Plan: | Stationsvervanging Hengelo Weideweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0154-0301 |
In opdracht van TenneT TSO B.V. (hierna TenneT) gaat CroonWolterer&Dros (hierna Croon) werkzaamheden uitvoeren op het 110kV hoogspanningsstation Hengelo Weideweg. De werkzaamheden maken onderdeel uit van het project Veldvervanging. Binnen dit programma worden in totaal circa 150 verouderde kwetsbare stations omgebouwd naar een nieuwe standaard, zodat de energievoorziening in Nederland in stand gehouden kan worden.
Afbeelding 1.1: Locatie hoogspanningsstation Hengelo Weideweg (Bron: GeoWeb TenneT)
TenneT heeft in samenwerking met Croon een nieuwe standaard ontwikkeld om verouderde hoogspanningsstations in het 110kV netwerk in een kort tijdsbestek te kunnen vervangen. De standaard is gebaseerd op een vervangingsstrategie; van component- naar veldvervanging en ontvlechting met de Regionale Net Beheerders (RNB). Deze strategie dient de volgende doelen:
Het project richt zich op het minimaliseren en standaardiseren van systeem interfaces en het configureren van geprefabriceerde modules in een nieuwe stationsconfiguratie. Tevens moet de afhankelijkheid van (schaarse) middelen zoals Voorziene Niet Beschikbaarheid (VNB), detail engineering en bouwperiode, toezicht en testen op locatie worden geminimaliseerd.
De werkzaamheden kunnen op grond van het bestemmingsplan niet worden uitgevoerd. Binnen het vigerende bestemmingsplan is in de bestemmingsomschrijving het volgende opgenomen:
De voor "Bedrijf-Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op het perceel van het hoogspanningsstation Hengelo Weideweg ontbreekt de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – hoogspanningsverdeelstation", waardoor het gebruik van een hoogspanningsstation in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. In de huidige situatie is er echter reeds sprake van een hoogspanningsstation. Het bestemmingsplan wordt daarom partieel herzien
Het bestemmingsplan Stationsvervanging Hengelo Weideweg bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
1.2 Begrenzing plangebied
De grens van het plangebied Stationsvervanging Hengelo Weideweg is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Slachthuisweg aan de noordoostkant en de zuidkant, de Generatorstraat aan de noordkant en de spoorlijn Hengelo - Borne aan de westkant.
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende plannen:
Aan de westzijde van Hengelo bevindt zich Bedrijventerrein Westermaat-Zuidwest. De noordgrens wordt gevormd door de A1; de Bornsestraat vormt de oostgrens. De zuidzijde grenst aan de woonbebouwing aan de Weideweg. De spoorlijn van Hengelo naar Borne vormt de westgrens. De bedrijven liggen verspreid over het gebied en hebben allen een middelgrote korrel. Helemaal zuidelijk, aan de Turbinestraat en de Transformatorhof bevinden zich kleinere bedrijven maar in een hogere dichtheid. Dit gedeelte van het bedrijventerrein is het jongste. Dwars door het bedrijventerrein loopt het tracé van de fietssnelweg; de F35. Deze route loop voor het grootste gedeelte parallel aan de Berflobeek. Nabij de Eggerinksweg en de Slachthuisweg, in deelgebied IJsselmijterrein, liggen de enige onbebouwde percelen die als hoogspanningsstation door TenneT worden gebruikt.
Momenteel is het terrein als hoogspanningsverdeelstation gebruikt (zie afbeelding 2.1). De technische leeftijd van de gebruikte onderdelen is dusdanig, dat vernieuwing noodzakelijk is. Bij de grootschalige renovatie die nu gaat plaatsvinden, zullen alle primaire elektrische componenten en installaties worden vervangen. Het hoogspanningsverdeelstation Hengelo Weideweg bestaat uit twee delen:
Afbeelding 2.1: 3D-weergave bestaande situatie Hengelo Weideweg 110kV
Het plangebied wordt aan de west en noordzijde begrensd door de regionale fietsverbinding F35.
Na de renovatie blijft het gebied een hoogspanningsverdeelstation, maar dan met nieuwere, efficiëntere en veiligere veldinstallaties. En er wordt een nieuw Centraal Diensten Gebouw (hierna CDG) gerealiseerd. In dit gebouw bevinden zich de beveiligings-, meet- en telecomapparatuur die voor een hoogspanningsstation noodzakelijk zijn.
Afbeelding 3.1: 3D-weergave beoogde situatie Hengelo Weideweg 110kV
Hieronder wordt ingegaan op de maatvoeringen van de te realiseren bouwwerken. Zie ook de ingevoegde tabellen hierna.
