direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0150-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het doel van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een nieuwe hogedruk aardgastransportleiding tussen een bestaande gasleiding aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Twentekanaal (ter plaatse op het grondgebied van de gemeente Enschede) en een nieuw aan te leggen gasontvangstation op het terrein van Nouryon Industrial Chemicals op het bedrijventerrein Twentekanaal in Hengelo.

Aanleiding voor de aanleg van het nieuwe buisleidingtracé is de omschakeling van G-gas (Groningen kwaliteit) naar H-gas (hoog calorisch gas) door het bedrijf Nouryon. Dit bedrijf is één van de grote industriële verbruikers van G-gas, die door een recente wetswijziging vanaf 31 oktober 2022 overgeschakeld moeten zijn naar gebruik van H-gas of een ander duurzaam alternatief. Om H-gas te kunnen leveren bij Nouryon, moet een nieuw buisleidingtracé worden aangelegd tot aan het gasontvangststation bij het bedrijf. Dat gasontvangststation maakt echter geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan, het gasontvangststation past immers binnen de geldende bestemming. Er wordt een nieuw hoofdtransportleiding (HTL) aangelegd.

De huidige planologische regelingen die gelden voor het tracé, staan de aanleg van deze leiding niet toe. Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg van de leiding daarom planologisch mogelijk.

Het bestemmingsplan 'Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg' bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg is op de onderstaande figuur aangegeven. Het plangebied is een strook van een vijf meter breed waarbinnen de leiding wordt aangelegd.

De leiding loopt vanaf een reeds bestaand gasleidingtracé, net over de gemeentegrens in Enschede, aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Twentekanaal naar een nog aan te leggen gasontvangststation van het bedrijf Nouryon. Het tracé volgt grotendeels de bestaande weginfrastructuur door langs de Diamantstraat de bocht in noordwaartse richting te maken naar de Boekeloseweg om vervolgens ter hoogte van de Boortorenweg in oostelijke richting af te buigen richting het te realiseren gasontvangststation aan de Zoutwinningsweg. Op onderstaande figuur is de ligging van het tracé weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0001.jpg"
Figuur. De ligging van het plangebied Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg  (met als eindpunt Zoutwinningsweg) in de gemeente Hengelo

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen gelden momenteel de bestemmingsplannen:

  • 1. 'Bestemmingsplan Boeldershoek 2009';
  • 2. 'Bedrijventerrein Twentekanaal';
  • 3. 'Boekeloseweg en Toermalijnstraat';
  • 4. 'Buitengebied';
  • 5. 'Buitengebied, Veegplan 2014';
  • 6. 'Laan Hart van Zuid, Zuidelijk deel';
  • 7. 'Strootbeekpark';
  • 8. 'Parapluplan parkeren Hengelo';
  • 9. 'Parapluherziening Wonen'.

Ten eerste wordt hierbij opgemerkt dat de bestemmingsplannen 'Parapluplan parkeren Hengelo' en 'Parapluherziening Wonen' geen invloed hebben op het planvoornemen. Deze worden om die reden buiten beschouwing gelaten. De overige zeven bestemmingsplannen zijn wel van toepassing op het voornemen. Voor alle zeven bestemmingsplannen geldt eenzelfde situatie: de gasleiding met de bijbehorende belemmeringsstrook zijn op grond van die plannen niet mogelijk c.q. geregeld. Om die reden wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Verkeer en infrastructuur

Zoals reeds vermeld ligt in de nabijheid van het plangebied en in het plangebied zelf meerdere infrastructurele voorzieningen. Het tracé van de gasleiding volgt het bestaande wegennet vanaf het startpunt van de leiding tot aan het gasontvangststation. Het gaat daarbij om de wegen Diamantstraat, Boekeloseweg en de Boortorenweg.

2.2 Werken / bedrijven

In het smalle plangebied bevindt zich, behalve het laatste deel, geen bedrijvigheid. Het eind van het tracé maakt echter wel deel uit van voorzieningen waarvoor de gasleiding wordt aangelegd: bedrijvigheid van het bedrijf Nouryon.

2.3 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

In de bestaande situatie wordt het plangebied van de gasleiding doorkruist door een bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding. Voor het overige zijn geen nutsvoorzieningen in de bestaande situatie in het plangebied aanwezig. Het planvoornemen voorziet echter wel in kabels en leidingen, meer hierover in paragraaf 3.3 (Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen).

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Verkeer en infrastructuur

In de toekomstige situatie zal ten aanzien van verkeer en infrastructuur de situatie niet wijzigen. De gasleiding wordt ondergronds aangelegd en heeft geen invloed op het verkeer.

3.2 Werken/bedrijven

Hoewel in het plangebied zelf geen bedrijven aanwezig zijn, voorziet het planvoornemen in het aanleggen van een gasleiding voor het bedrijf Nouryon. Door deze gasleiding kan het bedrijf overstappen van G-gas (Groningen kwaliteit) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het planvoornemen heeft dus wel invloed op bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.

