel van de fabriek èn de Tuindorpschool onderscheiden zich ruimtelijk van de overige bebouwing in de Beckumerstraat. De Tuindorpschool onderscheidt zich qua korrelgrootte, functie en de aanwezigheid van de open ruimte er omheen. De directeurswoning en de voorgevel van de fabriek onderscheiden zich doordat ze onlosmakelijk bij elkaar horen; doordat de voorgevel van de fabriek de functie 'fabriek' weerspiegelt (geen 'woonhuis') en doordat de gevel (te behouden) architectonische kwaliteiten heeft waarin de tijd van oprichting wordt weerspiegeld. De directeurswoning grenst direct aan het schoolplein. Daardoor heeft de directeurswoning een zijde die volledig in het zicht is. De directeurswoning en de voorgevel van de fabriek bevinden zich aan het einde van de Beckumerstraat waar de aanwezige groenstrook ophoudt te bestaan. De woning aan de Beckumerstraat 1 ligt nagenoeg aan de Beckumerstraat en vormt de overgang naar de bebouwing aan de Willem de Clercqstraat.

Zoals in de aanleiding aangegeven is de machinefabriek verhuist en kan de locatie een nieuwe invulling krijgen. Deze invulling bestaat uit de toevoeging van een vrijstaande woning in het 'gat' aan de Willem de Clercqstraat.

Aan de Beckumerstraat blijven de directeurswoningen en (tenminste) de voorgevel van de fabriek behouden als verwijzing naar het verleden. Voor de voorgevel van de fabriek is een specifieke regeling opgenomen die strekt tot de bescherming en instandhouding van de voorgevel. Qua functie biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid om op het perceel Beckumerstraat in het bestaande fabriekspand of in een nieuw te realiseren gebouw, mits de voorgevel behouden blijft, een woning te realiseren. Deze woonfunctie mag eventueel gecombineerd worden met een lichte bedrijfsfunctie (passend in een woonomgeving).

Tot slot wordt in dit bestemmingsplan tevens een deel van het perceel Beckumerstraat 5 (directeurswoning) meegenomen. Dit omdat op het achterste deel van dit perceel nog sprake is van een bedrijfsbestemming, met dit bestemmingsplan wordt deze bestemming gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming sluit ook aan bij het huidige feitelijke gebruik aldaar.

2.2 Verkeer en infrastructuur

Situatie

Het plangebied ligt in beschermd Tuindorp en wordt globaal begrensd door zuidelijk de Willem de Clerckstraat, westelijk door de Oelerweg, noordelijk door de Kettingstraat/Vijverlaan en aan de oostzijde door de Industriestraat. Tuindorp ligt binnen de bebouwde kom en de Beckumerstraat en Willem de Clerckstraat zijn 30km erfwegen. De inrichting van de straat is conform duurzaam veilig en past bij de functie en gebruik van de weg als woonstraat. Het karakter van de staten is een smalle woonstraat met verkeer in 2 richtingen en in klinkerverharding uitgevoerd.

Parkeren

In de Beckumerstraat wordt aan beide zijden van de weg geparkeerd en aan de Willem de Clerckstraat wordt alleen aan de zijde van de woningen geparkeerd. Vanwege de hoge parkeerdruk is er gereguleerd parkeren ingevoerd, waarvoor bewoners een ontheffing kunnen aanvragen. Voor de transitie van oud machine fabriek Vos, geldt als eis dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Dat is een voorwaarde om te voorkomen dat de parkeerdruk en daarmee de overlast, op de omgeving wordt afgewend. Omdat de ontsluiting via de bestaande uitwegen op de Willem de Clerckstraat en de Beckumerstraat blijft plaatsvinden, zal dit geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid of parkeren hebben.

2.3 Wonen

Hengelo is een echte woonstad en kent een grote diversiteit aan woonmilieus zowel stedelijk als landelijk. Het is voor Hengelo van groot belang dat het woningaanbod aansluit bij de vraag naar woningen. Niet alleen om Hengelo als prettige woonstad op de kaart te zetten maar met name om de Hengeloër zo goed mogelijk te bedienen door verschillende woonvormen in de juiste verhouding aan te bieden. Hiermee brengen we de doorstroming op gang en maken we beter gebruik van de woningvoorraad. Daarnaast zijn we niet alleen zorgvuldig met de woningvoorraad, maar ook op het oppervlak dat we willen bebouwen. Dit maakt dat we Hengelo niet onnodig willen uitbreiden. We hechten namelijk sterk aan het ruraal-stedelijke karakter van onze stad en willen dit graag behouden. Daarom richten wij ons met name op ontwikkellocaties waar inbreiding mogelijk is. Dit betekent niet dat elke onbenutte binnenstedelijke locatie bebouwd moet worden. We zijn namelijk terughoudend en selectief waar verdichting in de bestaande stad wordt toegestaan. Open plekken in de stad, onderbrekingen in linten, groene gebiedjes en openheid op achtererven/binnenterreinen kennen een eigen waarde. Het feit dat een plek leeg is, is geen argument om deze te bebouwen. Sterker nog, deze open plekken dragen in veel gevallen bij aan de mate van leefbaarheid in de wijk, daarom zijn we kritisch op plannen die beslag leggen op het onbebouwd stedelijk gebied. Plannen voor transformatie en herstructurering van panden/gebieden gaan daarom vóór plannen voor binnenstedelijke verdichting.