Onderdeel | Lengte (mm) | Breedte (mm) | Hoogte (mm) |
Oppervlakte (m2) |
Inhoud (m3) |
CDG | 19.000 | 11.400 | 3.500 | 141,40 | 494,90 |
Afbeelding 3.2: Maatvoeringen CDG
Afbeelding 3.3: impressie van het CDG-gebouw
Daarnaast worden de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde gerealiseerd:
De maatvoeringen voor de verschillende onderdelen zijn opgenomen in de onderstaande afbeelding
Onderdeel |
Lengte (mm) |
Breedte (mm) |
Hoogte (mm) |
Oppervlakte (m2) |
Inhoud (m3) |
Velden | 22.000 | 7.400 | 10.420 | 162,80 | 1.696,75 |
Totale veldopstellling | 32.400 | 148.000 | 10.420 | 4.795,20 | 49.965,95 |
Veldportaal | 10.400 | 7.400 | 9.400 | 76,95 | 723,45 |
Stationsportaal | 3.000 | 9.000 | 14.500 | 27,00 | 391,50 |
Bliksempiek (los) | - | - | 10.420 | - | - |
Afbeelding 3.4: Maatvoeringen bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want onze ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zetten we een proces in gang waarmee we keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter kunnen maken. Zo bouwen we samen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Relevantie bestemmingsplan
De renovatie van het hoogspanningsverdeelstation maakt onderdeel uit van de prioriteit voor de energietransitie. Het Rijk, via TenneT, gaat actief zorgdragen dat het hoofdenergiesysteem, waar Hengelo Weideweg onderdeel van is, de toenemende elektriciteitsbehoefte aan kan.
Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Eén van de nationale belangen die zijn benoemd in de SVIR is ‘Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie’. De beoogde ontwikkeling heeft raakvlakken met dit nationaal belang. Aanpassingen op een hoogspanningsstation zijn ook noodzakelijk voor de energievoorziening en de energietransitie.
Relevantie bestemmingsplan
De meeste van de nationale belangen uit de SVIR zijn niet van betekenis voor dit project. Het project draagt bij aan het nationaal belang 'Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie' en er is geen strijdigheid met de overige belangen uit de SVIR.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Relevantie bestemmingsplan
Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 110kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:
Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.
De inhoud van het Barro is dan ook niet relevant voor dit plan.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Relevantie bestemmingsplan
De ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend plan niet van toepassing, omdat de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding volgens jurisprudentie en gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede is gericht op het tegengaan van leegstand, niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de hiervoor bedoelde zin niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling (zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot een hoogspanningsverbinding (uitspraak van 24 februari, 2016, 201504697/1/R6).
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
Relevantie bestemmingsplan
Op basis van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' kunnen voor het onderhavige project de vragen als volgt worden beantwoord
Op grond van de Elektriciteitswet 1998 zorgt TenneT TSO B.V. als Transmission Operator en beheerder van het landelijk transportnet voor de hoofdinfrastructuur van het Nederlandse elektriciteitsnet. Naast aanleg en beheer van dit net, bewaakt TenneT de betrouwbaarheid en continuïteit van het elektriciteitsvoorziening in Nederland.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 16 december 1997 is door de gemeenteraad het Masterplan voor de ontwikkeling van Westermaat vastgesteld. Het masterplan is opgesteld om sturing te geven aan de stedenbouwkundige en functionele invulling van het gebied. Uitgangspunt is een ontwikkelingsconcept dat recht doet aan de gewenste versterking van de economische structuur in de Twentse stedenband en een maximale bijdrage levert aan het economisch draagvlak van Hengelo.
Afbeelding 4.2: Ruimtelijk beeld De Ronde, Masterplan Hengelo Westermaat, rood omcirkeld de locatie van Hengelo Weideweg (Bron: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Westermaat)
Het plan voorziet in een aantal verschillende vestigingsmilieus variërend van kleinschalige bedrijfsvestigingen tot grootschalige handels- en onderzoekscentra. Door uitbouw van voorzieningen, de opwaardering van het Expo-Center en een aantal clusters waarin bedrijfsondersteunende diensten worden aangeboden.
De ontwikkeling van de GDV-locatie Westermaat Plein is een ander onderdeel waar in het kader van het masterplan uitvoerig aandacht aan wordt besteed. De afzonderlijke onderdelen worden met elkaar verbonden door een laan, die de naam "de Ronde" heeft gekregen. Een breed opgezette laan met voldoende ruimte voor langzaam verkeer die verkeerstechnisch verlichting moet bieden en die tevens zorgt voor een overzichtelijke en herkenbare structuur.
De realisatie van de doelen van het masterplan is voortvarend ter hand genomen. Zo zijn de deelgebieden Zuidoost, Plein en Expres ontwikkeld, Campus is in ontwikkeling en delen van de Ronde zijn aangelegd (Amerikalaan, Europalaan). Het gebied ten westen van de spoorlijn is nog niet ontwikkeld, evenals het traject van de Ronde ten westen van de Bornsestraat. Ook de gewenste diversiteit aan vestigingsmilieus en functies is gerealiseerd. Afbeelding 4.2 toont het gewenste ruimtelijk beeld zoals dat in het masterplan wordt nagestreefd.
Het onderhavige project maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en wordt gerealiseerd binnen de bestaande structuren van het bedrijventerrein. Er is dan ook geen sprake van een strijdigheid met het Masterplan voor de ontwikkeling van de Westermaat.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
De structuurvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Met het zogeheten Verdrag van Malta beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.
In 2015 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk Groenplan met bijbehorende kaart hoofdgroenstructuur vastgesteld. De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones, en tevens uit met groen te versterken doorgaande verbindingen. De hoofdgroenstructuur is onder andere belangrijk voor ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving en oriëntatie. De Hengelose beken zijn belangrijke dragers van ecologische verbinding, maar ook doorgaande wegen en spoorlijnen vervullen die functie. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. Er moet continuïteit zijn in het beheer.