3.3 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen van de gemeente Hengelo. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Zoals reeds vermeld voorziet planvoornemen in de aanleg van een ondergrondse gasleiding. Het tracé van circa twee kilometer loopt van een bestaande gasleiding naar een aan te leggen gasontvangststation op het bedrijfsperceel van Nouryon.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijksbeleid, provinciale en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor het Barro gerichte belangen of opgaven kent die conflict zouden kunnen opleveren met voorliggend planvoornemen. Om die reden kan verdere toetsing aan het Barro achterwege blijven.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (de voorloper van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden" komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De ladder is niet van toepassing op infrastructuur.

4.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of 'rode draden' zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
4.2.2 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0002.png"
Figuur. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 

4.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving')
4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • Integraliteit
    De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Dit vereiste is wettelijk geborgd in de Wet ruimtelijke ordening en derhalve zal aan deze eis in de toelichting van het voorliggende plan worden voldaan.
  • Toekomstbestendigheid
    De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Met de in het voorliggende plan mogelijk gemaakte ontwikkeling wordt voorzien in diverse typologieën woningen. Deze typologieën zijn niet alleen afgestemd met geïnteresseerden, maar voldoen ook aan de laatste duurzaamheidseisen. Daarmee is het een toekomstbestendig plan waarbinnen het ook mogelijk is om door te groeien.
  • Concentratiebeleid
    Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. Hoewel met voorliggende plan geen sprake is van een stedelijkeontwikkeling, draagt het plan wel bij aan de stedelijke functies die reeds aanwezig zijn.
  • (boven)Regionale afstemming
    De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Meer informatie hierover is in voorliggend plan opgenomen in paragraaf 4.1.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking).
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
    De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden. De voorliggende ontwikkeling vindt plaats in het bestaande bebouwde gebied van Hengelo en is als zodanig geen nieuwe claim op de Groene Omgeving.
4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor 'Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg' is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied heeft onder andere als ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0003.png"
Figuur. Uitsnede kaart Omgevingsvisie - Ontwikkelingsperspectieven (Waar) met daarin een indicatie van het tracé als zwarte lijn

Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Specifieker is het plangebied gekenschetst als 'Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijvigheid met een (boven)regionaal profiel'. Dit houdt in dat op logistieke voorkeurslocaties in Almelo-Hengelo, Zwolle-Kampen en Deventer ruimte is voor bedrijven met een (boven)regionaal logistiek profiel. Aangezien het bij het voorliggend bestemmingsplan slechts voorziet in de aanleg van een gasleiding, is dit specifieke perspectief niet van toepassing.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

In de huidige situatie is sprake van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling waarin dit planvoornemen zelf voorziet is echter van dusdanig kleine schaal en heeft een dusdanig kleine impact dat de invloed op de mate van stedelijkheid vrijwel nihil is.

De ontwikkeling wordt ook afgestemd op de kenmerken van het watersysteem. Een nadere onderbouwing daarvan is opgenomen in paragraaf 5.1.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0004.png"
Figuur. Uitsnede kaart Omgevingsvisie - Gebiedskenmerken Natuurlijke laag (Hoe) met daarin een indicatie van het tracé als zwarte lijn

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
Voor dit landschapstype schrijft de provincie een norm voor; Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het plangebied is echter gelegen in het bestaand stedelijk gebied en is van zeer geringe omvang. Het natuurlijk reliëf is in het plangebied verdwenen toen het deel ging uitmaken van het bestaand stedelijk gebied. Er zijn dan in het plangebied ook geen hoogteverschillen meer aanwezig die beter zichtbaar en beleefbaar kunnen worden gemaakt.

Stedelijke laag: Bedrijventerreinen
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0005.png"
Figuur. Uitsnede kaart Omgevingsvisie - Gebiedskenmerken Stedelijke laag (Hoe) met daarin een indicatie van het tracé als zwarte lijn

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense'-karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte. Benutten bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen.

Dit planvoornemen voorziet in het aanleggen van een ondergrondse gasleiding. De leiding heeft om die reden geen invloed op de fysieke uitstraling van het gebied.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en 'essenlandschap'
Het plangebied maakt zowel deel uit van het 'Jong heide- en broekontginningslandschap' als van het 'Essenlandschap'. Ten aanzien van het Jong heide- en broekontginningslandschap geldt dat de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden oorspronkelijk functioneel verbonden was met het essen- en oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0006.png"
Figuur. Uitsnede kaart Omgevingsvisie - Gebiedskenmerken Laag van de beleving (Hoe) met daarin een indicatie van het tracé als zwarte lijn

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Dit planvoornemen voorziet in het aanleggen van een ondergrondse gasleiding. De leiding heeft om die reden geen invloed op de fysieke uitstraling van het gebied. Tevens bevindt het plangebied zich aan de rand van 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en 'essenlandschap'.