De voormalige bedrijfslocatie van machinefabriek Vos aan de Beckumerstraat 3 en Willem de Clercqstraat 55 zijn reeds bebouwde locaties die we goed kunnen benutten om grondgebonden woningen in de geliefde wijk tuindorp toe te voegen zonder dat dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.

In de nieuwe situatie worden de voormalige bedrijfspercelen Beckumerstraat 3 en Willem de Clercqstraat als kavels ten behoeve van woningbouw aangeboden. Het oppervlakte bedraagt circa 500 m2 per perceel. Zoals eerder aangegeven is het niet strikt noodzakelijk om in Tuindorp t'Lansink woningen in het betaalbare segment toe te voegen. Het perceel is ook, door de voormalige bedrijfsfunctie, smal en uitzonderlijk diep. Het verder afsplitsen van de kavel zal daarom ook niet ten goede komen van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze reden blijven de huidige perceelgrenzen behouden. Met het huidige perceel oppervlak is het voor de hand liggend dat op elk perceel een vrijstaande woning gebouwd zal worden. Deze ontwikkeling is daarmee ten gunste van het middeldure/dure segment. Dit is complementair aan het huidige woningaanbod in Tuindorp t'Lansink dat vooral bestaat uit rij- en twee-onder-een-kapwoningen.

2.4 Werken

Op het perceel aan de Beckumerstraat 3 wordt ook, met een maximale oppervlakte van 250 m2 en onder bepaalde voorwaarden, een mogelijkheid tot bedrijf aan huis mogelijk gemaakt. Het werken aan huis wordt mogelijk gemaakt op het achterste gedeelt evan het perceel.

2.5 Groen

De gronden die tot het perceel van de machinefabriek behoren zijn in de huidige situatie verhard of bebouwd. In de nieuwe situatie zal naar verwachting de hoeveelheid verharding gaan afnemen doordat de vrijstaande woning aan de Willem de Clercqstraat de beschikking zal krijgen over een tuin bij de woning. Op het perceel Beckumerstraat 3.

De situatie ter plaatse van het perceel Beckumerstraat 5 zal qua groen ongewijzigd blijven.

De bomen langs de Beckumerstraat, ter hoogte van nummer 3 en 5 en gelegen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, zijn aangemerkt als waardevolle bomen. Deze bomen met onderliggende grasberm zijn van belang voor het groene karakter van het tuindorp en dienen behouden te blijven. Met dit bestemmingsplan is geen ontwikkeling voorzien die afbreuk doet aan de waardevolle bomen of de onderliggende groene grasberm.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In voorliggend situatie is er sprake van een ontwikkeling waarbij slechts twee woningen binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het Rijksbeleid

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.1.4 Toetsing van het plan aan het rijksbeleid

De ontwikkeling waarin dit plan voorziet past binnen de in de NOVI opgenomen langetermijnvisie en de in het Barro geborgde rijksbelangen.

Met dit bestemmingsplan wordt 1 extra vrijstaande woning mogelijk gemaakt aan de Willem de Clercqstraat en 1 extra woning aan de Beckumerstraat 3. Daarnaast wordt het mogelijk om deze woning te combineren met een lichte bedrijfsfunctie die, in tegenstelling tot de voorheen aanwezige bedrijfsfunctie van een machinefabriek, passend wordt geacht in een woonomgeving. De netto-toevoeging van 2 woningen wordt niet aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.

Wat betreft de lichte bedrijfsfunctie wordt opgemerkt dat hiermee in feite sprake is van een functiewijziging waarbij de huidige zware bedrijfsfunctie (machinefabriek) wordt omgezet in een lichte bedrijfsfunctie (passend in de woonomgeving). In vergelijking tot elkaar brengt de nieuwe functie aanzienlijk minder (milieu)hinder en overlast met zich mee voor de omgeving, ook in de regels van dit plan is vastgelegd dat de lichte bedrijvigheid geen hinder mag opleveren voor het woonmilieu. Ook is hierbij geen sprake van extra (planologisch) ruimtebeslag. Gelet op de geldende jurisprudentie met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking, wordt dan ook geconcludeerd dat ook met deze lichte bedrijfsfunctie geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht. In de omgevingsvisie bekijkt de provincie onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang met een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. 'Rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in Overijssel zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

De 'Omgevingsverordening Overijssel' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

3.2.2 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0003.png"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 

3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes (of)

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen. Op de voor dit plan relevante artikelen uit de verordening wordt hierna nader ingegaan.

Principe van concentratie (artikel 2.1.2)

Het beleidsprincipe van concentratie gaat ervan uit dat uitsluitend wordt voorzien in woningbouw, bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. In afwijking hiervan mogen de stedelijke netwerken, Hengelo maakt onderdeel uit van een stedelijk netwerk (zie ook de afbeelding in paragraaf 3.2.3.2), voorzien in woningbouw, bedrijventerreinen en stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte.