Het plangebied is gelegen binnen het bedrijventerrein Westermaat. Belangrijke, doorgaande groene verbindingszones zijn hier de Berflobeek aan de noordoostzijde, en de F35/Westermaatsfietspad aan de zuidwestzijde. Deze verbindingszones zijn zowel in ecologisch, als in visueel-ruimtelijk opzicht van belang en moeten zoveel mogelijk bewaard blijven en versterkt worden.
Het onderhavige project maakt in essentie geen nieuwe functie of ruimtelijke ingreep mogelijk. Er is dan ook geen sprake van een strijdigheid met het Gemeentelijk Groenplan.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
Voor het te realiseren CDG is gekozen om de hemelwaterafvoer via infiltratiekratten in het grondwater te laten infiltreren. Voor het vuile afvoerwater is gekozen voor een Individuele Behandeling van Afvalwater, alvorens het water wordt geïnfiltreerd naar het grondwater.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:
De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.
De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.
Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:
Het onderhavige plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en maakt gebruik van de bestaande infrastructuur op het bedrijventerrein. Tevens heeft een hoogspanningsverdeelstation geen verkeersaantrekkende werking, omdat het aansturen hiervan digitaal en op afstand plaatsvindt. Het onderhavige plan past hiermee binnen het gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan.
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.
Voorliggend plan leidt niet tot een toename in de parkeerbehoefte.
November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.
Het onderhavige project maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van een strijdigheid met de Nota Economisch beleid.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.
Voor de realisatie moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel 'Bouwen' worden gedaan. De betreffende bouwplannen dienen te worden voorzien van een advies van de welstandscommissie. Het ontwerpuitgangspunt voor het CDG was het beeldkwaliteitsplan van het bedrijventerrein Westermaat en de welstandcriteria voor 'Bedrijventerreinen'. De welstandscriteria bedrijfsbebouwing zijn van toepassing.
De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.
Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen e.d. naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).
In paragraaf 5.4.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodem.
Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.
We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.
Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.
De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.
Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!
In paragraaf 5.3.5.1 wordt nader ingegaan op de cutuurhistorische waarden in het plangebied.
Algemeen
Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.
Afbeelding 4.8: Nieuwe Energie Hengelo
Hengelose doelstellingen
Klimaatadaptatie
Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. In het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.
Voorliggend plan is noodzakelijk als gevolg van veranderingen in het landelijke 380 kV-net en het regionale 110 kV-net waardoor meerdere hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations in de provincie Overijssel te maken krijgen met overbelastingen. Dit betekent dat er meer elektriciteit getransporteerd moet worden dan dat nu mogelijk is. In de toekomst vormt dit een risico voor de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnet. Door het elektriciteitsnet te versterken en uit te breiden worden overbelastingen voorkomen. Het bestaande elektriciteitsnet in Overijssel wordt daarom uitgebreid met drie nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbindingen en het project Veldvervanging, waarbinnen in totaal circa 150 verouderde kwetsbare stations omgebouwd naar een nieuwe standaard, zodat de energievoorziening in Nederland in stand gehouden kan worden.
Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.
Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:
Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.
De ontwikkeling vindt plaats binnen het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen. De geplande werkzaamheden vinden niet plaats nabij watergangen, boringsvrije zones, waterwingebieden of een ander relevant milieuthema van de Omgevingsverordening Overijssel.
Om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren, wordt tijdens de realisatiefase beperkt bronbemaling toegepast. Door Sweco Nederland B.V. is berekend dat dit binnen de meldingsplicht valt van het Waterschap. De aannemer zal hiervoor de benodigde meldingen doen bij het Waterschap.
Het project ziet een zeer beperkte toevoeging van verharding dan reeds het geval is. Het oppervlakte aan verharding blijft echter onder de toegestane bebouwingspercentage van het bestemmingsplan. Op basis van dit percentage is de watertoets uitgevoerd in het vigerende bestemmingsplan.
Er is sprake van een zeer beperkte toename in verhard oppervlakte, doordat een CDG en een rondweg rondom de installaties worden gerealiseerd. Het grotendeel van het terrein blijft onverhard. Echter, het percentage oppervlakteverharding blijft voor het gehele terrein onder het bebouwingspercentage van 60%. Hierdoor blijft het binnen de kaders van de watertoets uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Westermaat'. Daarnaast wordt met het realiseren van de IBA en infiltratiekratten voor een juiste afwatering op eigen terrein verzorgd.
Het aspect water vormt hierdoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. De waterbelangen worden niet geschaad.
Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.
Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:
Door Altenburg & Wymenga is een quick scan Ecologie uitgevoerd, zie bijlage 1, om te toetsen of er eventuele verstoringen optreden op strikt beschermde flora en fauna. Het bijgevoegde rapport concludeert over de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de renovatie van het hoogspanningsstation het volgende:
Beschermde soorten | Negatieve effecten | Conflict met wet- en regelgeving | (Mogelijke) vervolgstappen |
Nationaal beschermde amfibieënsoorten met vrijstelling | Aantasting leefgebied | Nee | Toepassing zorgplicht |
Nationaal beschermde Zoogdiersoorten met vrijstelling | Aantasting leefgebied | Nee | Toepassing zorgplicht |
Broedvogels | Verstoring broedgevallen in de omgeving van het plangebied | Mogelijk | Geen verlichting 's nachts gedurende het broedseizoen |
Vleermuizen: mogelijk foerageergebied |
Verwaarloosbaar | Nee | Geen |
Steenmarter | Nee | Nee | Geen |
Afbeelding 5.1: Overzicht conclusies ecologisch onderzoek
Op basis van de geadviseerde vervolgstapppen is geen sprake van een overtreding op de Wet natuurbescherming en is algemene zorgplicht van kracht. Bij de realisatie van het initiatief wordt hier invulling aan gegeven.
In het kader van de uitstoot van stikstof is door Sweco Nederland B.V. een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie bijlage 2. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of gebruiksfase van de ontwikkeling. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan de stikstofdepositie (in mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de planontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden op beschermde stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van beschermde soorten.
De depositie in de realisatiefase bedraagt maximaal 0,01 mol N/ha/jaar voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Er zijn een aantal argumenten om te stellen dat het project vervangen kabelvelden Hengelo Weideweg niet vergunning plichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Ten aanzien van projecten met een kleine, tijdelijke depositie heeft BIJ12 haar site recentelijk geüpdatet. Voor tijdelijke projecten met een geringe toename van de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar over een periode van twee jaar in de aanlegfase (of een equivalent daarvan), kan er tegenwoordig, vanuit onder andere de spreiding van mobiele werktuigen, beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. De bovenstaande redeneerlijn heeft betrekking op mobiele werktuigen en ander materieel, die tijdelijk stikstofemissies veroorzaken. Dit materieel wordt, verspreid over Nederland, telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. De emissies van dit materieel vormen daardoor bestaande emissiebronnen die al sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uitmaken van de bestaande achtergronddepositie. Dit materieel veroorzaakt, ten opzichte van de totale achtergronddepositie, een minieme deken die, voor wat betreft de ruimtelijke verdeling, vrijwel constant is. De emissie veroorzaakt door dit materieel is bovendien in de loop van de tijd steeds lager geworden door het schoner worden van motoren en het toepassen van emissie reducerende technieken. De inzet van het materieel betreft in feite het telkens verschuiven van bestaande bronnen naar een nieuwe locatie. Het inzetten van dit materieel op een nieuwe locatie kan op zichzelf tot een minieme lokale tijdelijke depositieverhoging leiden. Een dergelijke beperkte toename kan echter nooit van invloed zijn op de omvang en ruimtelijke verdeling van de totale depositiedeken als gevolg van de jaarlijkse inzet van het zich al in Nederland bevindende materieel. Daarmee kan een tijdelijke inzet van materieel, ook in combinatie met andere, nog niet, of slechts ten dele uitgevoerde, maar al wel vergunde initiatieven, geen negatieve gevolgen hebben voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Er wordt op basis van bovenstaande redeneerlijn inmiddels in de praktijk door veel bevoegde gezagen, waaronder het ministerie van LNV, I&M en verschillende provincies, een Wnb-vergunning voor projecten met een dergelijke geringe tijdelijke toename niet nodig geacht. Zij geven een positieve afwijzing bij een vergunningaanvraag.
Opgemerkt wordt, dat op 1 juli 2021 de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking is getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Het is niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies op de lokale effecten te toetsen. In het geval van bouw, sloop en eenmalige aanleg is duidelijk dat het altijd om een tijdelijke activiteit gaat. Voor de volledigheid is het stikstofonderzoek voor de aanlegfase bijgevoegd. In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofemissie.
De realisatie en uitvoering van voorliggend plan ondervindt geen belemmering vanuit het aspect natuur.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart, gemeente Hengelo; plangebied 110kV station Hengelo Weideweg in de blauwe contour, rode lijn geeft globaal het tracé weer van de 110kV kabel Almelo-Hengelo
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Erfgoedwet 2016 moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, werd in het geldende bestemmingsplan een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 500 m2, waarbinnen een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Dat is nu 5.000 m2. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Binnen het plangebied Stationsvervanging Hengelo Weideweg geldt een middelmatige archeologische verwachting voor alle perioden (zie figuur 5.2 helgele zone). Hier kunnen resten aangetroffen worden van hoofdzakelijk beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voorden, watermolens etc. en archeologische resten in de vorm van afvaldumps, die in verband staan met bewoningslocaties op de nabij gelegen hogere gronden en daarnaast diverse losse vondsten (w.o. depotvondsten).