Laag van beleving
De laag van de beleving is niet van toepassing op het plangebied.

4.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Vanwege de dusdanig kleine omvang van het plangebied tezamen met het feit dat de gasleiding ondergronds wordt aangelegd, maakt dat de provinciale omgevingsvisie en -verordening geen belemmeringen kennen ten aanzien van het planvoornemen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
4.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.3 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018. Dit planvoornemen heeft geen invloed op eventueel aanwezig erfgoed in het plangebied of daarbuiten.

4.3.4 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

4.3.5 Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal

Diverse oorzaken, waaronder veroudering en veranderende eisen van (en aan) bedrijven, hebben er toe bijgedragen dat er op Twentekanaal situaties zijn ontstaan die de kwaliteit van het terrein aantasten. Dit kan tot gevolg hebben dat zich negatieve ontwikkelingen gaan voordoen, zoals het vertrekken van bedrijven of het verlies van werkgelegenheid. Met de juiste maatregelen kunnen deze ontwikkelingen in positieve zin worden bijgebogen.

Een masterplan, met daaraan gekoppeld een uitvoeringsprogramma moet een bijdrage leveren aan de doelstelling dat Twentekanaal ook in de toekomst een strategische rol blijft spelen in het ruimtelijk-economisch functioneren van Hengelo. In dit kader is in 2004 het Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal opgesteld. In 2011 zijn het masterplan en het daarbij behorende uitvoeringsprogramma geactualiseerd.

De hoofddoelen uit het (geactualiseerde) masterplan zijn:

  • Verbetering van de bedrijfsomgeving en het vestigingsklimaat;
  • Ruimte toevoegen voor bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het invullen van een duurzame economische ontwikkeling door onder meer het opzetten van parkmanagement en criminaliteitspreventie.

Het masterplan heeft daarbij een richtinggevend karakter. Vanuit het masterplan komen een aantal hoofdthema's naar voren. De belangrijkste thema's met een relatie voor het bestemmingsplan zijn:

  • Handhaven van het huidige karakter van het terrein als regulier gemengd bedrijventerrein waar een breed scala aan bedrijven zich kan vestigen, zowel hoogwaardig als minder hoogwaardig. Twentekanaal biedt ruimte aan zowel grote, middelgrote als kleinere bedrijven. Qua milieucategorie gaat het met name om bedrijven tot en met 4. In bepaalde zones is ruimte voor zwaardere bedrijvigheid (milieucategorie 5).
  • Het stroomlijnen van de ontwikkelingen op het bedrijventerrein door gewenste en minder gewenste ontwikkelingen op hoofdlijnen te beschrijven.

Herstructurering wordt in het masterplan genoemd als een instrument om te komen tot een invulling van het bedrijventerrein die beter aansluit bij de huidige eisen. De uitvoering van herstructureringsmaatregelen (door gemeente en bedrijven) zal uiteindelijk resulteren in circa 65 hectare netto ruimtewinst voor uitgifte aan nieuwe bedrijven dan wel uitbreiding van bestaande bedrijven. Daarvan is in 2017 bij benadering vijftig hectare gerealiseerd en uitgegeven.

Dit planvoornemen voorziet in de aanleg van een gasleiding ten behoeve van het bedrijf Nouryon dat aanwezig is op het bedrijventerrein Twentekanaal. Door deze gasleiding kan het bedrijf overstappen van G-gas (Groningen kwaliteit) naar H-gas (hoog calorisch gas). Daarmee zal het planvoornemen bijdragen aan een toekomstbestendig bedrijf en een toekomstbestendig bedrijventerrein Twentekanaal.

4.3.6 Actieplan Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021

Algemeen
Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0007.png"
Figuur. Nieuwe Energie Hengelo

Hengelose doelstellingen

  • 2% jaarlijkse energiebesparing;
  • 45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B;
  • 100% energieneutraal in 2050.

Klimaatadaptatie
Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. In het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maakt de gemeente concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21ste eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Op 31 maart 2021 is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen in Bijlage 1 (Watertoets) bij deze toelichting. Uit de watertoets volgt dat de normale procedure gevolgd moet worden. Het waterschap komt met een reactie en deze zal worden verwerkt in het planvoornemen. Op voorhand worden echter geen belemmeringen verwacht.

5.2 Flora en fauna

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.

Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:

  • moet voorkomen;
  • moet beperken;
  • ongedaan moet maken.