Zoals ook blijkt uit paragraaf 3.3.2 wordt met de woningbouwontwikkeling gebouwd naar behoefte. Dit plan voldoet dan ook aan het principe van concentratie.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – in de onbebouwde Groene Omgeving te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een locatie in binnenstedelijk gebied. Hier is geen sprake van nieuw ruimtebeslag in de Groene Omgeving.

Realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2)

In artikel 2.2.2 van de verordening is geregeld dat bestemmingsplan uitsluitend voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan woningen wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie van de nieuwe woningen past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Zoals uit paragraaf 3.3.2 blijkt voorziet het plan zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin in een woonbehoefte en is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid en -programma. Het gemeentelijk woonbeleid en -programma passen binnen de geldende woonafspraken, gelet hierop voldoet dit bestemmingsplan aan het bepaalde in artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied kent het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0004.png"

Afbeelding: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).

Toetsing van het plan aan het ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig fabrieksperceel in een wijk die overwegend gekenmerkt wordt door woningen. De herontwikkeling voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning aan de Willem de Clercqstraat en het toestaan van een woning, al dan niet in combinatie met een lichte bedrijfsfunctie (passend in een woonomgeving), in het voormalig fabriekspand aan de Beckumerstraat 3. Wat betreft dit fabriekspand geldt dat in elk geval de voorgevel van de voormalige fabriek behouden moet blijven, behoud hiervan is wenselijk doordat deze voorgevel te behouden architectonische kwaliteiten heeft waarin de tijd van oprichting wordt weerspiegeld. De herontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

In dit geval is sprake van bestaand stedelijk gebied dat herontwikkeld wordt. De bij de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' behorende gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten, deze gebiedskenmerken komen immers niet meer voor in het plangebied en kunnen in redelijkheid ook niet worden teruggebracht in het plangebied.

Stedelijke laag

Het plangebied kent op basis van de stedelijke laag het gebiedskenmerk 'Bebouwingsschil 1900-1955'. In de volgende afbeelding wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0005.png"

Afbeelding: Stedelijke laag: Bebouwingsschil 1900-1955

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadswijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Als herstructurering etc. plaats vindt in de tuindorpen en fabriekswijken, dan voegt de vernieuwde/nieuwe bebouwing zich in de structuur van de bebouwde massa en groenstructuur, gericht op behoud van eenheid en eenduidigheid, met oog voor details.

Toetsing van het plan aan het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'

Dit bestemmingsplan biedt de kaders om aan de Willem de Clercqstraat een vrijstaande woning op te richten om zo 'het gat' tussen de woonbebouwing op te vullen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de toevoeging van een woning alhier een wenselijke ontwikkeling. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid om in het bestaande fabriekspand aan de Beckumerstraat 3, of in een nieuw te bouwen gedeelte met behoud van de voorgevel, een woning te realiseren (al dan niet gecombinneerd met een lichte bedrijfsfunctie passend in een woonomgeving). Doordat in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en de beschermende regeling voor de voorgevel van de voormalige fabriek zijn opgenomen, geeft dit bestemmingsplan voldoende zekerheden dat de herontwikkeling zich gaat voegen in de structuur van de bebouwde massa. De groenstructuur in de wijk blijft daarnaast ongewijzigd met dit bestemmingsplan. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling binnen het plangebied in passend is binnen het gebiedskenmerk van de stedelijke laag.

Laag van de beleving

Op basis van de laag van de beleving komen in het plangebied geen specifieke gebiedskenmerken voor.

3.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0006.png"

Afbeelding: Pijlers onder de Woonvisie 2016-2026

Het woningbouwprogramma, dat in beginsel jaarlijks door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren. Het college heeft op 30 januari 2018 het woningbouwprogramma 2018 vastgesteld. Dit woningbouwprogramma heeft een looptijd van tien jaar en beslaat de periode 2018-2027.

Behoefte
In het onderzoek van Tellers en Benoemers komt naar voren dat de totale woonbehoefte in Hengelo de aankomende 10 jaar (2021-2030) met 2.100 woningen zal toenemen. Dit aantal wordt in de Woonagenda 2021 aangevuld met de verwachte migratie en verhuizingen uit het westen waardoor de woningbehoefte in 2030 uitkomt op 3000 tot 4500 woningen. De vraag naar grondgebonden vrijstaande woningen is 18,5% van de totale behoefte, waardoor er zo'n 540 – 810 woningen moeten worden toegevoegd in deze woonvorm.

Programma
Met het herbestemmen wordt het mogelijk gemaakt om op het perceel Beckumerstraat 3 maximaal 1 woning te realiseren of een combinatie van wonen en werken. Op het perceel Willem de Clercqstraat 55 kan ook één nieuwe woning worden toegevoegd. Het pand aan de Beckumerstraat 5 is reeds bestemd als een bedrijfswoning. Netto worden er dus twee vrijstaande woningen woningen ten behoeve van het middeldure/dure segment toegevoegd.