In de directe omgeving van het plangebied hebben vrijwel geen archeologische onderzoeken en vondsten plaatsgevonden. Wel zijn in de wijdere omgeving voornamelijk vondsten gedaan uit het (Paleo-,) Meso- en Neolithicum. Dergelijke vondsten kunnen ook hier worden verwacht. Verder kunnen er uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd resten worden aangetroffen van agrarische landinrichting, en uit de Ijzertijd en Romeinse tijd depositievondsten. Sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen direct in of onder de moderne bouwvoor verwacht worden. Oudere sporen worden verwacht in de top van de C-horizont en op of in de oude beekbodem. Op basis van het bureauonderzoek uitgevoerd kan geconcludeerd worden dat binnen het onderhavige plangebied resten verwacht kunnen worden uit de Prehistorie en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd
In opdracht van TenneT TSO B.V. is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Het bijgevoegde rapport concludeert over de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de renovatie van het hoogspanningsstation: 'De kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is klein. De bodems zijn verstoord en waren eertijds te nat voor bewoning. Wel kunnen in de diepere, ongeroerde beekafzettingen mogelijk resten aanwezig zijn, in de vorm van (rituele) deposities. Dit betreffen echter altijd puntlocaties en de vondst van een dergelijke depositie moet als toevalsvondst worden gezien. Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd Dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.
Het plangebied is archeologisch vrijgegven. Er is geen dubbelbestemming nodig ten behoeve van bescherming van archeologische waarden.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Tot in ver in de 20e eeuw lag het plangebied buiten de bebouwde kom van Hengelo en maakte het deel uit van de marke Woolde. In afbeelding 5.3 is de situatie omstreeks het begin van de 19e eeuw aangegeven. Te zien is dat het plangebied lag op de Woolderes, een groot bouwlandcomplex met een kenmerkende blokvormige structuur met verkavingelingsblokken die in lange smalle stroken zijn verkaveld. Dergelijke oude bouwlanden worden ook met de term 'es' aangeduid en zijn vaak zeer oud. Gezien de structuur van de verkaveling mag worden aangenomen dat de Woolderes al in de Volle Middeleeuwen (ca. 1050 tot 1250) is ontstaan.
Afbeeldin
Afbeelding 5.3: Situatie rond eerste kwart van de 19e eeuw (bron: Hisgis)
Met de aanleg van de bestaande bebouwing is de hele oude structuur feitelijk verdwenen.
Waardevolle structuren en objecten
Oude structuren zijn bij de aanleg van het bedrijventerrein nagenoeg geheel verdwenen. In de opzet en uitleg zijn die niet terug te vinden. Ook de historische boerderijen zoals die tot in de 20e eeuw aanwezig waren zijn geheel verdwenen. De enige oude structuren zijn de Deldenerweg en de Borsestraat die op de cultuurhistorische waardenkaart als invalswegen zijn aangeduid.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM) (waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Monumentencommissie heeft een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.
Binnen het plangebied Stationsvervanging Hengelo Weideweg zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
Op de verbeelding is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) opgenomen.
In het plangebied Westermaat komt een breed scala aan bedrijfsactiviteiten voor. Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan in hoeverre deze bedrijfsactiviteiten (juist in relatie tot de huidige wet en regelgeving) inpasbaar zijn in de omgeving. Er is gebruik gemaakt van de systematiek van bedrijven en milieuzonering. In de systematiek van bedrijven en milieuzonering is per type bedrijf een indicatie gegeven van de effectafstand van verschillende milieuaspecten: geluid, stof, geur en gevaar. De grootste afstand is maatgevend en bepalend voor de milieucategorie waartoe het type bedrijf wordt gerekend. Bedrijven en milieuzonering kan worden gebruikt om te bepalen of een type bedrijf passend is in de omgeving. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige bedrijven. Daar waar zich een mogelijk knelpunt voordoet is de milieuvergunning bekeken en beoordeeld. Op grond van de milieuvergunning is het mogelijk te bepalen wat de feitelijke belasting van een bedrijf op de omgeving is en of er sprake is van een knelpunt.
Een belangrijk aspect in relatie tot het bedrijventerrein Westermaat is het gegeven dat Westermaat gedeeltelijk geluidgezoneerd is. Het geluidsaspect van bedrijven die op het gezoneerde bedrijventerrein liggen wordt geregeld in de geluidszone (zie ook paragraaf 5.4.3). Ingeval van een wettelijke geluidzone dient voor het aspect geluid de Wet geluidhinder als toetsingskader en niet de systematiek van Bedrijven en Milieuzonering. Voor andere aspecten, zoals geur, kan de systematiek van Bedrijven en milieuzonering wel als toetsingskader dienen.
Binnen het plangebied komt detailhandel voor. Detailhandel valt binnen de milieucategorieën 1 en 2 en levert in het algemeen geen belemmeringen op voor andere bestemmingen. Er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden in het kader van bedrijven en milieuzonering.
De horeca binnen het plangebied valt op grond van het gemeentelijk horecabeleid binnen horeca categorie 1. Dit is een lichte vorm van horeca met een dienstverlenend karakter. Horeca valt binnen de milieucategorieën 1 en 2 en levert in het algemeen geen belemmeringen op voor andere bestemmingen. Er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden in het kader van bedrijven en milieuzonering. Waar de milieucontour (uitgaande van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" ) rond bedrijven van de categorieën 3 en 4 geheel of gedeeltelijk buiten het plangebied ligt, kunnen milieu-hygiënische knelpunten optreden. Van de bedrijven waar deze situatie zich voordoet zijn de milieuvergunningen onderzocht om te bepalen wat de feitelijke situatie is en of er sprake is van een knelpunt.