Ten aanzien van dit planvoornemen geldt dat een ecologisch onderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 (Natuurtoets). Uit het onderzoek blijkt ten aanzien van beschermde gebieden dat in het plangebied geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig is. Er komen ook geen beschermde Natura 2000-gebieden voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen op circa vijfhonderd meter van het plangebied. Conform de beleidsregels van de provincie Overijssel is het niet noodzakelijk onderhavige plan te toetsen op externe werking voor dit NNN-gebied. Vanwege de tijdelijke aard van de activiteiten én de aanwezige bedrijvigheid in het plangebied is er bovendien geen sprake van negatieve effecten op NNN-gebieden binnen de invloedssfeer. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Geadviseerd wordt om een stikstofdepositieberekening in Aerius uit te voeren om inzichtelijk te krijgen of er negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” dat is gelegen op 4,5 kilometer noordoostelijk van het plangebied. De stikstofdepositieberekening in Aerius is om die reden uitgevoerd en opgenomen in subparagraaf 5.2.1 (Stikstofdepositie) van deze toelichting.

Ten aanzien van beschermde soorten blijkt uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Mogelijk jaarrond beschermde nesten;
  • Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Vleermuizen (rust- en verblijfplaatsen en mogelijke essentiële vliegroutes).

In het onderzoek is gekeken welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige overtreding.

Effecten op beschermde plant- en diersoorten worden dan ook uitgesloten. De realisatie en uitvoering van de aanleg van de gasleiding is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

5.2.1 Stikstofdepositie

Als gevolg van stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden kunnen negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden op treden. Om die reden is de depositie van stikstof ten gevolge van de aanleg van de gasleiding berekend. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 3 (Stikstofberekening) bij deze toelichting. Uit de berekening volgt dat voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer geldt dat de achtergrondconcentratie in het algemeen hoger is dan de kritische depositiewaarden van de habitattypen die in deze hexagonen voorkomen. In deze hexagonen neemt de depositie met maximaal 0,01 mol per hectare per jaar toe. Daarnaast is deze toename van de depositie niet meetbaar en verwaarloosbaar bij de jaarlijkse variatie in de achtergrondconcentratie. Dergelijk lage deposities hebben daarnaast geen meetbare gevolgen voor de groeisnelheid van planten en leiden niet tot verschuivingen in de aanwezige habitattypen. Er wordt dus geconcludeerd dat de tijdelijke toename van de depositie geen significant negatieve gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0008.png"
Figuur. Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde met daarin het tracé weergegeven als rode lijn

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Erfgoedwet 2016 moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2.500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5.000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie in het plangebied
5.3.3.1 Uitgevoerde onderzoeken

Ten behoeve van de aanleg van de gasleiding is door Antea Group archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 (Archeologisch bureauonderzoek) bij deze toelichting opgenomen. Daaruit komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een dekzandlandschap. Het dekzandlandschap bestaat uit dekzandvlakten, dekzandwelvingen en dekzandruggen of –koppen. In het gebied komen echter ook ondiep gelegen morenevlaktes en –welvingen voor. De hoger gelegen landschappelijke eenheden van het dekzandlandschap (met name de ruggen en koppen) kunnen bewoningsresten worden aangetroffen (hoge verwachting), maar deze elementen zijn niet in het plangebied aanwezig. De lager gelegen delen hadden over het algemeen minder de voorkeur, maar op de hoger gelegen delen van de dekzandwelvingen kunnen nog wel archeologische resten worden aangetroffen (middelhoge verwachting). De verwachting geldt voor een brede periode (laat paleolithicum tot en met de late middeleeuwen).

Voor de nieuwe tijd geldt voor het plangebied een lage verwachting. Tot ver in de twintigste eeuw bestond het grootste gedeelte van het plangebied uit heidegrond. Tevens zijn er geen bewoningskernen of losse erven te vinden in de directe omgeving van het plangebied.

Selectieadvies
Met de voorgenomen tracéwijziging in de vorm van HDD boring met slechts op de knikpunten een open ontgraving is de impact van de aanleg op eventuele archeologische resten in grote mate beperkt. Daarnaast is het tracé verlegd naar bermsituaties en naar de rand van bebouwde (industrie) gebied en ligt deze niet meer grotendeels in het buitengebied. Behoud van eventuele archeologische resten in situ is daarmee geeffectueerd.

Er zijn nog vijf deelgebieden over waar de aanleg in open ontgraving plaatsvindt (deelgebied I tot en met V). Deelgebied I en IV zijn formeel al vrijgegeven via het bestemmingsplan. Deelgebieden II en V bevinden zich in een druk bezette kabels- en leidingenstrook waarin geen intacte bodemsituatie meer te verwachten is. Wij adviseren daarom tot vrijgave. Deelgebied III bevindt zich aan de buitenzijde van de bestaande kabel en leidingstrook: de restverwachting blijft daar dus middelhoog. De voorgenomen aanleg is op die plaats met tien meter strekking (tot circa tachtig vierkante meter ontgraving) echter zeer gering en de omvang van het werk is op deze plaats niet in verhouding tot het bij een middelhoge verwachting vrijgestelde oppervlak van vijfduizend vierkante meter. Wij adviseren daarom om ook voor deelgebied III tot vrijgave over te gaan.