Door de ontwikkelingen in Dalmeden en overige kleinschalige ontwikkelingen versnippert over Hengelo wordt de behoefte naar vrijstaande grondgebondenwoningen reeds vervuld. Daarentegen, gaat het slechts om netto toevoeging van 2 woningen ten behoeve van het dure segment en laat de monitor woningbouw zien dat deze ontwikkeling de differentiatie in de wijk stimuleert en is het bevorderend voor de doorstroming.

Doorstroming
Het toevoegen van woningen in het dure segment moet de doorstroming binnen Hengelo op gang brengen. Dit maakt het mogelijk om door te stromen van een rij- of twee onder één kap woning naar een vrijstaande woning. Door de doorstroming te stimuleren kunnen er woningen worden vrijgespeeld in het goedkope-, betaalbare- en middeldure segment. Hiermee wordt indirect invulling gegeven aan de betaalbaarheid- en beschikbaarheidsopgave waar in de woonvisie veel aandacht voor is. Ook vergroot het de suburbane woningvoorraad dat in het afwegingskader voor nieuwe wooninitiatieven wordt beschouwd als gewenste ontwikkeling.

Doelgroep
In de woonagenda worden er 12 SE groepen gedefinieerd. Het programma is geënt op het sociaal economisch sterke cluster ( 2x modaal) met een stedelijke woonbehoefte. Dit zijn de groepen:

  • Jong-hoog midden
  • Young potentials

In de woningbouwprogrammering 2021-2030 hebben we invulling gegeven aan de diversiteit van woonmilieus. Hierbij zijn er twee nieuwe woonmilieus toegevoegd namelijk ruraal grondgebonden wonen in Dalmeden en stedelijk wonen in Hart van Zuid. Doordat we voor deze woonmilieus substantieel hebben geprogrammeerd, is de prognose dat we in de aankomende tien jaar voldoen in de behoefte naar appartementen in het goedkope/betaalbare segment in de binnenstad/Hart van Zuid en dure grondgebonden woningen in het buitengebied. Binnenstedelijk en in de wijken hechten wij sterk aan differentiatie en een goede balans van verschillende woonvormen. Hiermee willen we voorkomen dat de ene wijk zich profileert als sociaaleconomisch zwakkere wijk en dat een andere wijk zich profileert als villawijk. Gekeken naar het woningbouwprogramma is de behoefte het grootst naar betaalbare grondgebonden woningen. Dit betekent niet dat dit segment op elke ontwikkellocatie prominent terug moet komen, dit hangt immers af van het woningaanbod, de bevolkingsopbouw en de sociaaleconomische score van de wijk.

Tuindorp t'Lansink kenmerkt zich volgens de monitor woningbouw als sociaaleconomisch stabiele buurt met relatief veel woningen in het betaalbare segment (gemiddelde woningprijs 273.000 euro). In deze wijk is het daarom niet strikt noodzakelijk om grondgebonden woningen in het betaalbare segment toe te voegen. Doordat Hart van Zuid direct aan Tuindorp t'Lansink ligt is het ook niet noodzakelijk om hier appartementen in het goedkope/betaalbare segment toe te voegen. Doordat de bevolkingsopbouw is echter licht vergrijzend/ontgroenend. Daarom is het wenselijk om op deze locatie wat groter opgezette woningen toevoegen ten behoeve van een jongere sociaaleconomisch sterkere doelgroep.

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

3.3.4 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het aspect erfgoed.

3.3.5 Groenplan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

De groenstructuur langs de Beckumerstraat is aangemerkt als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Deze groenelementen liggen buiten het plangebied en de (her)ontwikkeling doet geen afbreuk en deze groenelementen.

3.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (GRP) vastgesteld. In het GRP is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidsmaatregelen zoals beekherstel, subsidie voor afkoppelen van hemelwater van de gemengde riolering, subsidie voor de aanleg van groene daken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige neerslag). In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook onderzocht of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van een kunststof kous. Het rioolvervangingsplan is meer risico gestuurd. Hierbij worden de onderhoudsinspanningen gestuurd op de gevolgen van schade.

In het GRP zijn ook voorstellen gedaan voor de invulling van de gemeentelijke grondwaterzorgplicht. Bij grondwateroverlast wil de gemeente meewerken aan oplossingen. Ook wil de gemeente een duidelijk aanspreekpunt zijn voor burgers en bedrijven betreffende de grondwaterproblematiek.

De wijze waarop, conform het GRP, wordt omgegaan met afvalwater, hemelwater en grondwater is verwoord in paragraaf 4.1.

3.3.7 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.7.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.7.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

In paragraaf 2.2 is al ingegaan op het aspect parkeren en de normering die geldt voor de woningen in het plangebied. Daarnaast zijn in artikel 13 regels opgenomen voor parkeren waarbij gebruik gemaakt wordt van een zogenoemde dynamische verwijziging naar de parkeernormen in de Nota autoparkeren 2010. Hiermee is geborgd dat met deze ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de Nota autoparkeren.