In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering is voor een hoogspanningsverdeelstation een categorie opgenomen, te weten SBI-2008 code 35: 'Elektriciteitsdistributiebedrijf'. Hierbij is een onderscheid gemaakt voor het opgestelde en in bedrijf zijnde transformatorvermogen.
SBI-2008 | nr | Omschrijving | Afstanden in meters | |||||||||||||
35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Cat. | Verkeer | Visueel | Bodem | |||||
35 | C1 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 | C | 10 | 30 | 2 | 1 | P | 1 | B | |||
35 | C2 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 | C | 30 | 50 | 3.1 | 1 | P | 1 | B | |||
35 | C3 | - 100 - 200 MVA | 0 | 0 | 100 | C | 50 | 100 | 3.2 | 1 | P | 2 | B | |||
35 | C4 | - 200 - 1000 MVA | 0 | 0 | 300 | C | Z | 50 | 300 | 4.2 | 1 | P | 2 | B | ||
35 | C5 | - >= 1000 MVA | 0 | 0 | 500 | C | Z | 50 | 500 | 5.1 | 1 | P | 2 | B |
Afbeelding 5.4: Overzicht Staat van Bedrijfsactiviteiten
Op het 10kV-gedeelte van het hoogspanningsverdeelstation staan drie 110-10kV-transformatoren, met een vermogen van 90MVA per stuk. Het elektriciteitsnetwerk in Nederland is gedimensioneerd op een N-1 situatie, waardoor één van de drie transformatoren als back-up dient. Hierdoor is er totaal gelijktijdig in bedrijf genomen vermogen 180MVA. Hiermee is er sprak van een categorie 3.2- bedrijf, waarbij een maximale afstand van 100 meter tot nabijgelegen gevoelige bestemming van kracht is, zie Tabel 4, voor het aspect geluid. Voor evaar geldt een richtafstand van 50 meter, voor stof en geur een richtafstand van nul meter.
Op de planverbeelding is opgenomen dat bedrijven tot en met categorie 4.2. zijn toegestaan. Het opgesteld vermogen van het hoogspanningsverdeelstation valt hierbinnen. Binnen 100 meter van de grens van het hoogspanningsverdeelstation bevinden zich twee gevoelige bestemmingen:
Echter, het voorgenomen project heeft geen betrekking op het opgestelde transformatorvermogen van het hoogspanningsverdeelstation, waardoor er sprake is van een neutrale wijziging. De projectwerkzaamheden zijn voorzien op een bestaande hoogspanningsverdeelstation en voorziet niet in een wijziging van het opgesteld transformatorvermogen en de milieucategorie en de afstanden tot de bestaande gevoelige objecten.
Daarnaast geldt dat de richtafstand van 100 meter is gebaseerd op het aspect geluid. De richtafstand van 100 meter is in voorliggende situatie niet van toepassing, omdat het perceel op een gezoneerd industrieterrein ligt. Aan de richtafstand van 50 meter vanwege gevaar wordt gemeten vanaf het bouwvlak van beide gevoelige bestemmingen wel voldaan, net als aan de richtafstanden voor geur en stof.
Voor wat betreft de aspecten geur, gevaar en stof zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan In paragraaf 5.4.3 wordt verder ingegaan op het aspect geluid, omdat een toetsing aan de geluidszone verplicht is.
Het vigerend bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor de bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wanneer binnen het conserverend bestemmingsplan (incidenteel) nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Binnen het voorliggende bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien die niet al mogelijk waren op basis van de thans vigerende plannen en verleende vrijstellingen. Indien sprake is van herontwikkeling binnen een gebied, zal in het kader van de bouwvergunning worden verzocht de bodemkwaliteit in beeld te brengen.
Het onderhavige project valt binnen de categorie van een conserverend nieuwe ontwikkeling, waardoor inzichten in de bodemkwaliteit verplicht zijn. In bijlage 5 is een milieuhygiënisch bureau- en veldonderzoek bijgevoegd. Het uitgevoerde onderzoek concludeert over de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de renovatie van het hoogspanningsstation het volgende. Op basis van het vooronderzoek en het reeds uitgevoerde bodemonderzoek blijkt, dat in de boven- en ondergrond op het perceel geen sterke verhoogde gehalten aan chemische parameters en geen asbest op het perceel aanwezig zijn en kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden zonder veiligheidsklasse (basishygiëne)'.
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Bedrijventerrein Westermaat is gedeeltelijk geluidgezoneerd. Het betreft grofweg de gebieden Westermaat zuidoost, het IJsselmijterrein en het Expo-terrein (deze laatste behoort niet tot het plangebied). De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is in afbeelding 5.4 weergegeven.
Afbeelding 5.4: Locatie gezoneerd industrieterrein (Bron: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Westermaat)
Rond een gezoneerd industrieterrein geldt een wettelijke geluidszone (50 dB(A) contour). Deze geluidzone is er enerzijds ter bescherming van de mogelijkheden van de bedrijven op het gezoneerd industrieterrein en fungeert anderzijds ter bescherming van omliggende geluidgevoelige functies. Het geluid dat de bedrijven op het gezoneerd industrieterrein (gezamenlijk) produceren mag op de grens van de geluidzone niet meer bedragen dan 50 dB(A). Ingeval van een wettelijke geluidzone dient voor het aspect geluid de Wet geluidhinder als toetsingskader en niet de systematiek van Bedrijven en Milieuzonering. Binnen de grens van het gezoneerd industrieterrein worden geen burgerwoningen aangetroffen. Buiten het gezoneerd industrieterrein, maar binnen de wettelijke geluidszone, de 50 dB(A) contour zijn verschillende burgerwoningen gelegen. Voor deze bestaande burgerwoningen zijn hogere waarden vastgesteld met een maximum van 55 dB(A). De betreffende burgerwoningen liggen overigens buiten het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.