Selectiebesluit d.d. 23-11-2020
Het bovenstaande advies tot het niet uitvoeren van nader archeologisch onderzoek is overgenomen door de adviseur van de gemeente Hengelo (Het Oversticht).

5.3.3.2 Conclusie

Het thema archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

5.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Conclusie

Het plangebied maakt deel uit van het bedrijventerrein Twentekanaal. Op het bedrijventerrein zijn in de huidige situatie vrijwel geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. Wel bevindt zich in het tracé van de leiding een boortoren die is aangemerkt als rijksmonument. Omdat de ontwikkeling enkel ondergronds plaatsvindt (de aanlegfase buiten beschouwing latend omdat dit tijdelijk is), wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen invloed heeft op eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in of in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0150-0301_0009.png"
Figuur. Uitsnede beleidskaart cultuurhistorie met het tracé als zwarte lijn globaal weergegeven

5.3.5.1 Vertaling naar planregels

Het thema cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Onderzoek
In dit geval is er geen sprake van de realisatie van milieugevoelige objecten zoals woningen. Andersom is er ook geen sprake van realisatie van een functie die hinder kan veroorzaken op milieugevoelige objecten in de omgeving. Toetsing aan dit thema is daarom in dit geval niet relevant. Het thema bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

5.4.2 Bodem

Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek
Historisch bodemonderzoek
Voor dit bestemmingsplan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 (Historisch vooronderzoek bodem) bij deze toelichting gevoegd. Het historisch vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN5725. Er is afgeweken van de NEN5725 doordat er geen terreininspectie is uitgevoerd. Ten tijde van het uitvoeren van het historisch bodemonderzoek was het definitieve tracé namelijk nog niet bepaald.

Uit de informatie die bekend is over het plangebied blijkt dat langs het tracé geen tot licht verhoogde gehalten/concentraties voor kunnen komen. Wel komen in het grondwater lokaal enkele van nature verhoogde waarden van zware metalen voor. Ter plaatse van het intredepunt van het tracé ten noorden van de Twekkelermarkeweg zijn in het freatische grondwater sterk verhoogde concentraties aan HCH's gemeten. Ter plaatse van het Nouryon-terrein aan de Boortorenweg zijn in het grondwater op een diepte van 0 tot 14 m -mv. sterk verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten. Daarnaast is ter plaatse van de Boortorenweg een plaatselijke verontreiniging met HCH's aangetoond welke deels is gesaneerd. Verder zijn bodembedreigende activiteiten langs het tracé bekend. Dit betreffen de bedrijfsactiviteiten op het Nouryon-terrein en voormalige en bestaande wegen. Verder kunnen plaatselijk puinhoudende (fundatie)lagen gekruist worden, die kunnen worden aangemerkt als asbestverdacht.

Uit de bodemkwaliteitskaarten blijkt dat het noordelijke tracédeel is gelegen in een gebied waar de bovengrond voldoet aan bodemkwaliteitsklasse 'Wonen' en de ondergrond voldoet aan bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/Natuur'. Het zuidelijke tracédeel is gelegen in een gebied waar de boven- en ondergrond voldoen aan kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur. Specifiek zijn er enkele aanwijzingen voor de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten langs het tracé. In de onderstaande tabel worden deze aandachtspunten benoemd.

Onderzoekslocatie   Verontreinigingssituatie/verwachting  
Boldershoekweg   Sterke verontreiniging met HCH in het grondwater ter plaatse van intredepunt tracé.  
Boortorenweg   Op de locatie kunnen sterke verontreinigingen met zware metalen, in het grondwater worden aangetroffen.  

In de rapportage van het vooronderzoek wordt aanbevolen om, zodra de ligging van het tracé definitief is bepaald, nog een terreinbezoek uit te voeren en na te gaan of de bovengenoemde aandachtspunten inderdaad gelegen zijn op of direct nabij het tracé en als verdacht dienen te worden beschouwd. Indien dit het geval is, wordt aanbevolen een verkennend bodem- en/of asbestonderzoek gebaseerd op de NEN 5740 en NEN 5707 of NEN 5897 uit te voeren. Hierbij wordt geadviseerd om de onderzoekstrategie gebaseerd op VED-HE-L uit de NEN 5740 te hanteren. Op basis van de resultaten uit het historisch vooronderzoek worden vooralsnog de volgende aanbevelingen gedaan:

  • 1. Rekening houden met grondwaterverontreiniging met HCH's ter plaatse van het aftakpunt ten noorden van de Twekkelermarkeweg.
  • 2. Rekening houden met grondwaterverontreinigingen met zware metalen in het ondiepe en middeldiepe grondwater (0-14 m -mv) ter plaatse van de boortorenweg.

Ter plaatse van de overige (onverdachte) locaties kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaarten. Hiervoor geldt, op basis van de bodemkwaliteitskaarten, dat de basishygiëne conform de CROW 400 van toepassing is.

Verkennend asbest- en (water)bodemonderzoek
Vervolgens is een verkennend asbest- en bodemonderzoek uitgevoerd op de in het vooronderzoek aangegeven locaties, om te kunnen beoordelen of sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater en of mogelijk asbest aanwezig is. De rapportage van dit verkennend onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 (Verkennend bodemonderzoek) bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • zintuiglijk zijn alleen ter hoogte van de in- en uittredepunten op routekaarten A-508-11-KR-004 t/m -006 in de bovengrond sporen en brokken baksteen waargenomen.
  • analytisch is ter hoogte van peilbuis KR005-31 een sterk verhoogde concentratie som a-b-c-d-HCH gemeten;
  • op alle overige locaties is in de grond en het grondwater sprake van het voorkomen van maximaal licht verhoogde concentraties aan metalen, PCB, minerale olie en OCB;
  • in de sporen en brokken baksteen bevattende grond en in de aanwezige puinverharding ter plaatse van routekaarten A-508-004 t/m -006 is zowel zintuiglijk als ook analytisch geen asbest aangetoond;
  • uit de analyseresultaten van de waterbodem volgt dat de waterbodem verspreidbaar is op aangrenzende percelen en, getoetst als grond, voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Industrie. De waterbodem is niet verspreidbaar in zoet oppervlaktewater. De waterbodem voldoet aan klasse B indien deze wordt toegepast in oppervlaktewater

Wat betreft het ondiepe grondwater is ter hoogte van de intredepunten op routekaarten A-058-11-KR004 en -005 een sterk verhoogde concentratie som a-b-c-d-HCH gemeten. Op basis van het vooronderzoek is dit mogelijk veroorzaakt door een bekende grondwaterverontreiniging ten noorden van deze locatie. In de rapportage van het verkennend asbest- en bodemonderzoek is geadviseerd de peilbuis nogmaals te bemonsteren teneinde de sterk verhoogde concentratie te bevestigingen.

Verklaring verhoogde waarden
De in de grond en waterbodem gemeten licht verhoogde gehalten komen overeen met de verwachting binnen de onderzochte locaties. Omdat maximaal licht verhoogde waarden zijn gemeten wordt verder onderzoek naar de kwaliteit van de grond niet noodzakelijk geacht.

Wat betreft het ondiepe grondwater is ter hoogte van de intredepunten op routekaarten A-058-11-KR004 en -005 een sterk verhoogde concentratie som a-b-c-d-HCH gemeten. Dit is na herbemonstering niet bevestigd. Omdat de resultaten van de herbemonstering meer passen bij de verwachting gaan het onderzoeksbureau ervan uit dat de resultaten van de herbemonstering (maximaal licht verhoogde concentraties) de juiste zijn.

De overige gemeten licht verhoogde concentraties in het grondwater zijn dan wel van nature aanwezig (barium) dan wel dermate gering en niet ongewoon in dit gebied dat verder onderzoek naar de overige stoffen op alle deellocaties niet noodzakelijk wordt geacht.

Grondmechanisch en geohydrologisch onderzoek
Naar aanleiding van het verkennend asbest- en bodemonderzoek is vervolgens nader onderzoek uitgevoerd naar de grondwaterverontreiniging. Het verslag hiervan is opgenomen als Bijlage 7 (Grondmechanisch en geohydrologisch onderzoek) bij deze toelichting.

Het grondwater uit de handmatig geplaatste peilbuizen is bemonsterd op 23 oktober en 13 november 2020. Twee peilbuizen zijn op 11 december 2020 nogmaals bemonsterd. Het grondwater uit de mechanisch geplaatste peilbuizen is bemonsterd op 13 november 2020. Tijdens de bemonstering zijn aan het grondwater geen afwijkingen waargenomen. De grondwaterstand, de zuurgraad (pH), de elektrische geleidbaarheid (EGV) en de troebelheid van het grondwater zijn tijdens de monstername in het veld bepaald. De gemeten waarden voor EGV en pH zijn normaal voor grondwater in deze omgeving. Verder is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ijzer, chloride en onopgeloste bestanddelen.

Conclusies
Het thema bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen.

Omdat dit bestemmingsplan enkel de aanleg van een ondergrondse leiding mogelijk maakt, is het thema geluid niet relevant. Dit zijn immers geen geluidgevoelige objecten of geluidsbronnen. Het thema geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog een procent van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Onderzoek
Risico's als gevolg van het planvoornemen
Voor leiding A-508-11 van Gasunie Transport Services B.V. is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De QRA, die als Bijlage 8 (Kwantitatieve risicoanalyse (QRA)) bij deze toelichting is opgenomen, is uitgevoerd in verband met de aanleg van de leiding naar Nouryon Industrial Chemicals B.V. aan de Boortorenweg in de gemeente Hengelo. Leiding A-508-11 komt voor een klein deel in de gemeente Enschede te liggen (ten zuiden van de kruising van de leiding en de Boldershoekweg). Leiding A-508-11 komt voor een groot deel in de gemeente Hengelo te liggen (ten noorden van de kruising van de leiding en de Boldershoekweg). In de gemeente Hengelo komt de leiding parallel aan de Boldershoekweg, de Diamantstraat, de Boekeloseweg en de Boortorenweg te liggen. De QRA is uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving. Voor leiding A-508-11 is het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend. De resultaten zijn hieronder samengevat.

Plaatsgebonden risico
Leiding A-508-11 heeft geen PR 10-6-contour. Er kunnen hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van de leiding liggen. Leiding A-508-11 voldoet aan het Bevb. Het plaatsgebonden risico op een afstand van vijf meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, is niet hoger dan 10-6-per jaar.

Groepsrisico
De maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-508-11 is weergegeven in Tabel 1 en is kleiner dan 1. De fN-curve voor de leiding blijft onder de oriëntatiewaarde.

  Maximale overschrijdingsfactor  
Leiding A-508-11   2,159 x 10-3  

Risico's als gevolg van de omgeving
Normaliter is het ook noodzakelijk aandacht te besteden aan risicobronnen in de omgeving. Omdat dit planvoornemen echter niet voorziet in objecten waarin personen kunnen verblijven, is een nadere analyse van de omgeving voor het aspect externe veiligheid niet aan de orde.

Conclusie
Het thema externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.4.5 MER

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. De activiteiten die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vallen onder categorie D 8.1 van bijlage II bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor (onder meer) het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën.

De activiteit blijft onder de drempelwaarde van een lengte van:

  • één kilometer of meer, in geval van het transport van olie, CO2-stromen of gas, niet zijnde aardgas;
  • vijf kilometer of meer, in geval van het transport van aardgas.

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Voor het voornemen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie is als Bijlage 10 (Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling) bij deze toelichting gevoegd. Conclusie van de aanmeldnotitie is dat de aanleg van de H-gasleiding, gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, niet zorgt voor zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Over de aanmeldnotitie volgt nog een separaat een besluit. Het college van burgemeester en wethouders zal vervolgens op basis van de aanmeldnotitie een besluit nemen inhoudende of een milieueffectrapport moet worden opgesteld voor het bestemmingsplan 'Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg' of niet.

5.4.6 Explosieven

Toetsingskader
Door gevechtshandelingen in het verleden kunnen conventionele explosieven (CE) in de bodem zijn achtergebleven, die zorgen voor een veiligheidsrisico. Voor het plangebied is een historisch vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven uitgevoerd. De rapportage van dit vooronderzoek is als Bijlage 9 (NGE vooronderzoek) bij deze toelichting gevoegd.

Onderzoek
Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De volgende gevechtshandelingen/CE--gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • De aanleg van een verdedigingswerk
  • Het aanbrengen van vernielingsladingen

De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • Gedumpte munitie
  • Vernielingsladingen

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart. Ter plaatse van het onverdachte gebied kunnen de werkzaamheden op reguliere wijze worden uitgevoerd; opsporingswerkzaamheden zijn hier niet van toepassing.

Verkleinen CE verdachte gebieden
Er wordt in een deel van het verdachte gebied (gebied B2) geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd, derhalve hoeven er hier geen opsporingswerkzaamheden plaats te vinden. Dit advies geldt ook voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd bij een ander verdacht deel (gebied B1), omdat de gestuurde boring tussen de -5 en -15 m -mv. zal worden uitgevoerd, in combinatie met het feit dat het in- en uittredepunt van de gestuurde boring buiten het verdachte gebied vallen.

Indien er in een later stadium alsnog bodemingrepen worden uitgevoerd in de CE-verdachte gebieden, dan wordt geadviseerd om een nadere verdiepingsslag te maken en te kijken of deze met behulp van informatie over naoorlogse werkzaamheden kunnen worden verkleind. Denk hierbij aan:

  • Kaartmateriaal/bestekstekeningen waarmee feitelijk kan worden aangetoond dat (delen van) CE verdachte gebieden naoorlogs zijn geroerd. Op basis van deze gegevens kan mogelijk de horizontale en/of de verticale afbakening van het CE verdachte gebied worden gereduceerd.
  • Gegevens betreffende naoorlogse ophogingen in de CE verdachte gebieden.

Een verdiepingsslag wordt geschreven in de vorm van een (projectgebonden) risicoanalyse of een pragmatisch opsporingsadvies. Bij een pragmatisch opsporingsadvies wordt de focus gelegd op de naoorlogse veranderingen binnen uw werkgebied, de verdachte gebieden en mogelijk te verwachte explosieven komende uit het vooronderzoek en uw toekomstig uit te voeren werkzaamheden. Deze drie 'lagen' worden over elkaar heen geprojecteerd om zodoende te bepalen binnen welke gebieden een nader explosievenonderzoek noodzakelijk is. De risico's en uitwerking van explosieven worden in een pragmatisch opsporingsadvies niet besproken, omdat deze in de meeste gevallen detonatie en dodelijk letsel zullen zijn.

Opsporing CE
Het CE-onderzoek maakt deel uit van de opsporingsfase die in paragraaf 6.6 van het WSCS-OCE is beschreven. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.

Om een gedegen detectieonderzoek te kunnen uitvoeren dient het opsporingsgebied goed beloopbaar en vrij van obstakels te zijn. Dat wil zeggen dat alle bovengrondse obstakels, zoals hekwerk, begroeiing en gewas voor aanvang van de detectie moet zijn verwijderd. Na het verwijderen van de bovengrondse obstakels kan de locatie worden gedetecteerd. Bomen en begroeiing dienen boven het maaiveld te worden gerooid/gesnoeid. Indien een analoge detectie wordt uitgevoerd dienen alle verdachte objecten die worden gedetecteerd en waarvan de meetwaardenovereenkomsten vertonen met mogelijk aanwezige CE in kaart te worden gebracht door de locatie door middel van gps in te meten. Bij deze vastlegging dient tevens de vermoedelijke diepte te worden vastgelegd. Bij het uitvoeren van een computerondersteunde detectie wordt de data vastgelegd in een datalogger. De data wordt na de detectie uitgelezen in een speciaal hiervoor ontworpen softwareprogramma.

De hoeveelheid te benaderen objecten kan pas worden bepaald na het uitvoeren van de detectie. De uit de detectie aangemerkte verdachte objecten worden uitgezet in het opsporingsgebied met behulp van gps. Deze punten worden vervolgens handmatig en indien nodig machinaal benaderd. Aangetroffen objecten worden vervolgens geïdentificeerd en indien nodig veiliggesteld.

Conclusie
Het thema explosieven leidt met inachtneming van het bovenstaande advies niet tot een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan door middel van een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager. Deze planschadeovereenkomst zal worden gesloten.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.2.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.2.1.2 Wijze van meten

De 'Wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.1.3 Van toepassingsverklaring

Omdat dit bestemmingsplan slechts een gedeeltelijke herziening betreft van de reeds geldende bestemmingsplannen, moet dit voorliggende bestemmingsplan verwijzen naar de onderliggende bestemmingsplannen en aangeven dat de regels van die plannen onverminderd van toepassing blijven, zolang deze niet conflicteren met de regels van dit onderhavige bestemmingsplan. Om die reden bepaalt dit bestemmingsplan in Artikel 3 dat:De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de bestemmingsplannen van de gemeente Hengelo die zijn opgenomen in navolgend overzicht. Het bepaalde in navolgende bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van dit bestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Vervolgens is een tabel opgenomen met daarin alle bestemmingsplannen die van kracht blijven. Het gaat dan om de onderstaande plannen.

Naam bestemmingsplan   Identificatienummer   Datum vaststelling  
Bedrijventerrein Twentekanaal   NL.IMRO.0164.BP0009-0301   18 januari 2013  
Laan Hart van Zuid, Zuidelijk deel   NL.IMRO.0164.BP0094-0301   6 december 2016  
Boekeloseweg en Toermalijnstraat   NL.IMRO.0164.BP0041-0301   19 september 2011  
Strootbeekpark   NL.IMRO.0164.BP0022-0301   10 december 2012  
Buitengebied   NL.IMRO.0164.BP0007-0301   21 september 2010  
Buitengebied, Veegplan 2014   NL.IMRO.0164.BP0084-0301   19 april 2016  
Bestemmingsplan Boeldershoek 2009   NL.IMRO.0164.BP0012-0302   21 februari 2011  
6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.2.2.1 Leiding - Gas

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas is het toegestaan om de op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden te gebruiken voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.2.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.2.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.3 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
  • 3. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4 Retrospectieve toets

6.4.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

6.4.2 Plangebied

Het plangebied betreft een grotendeels al onbebouwd gebied zoals besproken in Hoofdstuk 3 (Beschrijving van het plan).

6.5 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.5.1 Inspraak

In de Inspraakverordening van de gemeente Hengelo is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken.

6.5.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp voorgelegd aan provincie en waterschap. De provincie heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan. Van het Waterschap is geen reactie ontvangen.

6.5.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan Gasleiding omgeving Boldershoekweg-Boekeloseweg' heeft, na publicatie in de Staatscourant en het Hengelo's weekblad, van 30 juni tot en met 10 augustus 2021 ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.5.4 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.