3.3.8 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Tuindorpen', dit gebiedstype kent een welstandsniveau 'behoud (door ontwikkeling)'. Tezijnertijd zal het bouwplan voor de vrijstaande woning aan de Willem de Clercqstraat en de herontwikkeling van de locatie Beckumerstraat 3 aan de van toepassing zijn welstandscriteria worden getoetst. Het is in het kader van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, niet noodzakelijk om aanvullende ontwikkelcriteria in een beeldkwaliteitsplan vast te laten leggen. Het huidige welstandsniveau voor deze locatie biedt voldoende kaders.

3.3.9 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de milieu-aspecten waaronder het onderdeel geluid.

3.3.10 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de milieu-aspecten waaronder het onderdeel bodem.

3.3.11 Actieplan Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021

Algemeen

Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0007.png"

Afbeelding: Nieuwe Energie Hengelo

Hengelose doelstellingen

  • 2% jaarlijkse energiebesparing;
  • 45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B;
  • 100% energieneutraal in 2050.

Klimaatadaptatie

Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. In het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

4.1.1 Algemeen

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.'

4.1.2 Digitale watertoets

In het kader van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de digitale watertoets. Het resultaat hiervan is de zogenoemde 'korte procedure'. Dit houdt in dat doorgegaan kan worden met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf toepast. In 4.1.3 is deze standaard waterparagraaf opgenomen en aangepast naar de situatie in het plangebied.

4.1.3 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.1.3.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.1.3.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.1.4 Wateraspecten plangebied
4.1.4.1 Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. In tegenstelling, er is naar verwachting juist sprake van een afname van het verhard oppervlak. Daarnaast bevindt het plangebied zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

4.1.4.2 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gemengd rioolstelsel. Afval- en hemelwater wordt net als in de huidige situatie opgevangen in hetzelfde riool.

4.1.4.3 Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In dit geval wordt het peil al bepaald door de bestaande bebouwing/ omliggende bebouwing, dit peil is bepalend voor de aanleghoogte van bebouwing. Waar mogelijk wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

4.2 Wet Natuurbescherming

4.2.1 Algemeen

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast. Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.2 Gebiedsbescherming
4.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 4,5 kilometer afstand van het plangebied.

4.2.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren

4.2.2.3 Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent.

Wat betreft stikstof wordt opgemerkt dat het plangebied op ruim vier kilometer van het Lonnekermeer, een Natura 2000-gebied, ligt. De twee nieuwe woningen zullen niet op het aardgasnet worden aangesloten. In de gebruiksfase zal de stikstofemissie als gevolg van stoken en koken op aardgas dan ook nihil zijn. De verkeersbewegingen ten gevolge van twee woningen zullen geen significante stikstofdepositie geven op het natuurgebied.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000- gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.

4.2.3 Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten. De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten. In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.


- Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.

- Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.

- Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.

- Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

4.2.3.1 Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling, is een Quickscan uitgevoerd (Toetsing Wet natuurbescherming Ontwikkelingen Machinefabriek Vos en Tuindorpschool Hengelo, Eelerwoude, 2020)(Bijlage 1). Hieruit komt naar voren dat potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied en dat, afhankelijk van de exacte ontwikkeling, nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Voor de overige soorten geldt dat de ingreep geen invloed heeft op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling van ontheffingsplicht.

Het nader onderzoek naar vleermuizen is in 2022 uitgevoerd (Toetsing Wet Natuurbescherming Machinefabriek Vos, Hengelo, Eelerwoude 2022). Hieruit komt naar voren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis. Voor het vernielen van verblijfplaatsen van vleermuizen en het verstoren van vleermuizen is een ontheffing noodzakelijk. In het kader van de ontheffingsaanvraag is een projectplan opgesteld (Machinefabriek Vos, Hengelo, Projectplan Wet natuurbescherming, Eelerwoude 2023) (Bijlage 3). Op 17 augustus 2023 is de ontheffing door de Provincie Overijssel verleend (Bijlage 4).

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de volgende afbeelding.

Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf / huisplaats, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

4.3.3 Archeologie in het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied De Hofmakerij ligt binnen een zone met een grotendeels middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde (zie bovenstaande afbeelding).

Geomorfologisch gezien bevindt het oosten van plangebied zich in een gebied met dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek. Het betreft hier een relatief hoge dekzandrug waarop sinds de middeleeuwen bouwlanden zijn aangelegd en waarop vanaf het einde van de late middeleeuwen dikke enkeerdgronden zijn ontstaan. Dergelijke dekzandruggen met oude bouwlanden blijken van oudsher de meest gunstige condities voor vroege landbouwers geboden te hebben en doorgaans worden op die ruggen, onder een dik plaggendek, sporen van bewoning, landbouw en begravingen gevonden, soms teruggaand tot in het Midden-Neolithicum. Gezien de grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen hebben deze gebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bovendien zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen door de beschermende werking van een dik plaggendek ook vaak redelijk goed in de bodem behouden. Het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich in een gebied met dekzandwelvingen en dekzandvlakten. Dit type ondergrond heeft een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Op de hoogste delen van dekzandwelvingen bestaat een verhoogde kans op archeologische resten uit de steentijd. Langs de randen van de dekzandhoogten en -ruggen (met een plaggendek) bestaat eveneens een kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Prehistorie, de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. De archeologische resten bevinden zich vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn over het algemeen minder goed geconserveerd.

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<300 m) van het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen bekend.

4.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied heeft geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In 2006 is op het direct ten noorden van het plangebied gelegen Storkterrein een archeologisch begeleiding in de vorm van een inspectie uitgevoerd. Er zijn bij het onderzoek geen archeologische resten aangetroffen. Het bodemprofiel in het gebied bleek verstoord. Er zijn diep ingegraven structuren op het terrein aanwezig geweest. De kans dat er in het gebied nog archeologische resten aanwezig zijn is klein. Archeologisch vervolgonderzoek werd niet nodig geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie. Bij de interpretatie van deze rapportage moet er echter rekening mee worden gehouden dat het veldwerk na ondergrondse sloop en sanering plaats heeft gevonden.

4.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2018 gelden onderzoeksverplichtingen voor zones met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan door middel van de bestemmingen "Waarde - Archeologie: hoog", "Waarde - Archeologie: middel" worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels en dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure kan archeologisch onderzoek gevraagd worden indien de te verwachten bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen liggen. Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.


Voorschriften en afwijkingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen:

  • Zones met een hoge verwachtingswaarde


In zones met een hoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 2500 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een middelhoge verwachtingswaarde

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

Gezien de omvang van het plangebied (1.500 m2) worden vrijstellingsgrenzen behorende bij een hoge en middelhoge archeologische verwachting (2.500 m²) niet overschreden; ook worden er op basis van een QuickScan geen ondergrondse bouwhistorische waarden in het plangebied verwacht. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied hoeven er derhalve geen planregels opgenomen te worden ten aanzien van de archeologie.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Woolde. Als onderdeel van de gemeente Hengelo viel de marke Woolde onder het richterambt Delden. Tot het begin van de 19e eeuw maakte het plangebied deel uit van de woeste gronden in het buitengebied van Hengelo. Op de eerste kadastrale kaart (circa 1832, afbeelding 8) bestond het plangebied destijds uit gras-, en bouwland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0160-0301_0008.png"

Afbeelding: Situatie van het plangebied rond 1832 (blauw omlijnd).

Met de versnippering van de percelen in de 20e eeuw zijn de oorspronkelijke structuren binnen het plangebied verdwenen.

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Er zijn geen historisch-geografische kenmerken en structuren in het plangebied meer aanwezig.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Het plangebied maakt deel uit van dat Tuindorp 't Lansink, dat een van rijkswege beschermd dorpsgezicht is.

Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld (W). Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zijn geen objecten als beschermd of karakteristiek aangewezen.

4.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Er is een omgevingsvergunning nodig om binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht te (ver)bouwen of te slopen (artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Voor cultuurhistorische structuren en objecten gelden er geen verdere specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.4.1.1 Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te kunnen voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). De VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009; verder genoemd de VNG-richtlijn) geeft algemeen geaccepteerde richtlijnen voor zoneringsafstanden bij nieuwe ruimtelijke plannen.

4.4.1.2 Beoordeling

Op het perceel Beckumerstraat 3 wordt wonen en werken mogelijk gemaakt. Het betreft kleinschalige bedrijvigheid door de bewoner van het pand. Gelet op de omgeving kan categorie 1 bedrijvigheid worden toegestaan. Het is een vrijstaand pand; aan de geadviseerde afstand van 10 meter wordt echter niet voldaan. In de huidige situatie zijn echter categorie 1 en 2 activiteiten toegestaan en tot voor kort was een tot een categorie 3.1 metaalbedrijf toegestaan. Het betreft dan ook een flinke verbetering van de situatie. Bovendien moet (uiteraard) aan de normen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan. Het is dan ook niet aannemelijk dat de functie wonen en werken het goede woon- en leefklimaat verstoort.

Aan de overkant van de Willem de Clercqstraat staan gebouwen van het ROC. Voor scholen geldt een geadviseerde afstand van 30 meter. Het perceel aan de Willem de Clercqstraat 55 ligt op ca. 15 meter. Het betreft echter een open ruimte tussen andere woningen. Voor de school betekent het dan ook geen verslechtering van de situatie. Bovendien zijn aan die kant alleen theorielokalen aanwezig en is er geen buitenruimte waar zich studenten bevinden. De school geeft dan ook geen verstoring van het woon- en leefklimaat.

De gronden naast het perceel Beckumerstraat 5 hebben (nu nog) de bestemming maatschappelijk vanwege de aanwezigheid van de voormalige school. De school is niet meer als zodanig in gebruik en zal hoogstwaarschijnlijk een woonfunctie krijgen.

Verder bevindt zich in de omgeving geen bedrijvigheid die invloed heeft op het plangebied.

4.4.2 Bodem
4.4.2.1 Algemeen

Ten behoeve van de transactie en de herontwikkeling van de Beckumerstraat 3/ Willem de Clercqstraat 55 in Hengelo is ter plaatse is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend en nader bodemonderzoek Beckumerstraat 3 te Hengelo; Aveco de Bondt; R-EGZ-403-181244; 7 nov 2018, opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting). Op basis van de resultaten van de bodemonderzoek kan de conclusie worden getrokken dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

4.4.2.2 Willem de Clercqstraat 55

Op een drietal plekken op het perceel D15450 zijn sterk verhoogde gehalten aan koper aangetoond. Op een tweetal plaatsen overschrijden de gemeten gehalten ook de lokale maximale waarden (LMW). Het totaalvolume van grond welke verhoogd is ten opzichte van de LMW is geschat op circa 10 m3. Hiermee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Uit een toetsing is gebleken dat de verhoogde kopergehalten niet leiden tot een onaanvaardbaar risico voor mens, ecologie of verspreiding. Bij grondverzet ter plaatse van de koperverontreiniging wordt aanbevolen een plan van aanpak op te stellen hoe op een verantwoorde wijze wordt omgegaan met de verontreinigde grond.

4.4.2.3 Beckumerstraat, terreindeel D15452

Ter plaatse van een voormalige saneringslocatie op het zuidoostelijk terreindeel (D15452) is in de ondergrond een sterk verhoogde gehalte aan minerale olie aangetoond. De omvang van de verontreiniging is niet nader in beeld gebracht.

Bij wijziging van bestemming naar Wonen en bij handhaving van het huidige gebruik (garage, schuur) en de aanwezigheid van een aaneengesloten verharding (betonvloer) zijn geen risico's te verwachten.

4.4.2.4 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en met inachtneming van de sanering ter plaatse van D15450 en voortzetting van het huidige gebruik ter plaatse van D15452 kan worden verwacht dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Bij een eventuele wijziging van gebruik ter plaatse van D15452 wordt geadviseerd de verontreiniging met minerale olie nauwkeuriger in beeld te brengen middels een aanvullend bodemonderzoek.

4.4.3 Geluid
4.4.3.1 Algemeen

De 'Nota geluid, herziening 2015' van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon-en leefklimaat niet mag verstoren. Dit betekent niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van bijvoorbeeld de binnenstad of bewoners langs een drukke invalsweg zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Daarom zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan.

De Wet geluidhinder (Wgh) definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen.

4.4.3.2 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de wettelijke zone van de Lansinkesweg / Julianalaan, een 50 km weg. Het perceel aan de Willem de Clercqstraat 55 ligt op ruim 90 meter van de weg. De verkeersmilieukaart geeft op basis van de geprognosticeerde verkeersintensiteit in 2030 op het naastgelegen pand aan de kant van de Lansinkesweg een geluidbelasting van 48,5 dB en aan de andere kant (nummer 53) een geluidbelasting 48,1 dB. Het is dan ook niet aannemelijk dat de geluidbelasting van de te realiseren woning op nummer 55 hoger is dan 48,5 dB , wat wordt afgerond 48 dB (= de wettelijke voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde voor woongebieden uit het gemeentelijk geluidbeleid).

Het perceel aan de Beckumerstraat 3 ligt op ca. 80 meter van de Lansinkesweg, maar wordt veel sterker afgeschermd door tussenliggende bebouwing. Ook daar is de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB.
De Beckumstraat en de Willem de Clerckstraat zijn 30 km wegen en hebben daarom geen wettelijke zone. Deze wegen hebben geen doorgaande functie, de verkeersintensiteit is gering. De geluidbelasting van deze wegen is beperkt; de reguliere geluidwering is voldoende om te waarborgen dat het binnenniveau van 33 dB niet zal worden overschreden.

4.4.3.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt net buiten de zone van het geluidgezoneerde industrieterrein Wilderinkshoek. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.4 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op circa 210 meter van het spoortraject Hengelo – Delden en daarmee buiten de wettelijke zone van het spoor. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt ruim buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid
4.4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.

4.4.4.2 Risicovolle bedrijven

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven.

4.4.4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt op circa 210 meter van het spoortraject Hengelo – Delden en op 280 meter van het spoortraject Hengelo - Almelo. Over beide traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd, vooral brandbare vloeistoffen en brandbare gassen. Gelet op de afstand is het plasbrandscenario (brandbare stoffen) niet relevant. Het gebied ligt ook buiten de 200 meter die relevant is in verband met het explosiescenario (brandbaar gas). Omdat de afstand groter is dan 200 meter hoeft op grond van het Bevt rekening hoeft het groepsrisico niet berekend te worden en volstaat een beperkte groepsrisicoverantwoording. Beide woningen hebben vluchtmogelijkheden vanaf het spoor; verdere maatregelen zijn niet nodig. Het gebied ligt binnen de zone waarin een calamiteit met toxische stoffen relevante effecten kan hebben. Van deze stoffen worden echter slechts heel beperkte hoeveelheden vervoerd; het risico op een dergelijk scenario is dan ook heel klein. De maatregelen bij een dergelijke calamiteit zijn ramen en deuren sluiten en ventilatie uitschakelen. Ook wat dit aspect betreft zijn extra voorzieningen niet nodig en volstaat de reguliere brandweerzorg.

4.4.5 Luchtkwaliteit

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.

Indien het project:

  • niet leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden en/of;
  • niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
  • 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
  • onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit;

is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Voorliggend plan ligt ruim onder deze grens. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

4.4.6 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

De maximale bouwhoogtes die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Voor de Beckumerstraat is een kostendekkende grondexploitatie opgesteld, welke correspondeert met de uitgangspunten zoals in het bestemmingsplan zijn verwoord. De grondexploitatie is op 18 november 2020 separaat door de Raad vastgesteld.

Bij de uitwerking van het bestemmingsplan wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd middels de in de grondexploitatie opgenomen uitgangspunten. Bepalend is dat de geraamde grondopbrengsten op basis van het grondgebruik daadwerkelijk worden gerealiseerd. De grootste verkoop is al gerealiseerd door de verkoop van de Tuindorpschool.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Tuin

De voortuinen van de woningen maken een essentieel deel uit van de hoofdstructuur van Tuindorp 't Lansink. Om het waardevolle straatbeeld zoveel mogelijk te benadrukken, worden deze voortuinen bestemd tot 'Tuin'. Ook het gedeelte tussen de woningen, dat vrij moet blijven van bebouwing, krijgt deze bestemming (de zogenaamde zijtuinen). Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van tuinmuurtjes. Op de gronden met de bestemming 'Tuin' mag niet in de voortuin worden geparkeerd. Wel mag in ondergeschikte mate (half-)verharding worden aangelegd, zoals bijvoorbeeld een paadje naar de achtertuin of de voordeur.

5.3.2.2 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximum en minimum bouw- en goothoogte en het maximum aantal wooneenheden opgenomen. De voorgevel aan de Beckumerstraat 3 heeft de aanduiding''specifieke bouwaanduiding - te behouden voorgevel' gekregen om ervoor te zorgen dat deze behouden moet blijven.

Voor de woning aan de Beckumerstraat 3 is een aanduiding 'bedrijf aan huis' gekregen. Bij deze kavels is 250m2 aan bedrijf aan huis toegestaan.

5.3.2.3 Waarde - Archeologie hoog

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.2.4 Waarde - Archeologie middel

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.2.5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is opgenomen ten behoeve van het beschermde dorpsgezicht voor Tuindorp 't Lansink. De dubbelbestemming is gelegen over het gedeelte van het plangebied dat deel uitmaakt van het door het Rijk aangewezen beschermd dorpsgezicht. In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen die specifiek voor het beschermd gezicht gelden. Daarbij valt te denken aan een verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen voor handelingen die mogelijk de instandhouding van het beschermd gezicht kunnen schaden. Voorbeeld hiervan is de sloop van panden. Dit zou, na verlening van een omgevingsvergunning, onder voorwaarden wel kunnen, mits er voor de invulling van de locatie van het te slopen pand een omgevingsvergunning is verleend. Op deze wijze wordt voorkomen dat in het beschermd dorpsgezicht gaten ontstaan die afbreuk doen aan de voor het gebied van toepassing zijnde waarden.

Door het toegenomen autobezit en -gebruik zijn veel grasbermen inmiddels verdwenen. Van de groene aanplant van destijds zijn inmiddels bomen omgewaaid, ziek geworden of aan het einde van hun levensduur. Voorts neemt de concentratie kabels en leidingen inmiddels zo veel ruimte in dat er voor bomen geen, of te weinig ruimte meer overblijft. Derhalve heeft een inventarisatie plaatsgevonden van beeldbepalende bomen teneinde deze beter te beschermen dan in het voorgaande bestemmingsplan het geval was. De beeldbepalende bomen zijn geïnventariseerd en voorzien van de aanduiding 'beeldbepalende boom'. gebaseerd op hun grootte. De symbolen uit het bestemmingsplan Tuindorp uit 2005 zijn niet langer mogelijk in verband met de digitalisering van bestemmingsplannen, dus is gekozen voor een aanduiding in de vorm van een vlak. De begrenzing van het vlak is tot stand gekomen door de feitelijke diameter van de boom met 1,5 meter te vergroten. In andere gevallen is de grootste boom binnen een groenstructuur als maatgevend beschouwd. Op deze wijze wordt de potentiële groei van de boom gedurende de planperiode beschermd. Bij de inventarisatie van beeldbepalende bomen is gekeken naar de exemplaren die de opbouw en het karakter van de wijk Tuindorp 't Lansink versterken. De beeldbepalende bomen accentueren de structuur in de wijk, dragen daarmee bij aan de herkenbaarheid en voegen er het verticale groene element aan toe. In sommige gevallen zijn ook bomen op particulier terrein aangemerkt als 'beeldbepalend', daar waar zij mede aan dit karakter bijdragen. Deze bomen worden planologisch beschermd vanwege het feit dat ze dus beeldbepalend zijn voor de wijk. Daarbij is ook het belang van de boom op die specifieke locatie meegenomen.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.3.4 Overige regels

In dit artikel zijn de regels opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Verder verloop van de procedure

5.5.1 Verder verloop van de procedure

Conform de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

Het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.