Door Peutz is een akoestische toets uitgevoerd, in verband met de ligging op het gezoneerde industrieterrein Het bijgevoegde rapport, zie bijlage 3, concludeert het volgende over de voorgenomen renovatie van het hoogspanningsstation:
'Op basis van de verstrekte informatie is een rekenmodel opgesteld. De voorgenomen uitbreiding/wijziging van de inrichting is hierin verwerkt. Met behulp van het rekenmodel zijn de in de omgeving optredende geluidniveaus berekend. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het schakelen met de vermogensschakelaars ter plaatse van de dichtst bijgelegen woningen (Grobbenweg 23 & 25) een maximaal geluidniveau kan optreden van maximaal 69 dB. Bij de overige geluidgevoelige bestemmingen is sprake van maximale geluidniveaus van ten hoogste 50 dB(A).
Daar onder normale omstandigheden uitsluitend in de dagperiode geschakeld wordt kan worden gesteld dat voldaan wordt aan standaard geluidgrenswaarde van het Activiteitenbesluit (te weten: maximaal 70 dB(A) bij geluidgevoelige bestemmingen).
Gelet op de geluidaspecten kan de beoogde wijziging van de inrichting als milieuneutraal worden aangemerkt'
Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan
Bevi en Bevt
Het hoogspanningsstation is vanwege het infrastructurele belang te beschouwen als een kwetsbaar object. Daarom moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het ligt naast het spoortraject Hengelo – Almelo; daarom moet je toetsen aan het Bevt. Op grond van dit Bevt geldt langs het spoor geen veiligheidszone (PR 10-6 contour). De situatie voldoet daarom. Het betreft een onbemand station; er zijn alleen incidenteel personen aanwezig. Daarom speelt bij de wijziging het groepsrisico geen rol.
In de omgeving bevinden zich geen Bevi-inrichtingen met een invloedsgebied tot aan het plangebied.
De externe veiligheidsrisico's van de RWZI Hengelo worden voornamelijk bepaald door de productie van biogas uit zuiveringsslib door vergisting. In het slibgistingsproces ontwijken gasvormige reactieproducten die worden omgezet in biogas. Dit biogas bestaat voornamelijk uit het brandbare gas methaan. De CV-ketels, de slibverwarmingsketels en de WKK worden gestookt op dit gistingsgas. Als gisitingsgas niet kan worden verstookt wordt het gas verbrand in de gasaffakkelinstallatie. Op de RWZI Hengelo is een gashouder aanwezig met een inhoud van 650 m3. Door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is een risico-inventarisatie uitgevoerd voor de opslag van biogas in gashouders. Het advies richt zich op brand- en explosiegevaar bij biogas in gashouders. Het advies geeft aan dat explosie-effecten niet te verwachten zijn bij lekkage of instantaan falen van de gashouder. Bij een lekkage of falen van de gashouder is een brand wel mogelijk indien een ontstekingsbron aanwezig is. Het vrijgekomen gas vermengt zich met omgevingslucht en vormt een brandbare wolk, die bij ontsteking opbrandt.
Uit informatie van het RIVM blijkt dat voor een gashouder met een inhoud van 650 m3 een effectafstand van 30-45 meter aangehouden dient te worden. De afstand van de tank tot de grens van de inrichting bedraagt meer dan 45 meter, waardoor het effect van brand van de gashouder buiten de inrichtingsgrenzen niet waar te nemen is. Hierdoor is geen letaal effect van de RWZI te verwachten. Het hoogspanningsverdeelstation Hengelo Weideweg is geen Bevi-inrichting en ligt ook niet in de nabijheid van een Bevi-inrichting.
Hiermee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wet milieubeheer genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
Het in werking hebben van het gerenoveerde hoogspanningsstation heeft geen impact op de luchtkwaliteit. Het betreft nu al een hoogspanningsstation en die functie blijft behouwen, waardoor er geen toename van verkeer plaatsvindt. Hierdoor is er dus geen sprake zijn van uitstoot van vervuilende stoffen. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Enkel tijdens het realiseren van de bouwwerken is er zeer tijdelijk en lokaal sprake van een toename van verkeer. Ook deze draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
Hiermee is het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd, waarvoor in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsing van het initiatief aan geurnormen dient te worden uitgevoerd. De Wgv werpt geen belemmeringen op voor het voorgenomen initiatief in het plangebied.
Werkzaamheden aan een hoogspanningsstation komen niet voor in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Hierdoor is er geen m.e.r-plicht en hoeft er geen (vormvrije) m.e.r-beoordeling plaats te vinden.
De mogelijke aanwezigheid van explosieven in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot niet gesprongen conventionele explosieven in de bodem, betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden en dergelijke.
Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) in de (water)bodem, dient een vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd te worden. Dit wordt voorgeschreven door de vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO) en is verankerd in de bouwproces-bepalingen in het Arbobesluit en de V&G voorbereidingsfase.
Bij een QuickScan wordt een beperkte hoeveelheid historische gegevens verzameld om vast te stellen of er sprake is van een ‘redelijk vermoeden’ op het aantreffen van CE in de (water)bodem. Hiervoor zijn geen richtlijnen opgesteld. De scope van het onderzoek is daarbij de positie van de ingreep en gebeurtenissen en een (arbitraire) marge van circa 500 meter daaromheen. De genoemde marge houdt rekening met het feit dat niet alle historische informatie plaats accuraat is. Betekenis voor het project Bombs Away heeft het onderzoek naar niet-gesprongen explosieven uitgevoerd. Het bijgevoegde rapport, zie bijlage 14, concludeert over de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de renovatie van het hoogspanningsstation:
'Uit het aanvullend vooronderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied onverdacht is op CE. Er zijn geen voldoende aanwijzingen in het momenteel beschikbare historisch bronmateriaal waaruit blijkt dat er kans is op de aanwezigheid van een of meerdere CE in de bodem van het onderzoeksgebied. Het is daarom niet noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen in de CE opsporing voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden in het onderzoeksgebied. Het is niet noodzakelijk meer om een project risico analyse (PRA) uit te voeren. De geplande werkzaamheden kunnen regulier, zonder opsporingswerkzaamheden worden uitgevoerd'.
Bij een bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.
In afdeling 6.4 Wro wordt een publiekrechtelijk stelsel beschreven waarbinnen gemeenten eisen kunnen stellen aan de grondexploitatie. Dit instrumentarium is aanvullend van aard, aangezien het de gemeente en de initiatiefnemer vrij staat om privaatrechtelijke afspraken vast te leggen. Dergelijke afspraken zijn mogelijk in een anterieure (indien er nog geen exploitatieplan is vastgesteld) of posterieure overeenkomst (indien er wel al een exploitatieplan is vastgelegd).
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad verplicht is om, voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn deze categorieën van bouwplannen opgenomen. Het onderhavige project valt niet binnen de genoemde categorieën. Een exploitatieplan is niet benodigd. TenneT heeft een zakelijk recht overeenkomst voor het gebruik van de gronden, het eigendom van de grond ligt bij Enexis Netbeheer B.V.
TenneT draagt de kosten voor de voorbereiding en realisatie van het project. De kosten die door gemeente Hengelo worden gemaakt ten behoeve van de bestemmingsplanprcedure worden bij de initiatiefnemer verhaald. Hiervoor is een anterieure overeenkomst getekend.
TenneT TSO B.V. wordt gefinancierd uit publiek geld (aansluitingskosten en investeringsbudgetten van het Rijk) en is daarmee kapitaalkrachtig genoeg voor het financieren van de benodigde investering, alsmede het betalen van de vereiste (bouw)leges.
In paragraaf 4.1.4 is gemotiveerd, dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden en slechts datgene geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. De ronden zijn conform het geldende bestemmingsplan bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening. Om het voorgenomen plan mogelijk te maken is de geldende aanduiding hoogspanningsverdeelstation overgenomen en op het volledige plangebied gelegd.
Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is een hoogspanningsverdeelstation toegestaan. Parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, groenvoorzieningen en dergelijke worden aangemerkt als zijnde ondergeschikt aan de bestemming. De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak gesitueerd. De toegestane boven- en ondergrondse gebouwen dienen binnen dit bouwvlak opgericht te worden, behoudens nutsvoorzieningen, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie. Deze voorzieningen zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de toegestane hoogte, diepte, inhoud en het bebouwingspercentage.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - onder voorwaarden - bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bebouwingspercentage, de situering van een bedrijfswoning, de bouwdiepte van een ondergronds gebouw alsmede van het oppervlak van een nutsgebouw.
In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven dat het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken ten behoeve van een bedrijfswoning, anders dan ter plaatse van de daarvoor bestemde aanduiding, alsmede ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van bepaalde vormen van detailhandel.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
IN dit artikel is een regeling opgenomen voor de bouw van antennemasten en reclamemasten binnen een bouwvlak tot een hoogte van niet meer dan 18 meter.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
Het plangebied betreft een deels nieuw te ontwikkelen gebied met een invulling die aansluit op de bestaande toestand. Voor het perceel is de huidige bestemming overgenomen, waarbij uitsluitend aanvullend is geregeld dat in het gehele plangebied een hoogspanningsverdeelstation is toegestaan.
In de Inspraakverordening van de gemeente Hengelo is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Omdat het gaat om een ondergeschikte herziening van eerder vastgestelde bestemmingsplannen is van een inspraakprocedure afgezien.
Vooroverleg
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, is vooroverleg gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. Het verslag van dit vooroverleg is bijgevoegd in bijlage 7. In het kader van het vooroverleg zijn geen reacties ontvangen die leiden tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Stationsvervanging Hengelo Weideweg heeft van 15 september tot en met 26 oktober 2021 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen ingediend.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen: